De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 20 augustus pagina 3

20 augustus 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

84$ DOE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. Een medewerker yan den Figaro heeft zich tot Siegfried Wagnw te Baireuth gewend met bet verzoek hem «ede te deeJen. of hn zich werkeJjjk geheel aan de muziefc wilde wyaen. Siegfried \Vagner heeft hierop het volgende geantwoord: >In antwoord- op uw vriendelijk schrijven deel ik u mede, dat ik mij aanvankelijk op de bouw kunst heb toegelegd. Mijn voorliefde voor de muziek deed zich echter zoo sterk gevoelen, dat ik bij een onzer degelijkste musici, den heer Humperdinck, e.en leerling van myn vader, de harmonieleer heb bestudeerd. Sedert eenjaar woon ik hier bij mjj'n moeder op de villa Wahnfried ?en de heer Eniese, onze onyergel'vjkelijke zangonderwjjzer, heeft de goedheid gehad mijn muzi kale studiën te leiden. Ik ben in de gelegenheid geweest ons stedelijk orchest te dirigeeren. Wij speelden een symphonie van Haydn, de ouverture van Mozart's «Entführung aua dem Serail", de eerste symhonie van Beethoven, twee symphonische Dichtungen van mijn grootvader (Liszt) en van m\jn vader de Rienzi-ouverture, de Tannhauserouverture en het Siegfried-Idyll. Daar mijn de buut, tenminste naar het oordeel mijner supe rieuren, gelukkig uitviel en de zangers en de musici met genoegen met mij hebben samenge werkt, hoop ik in den loop der tijden het zoover te brengen, dat ik alle werken myns vaders zal kunnen dirigeeren." Te Rotterdam overleed Zondagavond de heer Alex. W. A. Heyblom, de bekende musicus. Hij was in 1832 te Bergen-op-Zoom geboren, ontving het eerste muziekonderricht van zjjn vader (een leerling van den beroemden Joachim Hess) en vestigde zich in 1855 te Rotterdam. Hij was ge durende meer dan 25 jaar directeur van de mannen-zangvereeniging »Amphion". Ook was hij onderwijzer aan de vormschool voor onderwijzers en onderwijzeressen en directeur der Volkszangschool. Behalve eenige werken voor mannenkoor, liederen enz., verschenen van zijn hand vooral werken van paedagogischen aard als Leerboek voor den zang, Zangoefeningen, Zangboekjes enz. llllll'tllllllllllllMIIHIIIIIIIII Boeken en tijdschriften. Tours et toureües historiques de la Helgique, d'apres les aquarelles de Jean Baes, architect*;, sous-directeur (Ie FEcole des Arts décorntifs de Bruxelles, Bruxellea, E. Li/on, Claeaen. Een duur boek, dat, door bibliotheken zal worden aangekocht, omdat liet als documenteel zich voordoet. Vijftig Belgische toren spitsen, netjes en smakelijk afgebeeld, uitvoerig, maar, o, verre van incisief, attent maar och, zon der eenige wezenlijke toewijding, en eigenlijk zoo stom. Gothieke torens met speling vau daakjes er onder, koket verlicht, tegen handig gewassen luchtjes, in nuffige aquarellen, tot, zinneloos vol maakte chromo's gereproduceerd; geen enkel kader gecompozeerd nog, geen enkele groote lijn opgespoord, niets van de architektonische idee uit gesproken. De steenen waardigheid in de monu menten van een onvergetelijk voorgeslacht, met profane vlijft verhanseld tot een jammerlijk on berispelijke suikerbakkers-snoezigheid. Dit is dat Wape,n boiich van de», Eersten, vindt men in onduidelijk schrift op het eerste blad te lezen, van een wapen -handschrift uit de veertiende eeuw, maar een Duitsch geleerde wien het merk waardige manuscript in 1855 onder oogen kwam, las het woord Errslen als Sefflcen, en riep daarna alle oudheidkundigen op, om het door hem als Codex Sejfken aangeduide boek, waarvan hij het spoor kwijt geraakt was, te helpen terugvinden. Het boek schijnt sedert in Hollaudsch bezit te zijn geweest, doch kwam sints kort in handen van een Duitsch heraldicus G. A. 8eijler, onder wiens toezicht nu de bladen op last vau de vereenigiug Herold, gelrouw op steen werdeu gevolgd, door A. M. Hildebrandt, zoodat het boek, goed gerepro duceerd, bij J. A. Stargardt te Berlijn in druk kon worden uitgegeven. De rij van ontelbare geslachtswapens biedt een verrassende variëteit van ornamentale patronen aan, die met een zeer redelijken zin van door eenvoudige teekens te ken merken, zijn opgeschreven Ba zoo is dat kurieuze boek niet enkel van belang voor wetenschappelijke heraldici, maar ook voor ieder die in alle werk van die dagen het rationeel in lijnen verziunebeelden, de vrije hand van teekeuen iii eeii kloeken stijl, en den forschen eenvoudigen kleureusmaak te waardeeren weet. Zeichnungen deutsclier Kiiiistler VOH Carslens bis Menzel. Carstens een koele, te plompe Duitscli-klassiker, Cornelius vol goede bedoelingen vau gevoelsuit drukking en kracht, die alleen nog niet hard genoeg Duitsch durfde zijn, maar toch met al zijn on overkomelijke droogheid, een respectabele figuur blijft, Overbeck, milder, inniger, een enkele maal in zijn liefde tot het zuiver katholieke subliem, Koch met iets van breede vizioeueii,?l'erdinand van Olivier, straf, bijna magistraal oprecht, Schnorr von Carolsfeld, verwant aan Overbeck, vau een teedere, sobere, vroeg-Duitselie romantiek, ook hrich met dat devote der Nazareuers van toen, en Kaulbaeli wiens omvangrijke, berede neerde composities men zou willen kuuueu verge ten om de deugden van zijn ernstige tcekeningeii beter te kunnen \vaardeeren, eu Eelluer die stouter, en V on Schwiud die in ziju beste werk war mer was, en llethel, die grootheid bad (Der Tod als Wurger is prachtig-orthodox), en dan Menzel. Van deze allen en nog enkelen, te samen de nobelsten in de Duitsche kunst van deze eeuw, die wel zeer groote lacunes vertoont, en te zelden van de zonden der zwaarheid en saaiheid vrij kwam, van deze allen die toch zeldzame deugden bezaten, meer dan men algemeen pleegt, aan te nemen : een zeer goede keuze van teekeuiugeu in voortreffelijke groot-forinaat-reproductie. Dit is waarlijk voor se rieuze beoefenaars der nieuwere kunstgeschiedenis een begeerlijk werk. Brie a brac Album par Caran d'Ache Librairie Pion. Vermakelijk in de hoogste mate, spitsvondig van geest en verbazend knap; bovendien apart genoeg-. Maar waarin ligt het, dat men aan volmaakte toovflrlantuarn-omtrekken blijft denkeu, eu er iu dit werk iets overheerseht, waardoor we het voelen geen kunst van eigenlijk cachet te zijn? Art- for Arts Sak by J. C. Fan yke NewYork ScrUmer. Een zevental lezingen over toon, luchtperspectief, valeurs, penceelbehandeling, en meer zulk soort van snorrepijperijen, waarvan kunstprofessoren, zelfs als ze er blijken zooveel over geprakkezeerd te hebben als deze, toch liever moesten zwijgen. De verschillende artikelen over de zaak der restauratie van de gewelfschilderingen te Warmenhuizen, in den laatsten tijd en vroeger geschreven, werden, door de firma Van Zeggelen te Amsterdam in een boekje vereenigd, in het licht gezonden. De conclusie van dit alles blijft wel dat de Regeering een bevoegde commissie van onderzoek zou behooren te benoemen. Indien dit echter niet gebeuren mag, wordt, wanneer eenmaal eindelijk de kapel, waarin thans de gewelfschilderingen zijn opgesteld, voor het publiek toegankelijk zal zijn, het in 1861 door den heer David van der Keilen Jr. zeer minutieus uitgebrachte doodnuchtere rapport over den toenmaligen toestand der schilderstukken, een merkwaardig document bij het beoordeelen vau de huidige ongereptheid dezer beawx-restes. Het Z'Msehrift für Bildende Kunst van deze maand geeft een heliogravure naar een pasteiportret van den jongen tooneelschrijver Gerhart Hauptmann door Max Liebermann, en een droge naald van Kriiger naar een werk van denzelfden algemeener in aanzien komenden Berlijuer, terwijl tegelijkertijd het Art Journal dat Liebermann als een revolutionairen Duitsclier bespreekt, een droge naald van Krflger naar een ander schilderij vau dezen schilder geeft, van zijn Larensche vlas-schuur namelijk, die in de Berlijnsche Natioual-galerie is. L'Art Frangais van 22 Juli heeft een goed por tret van den beschaafden criticus Gustave Getfroy, door Eugène Carrière, en het nummer van 29 Juli een stel voortreffelijke teekeningen van Toulouse Lautree naar Jane Avril, met uitstekenden tekst van Arsène Alexandre over den eminenten aitichist. De Gil Klas gaf dezer dagen deze vrij komplete instantanée van Lucien Pissarro, op wiens werk hier nog wel eens werd gewezen: De oudste zoon van den Meester impressionist Camille Pissarro. Twee groote fluweelen oogen in een mat aangezicht, omlijst door een grooten zijde-achtigen baard, een kalme majestueuze kop als van een Assvrisehen prins. Heeft niet eiikel de nobele silhouet, maar ook den lievigen kunsthartstocht en de kwaliteiten van den schilder vau zooveel meesterstukken van licht eu harmonie geërfd. Independent tusschen de independente!!, waarbij hij expozeert, toont een persoonlijke wijze van zien en van doen in delicate landschappen eu gracieuze baby-studies. Heeft door ingenieuze procédés van houtgravure in kleur prachtig-d coratieve effecten verkregen. Bizonder kenteeken: kosmopol.et, Deensch onderdaan, woont te Londen, expozeert iu Parijs. J. V. Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co. Kalverstraat is geëxposeerd een schilderij van G. H. Breitner »De Dam bij avond". JMIlllllllJIIIIIIIIIIIIIIIIIIJImiJlltHIIIIIIIJIIIIIIIIJJIJIIIIIIIIIJJIIlmlIJIIIIIJllllfm LTTL^LN Wetenschap of kunst? DE Bitiimiito's. Novelle uit de Gfcieh. der Ned. lett. door Dr. Jan ten Brink. Als eenmaal Dr. Jan ten Brink met zijn lite rair debet en credit voor het eindgericht van Hollands muze verschijnt, dan zal de beducht heid zijns harten gewis getemperd worden, door de zekerheid, waaraan hij zich mag overgeven, dat hij daar Gerbnmd Adriaensz. Bredero zal vinden, ijverig bereid om zijn voorspraak en mid delaar te zijn. En dan niet alleen om de som van eerlijken en onverdroten arbeid, waardoor hij als dienaar der wetenschap het leven, het werk en de verdiensten van onzen Hollandschen Aristophanes in het volle licht heeft gesteld, maar thans ook om de groote liefde, waarmede hij dat leven tot een mooi stuk poëzie heeft weten te verheften. Dit had wel al wat vroeger in deze kolommen getuigd kunnen worden. \Yat mij echter vooral drong orn dit verzuim te herstellen, was de ont dekking, dat de heer Max Uooses in Ve Gids van Juni jl. een gansch tegenovergestelde!! indruk van Ten Brink's werk bleek ontvangen te hebben. Geen poëzie, maar geleerdheid, geen vinder, maar verslaggever, daarop kwam het oordeel van dezen smaakvollen en geoet'enden literator neer, en ik wil wel bekennen, zooveel waarde aan de inzichten van den heer Max Ilooses te hechten, dat ik mijn eigen indruk eenigermate ging wantrouwen. Xu intusschen bij een herlezing vau De Breilero's mijn eerste ingenomenheid ongeschokt gebleven is, voel ik mij gedrongen hier ter plaatse daar van rekenschap te geven. De keuze tusschen beide tegenover elkaar staande waardeeringen blijve dan, om met Uredero te spreken, »an 't oprechte oordeel van de sin-ryke breynen." Indien de laatste kwarteeuw ons iets op aesthetisch gebied geleerd heeft, dan is het dit, dat alle verbeelden, ook dat der scheppende kunste naars, hol en voos blijft, als er geen rjjke wer kelijkheid, hetzij door waarneming vau het heden, hetzy door studie van het verleden, aan ten grond slag ligt. Niet dat die waarneming en die studie voldoende zijn: tallooze realistische romans, die niet meer dan nuchtere photographieën waren, tal van historische romans, die niets hoogers gaven dan aen aanschouwelijk onderwijs in geschiedenis, hebben bewezen, wat armoedigs er van die kennis der werkelijkheid terecht komt, als de hoofd factor ontbreekt: een schoon bewerktuigde kun stenaarsziel, waarin die indrukken der ervaring in geheimzinnige, onnaspeurlijke combinaties en permutaties omgeschapen worden tot levende schoonheid. Alleen heeft de ondervinding geleerd, dat ook schoone zielen niet van den wind leven kunnen en in het overrijke leven haar voedsel moeten vinden. Zoo heeft de groote aanval van Taine op den historischen roman: »toute litérature arch ologicjue est un genre faux," geen vernietiging van deze kunstsoort ten gevolge gehad, maar alleen de beoefenaars er van aan hun dure verplich tingen herinnerd. En afdoende voor de verhou ding van wetenschap en kunst blijft nog immer de parabel van Scheffel : de beide jongelui op den Etruskischen heuvel, de een als oudheidkenner zorgvuldig de opgegraven fragmenten van het oude voertuig nateekenend en catalogi seerend, de ander, als kunstenaar de schamele resten ras in zijn schetsboek aanvullend en omtooverend tot het pittoreske beeld van een Etruskische kar. Van den heer Ten Brink weten wij, dat zijn hart steeds balanst tusschen kunst en weten schap. Maar welke nadeelen dergelijk aarzelen ook moge hebbon, ditmaal, meen ik, was er har monie en kreeg, nadat de laatste haar recht had gehad, ook de eerste haar volle deel. En van den auteur der Bredero's geldt nu, wat Goethe van Claude Lorrain getuigde: »(Er) kannte (seine) »reale Welt bis in ihr kleinstes Detail auswen»dig, und er gebrauchte sie als Mittel, urn die »Welt seiner schonen Seele auszudrucken. Und »das ist eben die wahre Idealitat" t). Wij hebben thans een beeld van Gorbrand Adriaensz., zooals de lijnstuitgesponnen historische bij zonderheden ons niet geven konden, geidealiseerd en toch vol levenswaarheid. Wij zien dezen »Gaerne-l>rant", als lid van een zeer zin nelijk geslacht zijn vader hertrouwd op zijn 8<)e jaar, zijn zusters Hillegond en Stijntje beide slachtoffers van verboden min?belast met een sterke hereditaire ontvlambaarheid, als een echte prototype der spruiten uit de familie Rougon-Maciruart. Al de gevolgen van dien sensueelen aanleg ko men uit in Breero's verhouding tot Mooi Aaltje uit den Toren van Munnickendam, van terzijde artistiek belicht door de noodlottige passie van Breero's zuster Hillegond voorden schilder Francesco Badens. Zonder groene verlegenheid, maar niettemin met aesthetisch inhouden wordt een en ander door don auteur in beeld gebracht, met al de schilderachtige middelen, die zijn wetenschap hem veroorlooft, al worden sommige 17e-eeuwsche idiotismen naar onzen smaak wat al te vaak herhaald. En tegenover deze beeldenreeks volgt dan in het tweede deel der novelle een andere, de ontwikkeling schilde rende van Breero's reine liefde voor Madalena Stockmans, daarna de vernietigende teleurstel ling, die hem zijn leven waardeloos maakt en eindelijk zijn nu tragisch vroeg sterven, het verzoenende slot van een leven, waarvoor de hoogste levensvreugden toch niet weggelegd waren. Gansch anders is de indruk, dien de heer Max Ilooses ontvangen heeft. Hij mist ten eeneTimale eenheid in de beide deelen der novelle en de volgende plaats uit zijne critiek zij hier even geciteerd, om den aard van zijn bezwaar zoo zuiver mogelijk weer te geven: ,,IK' Gerbrand Adriaens/ met zijn liederlijken hartstoelit voor moui Aaltje belet ons zijne reiüe liefde voor iladeleua lieel ernstig o|) te nemen; zijne l lildegonde, die zoo gemakkelijk in liadens' armen valt, maakt de pnriteiiisebe van latei'dagen onuitstaanbaar. Die bontlieul van stof, die keeringen en bekeei'in<;en in bel gemoed toeven den indruk, dal de. >ebvijver een zeker aantal bescheiden te benuttigen ba l en dat bij eenbeid en waarsebijnlijklieid van bundeling aan volledigheid inliet afwerken zijner taak beeft opgeoll'erd *i. Het komt mij voor, dat de beoordeelaar hier den kunstenaar groot onrecht aandoet. Om te beginnen is liederlijk" een wel voor de hand liggend, maar daarom juist niet volkomen nauw keurig woord. Liederlijk was Breero, als hij in de Drie Dweilen op het Water of' bij Moer J oos ten in het Vergulde Serpent op de Kolk ver dwaalde. Maar dit is bijzaak; laten wij den term aannemen. Geheel ongegrond is echter het ver wijt, dat B.'s verhouding totAeltje Jansdr., ook met de rest er bij, zijn devote vereering voor Madalena onaannemelijk maken zou. Men be hoeft slechts weinig mensclienkennis te bezit ten, om te weten dat geen bekeeringen zoo vaak voorkomen en zielkundig zoo verklaarbaar zijn als deze. En hebben wij niet een doorluchtig voorbeeld iu Byron, wiens polygamie ten eenenmale uit was, toen hij op zijn :!!e jaar de Gravin Terese Guiccioli leerde kennen, haar, die de louterende Muze van de rest zijns levens werd 'l En is het niet be kend, dat hij toen het volle recht had te schrijven: «Ik vrees zeer, dat zij een borstlijdster is. Zoo gaat liet met ieder ding en met elk wezen, waarvoor fi\t ware genegenheid gevoel. Maar indien haar »een ongeluk overkomt, dan is het uit met dit hart. ;-Dit is mijn laatste Liefde. De buitensporigheden, waaraan ik mij vroeger overgaf en die ik harte lijk moede ben, hebben ten minste dit goede ???gevolg gehad, dat ik nu in den edeler zin van »het woord liefde voelen kan". Niet minder verklaarbaar is de bekeering van Hildegond. ffet is waar, de kleine middelen, waarmede zij haren misstap tracht te verbergen, zijn stuitend: en het zou een weldadiger indruk gemaakt hebben, als hier met groote zonde óf hooge moed <if groote boete gepaard ware gegaan. Maar kunnen wij iets dergelijks in de dagen vanBre T) Kekerman U. 126. *; !></ (Jid-i, 1893, (>. -li. dero verwachten? En maaktdfigegeven.oplossing niet meer den. indruk van. historisch trouw te re, mi de Madalena. dezer geschiedenis na het falen van de kleine bedenkselen harer aardsche vreeze in tragische resignatia en in de Calvinisr tische opvattingvan het Christendom vrede vindt? Bovendien moet bedacht worden, dat hare lot gevallen tot het bijwerk behooren, dat den ontwü>k£liugsgang. in haans broadars leven voor aen deel verklaren en motiveeren moet. Hiermede is hst verschil in waardeering tus schen den heer Max Rooses en mij. meen ik, voldoende in het licht gesteld1. De eenheid, die hij' mist, heeft mij juist gstroflen; aesthetisch en psychologisch schenkt Breero's- beeld, z-ooals Dr. Jan ten Brink het hier geteefcend heeft, mijvollebevrediging. Daarom acht ik ook het verwijt ongegrond, dat de auteur ons geen schepping heeft gegeven, «waarin de dichter den geleerde dienstbaar maakt »en overheerscht, en een werk heeft geleverd,waarin »de kunst te vaak een ondergeschikte rol vervult »en waarin de hoogste eisen aan den schrijver «gesteld, in de eerste plaats een vinder, een «schepper te zijn, te weinig wordt in acht geno»men."?:Misschien.. zou ik kunnen toegeven, dat een enkele maal een document te uitvoerig ge bruikt is of beter naar de aan teekeningen ware verwezen, maar verder zou ik in geen geval willen gaan. Niet Ten Brink's gehechtheid 'aan de doode oorkonde, maar zijn liefde voor den grooten jongen poëet, aan wiens schim hij zulk een belangrijk deel van zijn leven heeft toegewijd, bezielde hem bij deze schep ping en fraaier vindingen dan hier heeft hij in de beste momenten zijner letterkundige werkzaamheid niet gehad. Xiet alleen, dat Bre dero's leven, gelijk ik reeds aanwees, in zijn geheel echt-mooi door hem gezien is, de ver schillende tafereelen, die tot dat geheel moeten samenwerken, maken bijna» alle op zich zelf een even aesthetischen indruk. En indien ik de op somming, die de heer Max Kooses zelf geeft, achter wege laat,dan is het om vooral de vinding te roemen van dat laatste tooneel, waarin het de reine, karak tervolle Vondel is,die uit zijn afzondering aan Bree ro's sterfbed komt, om den lijder met zijn gebroken leven te herinneren, dat »al wie door ootmoed wordt herboren, is van het hemelsche geslacht." Dat niet de boetvaardige Magdalena, niet de leerstellige ds. Ursinus, maar dat hier de poëet vrede bracht aan den poëet, geen schooner vond had de heer Ten Brink kunnen bedenken. En zoo wensrhen wij hem geluk met zijn kunstwerk, waarin hij bewezen heeft, dat men, om een dichter te verstaan, toch maar het vei ligst aan de hand eens dichters gaat. C. II. DKX HEIITMU. iimuiiiiiitiiniiiiHiiiiiiiiniiiiiiliu o-N.iA KOVAJ.EVSKY. Persoonlyke herin neringen van Anna Carlotte Leffter, Uertoi/in di Cajanello. Naar het Zwoedsch door Ph. Wijsman. Dord recht, J. l'. Kevers. IS!»;). Noch Sonja Kovalevsky, noch Anna Leffier kunnen onbekenden zijn voor ons beschaafd publiek. Om met de laatste te beginnen: haar Zumernactitsdroom en hare drie bundels novellen, uitgegeven onder den gemoenschappelijken titel: Lecensstiijd hebben haar doen kennen als eene schrijfster, die buitengemeen knap werk leverde, en in het voorbijgaan vestigen wij hier nog eens de aandacht op bovengenoemde werken der overledene. Wie in deze zomersene dagen naar bosch of zee trekt en in zijnen koffer eenige goede lectuur wil medenemen, zal zich niet bekocht vinden als hij Edgren-Lefrler's werken voor dat doe) uitkiest. Hij kan er dan geiust haar laatste boek bijnemen. Over Su-nji Kucaleashy is in verschillende bladen indertijd geschreven, en niet ten onrechte. Vrouwelijke professoren in de wiskunde treft men niet zoo eiken dag aan en het is dus geen wonder dat de naam dezer intelligente vrouw ook bektnd was aan velen die buiten het vak stonden. Anna Leftler en Sonja Kovalevsky, die elkaar in 1883 leerden kennen (men leze de aardige be:chrijving der eerste ontmoeting op pag. 77 Tig.), zijn sinds dien tijd onafscheidelijke vriendinnen geweest, en lang voor haren dood had Sonja den wensen geuit dat Anna eenmaal hare (Sonja's) levensbeschrijving zou geveu. Dit boek is de ver vulling van dien wensch. In de inleiding geeft de schrijfster rekenschap van de wijze waarop zij de biografie heeft geschreven, en vermeldt daarbij een kort gesprek met Ibsen betreffende haar werk. Toen zij hem haar plan mededeelde, vroeg hij : (wij citeeren) illaar biographie in de gewone beteekenis van hot woord ? Is het niet veeleer een gedicht over haar, dat gij schrijven wilt?" -Ja," luidde mijn antwoord. »Dat is te zeggen: haar eigen gedicht over haar persoon en leven, door mijne oogen gezien en zoo door mij mede gedeeld." *Juist. /oo is liet goed," zeide hij. »Dit is een onderwerp, dat dichterlijk moet worden behandeld." liet boek is schier een roman. Al dadelijk geeft het eigenaardig huwelijk van Sonja, dat ons iu het eerste hoofdstuk verhaald wordt, er een romantisch tintje aan, eu het geheel is zoo amusant geschreven dat velen die hoogst zelden naar eene biograiie zullen grijpen, er bijzonder door geboeid zullen worden. Het leven eu bet karakter dezer vrouw, ernstig en grillig tevens, dezer in vele opzichten zoo zonderlinge vrouw te schetsen was geene gemakkelijke taak. De grootste piëteit was hier uoodig, en die bezat Anna Lefiler. Wij bevelen de lezing van dit boek sterk aan, terwijl wij eindigen met aan te balen de slot woorden van het boek om te doen zien dat de schrijfster nog een doel had bij het schetsen van dit karakter. -Met bet plan dat ik mij had voor gesteld, baar zóó te schetsen zooals ik weet dart zij wenschte te worden gekend en begrepen, was het voor mij van het grootste belang de algemeen menschelijke trekken in haar karakter zóó te doen uitkomen, dat haar portret hierdoor, als het ware, anderen vrouwen nader werd gebracht; dat zij werd als ne van haar; geen uitzondering, maar eenvoudig eene bevestiging van den regel,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl