De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 13 augustus pagina 3

13 augustus 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 842 de zwwe ziekte voltooid, tentoongesteld. Het is zftn eigen peitret. In een eenigzins wonderlijk costnun, violet jasje met bonte voering, witte pantalon met blatnre ruiten, rood-en-gele das, staat k$ voor den eael, waarop hij juist begonnen is afeh zelf te schetsen; zjjn kop meet prachtig gemodelleerd en zeer zorgvuldig afgewerkt zijn. In d« Galerjj »Pictura",b\j de heeren Preyer&Cie., Wolvenstraat 19 Amsterdam, zjjn behalve eene aqnarel >Rozen" van mevr. Marg. Vogel-Roosenboon, in de vitrine geëxposeerd 3 fotografieën der vierkante zaal van de Holl. kunstafdeeling op de World's Columbian Fair; deze zaal, benevens 2 andere zalen bevatten de uitgezochte collectie der Holl. inzending; de foto's zijn een getrouwe afbeelding. De keer M. A. Preyer is General Manager van de Hollandsche Kunstafdeeling op de tentoonstelling te Chicago. Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co. is geëxposeerd een schilderij van G. H. Breitner »Voor den Spiegel." IIIHIUIUIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllUllllUUII Marianne, door mevr. FABIUS. E. KNUTTEL Indien het geoorloofd is, een auteur naar een enkel werk te beoordeelen, can komt men tot de slotsom, dat er in de schryfster van Marianne twee machten om den voorrang hebben gedongen: de begaafde vrouw met onbenepen opvattingen en natuurlijke gevoelsappreciaties, die aan haar jongere zusters eenige verstandige en welgevoelde dingen heeft te zeggen, en de met eenige schuch terheid optredende kunstenares, die hoopt wat moois te kunnen laten zien. Jammer genoeg, moet er aan toegevoegd worden, dat de dichteres op verre na niet opgewassen is tegen de goede raadgeefster; en tevens, dat het hier uitgewerkte gegeven op zich zelf niet belangrijk genoeg is om de hulp van kunst te kunnen ontberen, terwijl mevrouw Knuttels artistiek vermogen in geenen deele ver genoeg reikt, om de onbelangrijkheid van het onderwerp te kunnen goedmaken. Angst voor banaliteit, met een bedorven leven tot uitkomst, ziedaar wat de schrijfster in haar Marianne heeft willen in beeld brengen. De bedoeling is pryselijk en de biecht der verdwaalde kan bevallige, maar onrustige twintigjarigen tot heilzame overpeinzingen leiden. Uit aanstellen), waarbij zy zich zelf intusschen nog meer bedriegt dan haar omgeving, uit jacht naar het ongewone, terwijl zij inderdaad toch niet meer dan dood gewoon is, gaat zij, schoon met schrik in het hart, een vrije verbintenis aan met een jongen sociaaldemocraat van goeden huize, wiens vermetele theorieën haar begoocheld hebben. Een spoor wegongeluk, de moderne deus ex machina, maakt aan dit kinderwerk een einde; maar straks wordt het jonge leven geboren, dat zonder vreugde verwacht, het grootste recht zal hebben tot kla gen. Dan voelt de moeder zich schuldig en de boete, die zij na veel strijd zich oplegt, bestaat in het offeren van een nieuw geluk ter wille van haar kind. Men kan zich door deze ontwikkeling lichtelyk laten misleiden, maar bij een weinig na denken wordt het duidelijk, dat de gegeven oplossing volstrekt niet past bij het gestelde pro bleem. Marianne's strijd tegenover het latere huwelyksaanzoek van den zoonharer weldoenster staat volstrekt niet in verband met haar verleden. Elke jonge weduwe, die een wettig of onwettig kind heeft, komt by een dergelijke vraag voor een zelfden strijd te staan: zal ik er mijn schat niet mee te kort doen? Er is een tragisch kantje aan het conflict, dat hier kan opdoemen,!) maar de oplossing behoeft niet noodwendig tragisch te zjjn. Er zijn mannen, die alleen de vrouw kunnen liefhebben, die nog niet heeft liefgehad; er zijn er ook, van wie dit niet geldt. Wat Marianne's geval betreft, zijn wij bereid te erkennen, dat zij heel ver standig deed. De onwillekeurige aversie, die Frits, schoon hij het zelf kinderachtig vond, ten aanzien van het kind had te overwinnen, bewees dat hij iets te vergeten had. Maar die noodzakelijkheid bewees ook, dat hij haar niet genoeg liefhad om haar tweede man te worden. Daarom en daarom alleen deed Marianne wijs hem te weigeren. Van »Sühne" is hier volstrekt geen sprake. De mogelijk heid blyft ten slotte geheel open, dat straks een nieuw aanzoek zich voordoet, hetwelk zij, ook in het belang van haar kind, zonder gewetensbezwaar zal mogen aannemen. Het is mevrouw Knuttel-Fabius vergaan als zoo menig auteur, die een belangwekkend geval opzet, maar het, als het er op aankomt, tocli niet aandurft. Als Herman en Marianne naar Brussel trekken, houdt men er zich op voorbereid, dat de eigenlijke tragedie thans zal beginnen; al wat voorafging is slechts expositie. Nu zal het blij ken, meent men, hoe een vrije verbintenis, als zij niet de onvermijdelijke kloeke levensdaad is van een paar hoogstaande menschen, die volko men zeker zijn, dat zij aan elkaar genoeg zullen hebben, en voor wie de eenzaamheid, waarmee zij hun geluk zullen moeten betalen, geen ver schrikkingen heeft, hoe zulk een verbintenis een onheil wordt, waar liet een paar blagen als Herman en Marianne betreft. Aan do hand der schrijfster verwachten wij hun waan te zien sterven: de zaligheid van het »Enfm seuls" be dorven door de schaamte over de lafheid van het wegsluipen; de weelde van het samenzijn gehalveerd door het drukkende besef, da* er niemand is, die het aanziet als een veroverd geluk; het groeiende heimwee naar verloren sympathie, waarvan de waarde eerst blijkt in het gemis; de onuitgesproken verwijten, aangroeiende tot on weerswolken van prikkelbaarheid; het knellen van den vrijwilligen band, dien schaamte en \jdelheid meer dan ooit verbieden te verbreken; kortom, al de momenten van ontgoocheling, die volgen moeten, waar een hoogvermetele daad een ondergrond heeft van vertoonzucht en kinderspel. Bitter worden we echter in die verwachting be drogen. Van hetgeen hoofdzaak zijn moest, maakt de schrijfster zich met een woord of wat af, en in plaats van een aangrijpende zielscatastrophe 1) Vgl. bv. Op den Dennenheuvel in de Arabesken van Coruélie Huygens. krijgen wij een gebrekkig en nuchter geteekend spoorwegongelukje met overbodige bijzonderheden omtrent de lijkrede van den predikant, het graf gezang der schoolkinderen en het heimwee van de jnoederlü'k toegesnelde mevrouw Walen naar haar huis en haar bosch met den catalogus van voorjaarsbloemen, te vinden op bl. 93. En onder deze bedrijven wordt de zware taak om te teekenen wat er in Marianne's gemoed om ging, al te handig ontdoken, door haar in een zwijgende melancholie te doen verzinken, slechts eenmaal afgebroken door de angstige woorden : »tante, blijft u bij mij ?" Het is niet ongebeurlijk, maar toch wat al te gemakkelijk. De zwakheid van romans of novellen wat zijn het eigenlijk? als Marianne, is waar schijnlijk meest daaraan toe te schrijven, dat zij de vrucht zijn van een verbeelden, dat niet op een onderlaag van rijke ervaring berust. »Ik moet van avond eene voordracht houden voor den ambachtsman, mama," zegt Herman Bordinger tot zijn moeder, maar dit eene zinnetje ver raadt reeds, dat de schrijfster nooit een sociaaldemocraat van deftigen huize heeft waargeno men. Die zijn er vermoedelijk in den Haag nief, maar dan is het ook een waagstuk, er een te gaan teekenen. Dat moet uitloopen op algemeen heden als b.v. op bl. 36 en 37, waar van Hermans tijdschriftartikel sprake is. De schrijf ster is er dan ook niet in geslaagd hem le ven in te blazen, terwijl zijn mededinger Frits, schoon iets scherper belijnd, toch ook nog schimmig genoeg blijft. Iets beter is het gesteld met de vrouwenfiguren. Marianne is blijkbaar voor een groot deel naar het leven genomen, evenals mevrouw Walen en mevrouw Jansen, maar ook hier komen nu en dan onhandigheden de illusie van realiteit verstoren. Om een voor beeld te geven, op bl. 139 wordt van Marianne gezegd, dat door de opgedane ervaringen haar gemoedsleven rijker en haar wereldbeschouwing zooveel waardiger was geworden. Maar in n adem volgt daarop, dat haar eerste overweging bij de naderende tehuiskomst van Frits het maken van een jeugdiger kapsel geldt! En welk een kuiken is mevrouw Jansen, die voor een aardig, gezond en verstandig vrouwtje moet doorgaan, als zij niet voelt, dat Marianne de allerlaatste moet zijn, die weten mag, hoe Frits het voor haar heeft opgenomen op de sociëteit! Intusschen, dit zijn kleinigheden, die hier en daar door beter geslaagde onderdeelen worden opgewogen. Mevr. K. heeft bovendien een ge makkelijke pen, en zonder dat haar stijl veel eigens heeft, laat haar boek zich in den regel aangenaam lezen. Maar daarmede zal de schrijf ster zelve niet voldaan zijn. Voor het schrijven van een roman, die den naam van kunstwerk verdient, is noodig de reflectie van een rijke en belangwekkende werkelijkheid in een schoone ziel en dan het vermogen en de moed om dien weerschijn weder door woordkunst te belichamen. Aan dien eisch beantwoordt Marianne niet. Het is niet aangenaam dit van een eersteling te moe ten getuigen, doch dit is nu eenmaal niüt anders. Hierna beter is onze welgemeende wensen en verwachting. C. II. DEN HKKTOC;. niiiiMiiiiiiiliiiiMtiiimiiiiiiHiiiHiiniiiiliiiiviiiiiiiiiimiiiiitiiiiiiiiniiiinim De levensgeschiedenis van Georg Ebers. In ons land heeft de schrijver van [101110 Su/ii en Ei'iie Erj//iilixrlu: Kimiiigsdocldi-r een succes gehad, als zelden een buitenlandsch schrijver voor hem. Van dezen Ebers' roman is een derde, van genen eeu vierde druk verschenen; anderen teilen een tweetal drukken en zooiira er een nieuw boek vaii Ebers verschijnt, wordt het al dadelijk iu het Hollaudsch vertaald. Daar zorgt de familie Ro?e voor. In zekeren zin heeft Je familie Rogge beslag op Ebers gelegd : de vader vertaalt de boeken en als de vader het uiet doet, vertaalt do dochter ze, iu dat geval zorgt, de vader voor een inleidend woord en iu allen geval geeft de broeder-oom deze vertalingen, die gewoonlijk zeer goed zijn, uit. Er is een komieke kant aan deze traditie, die zoo sterk en zoo oud is, dat de vader, Dr. H. C. Rogge, reeds twaalf jaren geleden, Georg Ebers onder de Mnn>ien viiii Jietivkeiiis heeft geplaatst", zooals de heer Martin \\~olff ceu beroemd tijdgenoot plaatst in zijne galerij van Plannen cii,i. Bi'ta-ktni.t in het Panopticnm. Torn, d. i. twaalf jaren geleden, zeu't de heer Dr. U C. Rogge in de Voorrede" die hij nu schreef bij de