De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 6 augustus pagina 7

6 augustus 1893 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 841 'DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De Kieswet-debatten in de Tweede Kamer. Min. TAK tot de Ned. Maagd: Slaap nog maar een dag of wat door, Mevrouw, ik zal U wel roepen als het tijd is. tiinimriMiiHitniimiHtMiliHiMiiiiiiii MliHiimiiiniiiiMiiiiiilHliiiiiiMiMiMliililiiliiiiiiiliniiMiiiiiiiiiHiiiiiitliiiiliinuMirtlitHnilMlnHiFirHiniMiimMlllililwilHiiiiiiiMiiiiniiHiiii De Fransche Wolf en het Siameesche Lani. Een oude. fabel nieuw verteld. (Naar Punch). Een lammetje leefd' aan een breeden vloed; En zeer begeerlijk was, bij de hitte, De heldere stroom voor een dorstig gemoed. Zoo meende de Wolf ook, en 't lokte hem aan (Sinds lang was hij vastend en dorstend gegaan) Het water, en 't Lam liefst er bij,?te bezitten, De honger doorwoelde zijn wolvenpens; 't Ontbijt, lang voorbij, was al haast vergeten; 't Diner, och, 't was misschien een vrome wensch, Slechts kruimels mocht hij nu en dan eens eten. Een Cochin-china-kip, meest been en veeren, Iets Tonkinsch, heel bezwaarlijk te verteren, Zijn voor een gragen Wolf een maal nog niet. Zoo sloop dan Lupus langs den snellen vliet, En wat hij zag van witgewolde schapen, Deed hem, schoon ongenood, van honger gapen. En ook van krijgsmoed, want, in Tonkin of Siam, De Wolf is moedig tegenover 't Lam! Hij zag dan 't beest met vreugd, en grauwd' uit alle macht Heidaar! Je durft het water troebel maken, Waar ik uit drinken wil?" Het Lam sprak zacht: »Heer, wil niet zoo in toorn geraken; Ik maak niets troebel, en, gelijk ge ziet, Van u naar mij, niet anders, stroomt de vliet! Lesch vrij uw dorst aan 't water, met plezier ; Maar (mag ik 't zeggen?) ik was 't eerste hier." »0, doe j' in logica?" sprak 't ruwe beest, »Ik ook dan. 't Is wat anders dan geweest, Wat je misdeed. Dus, zonder tegenspreken; Geef antwoord, of ik zal je pooten breken! Ben jij 't oorspronk'lijk ras niet van Siam, Den effen Me-Kong en den kronklenden Me-Nam ?" Deemoedig schuw: »Dat ben. ik," sprak het Lam. Zijn oogen, Oostersch schuin, en needrig slinksch, Zij rolden angstig rond, nu rechts, dan links. »O! ben je?" grauwde Wolf. »Dat's dan je schuld! Hier met je logica, heb maar geduld. Nu mijn beginselen, we zullen zien! Je dacht toch niet, dat tusschen ons misschien, Den Wolf van 't Westen en het Oostersch Lam, Ik de Gelijkheid ;\ la lettre nam ? Vraag 't eens aan Tonkin, dat er ook van sprak! En Broederschap? Ik ben de oudste broeder! En Vrijheid? Nooit zijn lamm'ren zonder hoeder Of zij geraken voort in ongemak. Begrepen, schaapskop ?" »Nu?" sprak 't wollig dier, »Wat is dan 't nut van wederzijdsche rechten En van verbond?" Dat staat niet te beslechten Aan lamm'ren, maar aan wolven en aan leeuwen, En mocht gij met uw rechten doof mij schreeuwen, Dan doe ik, dat ge 't lesje niet vergeet, Nu.... zooals Bul met kleine Birma deed. Mijn eisch is wet, elk nuchter lam verstaat hem, Met wolvenkortheid stel 'k mijn ultimatum. Twee dagen wil ik je bedenktijd geven. Twee dagen, en het geldt je dood of leven! En zorg je voor een ant\voord niet zoo gauw, Dan, schapenkind, vrees voor mijn tand en klauw!" MORAAL. De fabel maakt deez' waarheid u bekend: Wie 't sterkst van tanden is, is 't sterkst van argument. NASCHRIFT. Deez' fabel schreef, als ieder reeds gevat had, Een and're Wolf, die 't Lam ook graag gehad had. INGEZONDEN. Julius Pruttelman Brommeyer. J/, de. R., Ik ben er ontdaan van. Meer dan ontdaan! Het is of ik een klap op mijn gezicht gehad heb, zoodat mijn hoofd van den romp wilde afvallen. Waarachtig, het staat niet vast meer. Het waggelt. Het knikkebolt. Wat bl...! riep ik onwillekeurig, toen ik den uitslag der herstemming la?, wan t aan welk natuurverschijnsel kon ik eer denken? Het had er alles van of' het weerlicht was ingeslagen en^de deur van mijn brandkast had ontzet. Thérèse, zei ik, ze kwam juist binnen, heb je ook een slag gehoord Ruikt het hier niet naar zwavel??Ik keek tegelijk naar den inhoud, maar vond alks in orde, en daar zij ook niets van een ongeluk be speurd had, moet het bepaald de uitslag der gemeenteraadsverkiezing geweest zijn, die mij zoo van mijn stuk had gebracht. Versluys de minste stemmen! En dat mijn candidaat Waar blijft mijn prestige ? Heb ik mij daar al die moeite voor gegeven ? Versluys, zeg ik tegen hem, wat heb jij op je kerfstok, dat ze jou nog het minst lus ten, ofschoon jij de eenige bent, dien ik mijn allesheteekenende steun had toegezegd ? Weet je wel dat jou nederlaag mijn nederlaag is, en dat je me dus pleizier zult doen, je thee in't vervolg thuis te drinken? De klontjes, die er nog over zijn, mag je meenemen; maar ik begrijp het wel, dat zat hem in je Multatulivereering, die je voor mij wou bemantelen ga jij naar dat soort waar je bij thuis hoort, bij de radicalen en de socialen; ik wil je niet meer zien en je zorgt er voor dat die 2' 2 kub. voet nonsens, waarmee je mij hebt willen be dotten, vandaag nog worden teruggehaald. Ik l)en dus van hem af, want op alles wat hij nog wilde antwoorden, heb ik geen woord gezegd. Maar ik ben nu ook vast besloten me met de gemeenteraadsverkiezingen niet meer te bemoeien. Enfin, ik deed dat altijd ook maar bij wijze van tijdverdrijf; dat soort van onderwerpen ligt verre beneden mij, en nu (lijs de zaken zoo verschrikkelijk bedorven heeft, is er toch geen redden meer aan. De hoofdstad is verloren, maar het land kan nog behouden worden. Daaraan wil ik in 't vervolg mijn krachten wijden, en als Rahusen, Meinesz, Levy, Spruyt, Jolles en NVertheim me in die richting steunen willen, kunnen ze op me rekenen; dat schorremorie hier mag dan in zijn vet gaar koken en het schuim op die pan laat ik. voor de liefheb bers over! U, hooggeachte redacteur, zal mij de gelegen heid niet onthouden, dit in uw blad mede te deelen. Bij voorbaat mijnen dank. Uw dw. Dr., J. PRUTT. BROMMEYER. Heerengracht, 2 Aug. 1893,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl