De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 20 augustus pagina 4

20 augustus 1893 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

4 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 843 dat het leven des harten de hoofdzaak, het eigenlyk leven is, niet alleen voor de vrouwely'ke, maar voor de algemeen menschelyke natuur; en dat de meest begaafden en ontwikkelden naar ?T; den geest en de, in dit opzicht, minst bedeelden elkander telkens weer zullen ontmoeten op dit centraal gebied, het middenpunt vanwaar aller leren uitgaat." nillHIIIIIIHIHIIIIIIIIIIMlIMIIII iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii urn Heine en de Daitsche kritiek. Gelyk men weet, is het nog steeds een betwist punt in Heine'a levensgeschiedenis of hij al dan niet op zijn nichtje Amelia, de dochter van Salomon Heine, den schatrijken bankier te Ham burg, is verliefd geweest. Door de Duitsche critici wordt het feit in kwestie als een dogma aangenomen, niettegenstaande Maximiliaan Heine, de broeder van den dichter, baron von Embden, zjjn neef, en de prinses della Rocca zijn nicht, het steeds als een fabel hebben beschouwd. Maximiliaan schreef naar aanleiding hiervan aan professor Hüffer, een bekend Heinevorscher, een brief, dien deze in de »Deutsche Rundschau" opnam en weerlegde en waarvan de voornaamste zinsneden aldus luiden: »G\j dwaalt ten eenenmale, indien gy meent dat Araeli» Heine, n onzer mooie nichtjes, de eerste liefde en de muze van den jongen dichter was. M\jn broeder had reeds vele verzen geschreven, voordat hy met ons nichtje kennis maakte.... Indien gij verlangt te weten, hoe dit valsche gerucht in de wereld kwam, dan zal ik het u zeggen. De lieve verwanten en zotte klaplopers van het ry'ke huis Heine te Hamburg wilden den jeugdigen titan, dien zijn vreesden, by zyn oom verdacht maken. Zij begrepen dat de oom, reeds ontevreden over de letterkundige loopbaan door den neef gekozen, nog meer vertoornd zou worden, indien hy' vernam, dat Heinrich Heine in verzen zoowel als in proza «r naar streefde heimelyk de hand zy'ner dochter te verwerven. Hun kunstgreep gelukte. Gij weet nu howeel waarde gij aan het verzinsel hebt te hechten." Het is allerkostelijkst na te gaan, met welk een minachting, hoe geheel uit de hoogte pro fessor Hüffer den brief beantwoordt. Maximiliaan Heine^denkt den dichter gekend te hebben, om dat hy' zyn broeder was. Dat zegt ook wat! In dien men hem geloofde, zou men zich aan de grootste dwalingen schuldig maken. Gelukkig is de alleen zaligmakende kritiek er met haar on feilbare methode en spitsvondige gevolgtrekkingen. Het spreekt van zelf, zegt professor Hüffer, dat de inlichtingep, door Maximiliaan Heine versterkt, mijne overtuiging geen oogenblik aan het wankelen hebben gebracht. Integendeel, zij hebben deze nog onverzetteljjker gemaakt. De wijze van redeneeren van den geleerden professor is al bijzonder curieus en interessant. »De moeder en de vrienden van Heinrich Heine hebben, om hem tegen de be schuldigingen van de afgunstige Hamburgers te verdedigen, zijn liefde voor Amelia natuurlijk moeten onlkennen. Het is dan ook niets verwonderlyk, dat deze onjuiste meening, die in het belang van den dichter was, tot op onze dagen voor de leden der familie een onomstootelyke waarheid is gebleven". Het is niet onwaarschy'nlijk, dat de verwanten van den dichter een beetje verbaasd zullen zijn geweest, toen zy zagen, met welk een elegante handigheid professor Hüffer de beweringen van zijn tegen stander onderstboven keerde. Indien men hun een raad mag geven, dan zou het deze zy'n: Tracht niet langer u met zulke spitsvondige cri tici te meten. Daar zy' met alle geweld willen, dat Heinrich Heine op zijn nichtje Amelia is verliefd geweest, geef het hun toe. Het is voor u een kleine moeite en doet hun zoo groot genoegen. HiiiiiiiiiiiiimiiiiHiiiimiiiiiiiinHiiiiiiiiiHiiiiiHiijiiiiiiB» De Esseeërs en Jeanne d'Are. Parijs gelijkt, ten minste voor diegenen, die het tot in haar kleinste en geheimste hoekjes en gaatjes kennen, veel op het Rome van den vervalty'd; het wemelt er van godsdienstige sekten. Zoo is het misschien niet velen bekend, dat er ta Parijs een school der Esseeërs bestaat, die het geloof aan den Gallischen oorsprong van Jezus heeft bewaard. , Men weet, dat de Esseeërs in Palestina een soort geheim genootschap vormden en zij een leer van zelfopoffering en broederschap huldig den. Dokter Henri Favre, de laatste vertegen woordiger der druïdische leerstellingen in Frankryk, was de meening toegedaan, dat de Esseeërs verwant waren met de Gallische druïden. Zooveel is in ieder geval zeker, dat beiden in het wit waren gekleed. De moderne Esseeërs verzekeren, dat Jezus een der hunnen was; zij gelooven niet aan zijn goddelykheid, gely'k de Christenen, maar beschouwen hem eenvoudig als een incarnatie van den geest Gods in menschelijke gedaante. De Esseeërs zijn allen spiritisten en reïncarnationnisten. De schoone en verheven moraal van het Evan gelie werd door de Esseeërs aan Jezus geopenbaard. Volgens een brief van het hoofd der Esseeërs te Jeruzalem aan het hoofd te Alexandriëis Jezus niet aan het kruis gestorven. Hij was in zwijm gevallen en werd door Jozef van Arimathea en Nicodemus, beiden Esseeërs, afgenomen, verbor gen, verpleegd en genezen en kon aldus wederom aan zijn leerlingen verschijnen, die hem uit de dooden dachten opgestaan. De echte Esseeërs houden zich te Parijs ver borgen, omdat het hun onder het keizerrijk lastig werd gemaakt. Er zy'n ook onbewuste Esseeërs; onder de katholieken de Benedictijnen, de Oratorianen en de Zusters van barmhartigheid ; verder de leden van het leger des heils, om hun steunen en opnemen van alle gevallenen, om hun leer der gelijkheid van den man en de vrouw; dezen zy'n Esseeërs zonder het te weten. Deze gelykheid van den man en de vrouw, een der geliefkoosde dogma's van de leer der Esseeërs, wordt door haar getrouwen op een origineele manier gesymboliseerd in de persoon van Jeanne d'Arc. Voor hen is Jeanne d'Arc de Messias der volken, de trooster door de Evangelieën aangekondigd; voor sommigen is zij zelfs de herboren Jezus. De punten van overeenkomst tusschen Jezus en Jeanne d'Arc, waarop de Esseeërs de aandacht hebben gevestigd, zjjn vele in aantal. Haar komst is eeuwen te voren voorspeld in de profetieën van Merlijn, een der laatste vertegenwoordigers van het geheime Druïdisme, die de woningen der zon onderst boven zag gekeerd, de teekenen van den dierenriem elkander zag bestryden en de heilige Maagd op den rug van den Boog schutter zag nederdalen. Een Gallische over levering voorspelde de komst van een wonder doende maagd, die uit het bosch Chesnu te voorschijn zou treden. Men weet dat dit bosch bestaat en in Lotharingen is gelegen. Jeanne d'Arc werd volgens de Esseeërs geboren op denzelfden dag als Jezus; haar geboorte ver oorzaakte in haar dorp dezelfde onverklaarbare vreugde door de geboorte van Jezus onder de herders verwekt. Jeanne had de gave der voor spelling; evenals Jezus voorspelde zij haar marteldood. Haar verblijf op aarde diende ertoe het werk van Jezus te voltooien door de drieeenheid der Esseeërs, de rechtvaardigheid, de zelfopoffering en de eendracht, allen helder voor oogen te stellen en door de gelijkheid der seksen door middel van de rehabilitatie der vrouw te bewijzen. Jacques du Velay, die deze bijzonderheden omtrent de Esseeërs in den Figaro mededeelt, besluit zy'n artikel met een uitspraak van Maxime du Camp, die hem trof en verbaasde: »Mijn beste jongen, had deze gezegd, niet n sekte is uit gestorven. Mij zelf heeft men uitgenoodigd op een morgen in April, by het opgaan der zon, in het bosch van Meudou de mysteriën van Apollo te komen medevieren. Ik heb van de uitnoodiging geen gebruik gemaakt, omdat ik mij den witten sluier, waarmede men zich bij het aanheffen der heilige hymne het hoofd bedekt, niet spoedig genoeg kon verschaffen.'' Max Rooses, die conservator is van het museum Plantijn-Moretus te Antwerpen, heeft eene merk waardige studie doen verschijnen over oude schil ders en de prijzen die in de K>e en 17e eeuw in het Vlaamsche land voor kunstwerken betaald werden. Uit zijn opgaven blijkt o. a het volgende: Rubens kreeg in 1(!11 voor de Afneming van het Kruis4320 francs; voorde Communie van S t. l-'ranciscus 1350 francs; voor de een en twintig schil derijen, die hij met zijn leerlingen van KJ22 tot 1625 voor de galerij der Medicis uitvoerde, 122,400 francs. Rubens zelf berekende zijne por tretten en teekeningen al heel bescheiden. Voor de portretten, die hij zijn vriend Balthazar Moretus, Plantijn's schoonzoon, leverde, vroeg hij 43 francs; voor een teekening in folioformaat 3G francs, in quartoformaat 21 francs GO, in octavo 14 fr. 40. Van Dyck ontving voor zijn meesterstuk, het portret van Karel I, dat in het Louvre is, 2500 francs; voor zijn Christus aan het kruis in de cathedraal van Mechelen 1080 francs, en voor zijn Golgotha (nu te Gent) 1440 francs. Voor de geheele beschildering van de Oranjezaal in het Huis ten Bosch bij den Haag ontving .lordaens 5400 francs; en voor ieder stuk van zijn geschie denis der Bataven in het Stadhuis te Amster dam 1080 francs. Boerenbreughel (1520?15(59) vroeg voor zijn stukken niet hooger dan 1(12 francs; Snijders (1579?1057) voor zijn stukken 324 francs; Thomas Willeborts (1G14?1G54) kreeg voor twee portretten 172 francs. De beeldhouwers en kopergraveurs werden niet beter betaald. Hans van Mildert kreeg 247 francs voor drie bustes; Quellinus, zoo beroemd in zijn tijd (1G25 1G70) kreeg voor de geheele versiering van de groote deur van het huis van 'lantijn 247 francs, en voor zy'n prachtige portretten 108 Irancs. De groote kopergraveurs Theodoor en Cornelius Galle, Piet de Jode en Lucas Hastermann kregen voor een groote prent 125 francs. En, konden al de groote meesters by onophoude lijke productie voor hun tijd veel geld verdienen, die van den tweeden rang werden niet beter betaald dan redelijke werklieden. De medische faculteit der universiteit IlalleWittenberg vernieuwde een doktersdiploma, dat zij tiO jaar geleden had uitgereikt en wel aan dr. Heinrich Hoffmaim te Frankfurt a/M., den bekenden humorist, den schrijver van »Struwwelpeter", het berijmde kinderboek, dat reeds zijn 172ste uitgave beleefde, van de «Humoristische Studiën", het »Liederbuch fur Naturforscher", »Im Himmel und auf der Erde", enz. enz. Het programma van het XXIIe Nederlandsen Taal- en Letterkundig Congres, van 28?31 Au gustus te Arnhem te houden, is verschenen. Tegenover het titelblad prijkt het portret van wijlen professor Matthijs de Vries. Het smake lijk uitgevoerde boekje bevat verder tal van bij zonderheden, door de dagbladen reeds gedeelte lijk medegedeeld: Het programma, de orde der werkzaamheden, de namen der aan het congres deelnemende leden, de maatregelen van orde en verder tal van inlichtingen, die voor den con gresbezoeker van nut en belang zijn. iiiiimiimifiiiiiHiliitu JES De Roineiiische donna. Er zijn tweeërlei Romeinsche donna's. De meestberoemde zijn diegenen, welke het woord donna als erfelijken titel vóór haar voornaam voeren en 's namiddags in open rijtuig over het Corso naar de villa Borghese rijden; do verreweg talrijker, maar minder beroemde zijn diegenen, welke te gelijkertijd, door een troep kinderen vergezeld, te voet door de eeuwiggroene tuinen van den Monte Pincio wandelen. De eerste zijn de vrouwelijke leden van den Romeinschen adel, de laatstgenoemden, bij wie het woord donna het beroep beteekent,maken degewichtige socialeklasse uit van de dienstbare geesten, keukenprinsessen, meisjes voor alles, enz. In het woordenboek wordt dit meisje als serva aangeduid, maar zij zelve wijst deze benaming met verontwaardiging van de hand; zy maakt aanspraak op en ontvangt den naam donna «meesteres,1' hetgeen zy in vele gezinnen ook feitelyk is. De onverbiddelijk nauwkeurige philoloog geeft haar althans nog de benaming donna di servizio, de meest onlogische benaming, die zich laat denken. Maar in deze »Romeinsche don na" is nog meer onlogisch; zy is niet alleen een dienares, die zich meesteres laat noemen, zij is niet eens een Romeinsche. Een echte Romeinsche vrouw neemt geen betrekking als dienstbode aan; zij is alleen geboren om zich te laten bedienen en desnoods nog zich zelf te bedienen, maar ook dit nauwelijks. Het geheele Romeinsche dienstbodenpersoneel wordt uit de provincie gehaald, bij voorkeur uit de Romagna, de Marken en de Abruzzen. Wanneer ik van de klasse der vrou welijke dienstboden te Rome wil spreken, dan zouden deze zelf, evenals de wetenschappelijke sociologen, kunnen vragen, of ik daartoe gerech tigd was. Ik bericht hier omtrent eenvoudig, dat mijn vrouw binnen »vijfverreljaars" reeds aan haar vierde donna is en verklaar me hierna rondweg als deskundige. ?K Als zoodanig deel ik my'n monographie over de Romeinsche donna in wetenschappelijke volg orde, genetisch en chronologisch, in. Hoe en waar vindt men de klasse donna di servizio? Niet door de courant of de besteedster, zooals in Duitschland en elders, maar zoo onder de hand, door persoonlijke bemiddeling. Menigmaal zorgt de afscheidnemende fee zelf voor eene opvolgster en vordert van deze de helft van het eerste maandelijksch loon als provisie. Meestal echter gaat het verhuringsbedrijf door de handen der leveranciers van het huishouden, de kruideniers, pizzicaroli (worst- en kaashandelaars), maccellari en beccari (slagers), der /ruttivendoli (groenten kooplui), vaccari (melkslijters) en fornari (bak kers, macaroni- en meelh&ndelaars). Zij hebben steeds een lijst van zoekende gezinnen en dienst boden, en ieder van die winkels is een kleine dienstbodenbeurs. De verkoopers heffen voor hunne moeite geen loon, noch van de families, noch van de donna, maar zij laten zich op een andere wijze betalen : zij zoeken door het leveren van dienstboden hunne klandizie te behouden en uit te breiden. Heeft de piszicarolo een donna onder dak gebracht, dan verwacht hij van haar dat zij salami en mortadella bij hem koopt, en haar eigenbelang gebiedt haar, deze hoop niet te leur te stellen, zooals ik later nog nader zal bewijzen. De dienstzoekende maagd verzekert er zich vooreerst van, of zy bij een gezin »per 6«*?e" komt, bij fatsoenlijke lieden, waar men 't goed heeft; en niemand kan hier immers beter over oordeelen, dan de leverancier, die precies weet wat en hoeveel aan levensmiddelen het bewuste gezin bij hem koopt. Tot de gezinnen per bene behooren vooreerst alle buitenlanders, vooral Duitschers en Engelschen, niet alleen, om dat die beter leven dan de gelijkgestelde Itali anen, maar ook, omdat zij hunne dienstboden fatsoenlijker behandelen. Eene donna in de ge middelde, zelfs de aanzienlijke echt-Romeinsche burgerfamiliën, heeft 't namelijk op verre na niet zoo goed als haar Duitsche of andere beroepsgenooten aan gene zijde der Alpen. Zij ontvangt weinig loon, niet al te veel te eten, wordt niets minder dan zorgvol behandeld, heeft weinig vrij heid en menigmaal niet eens een bed of eigen kamer. Het is volstrekt niets ongewoon», dat de donna in de Romeinsche huizen iederen avond in de keuken of het voorhuis een nachtleger moet gereed maken. Een dienst bij buitenlanders biedt haar derhalve al dadelijk het vooruitzicht aan op een behagelijk leven. Dat Romeinsche donna's in den regel niet aanmatigend zijn, be hoeft hierna nauwelijks nog uitdrukkelijk gezegd te worden. Zij hebben meestal een bocca per tutto, een mond voor alles, d.i. zij eten wat hen voorgezet wordt,ook wanneer zij het koken zelf goed verstaan. Zeer bescheiden zijn zij in het uiterlijk optreden; een groote garderobe brengen zij zelden mede. Menigeen aanvaardt den nieuwen dienst en heeft niets anders dan wat zij aan het lichaam en in de hand kan dragen. Maar wanneer zij ook slechts n enkel hemd en slechts n paar kousen bezit, ontbreken haar zelden de gouden sieraden en het horlofe. Het is geen zeldzaamheid, dat een dienstmeisje sieraden ter waarde van vele honderden lire haar eigendom noemt of ten minste in de bank van leening heeft liggen. In zulke ongunstige omstandigheden van de laatste soort weet een bij de hand dienstmeisje zich echter ook wel te helpen. Mijn Teresa, No. 2 in de rij, behoorde tot de slimmen. Zij wilde op een vrijen namiddag fraai opgeschikt uitgaan en »vond" tot dit doel reeds eenige dagen van te voren mijn dasspeld. Ik vermiste haar en hield haar voor verloren, toen de lieve Teresa mij Zon dags aan de huisdeur tegenkwam, haar halsdoek met mijn speld versierd. Ik zeide geen woord, mijn vrouw evenmin ; maar den volgenden dag haalde mijn vrouw het speldje uit de kamer der donna, ik stak het op mijn das, en de verplaatste staat van eigendom was stilzwijgend weder hersteld. In Duitschland zou men Teresa als dievegge weg gejaagd hebben; hier is men toegevender, want omtrent de eerlijkheid heerschen hier andere denkbeelden. Gevonden voorwerpen behouden beteekent bij de donna geen oneerlijkheid; de wind slingert van het platte dak van het nabu rig huis een geborduurden zakdoek naar de over zijde, waar juist de droge wasch hangt, en de donna pakt hem als goeden buit binnen, hoewel het naamcijfer de eigenares duidelijk genoeg aanduidt. Een andere windvlaag slingert wellicht eens Teresa's halsdoek naar de overzijde, en buurmans donna geeft hem dan ook niet weder terug. Zoo maakt het noodlot van zelf alles gelijk. Ernstiger is reeds de vraag van de eerlijkheid bij de inkoopen, die de donna voor de familie doet. Het is een vast gebruik, dat het dienstmeisje zich hierbij een vaste som extra toeëigent, en deze zonderlinge omstandig heid wordt hierdoor begunstigd, dat de Romein sche huisvrouw zich over 't algemeen volstrekt niet om de keuken bekommert, maar de donna vrij handelen en heerschen laat, wanneer de padrona, de meesteres, maar niet met huishoudely'ke beslommeringen lastig gevallen wordt. In dit opzicht is de Romeinsche donna feitelijk meesteres in de keuken. Dagelijks doet zij 's morgens de tpesa, inkoopen, want groote voor raden worden er bijna nergens gehouden. In een bonten doek?een mand te dragen heet on fatsoenlijk haalt zij de dagelijksche behoeften in huis. Is zij lomp, dan legt zij de eieren en tomaten onderin, vleesch en blikken bussen bo venop, en de zachtere bestanddeelen van den inkoop komen duchtig door elkander geklutst thuis aan. Maar zoo lomp is geen donna, dat zy niet by iederen inkoop haar kwart of halven Ure ver dient. Dit kent zij zich als haar recht toe, want zij beschouwt zich slechts als eene tusschenhandelaarster, zy koopt voor zichzelf in en verkoopt weder tot een hoogeren prijs aan de familie; een oneerlijkheid ziet zij er volgens haar op vatting niet in. Het volk is daar heel anders opgevoed, en de dienende klassen zijn 't wer kelijk niet alleen, die er een ruim geweten op na houden. * * * Onbeschaafd zijn de donna's voor het grootste gedeelte; lezen en schryven kunnen slechts zeer weinigen, maar uit het hoofd rekenen verstaan zij meesterlijk, wanneer het om hun voordeel te doen is. En om aan het beeld harer verstandelijke en zedelijke eigenschappen nog eenige onmisbare trekken toe te voegen, moet ook haar verhouding tot de reilgie in her innering gebracht worden. Zij lachen om den priester, spotten met den paus en vervloeken den hemel en zijn heiligen, maar tevens bezitten zij een bijgeloovige vroomheid en meer dan eenmaal heeft mijn Annunziata (No. 3) een gelofte aan de madonna gedaan, opdat een vrome of onvrome wensch van haar vervuld zou worden. Bleef de vervulling ondanks vasten en bidden achterwege, dan viel de madonna voor eenigen tijd in onge nade en werd met zeer minachtende bijnamen bedacht. Bij dit alles zijn de meisjes goedaardig, gewillig en aanhankelijk tegenover mijnheer en mevrouw, zacht jegens de kinderen, en onder werpen zich zonder morren aan ieder bevel, hoewel zij bij het werk niet zoo degelijk en volhardend zijn als de Duitsche meisjes. Ook jagen ze niet naar vermaken, verlangen zelden een uitgaansdag, en hebben ook bijna nooit een «militair" aan de hand, afschoon bijna al de militaire wapens te Rome vertegenwoordigd zijn. Heeft er een een minnaar, zooals bijvoorbeeld Teresa, die uit liefde tot hem mijn speldje op haar das stak, dan is het een handwerksman, die haar ook trouwt, wanneer zij elkander trouw blijven. Maar ook na het huwelijk doet de donna slechts on gaarne van den dienst bij een gezin afstand. Mijn Teresa was zoo voorzichtig, toen zij met haar Carlo, een knappen steenhouwer, vrijde, naar een dienst als min rond te zien, voordat zij aan de bruiloft dacht. De min, balia, is het ideaal der betrekkingen; want zij wordt in het Romein sche huis gekoesterd en verpleegd als een prin ses, draagt een uiterst bont costuum dat heel goed staat, en gaat met het kind en de moe der op het Corso uit rijden. Ongetrouwde minnen, en dit verdient bepaald vermeld te wor den, komen over 't algemeen niet voor. Dus mijn Teresa wenschte een betrekking als min te heb ben, voordat zij aan Carlo haar hand reikte ; zij ging recht op haar doel los, door aan mijn vrouw te vragen, of zij haar niet later als bulia wilde aannemen. Door het antwoord, dat hier toe volstrekt geen aanleiding voorhanden was, liet Teresa zich niet uit het veld slaan. «Juist daarom vraag ik 't immers vooruit, want wat niet is, kan worden; zegt u 't me maar bijtijds, dan zal ik wel voor het overige zorgen;" dit was haar onbevangen antwoord, dat mijn vrouw uiterst vroolijk maakte. Intusschen heeft Teresa mijn huis verlaten, zonder van een dienst als balia zeker te zijn. Zij nam zeer ongaarne afscheid en probeerde alles om het in dienst treden van een opvolgster te verijdelen. Daar kwam b.v. een landgenoote van haar, en bood zich bij mijn vrouw aan. Terwijl beiden in de kamer in onderhandeling waren, smeedde Teresa in de keuken een zamenzwering met mijn kinderen; plotseling stormden de beide kleine schelmen naar binnen en ver klaarden in het bijzijn van de nieuwe donr,a, dat deze hun te leelijk was, zij wilden liever Teresa houden. De samenzwering mislukte echter en de leelijke Annunziata werd gehuurd. Maar zij heeft de kinderen voor hun oorspronkelijken afkeer niet laten boeten; onvriendelijk jegens de kleinen, de creature te zijn, dit kan over 't algemeen geen Romeinsche donna over het hart krijgen. Zeer smartelijk was het echter voor ge noemde Annunziata, dat zij nog vóór Kerstmis voor een Angelina (Xo. 4) plaats moest maken, want behalve polenta en spaghetti wist zij niets te koken. Juist vóór Kerstmis, dat was hard, want het Christusfeest en Nieuwjaar zijn de grootste oogstdagen voor de donna. Dan gaat zij bij al de leveranciers van het gezin rond en heft haar schatting. De slager, de bakker, de pizziearolo en tutti quanti koopen dan hun klandizie voor het nieuwe jaar met een rijke fooi. Valt die volgens haar meening te gering uit, dan dreigt zij met onthouding der klandizie en zelden zonder succes. Tegenwoordig maakt mijn Ange lina deze gezegende ronde en ik wensch haar daarbij een best succes toe. Want wanneer zij hierbij goede zaken maakt, gevoelt zij in den eersten tijd minder aanleiding, ons bij de spesa, de dagelijksche inkoop, te veel schade aan te doen; zij beschouwt ons dan ook des te meer als een familie per bene, en houdt het ook in het nieuwe jaar bij ons uit. Ik wensch niets liever dan dat, want hoe interessant het ook mag zijn, ook No. 5 te leeren kennen, ik heb er toch voorloopig genoeg van, en de geduldige lezeres zal dit ook wel hebben.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl