De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 27 augustus pagina 2

27 augustus 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 844 W' vermeld en eigenlyk ook gén. winkeljongen of -dame is en nog minder een ingekankerde Rotterdimmer, dan zegent men echter zachtjes met stillen mond het einde dezer f eest vreugden, al iraardeert nen ook het vele goede, dat haar a«n»ktoeft" al ware 't maar, dat z\j de friggchere lucht op prijs doet stellen, die Rotterdam óp andere lijden vaak doorwaait. Want deze kermis is geweest een groot walgeljjk monster, een inktvischachtig, slymerig ge drocht, dat over de stad is neergedaald en met zjjn stinkend warme lijf in deze, toch al warme Augustusdagen de lucht heeft verpest en de adem benauwd. Ziiyn. adem riekt naar poffertjes, een weezoete lacht, die in de straten blijft hangen ... Neen maar, zonder de minste beeldspraak: geen mensch, die 't niet heeft bijgewoond, kan zich voorstellen, hoe dat hier was in deze goede stad van Rotterdam, die toch al een vicieuze neiging tot allerlei stankjes heeft... hoe dat hier was, toen 't pas geregend had uit de lauwe luchten, en de vochtige moederaarde op haar gemak begon uit te wasemen en de hossende en schuivende volte van jongens en meiden dit ook deed en wel in ruimer mate dan tot nog toe Als Zola Zaterdagavond op de Hoogstraat geloopen had, zou hij zeker in zijn baard gebromd hebben: »bête humaine"... en dan nog iets van »fermentation" of zoo... En toch.... en toch: 't was nog niet dat, dat van andere jaren. Vier raadsleden en vier politieagenten, wier groot onderscheid dien avond vooral daarin was gelegen, dat de eersten zoo openbaar mogelijk waren en de laatsten »stil", a\jn dit komen constateeren. Als ik tusschen haakjes even iets mag opmer ken, dan is 't dit, dat beide der welgemeende pogingen dezer autoriteiten om »openbaar" en »stil te zijn, niet geslaagd mogen neeten, want niemand kan 't ooit een cargadoor aanzien, dat hy gemeenteraadslid is en niemand zal een agent in burgerkleeren voor een timmerman houden... Maar dit is een bijkwestie. De hoofdzaak is, dat de gemeenteheeren, die met hun vieren, geloof ik, n commissie maakten, hun hooge hoeden en deftig lange jassen naar het kermisterrein droegen en de olielucht trotseerden, om den stand van het kermis-enthousiasme op te nemen, met het oog op, in 't vooruitzicht van, ter voorbe reiding van een mogelijke afschaffing der kermis. Ja, mogelijk wel, maar gemakkelijk niet. De matigheidsgenootschappen en Christelijke j ongelingsvereenigingen protesteeren elk jaar en de «ne ringdoenden" protesteeren daartegen even dapper, de eene vóór, de andere tegen de afschaffing en het Dagelijksch bestuur hangt daartusschen in pijnlijk evenwicht en benoemt commissies. Maar nu gaat 't misschien van zelf, als men maar een beetje geduld heeft. Het vorige jaar was de herrie al minder en dit jaar scheen 't kermisbeest waarlijk bijzonder ziek, vergelijkenderwijs gesproken na tuurlijk. De kramen maakten geen zaken. Het heirleger van wafelbakkende Friezinnen, de koks met witte mutsen en appetijtelijk witte baatjes, verveelden zich dood en sloegen ten slotte uit wanhoop de tanden in eigen vleesch, dat wil zeggen in eigen gebak. De spellen maakten geen zaken. De wilde dieren in 't beestenspel deden lange namiddagdutten, waaruit ze ontwaakten knorrig over de geringe belangstelling van 't publiek. En de dierentemmer deed 't tegenover den anderbalven bezoeker dan voorkomen of dit natuur lijke woestheid was, als de leeuw tegen hem brulde van kwalijk ingehouden spijt. Maar 't had er niets van. De somnambule, in de tent daarnaast was niet meer wakker te krijgen, de spiegels van dekijkspelletjes besloegen van verveling en de dikke dame en de dame met den baard brachten elkaar lange bezoeken, uit gebrek aan andere belang stellenden . . . Ik wil even zeggen, dat ik dit laatste een op zich zelf staand geval acht, buiten verband met de andere. On,ze tijd heeft de belangstelling voor deze beide artikelen: dikke dames en dito's millliliiliiiimillliniiiiiiiiiiiiiiiiiititiitiiuli met baarden, verloren, sedert het aantal haaren baardgroeimiddelen zoozeer is toegenomen en men op de talry'ke landbouwtentoonstellingen zooveel mooiere vette zwijnen kan zien .... Alleen een paar «inrichtingen" maakten zaken: de draaimolens en de «montagnes russes" met stoom waar men zich vo'or 10 cents een kort begrip van zeeziekte kon doen geven en de »hippodrome's". In deze laatste stelden menschlievende, zij 't ook wat dronken menschen, hun medemenschen, de winkel- en kantoorbedienden en winkel»dochters", in staat zich tenminste eenige minuten huns levens echte ruiters te gelooven op echte rijpaarden en 't is om te huilen en te lachen allebei als men ziet, hoe ze houdin gen aannamen op die half suf gejaagde knollen, hoe ze 't lijf strekten met fier opgerichten hoofde en de teugels volkomen overbodig aanhaalden, alsof ze inplaats van op een bijna slaapwan delend paard op een Engelschen volbloed zaten .... om te huilen en om te lachen, omdat dit zoo gek was en zij er zoo tevreden mee schenen .... Nog even wil ik wat zeggen van de kermis in »Den Doel" vóór ik eindig. De Zaterdagnacht, de kermiszaterdagnacht in de »Doele" was beroemd, befaamd, berucht, ver maard, wat ge maar wilt, als een kleine en meer verfijnde kopie van de kermis vreugd op de Vee markt. (Aardig symbolistisch idee de kermis op de Veemarkt te zetten!) Meer verfijnd zeg ik, omdat men daar de »dames" fijner kneep, dan op de gemeenemans kermis en omdat er 't hossen ging op de maat van een onbetwistbaar betere muziek. En aan 't eind van den avond was daar de bandeloosheid groot.... voornamelijk aan de rokken. Maar dit jaar geleek 't op een kinderpartij...,. a peu pres. Men hoste fatsoenlijk in de paden en liet de fontein met rust. Daarbij werden er, zooals men vertelt, 1700 biljetten (geen gekheid dat!) minder verkocht dan de vorige maal! Hetzij men dit verschijnsel een zegen vindt of een heel treurig iets; hoe komt 't ? Dit weet men niet, wel dat na de kermis, evenals 't vorig jaar, nu de cholera gekomen is. Volkomen zooals 't behoort. Na het liederlijk gefeest komt nu de groote ziekte, met haar zwarten naam, de verzwakte lichamen nemen. Na de krankzinnigheid van de alcoholpret komt nu wellicht de krankzinnigheid van den angst. Dat is wel een waardig besluit voor een kermis. flliMpMMMiHMlHMmiMiHiiiimcHHllltlliliiiiliiliMii Waarop hij, haar tranen wegwisschend, antwoordde : »maar kijk dan toch eens, dwaas kind, kijk dan toch eens hier!" Hij opende de agenda op de eerste bladzijde, waarop in groote cijfers 1879 gedrukt stond. »O!" riep zij vroolijk uit terwijl zij een diepe zucht uitte... »dat was ik, die haar was ik dus!" En heel naief, maar wel wat onvoorzichtig voegde zij er bij : »je hield er dus een dag boek op na, jij ook ?" »Wat beduidt dat, jij ook ? Dus .. . heb jij dat ook gedaan ?" Zij moest nu wel bekennen, dat als hij zulke verliefde uitroepingen in die kleine zwart lederen zakboekjes had neerge schreven, zij dat ook had gedaan, zij ook, van haar kant in nette albums met blauw marokijn. En toen zij haar man vroeg: »laat mij die agenda eens zien, toe, laat ik eens kijken of er geen drie uitroepingsteekeng achter staan op den ISden en vier op den 19den," antwoordde hij: »hoor eens, het kan niet van n kant komen. Ga eerst jouw aanteekeningboekjes halen, clan kunnen wij ze samen vergelijken. Wij zullen eens zien wie van ons beiden het sterkst aan uitroepingsteekens doet ?" De verleiding was te sterk. Zij ging haar jaar 1879 halen en kwam met drie vrij lijvige boekjes terug. «Drie deelen ?" riep hij uit. »Ja, de drie eerste kwartalen, en jij, jij hebt voor het geheele jaar zoö'n klein prul van een zakboekje." »Men kan met weinig woorden heel veel zeggen... Je zult zien . .. kom nu hier bij mij zitten ... Er is plaats genoeg voor ons beiden in den leunstoel." Het Tooneel. Van de gelegenheid Réjane, de meest Parijsche der Parijsche tooneelspeelsters van het oogenblik in een harer meest geroemde creaties te be wonderen, hadden niet zoovelen gebruik gemaald, als ik dit had verwacht. Of' het stuk, M<i cousi;;t van Meilhac, velen heeft afgeschrikt ? In het laatst van 1891 deed Theo ons er mede kennis maken. Da' de kennismaking van de aangenaamste was, Kor, toen niet worden getuigd. Het geraffineerd lieder lijke en losbandige van het geheel, het al te ge waagde en ongegeneerde van vele tooneelcn werd te onzent matig genoten en geapprecieerd. Ma cousine is op ende op Parijsch; als Parijsch pro duct, als afbeelding van een klein, van een dor leelijkste en verdorvenste hoekjes der Parijsche samenleving heeft het waarschijnlijk groote waarde. Alleen de Parijzenaars en dan nog alleen de echte Parijzenaars kunnen hierover een oordeel vellen; door de I'arijsche kritiek is Ma cousine bij nu eenstemmig geprezen en bewonderd. Als tooneelstuk in den gewonen zin van hot woord moet men het niet beschouwen, telt het eigen lijk niet mede. Wat Meilhac schrijft, >:ijn nauwelijks tooneelspelen. Zijn genre stiat alleen en op zich zelf. De intrige is bijzaak. een noodzakelijk kwaad zou men bijna zeggen; zy wordt bedolven onder den stortvloed geestigheden van allerlei, vaak van uitstekend, vaak van bedenkelyk allooi, die de kern en inhoud van het drama uitmaken. Zijn blijspelen lijken het meest op een aaneenschakeling kronieken en dialogen uit den »Gil Bias'' en dergelijke Pa rijsche mondaine bladen. Het zijn saterspel letjes, in keur van taal de peuterige histoire amoureuse van tagère-poppetjes met teere en fijne zenuwtjes en broze en vooze hartjes vertellende, fin-de-siècle-extraatjes, wier moreele waarde men mag betwisten en beknibbelen, voor wier artis tieke waarde men echter niet ongevoelig kan blijven. In geen zijner werken is Meilhac zoozeer Meilhac als in M -t cousine. In geen zijner werken treden zijn deugden, in geen zijn onvolkomen heden zoozeer in het licht. In geen zijner werken vloeit zijn geest rijker en overstelpender, in geen is hij killer en scherper, pijnlijker en vermoei ender. Hoe verder het blijspel komt, hoe eentoniger en gezochter de mots gaan schynen. Van de karakterteekening geldt hetzelfde, geldt in het bijzonder voor niet-Parijzenaars hetzelfde. In den beginne bewondert men de kunst en fantasie, het vernuft en de vindingrijkheid aan het schilderen der hansworsten uit de heele, der zondaressen uit de heele en halve wereld besteed. Wanneer men van hun speciale hebbelijkheden een maal op de hoogte is, raakt de belangstelling steeds meer aan het kwijnen, wordt de bekoring steeds zwakker, het genot steeds kleiner, worden deze pseudo-heldeo,naar wier of al niet bestaanbaarheid, naar wier meerdere of mindere realiteit wij slecht kunnen raden en gissen, voor ons steeds ondraaglykerpijassen en armzaliger caricaturen. Meil hac heeft dit natuurlyk zoo gewild. Niemand, die voor deze mannelijke en vrouwelijke genotvirtuosen strenger en onverbiddelijker is dan hij, die ze met meer welbehagen in al hun kleinheid en leelijkheid aan den spot en verachting prijs geeft. Men schijnt echter Parijzenaar te moeten zijn om, waar het zulke maatschappelijke mis standen en miswassen betreft, de prikkelende scherts en wulpsche blague voldoende te achten en niet van tijd tot tijd naar een ernstig woord, een woord van toorn en verontwaardiging te verlangen. Eerst nadat men Ma cousine van Réjane heeft gezien, kan men zeggen het in zijn echte en ware gedaante te hebben gezien. Toen Theo Riquette, de heldin van het blijspel, uitbeeldde, scheen het onschuldig bij wat het nu bleek te kunnen en te moeten zijn. Theo, de operette-diva, speelde het als een grapje, als een operette zonder muziek; zij, de jonge en mooie vrouw, deed voor alles haar jeugd en mooiheid bewonderen, zij was bekoorlijk en verleidelijk, deed Hel en mooi; zij speelde en poseerde. Geheel anders Réjane. Zij doet niet lief en niet mooi. Zij speelt en poseert niet, Zij voelt en leeft. Waarheid en natuurlijkheid zijn voor haar nummer n. In geest en fantasie overtreft zij alle Fransche comédienne's, die wij hier in de laatste jaren te zien kregen. Zij is noch klassiek schoon noch modern bekoorlijk; zij is ftn-de-siècle pikant; een hoog voorhoofd, groote oogen, een groote mond met mooie tanden, een ondeugende neus en een mooie stem, die aan de be roemde roix d'or doet denken. Haar vak kent zij als alle goede Fran^che toor.cpikunstun.iars op haar duimpje. Haar dictie is de volmaaktheid zelve. Bij Réjane kon men zich weer eens over tuigen, wat goed zeggen vermag en beteekent. Een korten volzin, een enkel woord wist zij te zeggen op een wijze, die niet spoedig ver goten zal worden. Het »cruet" tegen den baron in het tweede bedrijf' was verrukkelijk. Met haar gezicht doet zij wonderen. Het spreekt met een gemakkelijkheid en natuurlijkheid, die de oude schoolboekjeswaarheid: «Het gelaat is do spiegel der ziel' in herinnering brengt. Trad, dank zij Réjane's sober-realistische vertolking de leelijke onder- er. achtergrond van het schijnbaar dol en dartel niemendalletje in het helderste licht, aan den anderen kant was haar creatie zoo magistraal, zoo echt en origineel, dat het blijspel zelf min of meer op den achtergrond raakte, dat men dit wilde en kon vergeten om uitsluitend »Ja, als ik namelijk op je knie kom zit ten ... maar dat gaat niet." »Waarom niet ?" »0mdat er in mijn dagboek misschien wel dingen staan, die je niet moogt zien." Zij toonde hem haar blauwe boeken en hij op zijn agenda wijzend, zei: »da;ir is mi,sr schien ook wel wat in... je hebt gelijk. Laten we op een afstand blijven en tegenover elkander gaan zitten. We zullen alleen dat, gene lezen, wat wij willen lezen." »En dan kan men bekorten oak." «Aangenomen, begin maar!" zei hij. »N"een, begin jij maar, dat zal mij w:u moed geven." »Ook goed, maar wu/ir zullen we beginnen'':'' »Wel lieve deugd!'' luidde haar antwovl, »daar waar i k beyin." »Neen, we moeten een beetje vóór jou be ginnen, weet je wat, laten wij aanvangen l,'j Jupiter." »Dat is volkomen juist... Zoek dan niayr waar Jupiter begint!" Wacht even . .. dat moet in de eerste helft van Mei wezen ... Ja, daar heb ik 't al ... ^Donderdag l.~> Mei. Ben gaan zien bij lu'ri, Jupiter, roodbruin paard, zeven jaar. .Van wijzingen van den catalogus: J^itne-niei'-i njpaard, edele vormen, sprii/'/l iiiMe];r-n,d, in gedresseerd voor du-men. Zal 21 Me; ver kocht worden. Zeer aanbevolen door <i'K.;tilly." " En twee bladzijden verder : .?? >Jupiter gezien. Het paard schijnt zeer ;W'd te zijn. Zal tot 2.~>00 francs gaa.1." '' En dan eindelijk, vier bladzijden vev.ior: »»Woenxda<j 21 Mei..."" »De dag, dat wij elkaar in het spoor ont moetten! Ik herinner mij den datum." »Ja, je hebt gelijk »Woensdag 21 Mei: ffmiiiiiiiMumiiimmiiiii IMIMIIillllilllllUI Jlekoorlijk ... er aan het ministerie van oorlog. Bij mijn zuster. Jupiter gekocht, 1900 francs. . . ? Op terugreis, in den trein, bekoorlijk jong meisje tegenover mij gezeten." " »S'taat er dat ? . . . Maak je er maar niet wat van uit beleefdheid?" »Tk lees heusch wat er staat." »Laat eens kijken ?" »l)aar, kijk dan. . ." »Ik ... ik zie het. staat : bekoorlijk. . . ?A Nu is het jouw beurt ...je moet ook iets hebben op '-'l Mei. . ." »Ik mag lijen van niet! Of denk jij soms, dat ik geschreven heb : l','j lift fr.ni/jkerreif. in den trein, bekoorlijk i/iiii/iiii'/ifeli, /r:/eu»rer mij tjf.'rlfni'?" :,Och neen . . . niets van een bekoorlijk jongmensch . . . maar. eniin. Kijk in ieder geval eens." zal het doen maar louter omdat kan. Laat mij zien." '' . In het Louvre . . . bij den Salon . . . Verder of, wacht, ja toch .... ik Nu, ik ik er niet buiten Woensdag 21 Mei . mijne tante ... in niets, zeg ik je, van de bijzondere kunst der voortreffelijke kunstenares te genieten, Hoe meesterlu'k in het eerste bedryf het woelen en wroeten op de chaise longue te midden van den chaos van kanten en kussens; welk een beeld van aangeboren liederlykheid, nagemaakte voornaamheid, ver veling en brooddronkenheid. Hoe juist en geestig het verschil van toon en manieren in den omgang met de drie mannen. Champcourtier lacht zij in zijn gezicht, den baron achter zyn rug uit. Tegenover Gaston is zij, tenminste voor het oogenblik, eerlyk en oprecht. Hoe kostehjk het eerste onderhoud met Champcourtier, het schrijven van den brief, het spelen met den baron, het groote gesprek met Champcourtier in het laatste bedrijf. Men zou ieder tooneel op zichzelf willen ontleden en bewonderen. Dat de pantomimetooneelen en de cancan in het tweede bedrijf het meeste succes hadden, dat de laatste werd gebisseerd, het spreekt bijna van zelf. Ook te Parijs vormden deze den clou. De kritiek wist daar terstond te vertellen, dat Réjane zich door la Goulue, een beroemde of beruchte Moulinrouge-ster, in de moeilijke kunst van het cancaneeren had laten onderwijzen. Waarschijnlijk wijzigde zij de opgedane wijsheid eenigszins naar haar eigen smaak; hier tenminste volbracht zy het gevaarlijk experiment met veel soberheid en gematigdheid. Tot Réjane's beste rollen behooren behalve Riquette »Sapho" van Daudet, »Germinie Lacerteux" van de Goncourt's en de hoofdrollen in «Marquise" van Sardou en «Décoré" en »Ma camarade" van Meilhac. Van de verdere vertolkers verdient de heer Barral afzonderlijke vermelding. Zy'n Champcourtier' was een meesterstukje van verbluffende stupiditeit en geniale onnoozelheid, nog geestiger en vollediger dan toen wij hem in 18!)1 in deze zelfde partij zagen. Marie Kolb, die toen Victorine speelde, trad nu als de barones op; het rolletje past haar beter, doch is erg onbeduidend. De overigen, zonder eenigszins uit te munten, werkten tot een uitstekend ge heel mede. By Prot een reprise van Orpheusiri het schim menrijk, die aan Offenbach's kostelijke bouifonneric niet in alle opzichten recht laat wedervaren. Er is waarschijnlijk niet n operette, die wat ver tooning en vertolking betreft, zoo hooge eischen stelt als Urpheus. Deze parodie op de Olympische godenwereld is alleen dan amusant, wanneer wij werkelijk iets te zien krijgen, dat op den Olympus en zijn bewoners gelijkt, gelijkt naar de meer of minder juiste voorstelling, die men zich daar van uit zijn Grieksche klassieken heeft gemaakt. Blijken deze Olympiërs terstond en voortdurend verkleede aardwormen, hebben zij niets groots of indrukwekkends, dan ontbreekt datgene wat enkel en alleen de grap boeiend en pikant maakt, de tegenstelling tusschen het heden en het verleden, tusschen het klassiek Grieksch uiterlijk en het modern Parijsch innerlijk van Zeus en de zijnen. Hoe minder de Olympus op een tooneelgetimmerte gelijkt, hoe beter. Urp/ieus wilféerieenbout'f'onnerie te gelijk zijn. De Orpheus-STpelers en -speelsters die nen bovendien alle te kunnen zingen en over de noodige geest en fantasie de beschikking te hebben. Dat in »Frascati" aan al deze oischen niet werd vol daan, spreekt van zelf. Waar zou dit wel het geval zij.i .' Dat OriihcM niettemiii veel bijvul vond. dankt net voor alles aan Oft'enbach's eeuwig jonge muziek, liet best in toon, stijl en uiterlijk waren Cupido (mevrouw Poons), Venus (mevrouw Janssens) en Jupitur (de heer Jurgens). Een pluimpje ook voor SolserJr. in zijn dankbare Hans Stijx-rol. Mevrouw Bouwmeester was wat al te imposante Eurydice; daarentegen was de Juno, die wij te zien kregen, lang niet imposant genoeg. De drie beroemdste nummers van de partituur, de cortege des dieux in het tweede, de galop inftrnal en het Jf-cohéin het laatste bedrijf, kwamen niet geheel tot hun recht. liet Eooh was niet de onstuimige, electriseerende Bacchuszang. De dansen hadden met meer stiptheid en zekerheid geregeld kunnen zijn. H. J. MEJILEB. imlIMIIIIIIMIIIHlIlllunill zie iets." »Dat dacht ik wel.... ik wist het zeker . .. je hadt wel op mij gelet..." » »]\ ijk, hier is het....'' " Teruggaande, in den trein, tegenover mij een jongmensch. Ilij beeft mij aangekeken al den tijd van de reis. Als ik mijn oogen opsloeg, sloeg hij ze neer; maar als ik ze weer neer sloeg, hief' hij de zijne weer op ; en van Ohalon af, heb ik in het geheel niet meer durven opkijken, zóó zeer veelde ik, dat zijn blik op mij rustte. Ik had een Engelschen roman in mijn taschje; ik nam hem er uit en ging lezen, maar 's avonds moest ik alles weer overlezen. . . ."" »Dat is niet alles. .. Ik geloof zeker, dat er nog wat anders staat..." »Dat' is zoo ... maar dat is volstrekt niet belangrijk." »Lees het toch maar; zie je, ik heb niets verzwegen....," »O, jij...jij... ik vat heel goed hoe dat gaan zal. Jij zult ieder keer weer aankomet jouw droge en dorre aanteekeningen, terwijl ik alles in bizonderheden en zoo uitgebreid mogelijk opgeteekend heb. Ik zal je zeggen, hoe dat komt.... Toen juffrouw Guizard, mijn leermeesteres, mij verliet, zeidj zij tot mij: kindlief, je hebt wel aardig slag van schrijven gekregen, maar je moet doorgaan met werken; men moet even goed zijn gamma's maken voor den stijl als voor de piano. Maak dit tot een ge woonte om iederen avond een paar bladzij den te schrijven over het een of ander. »\Vut? Dat doet er niets toe... over den dag, over bezoeken, die je ontvangen of ge bracht hebt, en/.. En zie je, nu heb ik dat gedaan, net zooals juffrouw Guizard mij dat gerecommandeerd had." »Goed, ga maar verder!" »Neen, ik ben er opgesteld je dat nu eens goed uit te leggen, omdat ik wel weet, wat er gebeuren zal.... Straks zul je allerlei overspannen gevoelens en hartstochtelijke uitingen gaan zien in doodeenvoudige stijloefeningen en proeven van Fransehen ver haaltrant. Ik ben er opgesteld, dat je je op dat punt niet zult vergissen ..." »Dat zal ik gerust niet doen . . . maar wat volc;t er nu nadat; »»/?/)' heeft mij al dien tijd aangekeken ?" (Wordt vervolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl