De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 13 augustus pagina 7

13 augustus 1893 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

. Ne. 842 DE, AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. Kiezer eerst op het aS81* of op het asste jaar. (Amendementen Kerkwijk en Mr. Levy). ZEEUWSCHE BOEBINNETJES : Toe, Mijnheer Van Kerkwijk, we houden zooveel van je, waarom zouden onze vrijers je niet mogen kiezen ? MR, LEVY: Wanneer de volkswensch zich dermate treffend openbaart, loopen eed en plicht gevaar Als mij te Amsterdam maar niet gelijke aanval wacht.... Ik vreeze ! lliliiiiniiiiniiiiiiuii straatsche dreumis heeft met inspanning van alle krachten, achtereenvolgens, drie keien in de gracht geworpen. Kaik ze 'rais sinke!" gilt een jongen met schelle stem, en terwijl hij een vierde kei de anderen achterna zendt roept hij: Toe jongens, wie d'r't meeste in smijt toe dan jongè-è-ès!" De berg zand wordt verlaten en de keienhoop ?ondergaat in een ommezien een belangrijke verandering. Het grachtwater spat, roodachtig fonkelend in de avondzon omhoog en aan den walkant begint een zwartachtige stinkende modder zich aan de oppervlakte te vertoonen. En geen stratenmakers zijn ver schenen ! Dinsdagmorgen: de hoop zand is iets of wat geslonken; ze is vast in elkaar getrapt door -de jeugd, en de regen, die's nachts viel, heeft ze min of meer brei-achtig gemaakt; het zand pakt nu als sneeuw bij dooi weer. Geen jongen gaat voorbij den hoop of hij neemt een handje vol zand mee, om 't tot een bal te kneden en een eind verder weer weg te gooien of den een of anderen voorbijganger op den rug te werpen. Een paar slagersknechts houden zelfs een geregeld zandgevecht met een drietal ginne gappende dienstmeisjes, en een man met een zand- en biksteennegotie profiteert van de goede gelegenheid, om zijn karretje even stil te doen staan en een paar vaatjes te vullen. Kijk nou zoo'n kerel! zegt een eerlijke juffrouw, die haar kinderen in 't zand laat spelen 't is toch zijn zand niet! Nou 't is maar van de stad antwoordt een man die er inmiddels een sigarenkistje mee vult; t' wordt toch van de belasting be taald 't is net zoo goed van ons als van den rijkdom. Tusschen schooltijd, van half twaalf tot n uur, tweede belegering van den keienhoop en bombardement van de zilte grachtwateren even gestoord door de aankomst van een politieagent, die, in den voorgeschreven pas, de oogen streng links en rechts wendend, voorbijgaat. Dinsdagavond herhaling van de spelen der jeugd, de gracht wordt opnieuw en nog heviger bestookt. Een stortregen maakt tegen zonsondergang ?een einde aan de vijandelijkheden en spoelt het los gewoelde zand naar de gracht. 't Wordt nacht en geen stratenmakers komen l Woensdag. De zandberg wordt lager, de hoop keien begint zichfbaar te slinken. Sommige brave en zorgzame huismoeders uit de buurt halen af en toe een keitje weg en dragen 't netjes onder haar boezelaar mee. »Ze binne zoo handig om op ingelegd goed te legge,. dan parst 't zoo lekker." 's Namiddags is van den hoop zand schier niets te zien, want de schoolkinderen hebben vrij-af en overdekken dien met hun tengere lichaampjes. 't Is inderdaad allerinteressantst om te zien hoe ver de vindingrijkheid van kinderen gaat. Ze weten letterlijk alles van zand temaken; ze doen er allerlei aardige dingen mee. Met hun kleine handjes vullen ze hun schortjes: ze sjouwen er mee als grondwerkers. In alle kelders en op de trappen der onderhuizen strooien ze het, in de meest grillige figuren; ze maken er mooie puntige torentjes van, die ze op stoepleuningeri en in vensterbanken leggen; de geheele gracht ziet er uit alsof de stra tenmakers reeds druk aan 'l werk waren geweest, want de kindertjes nivelleeren, door hun kin derlijke bedrijvigheid met zand het hobbelig plaveisel; zelfs in de dwarsstraten en steegjes brengen ze allerlei naief'-artistieke versierin gen aan door 't zand tegen ruiten e» venster kozijnen te gooien de gootplanken krassen als ze er over trippelen ; de moeders brommen: »ze zitte vol 'savens: je kan ze wel uit schudde," en de vaders vloeken omdat ze bij 't eten zand tusschen de tanden krijgen. Voor de keien hebben de lieve kleinen iets geheel nieuws uitgevonden er ligt n.l. in de gracht een mandemakers vlotje Zoo'n ding heeft veel draagkracht dat leeren ze immers op de kostelooze en tusschenscholen, waarom zouden ze nu niet eens praktisch on derzoeken of de theorie waar is. Hè! ze werken als aandragers, ze z wee-ten er van, die aanminnige lievelingen. D'r kanne d'r nog meer op! schreeuwt een dappere broekeman en handig werpt hij nog een paar mooie, kantige keien op 't reeds zwaar belaste vlotje, dat daardoor kantelt.... Da's lollig! juicht nu de geheele kinderschaar nou binnen d'r wel vijftig in eens naar de maan, hoera! hoera! nog ereissies jonges j hoera! en met on vermoeiden ijver tijgt de ; kinderploeg weer aan 't werk. Een paar deftige voorbijgangers schudden het hoofd en een hunner waagt zelfs de op merking: 't Is toch schande: kijk die kin deren eens huishouden, 't is zonde en jammer van 't geld maar hij zwijgt oogenblikkelijk, want een man in een schunnig jasje, met een grooten flambard op en een wijden hobbelbroek aan, voegt hem. min of meer onduidelijk door de zware van de zes. die tusschen zijn lippen hangt, toe: »ken jij dat niet vele, blik- : semse kapitalist, magge die kindere ook niet [ ereis 'n pretje hebbe. 't Is van de stad mot ' alles voor juillie alleenig weze?" De avond daalt en... nog geen straten makers geen spoor zelfs van een straten maker. Dondmlay. De zandhoop is zeer belangrijk i geslonken, de keienberg is een heuveltje ge- i worden, 't Slagregent; 't waait en stormt; i er valt zeker ergens in de buurt onweer. Wat de kinderen nu niet kunnen doen, ver- | richten de elementen; 't hemelwater maakt | pap van het zand; eerst dikke pap, dan [ dunner pap en eindelijk vloeit een soort van zandsoep, langzaam maar zeker naar de gracht, die geduldig alles verzwelgt wat haar wordt ; toegeworpen. De keien trotseeren wind en regen. Ze zien er zelfs oogelijker en welvarender uit dan ; te voren, ze schijnen vernist en gepolijst! l En geen stratenmakers'? ; Vrij/lag. Wind en regen als den dag te ?: voren, maar ininder hevig. De zandsoep vloeit j langzamer maar dikker. Na den middag [ klaart de lucht op, en als de zon bij het ; ondergaan, haar karmozijnen gloed over 't > klamme zand en de nog zwartachtige keien giet, zijn de kleine nijvere kindertjes weer, als de Kaboutermannetjes uit hun holen, te i voorschijn gekomen en plompen de keien i weer lustig ia de nog beroerde wateren En geen stratenmakers? Zaterdag. Goddelijk weer! de natuur heeft haar schoonste kleed aangetrokken; alles is verguld door zonneschijn. Men zou niet zeggen dat zand zoo spoedig weer droog wordt, maar toch schijnt dat zoo te zijn, want nauwlijks is het schooluur uit of' de lieve jeugd verschijnt op de zandvlakte voor mijn deur de berg behoort tot het verledene. 't Is bijna niet meer de moeite waard om zich met dat beetje zand te be moeien denken ze en wijden daarom lievtr al hun aandacht aan de keien. Nu, keien zijn, als men het goed weet aan te leggen, ook heel aardig speelgoed ?o maken voortdurend hetzelfde mooie volle ge luid als ze in 't water vallen en zijn ook erg geschikt om weg te dragen en voor kelder deuren te leggen. Dan eventjes aanbellen, wachten tot de meid komt, de kei een zet.ie geven, en de meid hooren razen en schei den, omdat ze zoo n verrassing op haar teenen krijgt. 't Is allerpleizierigst. De Zaterdag is voorbij de maan verlicht, de verlaten zandvlakte en de overgebleven keien. En geen stratenmakers. Zondag. Rustdag! Slechts enkele lieve kleinen van vrijzinnige beginselen, schenden den Sabbathdag en werken een weinig op de zandvlakte, nu en dan door moeder teruy; gehaald omdat ze d'r sundagsche goed anhebbe Maandagmorgen: verrukkelijk weer d-.; zon brandt fel op het oude hobbelige plave'sel. Zij doet de kuilen en akeligheden mft duidelijk geteekende schaduwen of scheilj glimlichrjes uitkomen. Een aantal mannen nadert. Ze zien es^toer en flink uit; ze dragen blauwe boezeroenei,, met witte gebreide bretels er over, engelscit leeren broeken, omgekruld polkahaar of spuujvlokken en een soort van groote houten padde stoelen onder de armen, 't Zijn de straten makers die naderen. Ha! ze zullen aan 't werk gaan mannenkracht blinkt in hun oogen; hun wangen zijn rond en vol door tabak en gezondheid; ze brieschen letterlijk van werklust. Ze zien rond met verbaasde blikken en de poeliaan zegt duidelijk: wat buksen,, hier motten we toch wczc, verleden week binnen de spulletjes toch al gebracht, maar d'r is geen zand en wat er an steenen is, is de peine niet waard! En treurig staan de stratenmakers bijeen. Juli 1S92. J. v. M. Jr.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl