Historisch Archief 1877-1940
. Ne. 842
DE, AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
Kiezer eerst op het aS81* of op het asste jaar.
(Amendementen Kerkwijk en Mr. Levy).
ZEEUWSCHE BOEBINNETJES : Toe, Mijnheer Van Kerkwijk, we houden zooveel van je, waarom zouden onze vrijers je niet mogen kiezen ?
MR, LEVY: Wanneer de volkswensch zich dermate treffend openbaart, loopen eed en plicht gevaar Als mij te Amsterdam maar niet gelijke aanval wacht.... Ik vreeze !
lliliiiiniiiiniiiiiiuii
straatsche dreumis heeft met inspanning van
alle krachten, achtereenvolgens, drie keien
in de gracht geworpen.
Kaik ze 'rais sinke!" gilt een jongen met
schelle stem, en terwijl hij een vierde kei de
anderen achterna zendt roept hij: Toe jongens,
wie d'r't meeste in smijt toe dan jongè-è-ès!"
De berg zand wordt verlaten en de keienhoop
?ondergaat in een ommezien een belangrijke
verandering. Het grachtwater spat, roodachtig
fonkelend in de avondzon omhoog en aan den
walkant begint een zwartachtige stinkende
modder zich aan de oppervlakte te vertoonen.
En geen stratenmakers zijn ver
schenen !
Dinsdagmorgen: de hoop zand is iets of wat
geslonken; ze is vast in elkaar getrapt door
-de jeugd, en de regen, die's nachts viel, heeft
ze min of meer brei-achtig gemaakt; het zand
pakt nu als sneeuw bij dooi weer. Geen jongen
gaat voorbij den hoop of hij neemt een handje
vol zand mee, om 't tot een bal te kneden
en een eind verder weer weg te gooien of den
een of anderen voorbijganger op den rug te
werpen.
Een paar slagersknechts houden zelfs een
geregeld zandgevecht met een drietal ginne
gappende dienstmeisjes, en een man met een
zand- en biksteennegotie profiteert van de
goede gelegenheid, om zijn karretje even stil
te doen staan en een paar vaatjes te vullen.
Kijk nou zoo'n kerel! zegt een eerlijke
juffrouw, die haar kinderen in 't zand laat
spelen 't is toch zijn zand niet!
Nou 't is maar van de stad antwoordt
een man die er inmiddels een sigarenkistje
mee vult; t' wordt toch van de belasting be
taald 't is net zoo goed van ons als van
den rijkdom.
Tusschen schooltijd, van half twaalf tot n
uur, tweede belegering van den keienhoop en
bombardement van de zilte grachtwateren
even gestoord door de aankomst van een
politieagent, die, in den voorgeschreven pas,
de oogen streng links en rechts wendend,
voorbijgaat.
Dinsdagavond herhaling van de spelen der
jeugd, de gracht wordt opnieuw en nog
heviger bestookt.
Een stortregen maakt tegen zonsondergang
?een einde aan de vijandelijkheden en spoelt
het los gewoelde zand naar de gracht.
't Wordt nacht en geen stratenmakers
komen l
Woensdag. De zandberg wordt lager, de hoop
keien begint zichfbaar te slinken. Sommige
brave en zorgzame huismoeders uit de buurt
halen af en toe een keitje weg en dragen 't
netjes onder haar boezelaar mee. »Ze binne
zoo handig om op ingelegd goed te legge,. dan
parst 't zoo lekker."
's Namiddags is van den hoop zand schier
niets te zien, want de schoolkinderen hebben
vrij-af en overdekken dien met hun tengere
lichaampjes.
't Is inderdaad allerinteressantst om te zien
hoe ver de vindingrijkheid van kinderen gaat.
Ze weten letterlijk alles van zand temaken;
ze doen er allerlei aardige dingen mee. Met
hun kleine handjes vullen ze hun schortjes:
ze sjouwen er mee als grondwerkers. In alle
kelders en op de trappen der onderhuizen
strooien ze het, in de meest grillige figuren;
ze maken er mooie puntige torentjes van, die
ze op stoepleuningeri en in vensterbanken
leggen; de geheele gracht ziet er uit alsof de stra
tenmakers reeds druk aan 'l werk waren geweest,
want de kindertjes nivelleeren, door hun kin
derlijke bedrijvigheid met zand het hobbelig
plaveisel; zelfs in de dwarsstraten en steegjes
brengen ze allerlei naief'-artistieke versierin
gen aan door 't zand tegen ruiten e» venster
kozijnen te gooien de gootplanken krassen
als ze er over trippelen ; de moeders brommen:
»ze zitte vol 'savens: je kan ze wel uit
schudde," en de vaders vloeken omdat ze bij
't eten zand tusschen de tanden krijgen.
Voor de keien hebben de lieve kleinen
iets geheel nieuws uitgevonden er ligt n.l.
in de gracht een mandemakers vlotje Zoo'n
ding heeft veel draagkracht dat leeren ze
immers op de kostelooze en tusschenscholen,
waarom zouden ze nu niet eens praktisch on
derzoeken of de theorie waar is.
Hè! ze werken als aandragers, ze z wee-ten
er van, die aanminnige lievelingen.
D'r kanne d'r nog meer op! schreeuwt
een dappere broekeman en handig werpt hij
nog een paar mooie, kantige keien op 't reeds
zwaar belaste vlotje, dat daardoor kantelt....
Da's lollig! juicht nu de geheele kinderschaar
nou binnen d'r wel vijftig in eens naar de
maan, hoera! hoera! nog ereissies jonges j
hoera! en met on vermoeiden ijver tijgt de ;
kinderploeg weer aan 't werk.
Een paar deftige voorbijgangers schudden
het hoofd en een hunner waagt zelfs de op
merking: 't Is toch schande: kijk die kin
deren eens huishouden, 't is zonde en jammer
van 't geld maar hij zwijgt oogenblikkelijk,
want een man in een schunnig jasje, met een
grooten flambard op en een wijden
hobbelbroek aan, voegt hem. min of meer onduidelijk
door de zware van de zes. die tusschen zijn
lippen hangt, toe: »ken jij dat niet vele, blik- :
semse kapitalist, magge die kindere ook niet [
ereis 'n pretje hebbe. 't Is van de stad mot '
alles voor juillie alleenig weze?"
De avond daalt en... nog geen straten
makers geen spoor zelfs van een straten
maker.
Dondmlay. De zandhoop is zeer belangrijk i
geslonken, de keienberg is een heuveltje ge- i
worden, 't Slagregent; 't waait en stormt; i
er valt zeker ergens in de buurt onweer.
Wat de kinderen nu niet kunnen doen, ver- |
richten de elementen; 't hemelwater maakt |
pap van het zand; eerst dikke pap, dan [
dunner pap en eindelijk vloeit een soort van
zandsoep, langzaam maar zeker naar de gracht,
die geduldig alles verzwelgt wat haar wordt ;
toegeworpen.
De keien trotseeren wind en regen. Ze zien
er zelfs oogelijker en welvarender uit dan ;
te voren, ze schijnen vernist en gepolijst! l
En geen stratenmakers'? ;
Vrij/lag. Wind en regen als den dag te ?:
voren, maar ininder hevig. De zandsoep vloeit j
langzamer maar dikker. Na den middag [
klaart de lucht op, en als de zon bij het ;
ondergaan, haar karmozijnen gloed over 't >
klamme zand en de nog zwartachtige keien
giet, zijn de kleine nijvere kindertjes weer, als
de Kaboutermannetjes uit hun holen, te i
voorschijn gekomen en plompen de keien i
weer lustig ia de nog beroerde wateren
En geen stratenmakers?
Zaterdag. Goddelijk weer! de natuur heeft
haar schoonste kleed aangetrokken; alles is
verguld door zonneschijn.
Men zou niet zeggen dat zand zoo spoedig
weer droog wordt, maar toch schijnt dat zoo
te zijn, want nauwlijks is het schooluur uit
of' de lieve jeugd verschijnt op de zandvlakte
voor mijn deur de berg behoort tot het
verledene. 't Is bijna niet meer de moeite
waard om zich met dat beetje zand te be
moeien denken ze en wijden daarom lievtr
al hun aandacht aan de keien.
Nu, keien zijn, als men het goed weet aan
te leggen, ook heel aardig speelgoed ?o
maken voortdurend hetzelfde mooie volle ge
luid als ze in 't water vallen en zijn ook erg
geschikt om weg te dragen en voor kelder
deuren te leggen. Dan eventjes aanbellen,
wachten tot de meid komt, de kei een zet.ie
geven, en de meid hooren razen en schei
den, omdat ze zoo n verrassing op haar teenen
krijgt. 't Is allerpleizierigst.
De Zaterdag is voorbij de maan verlicht,
de verlaten zandvlakte en de overgebleven
keien.
En geen stratenmakers.
Zondag. Rustdag! Slechts enkele lieve
kleinen van vrijzinnige beginselen, schenden
den Sabbathdag en werken een weinig op de
zandvlakte, nu en dan door moeder teruy;
gehaald omdat ze d'r sundagsche goed
anhebbe
Maandagmorgen: verrukkelijk weer d-.;
zon brandt fel op het oude hobbelige
plave'sel. Zij doet de kuilen en akeligheden mft
duidelijk geteekende schaduwen of scheilj
glimlichrjes uitkomen.
Een aantal mannen nadert. Ze zien es^toer
en flink uit; ze dragen blauwe boezeroenei,,
met witte gebreide bretels er over, engelscit
leeren broeken, omgekruld polkahaar of
spuujvlokken en een soort van groote houten padde
stoelen onder de armen, 't Zijn de straten
makers die naderen. Ha! ze zullen aan 't
werk gaan mannenkracht blinkt in hun
oogen; hun wangen zijn rond en vol door tabak
en gezondheid; ze brieschen letterlijk van
werklust. Ze zien rond met verbaasde blikken
en de poeliaan zegt duidelijk: wat buksen,,
hier motten we toch wczc, verleden week
binnen de spulletjes toch al gebracht, maar
d'r is geen zand en wat er an steenen is,
is de peine niet waard!
En treurig staan de stratenmakers
bijeen.
Juli 1S92. J. v. M. Jr.