Historisch Archief 1877-1940
84$
DOE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
Een medewerker yan den Figaro heeft zich
tot Siegfried Wagnw te Baireuth gewend met
bet verzoek hem «ede te deeJen. of hn zich
werkeJjjk geheel aan de muziefc wilde wyaen. Siegfried
\Vagner heeft hierop het volgende geantwoord:
>In antwoord- op uw vriendelijk schrijven deel
ik u mede, dat ik mij aanvankelijk op de bouw
kunst heb toegelegd. Mijn voorliefde voor de
muziek deed zich echter zoo sterk gevoelen, dat
ik bij een onzer degelijkste musici, den heer
Humperdinck, e.en leerling van myn vader, de
harmonieleer heb bestudeerd. Sedert eenjaar woon
ik hier bij mjj'n moeder op de villa Wahnfried
?en de heer Eniese, onze onyergel'vjkelijke
zangonderwjjzer, heeft de goedheid gehad mijn muzi
kale studiën te leiden. Ik ben in de gelegenheid
geweest ons stedelijk orchest te dirigeeren. Wij
speelden een symphonie van Haydn, de ouverture
van Mozart's «Entführung aua dem Serail", de
eerste symhonie van Beethoven, twee symphonische
Dichtungen van mijn grootvader (Liszt) en van
m\jn vader de Rienzi-ouverture, de
Tannhauserouverture en het Siegfried-Idyll. Daar mijn de
buut, tenminste naar het oordeel mijner supe
rieuren, gelukkig uitviel en de zangers en de
musici met genoegen met mij hebben samenge
werkt, hoop ik in den loop der tijden het zoover
te brengen, dat ik alle werken myns vaders zal
kunnen dirigeeren."
Te Rotterdam overleed Zondagavond de heer
Alex. W. A. Heyblom, de bekende musicus. Hij
was in 1832 te Bergen-op-Zoom geboren, ontving
het eerste muziekonderricht van zjjn vader (een
leerling van den beroemden Joachim Hess) en
vestigde zich in 1855 te Rotterdam. Hij was ge
durende meer dan 25 jaar directeur van de
mannen-zangvereeniging »Amphion". Ook was hij
onderwijzer aan de vormschool voor onderwijzers
en onderwijzeressen en directeur der
Volkszangschool. Behalve eenige werken voor mannenkoor,
liederen enz., verschenen van zijn hand vooral
werken van paedagogischen aard als Leerboek
voor den zang, Zangoefeningen, Zangboekjes enz.
llllll'tllllllllllllMIIHIIIIIIIII
Boeken en tijdschriften.
Tours et toureües historiques de la Helgique, d'apres
les aquarelles de Jean Baes, architect*;, sous-directeur
(Ie FEcole des Arts décorntifs de Bruxelles,
Bruxellea, E. Li/on, Claeaen. Een duur boek, dat, door
bibliotheken zal worden aangekocht, omdat liet als
documenteel zich voordoet. Vijftig Belgische toren
spitsen, netjes en smakelijk afgebeeld, uitvoerig,
maar, o, verre van incisief, attent maar och, zon
der eenige wezenlijke toewijding, en eigenlijk zoo
stom. Gothieke torens met speling vau daakjes
er onder, koket verlicht, tegen handig gewassen
luchtjes, in nuffige aquarellen, tot, zinneloos vol
maakte chromo's gereproduceerd; geen enkel
kader gecompozeerd nog, geen enkele groote lijn
opgespoord, niets van de architektonische idee uit
gesproken. De steenen waardigheid in de monu
menten van een onvergetelijk voorgeslacht, met
profane vlijft verhanseld tot een jammerlijk on
berispelijke suikerbakkers-snoezigheid.
Dit is dat Wape,n boiich van de», Eersten, vindt
men in onduidelijk schrift op het eerste blad te
lezen, van een wapen -handschrift uit de veertiende
eeuw, maar een Duitsch geleerde wien het merk
waardige manuscript in 1855 onder oogen kwam,
las het woord Errslen als Sefflcen, en riep daarna
alle oudheidkundigen op, om het door hem als
Codex Sejfken aangeduide boek, waarvan hij het
spoor kwijt geraakt was, te helpen terugvinden.
Het boek schijnt sedert in Hollaudsch bezit te
zijn geweest, doch kwam sints kort in handen van
een Duitsch heraldicus G. A. 8eijler, onder wiens
toezicht nu de bladen op last vau de vereenigiug
Herold, gelrouw op steen werdeu gevolgd, door
A. M. Hildebrandt, zoodat het boek, goed gerepro
duceerd, bij J. A. Stargardt te Berlijn in druk
kon worden uitgegeven. De rij van ontelbare
geslachtswapens biedt een verrassende variëteit van
ornamentale patronen aan, die met een zeer
redelijken zin van door eenvoudige teekens te ken
merken, zijn opgeschreven Ba zoo is dat kurieuze
boek niet enkel van belang voor wetenschappelijke
heraldici, maar ook voor ieder die in alle werk
van die dagen het rationeel in lijnen
verziunebeelden, de vrije hand van teekeuen iii eeii kloeken
stijl, en den forschen eenvoudigen kleureusmaak
te waardeeren weet.
Zeichnungen deutsclier Kiiiistler VOH Carslens bis
Menzel.
Carstens een koele, te plompe Duitscli-klassiker,
Cornelius vol goede bedoelingen vau gevoelsuit
drukking en kracht, die alleen nog niet hard genoeg
Duitsch durfde zijn, maar toch met al zijn on
overkomelijke droogheid, een respectabele figuur
blijft, Overbeck, milder, inniger, een enkele maal
in zijn liefde tot het zuiver katholieke subliem,
Koch met iets van breede vizioeueii,?l'erdinand
van Olivier, straf, bijna magistraal oprecht,
Schnorr von Carolsfeld, verwant aan Overbeck, vau
een teedere, sobere, vroeg-Duitselie romantiek,
ook hrich met dat devote der Nazareuers van
toen, en Kaulbaeli wiens omvangrijke, berede
neerde composities men zou willen kuuueu verge
ten om de deugden van zijn ernstige tcekeningeii
beter te kunnen \vaardeeren, eu Eelluer die
stouter, en V on Schwiud die in ziju beste werk war
mer was, en llethel, die grootheid bad (Der
Tod als Wurger is prachtig-orthodox), en dan
Menzel. Van deze allen en nog enkelen, te samen
de nobelsten in de Duitsche kunst van deze eeuw,
die wel zeer groote lacunes vertoont, en te zelden
van de zonden der zwaarheid en saaiheid vrij kwam,
van deze allen die toch zeldzame deugden bezaten,
meer dan men algemeen pleegt, aan te nemen : een
zeer goede keuze van teekeuiugeu in voortreffelijke
groot-forinaat-reproductie. Dit is waarlijk voor se
rieuze beoefenaars der nieuwere kunstgeschiedenis
een begeerlijk werk.
Brie a brac Album par Caran d'Ache
Librairie Pion.
Vermakelijk in de hoogste mate, spitsvondig van
geest en verbazend knap; bovendien apart genoeg-.
Maar waarin ligt het, dat men aan volmaakte
toovflrlantuarn-omtrekken blijft denkeu, eu er iu dit
werk iets overheerseht, waardoor we het voelen
geen kunst van eigenlijk cachet te zijn?
Art- for Arts Sak by J. C. Fan yke
NewYork ScrUmer.
Een zevental lezingen over toon,
luchtperspectief, valeurs, penceelbehandeling, en meer zulk
soort van snorrepijperijen, waarvan kunstprofessoren,
zelfs als ze er blijken zooveel over geprakkezeerd
te hebben als deze, toch liever moesten zwijgen.
De verschillende artikelen over de zaak der
restauratie van de gewelfschilderingen te
Warmenhuizen, in den laatsten tijd en vroeger geschreven,
werden, door de firma Van Zeggelen te Amsterdam
in een boekje vereenigd, in het licht gezonden. De
conclusie van dit alles blijft wel dat de Regeering
een bevoegde commissie van onderzoek zou
behooren te benoemen. Indien dit echter niet gebeuren
mag, wordt, wanneer eenmaal eindelijk de kapel,
waarin thans de gewelfschilderingen zijn opgesteld,
voor het publiek toegankelijk zal zijn, het in 1861
door den heer David van der Keilen Jr. zeer
minutieus uitgebrachte doodnuchtere rapport over
den toenmaligen toestand der schilderstukken, een
merkwaardig document bij het beoordeelen vau de
huidige ongereptheid dezer beawx-restes.
Het Z'Msehrift für Bildende Kunst van deze
maand geeft een heliogravure naar een
pasteiportret van den jongen tooneelschrijver Gerhart
Hauptmann door Max Liebermann, en een droge
naald van Kriiger naar een werk van denzelfden
algemeener in aanzien komenden Berlijuer, terwijl
tegelijkertijd het Art Journal dat Liebermann als
een revolutionairen Duitsclier bespreekt, een droge
naald van Krflger naar een ander schilderij vau
dezen schilder geeft, van zijn Larensche vlas-schuur
namelijk, die in de Berlijnsche Natioual-galerie is.
L'Art Frangais van 22 Juli heeft een goed por
tret van den beschaafden criticus Gustave Getfroy,
door Eugène Carrière, en het nummer van 29 Juli
een stel voortreffelijke teekeningen van Toulouse
Lautree naar Jane Avril, met uitstekenden tekst
van Arsène Alexandre over den eminenten aitichist.
De Gil Klas gaf dezer dagen deze vrij komplete
instantanée van Lucien Pissarro, op wiens werk
hier nog wel eens werd gewezen:
De oudste zoon van den Meester impressionist
Camille Pissarro. Twee groote fluweelen oogen in
een mat aangezicht, omlijst door een grooten
zijde-achtigen baard, een kalme majestueuze kop
als van een Assvrisehen prins. Heeft niet eiikel de
nobele silhouet, maar ook den lievigen
kunsthartstocht en de kwaliteiten van den schilder vau
zooveel meesterstukken van licht eu harmonie
geërfd. Independent tusschen de independente!!,
waarbij hij expozeert, toont een persoonlijke wijze
van zien en van doen in delicate landschappen eu
gracieuze baby-studies. Heeft door ingenieuze
procédés van houtgravure in kleur prachtig-d
coratieve effecten verkregen. Bizonder kenteeken:
kosmopol.et, Deensch onderdaan, woont te Londen,
expozeert iu Parijs.
J. V.
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co.
Kalverstraat is geëxposeerd een schilderij van G.
H. Breitner »De Dam bij avond".
JMIlllllllJIIIIIIIIIIIIIIIIIIJImiJlltHIIIIIIIJIIIIIIIIJJIJIIIIIIIIIJJIIlmlIJIIIIIJllllfm
LTTL^LN
Wetenschap of kunst?
DE Bitiimiito's. Novelle uit de
Gfcieh. der Ned. lett. door
Dr. Jan ten Brink.
Als eenmaal Dr. Jan ten Brink met zijn lite
rair debet en credit voor het eindgericht van
Hollands muze verschijnt, dan zal de beducht
heid zijns harten gewis getemperd worden, door
de zekerheid, waaraan hij zich mag overgeven,
dat hij daar Gerbnmd Adriaensz. Bredero zal
vinden, ijverig bereid om zijn voorspraak en mid
delaar te zijn. En dan niet alleen om de som
van eerlijken en onverdroten arbeid, waardoor
hij als dienaar der wetenschap het leven, het
werk en de verdiensten van onzen Hollandschen
Aristophanes in het volle licht heeft gesteld,
maar thans ook om de groote liefde, waarmede
hij dat leven tot een mooi stuk poëzie heeft
weten te verheften.
Dit had wel al wat vroeger in deze kolommen
getuigd kunnen worden. \Yat mij echter vooral
drong orn dit verzuim te herstellen, was de ont
dekking, dat de heer Max Uooses in Ve Gids
van Juni jl. een gansch tegenovergestelde!! indruk
van Ten Brink's werk bleek ontvangen te hebben.
Geen poëzie, maar geleerdheid, geen vinder, maar
verslaggever, daarop kwam het oordeel van dezen
smaakvollen en geoet'enden literator neer, en ik
wil wel bekennen, zooveel waarde aan de inzichten
van den heer Max Ilooses te hechten, dat ik mijn
eigen indruk eenigermate ging wantrouwen. Xu
intusschen bij een herlezing vau De Breilero's
mijn eerste ingenomenheid ongeschokt gebleven
is, voel ik mij gedrongen hier ter plaatse daar
van rekenschap te geven. De keuze tusschen
beide tegenover elkaar staande waardeeringen blijve
dan, om met Uredero te spreken, »an 't oprechte
oordeel van de sin-ryke breynen."
Indien de laatste kwarteeuw ons iets op
aesthetisch gebied geleerd heeft, dan is het dit, dat
alle verbeelden, ook dat der scheppende kunste
naars, hol en voos blijft, als er geen rjjke wer
kelijkheid, hetzij door waarneming vau het heden,
hetzy door studie van het verleden, aan ten grond
slag ligt. Niet dat die waarneming en die studie
voldoende zijn: tallooze realistische romans, die
niet meer dan nuchtere photographieën waren, tal
van historische romans, die niets hoogers gaven
dan aen aanschouwelijk onderwijs in geschiedenis,
hebben bewezen, wat armoedigs er van die kennis
der werkelijkheid terecht komt, als de hoofd
factor ontbreekt: een schoon bewerktuigde kun
stenaarsziel, waarin die indrukken der ervaring
in geheimzinnige, onnaspeurlijke combinaties en
permutaties omgeschapen worden tot levende
schoonheid. Alleen heeft de ondervinding geleerd,
dat ook schoone zielen niet van den wind leven
kunnen en in het overrijke leven haar voedsel
moeten vinden.
Zoo heeft de groote aanval van Taine op den
historischen roman: »toute litérature arch
ologicjue est un genre faux," geen vernietiging van
deze kunstsoort ten gevolge gehad, maar alleen
de beoefenaars er van aan hun dure verplich
tingen herinnerd. En afdoende voor de verhou
ding van wetenschap en kunst blijft nog immer
de parabel van Scheffel : de beide jongelui op
den Etruskischen heuvel, de een als
oudheidkenner zorgvuldig de opgegraven fragmenten
van het oude voertuig nateekenend en catalogi
seerend, de ander, als kunstenaar de schamele
resten ras in zijn schetsboek aanvullend en
omtooverend tot het pittoreske beeld van een
Etruskische kar.
Van den heer Ten Brink weten wij, dat zijn
hart steeds balanst tusschen kunst en weten
schap. Maar welke nadeelen dergelijk aarzelen
ook moge hebbon, ditmaal, meen ik, was er har
monie en kreeg, nadat de laatste haar recht had
gehad, ook de eerste haar volle deel. En van
den auteur der Bredero's geldt nu, wat Goethe
van Claude Lorrain getuigde: »(Er) kannte (seine)
»reale Welt bis in ihr kleinstes Detail
auswen»dig, und er gebrauchte sie als Mittel, urn die
»Welt seiner schonen Seele auszudrucken. Und
»das ist eben die wahre Idealitat" t). Wij hebben
thans een beeld van Gorbrand Adriaensz.,
zooals de lijnstuitgesponnen historische bij
zonderheden ons niet geven konden,
geidealiseerd en toch vol levenswaarheid. Wij zien
dezen »Gaerne-l>rant", als lid van een zeer zin
nelijk geslacht zijn vader hertrouwd op zijn
8<)e jaar, zijn zusters Hillegond en Stijntje beide
slachtoffers van verboden min?belast met een sterke
hereditaire ontvlambaarheid, als een echte prototype
der spruiten uit de familie Rougon-Maciruart.
Al de gevolgen van dien sensueelen aanleg ko
men uit in Breero's verhouding tot Mooi Aaltje
uit den Toren van Munnickendam, van terzijde
artistiek belicht door de noodlottige passie van
Breero's zuster Hillegond voorden schilder
Francesco Badens. Zonder groene verlegenheid, maar
niettemin met aesthetisch inhouden wordt
een en ander door don auteur in beeld
gebracht, met al de schilderachtige middelen,
die zijn wetenschap hem veroorlooft, al worden
sommige 17e-eeuwsche idiotismen naar onzen
smaak wat al te vaak herhaald. En tegenover
deze beeldenreeks volgt dan in het tweede deel
der novelle een andere, de ontwikkeling schilde
rende van Breero's reine liefde voor Madalena
Stockmans, daarna de vernietigende teleurstel
ling, die hem zijn leven waardeloos maakt en
eindelijk zijn nu tragisch vroeg sterven, het
verzoenende slot van een leven, waarvoor de
hoogste levensvreugden toch niet weggelegd waren.
Gansch anders is de indruk, dien de heer Max
Ilooses ontvangen heeft. Hij mist ten eeneTimale
eenheid in de beide deelen der novelle en de
volgende plaats uit zijne critiek zij hier even
geciteerd, om den aard van zijn bezwaar zoo
zuiver mogelijk weer te geven:
,,IK' Gerbrand Adriaens/ met zijn liederlijken
hartstoelit voor moui Aaltje belet ons zijne reiüe liefde voor
iladeleua lieel ernstig o|) te nemen; zijne l lildegonde,
die zoo gemakkelijk in liadens' armen valt, maakt de
pnriteiiisebe van latei'dagen onuitstaanbaar. Die bontlieul
van stof, die keeringen en bekeei'in<;en in bel gemoed
toeven den indruk, dal de. >ebvijver een zeker aantal
bescheiden te benuttigen ba l en dat bij eenbeid en
waarsebijnlijklieid van bundeling aan volledigheid inliet
afwerken zijner taak beeft opgeoll'erd *i.
Het komt mij voor, dat de beoordeelaar hier
den kunstenaar groot onrecht aandoet. Om te
beginnen is liederlijk" een wel voor de hand
liggend, maar daarom juist niet volkomen nauw
keurig woord. Liederlijk was Breero, als hij in
de Drie Dweilen op het Water of' bij Moer J oos
ten in het Vergulde Serpent op de Kolk ver
dwaalde. Maar dit is bijzaak; laten wij den term
aannemen. Geheel ongegrond is echter het ver
wijt, dat B.'s verhouding totAeltje Jansdr., ook
met de rest er bij, zijn devote vereering voor
Madalena onaannemelijk maken zou. Men be
hoeft slechts weinig mensclienkennis te bezit
ten, om te weten dat geen bekeeringen zoo vaak
voorkomen en zielkundig zoo verklaarbaar zijn als
deze. En hebben wij niet een doorluchtig voorbeeld
iu Byron, wiens polygamie ten eenenmale uit was,
toen hij op zijn :!!e jaar de Gravin Terese
Guiccioli leerde kennen, haar, die de louterende Muze
van de rest zijns levens werd 'l En is het niet be
kend, dat hij toen het volle recht had te schrijven:
«Ik vrees zeer, dat zij een borstlijdster is. Zoo gaat
liet met ieder ding en met elk wezen, waarvoor
fi\t ware genegenheid gevoel. Maar indien haar
»een ongeluk overkomt, dan is het uit met dit hart.
;-Dit is mijn laatste Liefde. De buitensporigheden,
waaraan ik mij vroeger overgaf en die ik harte
lijk moede ben, hebben ten minste dit goede
???gevolg gehad, dat ik nu in den edeler zin van
»het woord liefde voelen kan".
Niet minder verklaarbaar is de bekeering van
Hildegond. ffet is waar, de kleine middelen,
waarmede zij haren misstap tracht te verbergen,
zijn stuitend: en het zou een weldadiger indruk
gemaakt hebben, als hier met groote zonde óf hooge
moed <if groote boete gepaard ware gegaan. Maar
kunnen wij iets dergelijks in de dagen
vanBre
T) Kekerman U. 126.
*; !></ (Jid-i, 1893, (>. -li.
dero verwachten? En maaktdfigegeven.oplossing
niet meer den. indruk van. historisch trouw te
re, mi de Madalena. dezer geschiedenis na het
falen van de kleine bedenkselen harer aardsche
vreeze in tragische resignatia en in de Calvinisr
tische opvattingvan het Christendom vrede vindt?
Bovendien moet bedacht worden, dat hare lot
gevallen tot het bijwerk behooren, dat den
ontwü>k£liugsgang. in haans broadars leven voor aen
deel verklaren en motiveeren moet.
Hiermede is hst verschil in waardeering tus
schen den heer Max Rooses en mij. meen ik,
voldoende in het licht gesteld1. De eenheid, die
hij' mist, heeft mij juist gstroflen; aesthetisch en
psychologisch schenkt Breero's- beeld, z-ooals Dr.
Jan ten Brink het hier geteefcend heeft,
mijvollebevrediging. Daarom acht ik ook het verwijt ongegrond,
dat de auteur ons geen schepping heeft gegeven,
«waarin de dichter den geleerde dienstbaar maakt
»en overheerscht, en een werk heeft geleverd,waarin
»de kunst te vaak een ondergeschikte rol vervult
»en waarin de hoogste eisen aan den schrijver
«gesteld, in de eerste plaats een vinder, een
«schepper te zijn, te weinig wordt in acht
geno»men."?:Misschien.. zou ik kunnen toegeven, dat
een enkele maal een document te uitvoerig ge
bruikt is of beter naar de aan teekeningen ware
verwezen, maar verder zou ik in geen geval
willen gaan. Niet Ten Brink's gehechtheid 'aan
de doode oorkonde, maar zijn liefde voor
den grooten jongen poëet, aan wiens schim
hij zulk een belangrijk deel van zijn leven
heeft toegewijd, bezielde hem bij deze schep
ping en fraaier vindingen dan hier heeft
hij in de beste momenten zijner letterkundige
werkzaamheid niet gehad. Xiet alleen, dat Bre
dero's leven, gelijk ik reeds aanwees, in zijn
geheel echt-mooi door hem gezien is, de ver
schillende tafereelen, die tot dat geheel moeten
samenwerken, maken bijna» alle op zich zelf een
even aesthetischen indruk. En indien ik de op
somming, die de heer Max Kooses zelf geeft, achter
wege laat,dan is het om vooral de vinding te roemen
van dat laatste tooneel, waarin het de reine, karak
tervolle Vondel is,die uit zijn afzondering aan Bree
ro's sterfbed komt, om den lijder met zijn gebroken
leven te herinneren, dat »al wie door ootmoed wordt
herboren, is van het hemelsche geslacht." Dat niet
de boetvaardige Magdalena, niet de leerstellige
ds. Ursinus, maar dat hier de poëet vrede bracht
aan den poëet, geen schooner vond had de heer
Ten Brink kunnen bedenken.
En zoo wensrhen wij hem geluk met zijn
kunstwerk, waarin hij bewezen heeft, dat men,
om een dichter te verstaan, toch maar het vei
ligst aan de hand eens dichters gaat.
C. II. DKX HEIITMU.
iimuiiiiiitiiniiiiHiiiiiiiiniiiiiiliu
o-N.iA KOVAJ.EVSKY. Persoonlyke herin
neringen van Anna Carlotte Leffter,
Uertoi/in di Cajanello. Naar het
Zwoedsch door Ph. Wijsman. Dord
recht, J. l'. Kevers. IS!»;).
Noch Sonja Kovalevsky, noch Anna Leffier
kunnen onbekenden zijn voor ons beschaafd
publiek. Om met de laatste te beginnen: haar
Zumernactitsdroom en hare drie bundels novellen,
uitgegeven onder den gemoenschappelijken titel:
Lecensstiijd hebben haar doen kennen als eene
schrijfster, die buitengemeen knap werk leverde,
en in het voorbijgaan vestigen wij hier nog eens
de aandacht op bovengenoemde werken der
overledene. Wie in deze zomersene dagen naar
bosch of zee trekt en in zijnen koffer eenige
goede lectuur wil medenemen, zal zich niet
bekocht vinden als hij Edgren-Lefrler's werken
voor dat doe) uitkiest. Hij kan er dan geiust
haar laatste boek bijnemen.
Over Su-nji Kucaleashy is in verschillende
bladen indertijd geschreven, en niet ten onrechte.
Vrouwelijke professoren in de wiskunde treft men
niet zoo eiken dag aan en het is dus geen wonder
dat de naam dezer intelligente vrouw ook bektnd
was aan velen die buiten het vak stonden.
Anna Leftler en Sonja Kovalevsky, die elkaar
in 1883 leerden kennen (men leze de aardige
be:chrijving der eerste ontmoeting op pag. 77 Tig.),
zijn sinds dien tijd onafscheidelijke vriendinnen
geweest, en lang voor haren dood had Sonja den
wensen geuit dat Anna eenmaal hare (Sonja's)
levensbeschrijving zou geveu. Dit boek is de ver
vulling van dien wensch. In de inleiding geeft
de schrijfster rekenschap van de wijze waarop
zij de biografie heeft geschreven, en vermeldt
daarbij een kort gesprek met Ibsen betreffende
haar werk. Toen zij hem haar plan mededeelde,
vroeg hij : (wij citeeren)
illaar biographie in de gewone beteekenis van
hot woord ? Is het niet veeleer een gedicht over
haar, dat gij schrijven wilt?"
-Ja," luidde mijn antwoord. »Dat is te zeggen:
haar eigen gedicht over haar persoon en leven,
door mijne oogen gezien en zoo door mij mede
gedeeld."
*Juist. /oo is liet goed," zeide hij. »Dit is
een onderwerp, dat dichterlijk moet worden
behandeld."
liet boek is schier een roman. Al dadelijk
geeft het eigenaardig huwelijk van Sonja, dat
ons iu het eerste hoofdstuk verhaald wordt, er
een romantisch tintje aan, eu het geheel is zoo
amusant geschreven dat velen die hoogst zelden
naar eene biograiie zullen grijpen, er bijzonder
door geboeid zullen worden. Het leven eu bet
karakter dezer vrouw, ernstig en grillig tevens,
dezer in vele opzichten zoo zonderlinge vrouw
te schetsen was geene gemakkelijke taak. De
grootste piëteit was hier uoodig, en die bezat
Anna Lefiler.
Wij bevelen de lezing van dit boek sterk aan,
terwijl wij eindigen met aan te balen de slot
woorden van het boek om te doen zien dat de
schrijfster nog een doel had bij het schetsen van
dit karakter. -Met bet plan dat ik mij had voor
gesteld, baar zóó te schetsen zooals ik weet dart
zij wenschte te worden gekend en begrepen, was
het voor mij van het grootste belang de algemeen
menschelijke trekken in haar karakter zóó te
doen uitkomen, dat haar portret hierdoor, als
het ware, anderen vrouwen nader werd gebracht;
dat zij werd als ne van haar; geen uitzondering,
maar eenvoudig eene bevestiging van den regel,