vertaling door mejuffrouw Eiisabeth M. Rogge van Ebers' autobiografie, in Amsterdam uitgegeven door den heer Y. Rogge, vermoedde hij, Dr. Rogge, uiet dat Ebers //nog eens de pen ter hand zou nemen, om de geschie denis van zijn leven te /«'-schrijven", en deze mededccling van den geleerden voorredeuaar is een bee'je overbodig, tenzij hij de gave heeft van het tweede gezicht, anders spreekt 't nog al van zelf, dat hij dat niet vermoedde. Op zijn gezag ook mogen wij ons verblijden, dat Ebers de pen ter hand heeft genomen. 0:11 enz. Genoeg scherts. Ik denk, dat vele menschen zich daarover werkelijk verblijden. Dank ook der familie Rogge, heeft ber.s een wijden en coudenseu kring van Aederlandsche lezers om zijne ro mans verzameld, en ieder meusch hoort gaarne iets nadcrs van hem of haar voor wie hij belang stelling, vcrecring, liefde gevoelt. In Duitschlaud loopeu de levensbeschrijvingen vlot uit de pen. Heeft U wel eens van den dichter'' Jean Bcrnard Muschi gehoord:" \ietr lk ook niet, tot voor drie weken, toen de »dicliter:' zelf mij zijne levensbeschrijving /oud met de vereereude opdracht om voor liem in Neder land te zijn, wat Dr. Rogge er voor Ebers geweest is. Jammer, dat ik niet het talent van Dr. Rogge bezit, zoodat ik voor die opdracht heb moeien bedanken. Die levensbeschrijving van den heer Muschi was niet uit eigen pen en bewijst, dat men niet eens tot de zeer beroemde auteurs behoeft te behooren om iu Duitsehlaud eenmaal zijn leven gedrukt te zien, buiten den gewonen druk des levens om. Indien niet dadelijk iemand bij de hand is om liet werk te doen, doet men het zelf, en ook hier geldt: die zieh-zelf helpt, helpt zich 't best. Georg Ebers heeft zich-zelf geholpen. Ebers wordt door mij zeer gewaardeerd, l lij is een beminnelijk man: hij is een goed meusch; hij is een geleerde; hij kent het tijdvak, dat hij be schrijft zooals weinig anderen; hij is onderhoudend; hij heeft een levendigen, sierlijken, warmen stijl. Ik heb maar eeu bezwaar tegen hem : hij is zoo braaf; hij heeft een parti pris om het leven zoo mooi te zien. Ik zou hem en zijne boeken veel liever hebben, als zij beideu iets minder braaf waren. Om die reden geef ik aan Flaubert eeu ontzaglijk hoogeren voorkeur. Ebera doet denken aan Flaubert; Lenbach doet denken aan Rembrandt, maar alleen in dien zin, dat men den laatste toch nog een heel anderen kunstenaar viudt als den eersten. Het is aan te nemen, dat Ebers de antieke ge schiedenis even goed kent als Flaubert, maar dan treft hem bet verwi't van oneerlijkheid. Vergelijk Salaiiimbn met Eene Egyptische koningsdochter of Home Sum. Afgezien van het feit, dat de menschen bij Flaubert Titanen zijn en bij Ebers niet boven de Dnitsche Elnjahrlgen uitstaken: in Salammbó zieu wij den geheelen, den naakten mensch, met zijne grootsclie hartstochten, zijne verterende on deugden, zijne goddelijke lans; iu Homo Saai zien wij liet salou-menschje: een witte das, parel-grijze handschoenen, en, om 't maar eens te noemen, het vijgeblad, een en ander zelfs ietwat begeurd met den ylang-ylang der braafheid. Ebers figuren zijn als bij-zelf is: zij hebben ooms die Gekeimrathe en tantes die met kolonels gehuwd zijn; zij zijn bui tendien zeer beschaafd, zullen geen, jong meisje doen blozeu; maar zoo zeer als Flaubert's kunst een mannelijke, gespierde, hoog-nobele kunst is, zoo zeer zijn zijne figuren voor de Mannen en voor de Vrouwen, die het leven kennen en er niet bang voor zijn het te zien, «ooals het in werkelijkheid is en voor dezen allén. Het werkelijke leven van zijn Egyptenaren laat Ebers niet zieu en daarom, want ik denk, dat hij het wel zal kennen, heeft men recht om hem 011eerlijkheid te verwijten. De waarheid is niet gedieud van doekjes-omwinden en een echte kun stenaar dient de waarheid, zooals zij dat eischt. Die zoetheid, die biaaf'lieid, dat ijverige doekjeswinden vindt men terug in Ebers autobiografie, die, in het eerste deel dat hij er nog slechts van heeft uitgegeven, dat nu door juffrouw Rogge is vertaald, zich uitstrekt van zijne geboorte tot deu tijd, dat hij aan zijne Egyptische Koningsdochter werkte. En zeker is nog de beschrijving van het belangrijkste deel zijns levens in het verschiet. liet is belangwekkend in het intime leven van een merkwaardig man door te dringen. Zeker, de onnaspeurlijke toevalligheden der geboorte hebben een belangrijk deel iu de vorming van eeu mensch en dat deel wordt in de levensbeschrijving gemist. Iu dat opzicht is elke biografie onvoldoende. Maar niet enkel door dezen wordt een merkwaardig man gevormd: de opvoeding, die denkbeelden in het hart legt van goed en kwaad en. de strijd tusschen die beiden, versterkt door de invloeden van buiten, ook dezen beslissen of een meusch een kruiënier zal zijn dan wel een arlist. En naarmate deze strijd heviger is, die aan beide zijden een afwisselende reeks nederlagen en overwinnin gen geeft, naar die mate stijgt de mensch, die er als inzet van geldt, voor liet leven in wanrde. Ebers moei ecu hevigcn strijd gestreden hebben, anders zou hij niet de schrijver van Ho mo uai zijn. Wanneer iemaud uu, vau dit begrip uitgaande, deze Autobiografie leest, legt bij het eerste deel na de lezing teleurgesteld weg. Het is inderdaad Ebers, dien wij in dat bock zieu: de Ebers van de doekjes, de Ebers van de braafheid. Hij draagt bet boek aan zijne EOUCII op en dezen zeker kunnen lier zijn op zulk een vader. Misschien zou den zij er huu vader te liever om hebben, indien zij iets vau de echte, de loutere menschelijkhcid iu zijne boekeu hadden gevonden, die menschelijkheid die hun evenmin ais huu vader, evenmin als ieder ontgaat. Er is geen strijd in die autobio grafie en dus ook geen overwinning, veel minder een nederlaag; er is, om zoo te zeggen, niets anders dan deugdzaamheid in te vinden, zoetelijke deugd zaamheid, en zoo al de kinderen niets anders van huu vad< r verwachten, uu Ebers eenmaal de vreemden in zijne intimiteit heeft betrokken, verwachten dezen, die weten, dat eens mans leven niet eukel zoetelijke deugdzaamheid is, iets anders, in ieder geval iets meer. Daarom brengt de lezing van dit boek teleurstel ling. Het is goed geschreven, doet deu tijd waarin Ebers vau kind tot man is geworden vrij aardig kennen, doet ook de menscheii die hem omringd hebben -enu hunne f/i-.itc :ij'/c vrij aardig kennen; het is een onderhoudend boek; men voelt er een hart in kloppen, dat, in de banale beteekenis vau het woord eeu goed hart is, maar het laat uiet zien hoe er van het kind Georg Ebers de mau gegroeid is, die lezenswaardige boeken heeft kunnen wlirijveii en dit schijnt mij juist de hoofdzaak te zijn. >Y ei; licrc tt'i'sl pas Ffxacte, Cabxulu»., In stfirti; ?cui'iït'i, il ii'/i jias i'i/ifuit ifrït'e, zegt Marie Bashkiit.-eu" iu de -/Voorrede'' van baar Dagboek. Zij heeft goed gezien: een dagboek dat gepubliceerd, eeu levensbeschrijving die uitgegeven wordt, heeft enkel waarde, enkel reden van bestaan, indien de waarheid er vau volkomen en louter zij. En ik denk, dat Ebers in zijn autobiografie iets minder dan de waarheid, of haar althans niet zouder de oude doekjes heeft gegeven. Aug. '(j:S. M. W. lfiga.ro maakt op de spellinghervorming, door do Académie (in principe) aangenomen, do vol gende persiflage : ?-?Akadémi fransése. Ancor un clichéki san va. LéKarant on ten u ier leur séans ordinér an tou peti komité, sou la présidans de M. Josef Hertran. lis on désignéM. de Borniépour fér an leur non une lectur de la séans annuel d eink Akadémi Ie 'J5 (Tctobr procbén, Me... u la suit dédiscusion kon se, leproe verbal no se termini' pa par la fraz traditionel : »Lakadémi a consakréIe rest de la séans o travay du Diktionér istorik do la lang fransése." LéDieu san von !" Te Londen zijn dezer dagen twee reliiiuieën van Shakespcare verkocht, zijn bierglas en zijn wandelstok, liet bierglas was door Shakcspeare aan zijne zustor Johanna als souvenir gegeven; bet is van geelachtig majolica inet mythologisch bas-relief. In liet begin dezer eeuw is er een zil veren deksel op gemaakt, waarop een medaillon portret van den dichter met het opschrift: »W. Shakespeare, 40 jaar oud." De wandelstok is zoo lang als een moderne Alpenstok; in zijn t\jd waren de wandelstokken. zoo lang als hun bezitters. De twee gedachte nissen brachten den prijs van 1600 gulden op. HETSJES De Heilige van El Eautarah. El Kantarah, een tamelijk uitgebreid Bedoe uendorp, is het laatste station vau den spoorweg die van Constantine in de Algerische woestijn voert. Eeu medewerker der Münchener Allg. Ztg. bezocht dit oasedorp voor eenige jaren. Van alle herinne ringen aan dit bezoek is hem een nog levendig in Tiet geheugen gebleven. Het is de geschiedenis van de Heilige van El Kantarah." De inzender in het Münchener blad schrijft: In een der lage, nauwelijks menschwaardige" woningen troffen wij eene talrijke groep Bcdoe nen, vrouwen eu kindereu aan, die in een bijna donkeren hoek iets omringden, dat zich op een soort estrade of verhooging bevond. Toen mijne reisgenooten en ik naar dit hoopje menschen, van welk een zingend jankend gemurmel, een halfluid gezang uitging, waren heengedrongea en hadden getracht met onze blikken de duisternis te door boren, ontwaarden wij een ineengedrongen oude Bedoeïnenvrouw, wier lichaam, bijna tot eeu ge raamte vermagerd, nauwelijks met eeuige lompen bedekt was. Uit het scherp geteekende beeuderige dorre gezicht, dat bijna den indruk vau een doodshoofd maakte, staarden een paar groote oogen, zwart als de nacht, die, als de oogen van eeue kat, met bijna phosphoresceerenden glans blonken. Eerst toen ik mij eenigzins aan het donker gewend bad, kon ik geheel den blik der oude nagaan. Ik zal hem in geheel mijn leven niet vergeten. Dat deze ziel- en. levenloozc oogen strak en stijf voor zich heen blikten in het ledige, dat zij terstond verrieden, dat de geest die toch eens achter hen gewoond moest hebben sinds lang voor altijd gestorven was, zou nog met zoo ver schrikkend gewerkt had. Doch uit deze doode, groote, wijdgeopende st.aaroogen, die uit, het vleeschlooze gelaat naar voren schenen te rollen, sprak iets eigenaardig?, duivelseh, fascineereuds, tooverachtigs, iets bovenaardsch. Bij al het doode sprak uit deze oogen ook ceu dulden en lijden, een voelen en gewaarworden, zooals ik nooit te voren in een menschenoog gezien had. Als een standbeeld zat de oude neergehurkt op de verhoogde plaats in de nis. 'Zij verroerde geen lid, er vertrok geen spier in haar spookachtig gezicht. Haar tandenloozc mond was gesloten. Slechts somwijlen drongen iu zacht, slechts even geademd fluisteren eenige gsluiden over de schier bloedeloo/e lippen. Dan drongen de Bedoeinenvrouwen iiog dichter om de sibvlle, het. murmelen der vrouwen verstomde zoowat; de blikken van allen hingen aan het ziclj nauwelijks bewegende gezicht der //Heilige." Allen luisterden in eer biedige aandacht naar haar gefluister. Somwijlen verhief de oude ook wel hare knokige hand, strekte ze langzaam en apathisch voor zich uit naar het hoofd harer getrouwen en liet ze dan evcnzoo onbewust zinken. Deze teekenen van leveu maakten op mij den indruk alsof eeu automatische figuur hare mechanische bewegingen had afgespeeld en liet raderwerk van binnen plotseling zijn loop schril en scherp eindigde. Ook vielen soms de oogleden der oude over hare uitgebluschte oog appels en bleven eenige seconden gesloten. Geen ademtocht bewroog haar lichaam en men kon gelooven dat zij iu deze oogeublikken in Maliomeds liemelsch rijk overgegaan was. Weder begon het eigenaardige eentonige gebrom eu gezang der vrouwen ; de heldere stemmen der kinderen vloeiden er door eu bewogen den rhytmus op geheel eigenaardige wijze. Ik kou niet scheiden van het zonderlinge wezen dat eigenlijk reeds in andere gewesten scheen te vertoeven, aan de aarde eu hare kwellingen ontrukt in zekeren zin Allall en de profeten werkelijk naderbij was, dan de vrou wen en kinderen, welke de sibylle omgaven.... De oude scheen het verpersoonlijkte verlangen naar het bovennatuurlijke, de volledige overgave aan God te zijn. Het, was werkelijk een geheel vreemde gewaar wording die mij en mijn gezelschap Jiier boeide. Hoe men ook dit gevoel verklaren eu noemen moog, bctooveriug, duivelsche macht of wellicht slechts nieuwsgierigheid naar eeue ongewone ver schijning het liet, ons niet zooras van deze plaats gaan. Er sprak toch uit de nou-en, uit de blikken, uit het gansche wezen vau deze Bedoeïnen vrouw iets, dat wat ougcwoons in haar leven verried. Men geloofde bijna, om deze gestalte ceu soort heiligcnirlorie van het bovenaardschc waarteucmen. Het beeld der //Heilige," want niets anders is dit zonderlinge schepsel voor de bewoners der oase en ook voor de Bcdoeïuen diep in de Al gerische Sahara, die hier voorbijkomen, verliet onzen geest niet. Iu het woestijneafévond de reiziscr later een ouden Bedocïn, die zich ras bereid verklaarde, van het leven der Heilige" ginds iu het dorp te vertellen: Ali ben Sidi el Saad. was de oudste van zijn stam. l [et getal zijner levensjaren was hem on bekend en hij wist zelf uiet hoc veel dadeloogsten hij beleefd had, vau zijne kindsheid af gerekend. Doch aijn wit haar en de herinnering aan vele der genooten zijner jeugd, die reeds Mohammeds rijk ingegaan waren, zeiden het hem, dat de zon voor hem niet al te dikwijls meer zou ondergaan achter de bergen vau Biskra. Toen na den regentijd van 1^71 de opstand der \voestijnstammcu tegen de Frauscheii uitbrak, was Sclieik Ali een der eersten, die tegen den vijand optrok eu ook e'en der eersteu die door een geweerkogel van de roodbroeken voor altijd neergeveld werd. Xu was de patriarchale waardigheid overgegaan op zijnen zoon Ibrahim ben Ali, de schoonste man van den stam der Sidi cl Saad, Geen iu den gansenen stam zat zoo trotsch op zijn paard als bij, geen jaagde op de leeuwen met zulkcu moed, als Ibraliim, de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl