Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 844
W'
vermeld en eigenlyk ook gén. winkeljongen of
-dame is en nog minder een ingekankerde
Rotterdimmer, dan zegent men echter zachtjes met
stillen mond het einde dezer f eest vreugden, al
iraardeert nen ook het vele goede, dat haar
a«n»ktoeft" al ware 't maar, dat z\j de friggchere
lucht op prijs doet stellen, die Rotterdam óp
andere lijden vaak doorwaait.
Want deze kermis is geweest een groot
walgeljjk monster, een inktvischachtig, slymerig ge
drocht, dat over de stad is neergedaald en met
zjjn stinkend warme lijf in deze, toch al warme
Augustusdagen de lucht heeft verpest en de
adem benauwd.
Ziiyn. adem riekt naar poffertjes, een weezoete
lacht, die in de straten blijft hangen ...
Neen maar, zonder de minste beeldspraak:
geen mensch, die 't niet heeft bijgewoond, kan
zich voorstellen, hoe dat hier was in deze goede
stad van Rotterdam, die toch al een vicieuze
neiging tot allerlei stankjes heeft... hoe dat
hier was, toen 't pas geregend had uit de lauwe
luchten, en de vochtige moederaarde op haar
gemak begon uit te wasemen en de hossende en
schuivende volte van jongens en meiden dit ook
deed en wel in ruimer mate dan tot nog toe
Als Zola Zaterdagavond op de Hoogstraat
geloopen had, zou hij zeker in zijn baard gebromd
hebben: »bête humaine"... en dan nog iets van
»fermentation" of zoo...
En toch.... en toch: 't was nog niet dat, dat
van andere jaren. Vier raadsleden en vier
politieagenten, wier groot onderscheid dien
avond vooral daarin was gelegen, dat de eersten
zoo openbaar mogelijk waren en de laatsten »stil",
a\jn dit komen constateeren.
Als ik tusschen haakjes even iets mag opmer
ken, dan is 't dit, dat beide der welgemeende
pogingen dezer autoriteiten om »openbaar" en
»stil te zijn, niet geslaagd mogen neeten, want
niemand kan 't ooit een cargadoor aanzien, dat
hy gemeenteraadslid is en niemand zal een agent
in burgerkleeren voor een timmerman houden...
Maar dit is een bijkwestie. De hoofdzaak is, dat
de gemeenteheeren, die met hun vieren, geloof
ik, n commissie maakten, hun hooge hoeden
en deftig lange jassen naar het kermisterrein
droegen en de olielucht trotseerden, om den stand
van het kermis-enthousiasme op te nemen, met
het oog op, in 't vooruitzicht van, ter voorbe
reiding van een mogelijke afschaffing der kermis.
Ja, mogelijk wel, maar gemakkelijk niet. De
matigheidsgenootschappen en Christelijke j
ongelingsvereenigingen protesteeren elk jaar en de «ne
ringdoenden" protesteeren daartegen even dapper,
de eene vóór, de andere tegen de afschaffing en het
Dagelijksch bestuur hangt daartusschen in pijnlijk
evenwicht en benoemt commissies. Maar nu gaat
't misschien van zelf, als men maar een beetje
geduld heeft. Het vorige jaar was de herrie al
minder en dit jaar scheen 't kermisbeest waarlijk
bijzonder ziek, vergelijkenderwijs gesproken na
tuurlijk.
De kramen maakten geen zaken.
Het heirleger van wafelbakkende Friezinnen,
de koks met witte mutsen en appetijtelijk witte
baatjes, verveelden zich dood en sloegen ten
slotte uit wanhoop de tanden in eigen vleesch,
dat wil zeggen in eigen gebak.
De spellen maakten geen zaken.
De wilde dieren in 't beestenspel deden lange
namiddagdutten, waaruit ze ontwaakten knorrig
over de geringe belangstelling van 't publiek.
En de dierentemmer deed 't tegenover den
anderbalven bezoeker dan voorkomen of dit natuur
lijke woestheid was, als de leeuw tegen hem
brulde van kwalijk ingehouden spijt. Maar 't
had er niets van.
De somnambule, in de tent daarnaast was niet
meer wakker te krijgen, de spiegels van
dekijkspelletjes besloegen van verveling en de dikke
dame en de dame met den baard brachten elkaar
lange bezoeken, uit gebrek aan andere belang
stellenden . . .
Ik wil even zeggen, dat ik dit laatste een op
zich zelf staand geval acht, buiten verband met
de andere. On,ze tijd heeft de belangstelling
voor deze beide artikelen: dikke dames en dito's
millliliiliiiimillliniiiiiiiiiiiiiiiiiititiitiiuli
met baarden, verloren, sedert het aantal
haaren baardgroeimiddelen zoozeer is toegenomen en
men op de talry'ke landbouwtentoonstellingen
zooveel mooiere vette zwijnen kan zien ....
Alleen een paar «inrichtingen" maakten zaken:
de draaimolens en de «montagnes russes" met
stoom waar men zich vo'or 10 cents een kort
begrip van zeeziekte kon doen geven en de
»hippodrome's". In deze laatste stelden
menschlievende, zij 't ook wat dronken menschen, hun
medemenschen, de winkel- en kantoorbedienden
en winkel»dochters", in staat zich tenminste
eenige minuten huns levens echte ruiters te
gelooven op echte rijpaarden en 't is om te huilen
en te lachen allebei als men ziet, hoe ze houdin
gen aannamen op die half suf gejaagde knollen,
hoe ze 't lijf strekten met fier opgerichten hoofde
en de teugels volkomen overbodig aanhaalden,
alsof ze inplaats van op een bijna slaapwan
delend paard op een Engelschen volbloed zaten
.... om te huilen en om te lachen, omdat dit zoo
gek was en zij er zoo tevreden mee schenen ....
Nog even wil ik wat zeggen van de kermis in
»Den Doel" vóór ik eindig.
De Zaterdagnacht, de kermiszaterdagnacht in
de »Doele" was beroemd, befaamd, berucht, ver
maard, wat ge maar wilt, als een kleine en meer
verfijnde kopie van de kermis vreugd op de Vee
markt. (Aardig symbolistisch idee de kermis op
de Veemarkt te zetten!) Meer verfijnd zeg ik,
omdat men daar de »dames" fijner kneep, dan
op de gemeenemans kermis en omdat er 't hossen
ging op de maat van een onbetwistbaar betere
muziek. En aan 't eind van den avond was daar
de bandeloosheid groot.... voornamelijk aan de
rokken.
Maar dit jaar geleek 't op een kinderpartij...,.
a peu pres. Men hoste fatsoenlijk in de paden
en liet de fontein met rust. Daarbij werden er,
zooals men vertelt, 1700 biljetten (geen gekheid
dat!) minder verkocht dan de vorige maal!
Hetzij men dit verschijnsel een zegen vindt of
een heel treurig iets; hoe komt 't ?
Dit weet men niet, wel dat na de kermis,
evenals 't vorig jaar, nu de cholera gekomen is.
Volkomen zooals 't behoort. Na het liederlijk
gefeest komt nu de groote ziekte, met haar
zwarten naam, de verzwakte lichamen nemen.
Na de krankzinnigheid van de alcoholpret komt
nu wellicht de krankzinnigheid van den angst.
Dat is wel een waardig besluit voor een kermis.
flliMpMMMiHMlHMmiMiHiiiimcHHllltlliliiiiliiliMii
Waarop hij, haar tranen wegwisschend,
antwoordde : »maar kijk dan toch eens, dwaas
kind, kijk dan toch eens hier!" Hij opende
de agenda op de eerste bladzijde, waarop in
groote cijfers 1879 gedrukt stond.
»O!" riep zij vroolijk uit terwijl zij een
diepe zucht uitte... »dat was ik, die haar
was ik dus!"
En heel naief, maar wel wat onvoorzichtig
voegde zij er bij : »je hield er dus een dag
boek op na, jij ook ?"
»Wat beduidt dat, jij ook ? Dus .. . heb
jij dat ook gedaan ?"
Zij moest nu wel bekennen, dat als hij
zulke verliefde uitroepingen in die kleine
zwart lederen zakboekjes had neerge
schreven, zij dat ook had gedaan, zij ook,
van haar kant in nette albums met blauw
marokijn. En toen zij haar man vroeg: »laat
mij die agenda eens zien, toe, laat ik eens
kijken of er geen drie uitroepingsteekeng
achter staan op den ISden en vier op den
19den," antwoordde hij: »hoor eens, het kan
niet van n kant komen. Ga eerst jouw
aanteekeningboekjes halen, clan kunnen wij
ze samen vergelijken. Wij zullen eens zien
wie van ons beiden het sterkst aan
uitroepingsteekens doet ?"
De verleiding was te sterk. Zij ging haar
jaar 1879 halen en kwam met drie vrij
lijvige boekjes terug.
«Drie deelen ?" riep hij uit.
»Ja, de drie eerste kwartalen, en jij, jij
hebt voor het geheele jaar zoö'n klein prul
van een zakboekje."
»Men kan met weinig woorden heel veel
zeggen... Je zult zien . .. kom nu hier bij
mij zitten ... Er is plaats genoeg voor ons
beiden in den leunstoel."
Het Tooneel.
Van de gelegenheid Réjane, de meest Parijsche
der Parijsche tooneelspeelsters van het
oogenblik in een harer meest geroemde creaties te be
wonderen, hadden niet zoovelen gebruik gemaald,
als ik dit had verwacht. Of' het stuk, M<i cousi;;t
van Meilhac, velen heeft afgeschrikt ? In het laatst
van 1891 deed Theo ons er mede kennis maken. Da'
de kennismaking van de aangenaamste was, Kor,
toen niet worden getuigd. Het geraffineerd lieder
lijke en losbandige van het geheel, het al te ge
waagde en ongegeneerde van vele tooneelcn werd
te onzent matig genoten en geapprecieerd. Ma
cousine is op ende op Parijsch; als Parijsch pro
duct, als afbeelding van een klein, van een dor
leelijkste en verdorvenste hoekjes der Parijsche
samenleving heeft het waarschijnlijk groote waarde.
Alleen de Parijzenaars en dan nog alleen de echte
Parijzenaars kunnen hierover een oordeel vellen;
door de I'arijsche kritiek is Ma cousine bij nu
eenstemmig geprezen en bewonderd. Als
tooneelstuk in den gewonen zin van hot woord
moet men het niet beschouwen, telt het eigen
lijk niet mede. Wat Meilhac schrijft, >:ijn
nauwelijks tooneelspelen. Zijn genre stiat
alleen en op zich zelf. De intrige is bijzaak.
een noodzakelijk kwaad zou men bijna zeggen;
zy wordt bedolven onder den stortvloed
geestigheden van allerlei, vaak van uitstekend, vaak
van bedenkelyk allooi, die de kern en inhoud
van het drama uitmaken. Zijn blijspelen lijken
het meest op een aaneenschakeling kronieken en
dialogen uit den »Gil Bias'' en dergelijke Pa
rijsche mondaine bladen. Het zijn saterspel
letjes, in keur van taal de peuterige histoire
amoureuse van tagère-poppetjes met teere en fijne
zenuwtjes en broze en vooze hartjes vertellende,
fin-de-siècle-extraatjes, wier moreele waarde men
mag betwisten en beknibbelen, voor wier artis
tieke waarde men echter niet ongevoelig kan
blijven. In geen zijner werken is Meilhac zoozeer
Meilhac als in M -t cousine. In geen zijner werken
treden zijn deugden, in geen zijn onvolkomen
heden zoozeer in het licht. In geen zijner werken
vloeit zijn geest rijker en overstelpender, in geen
is hij killer en scherper, pijnlijker en vermoei
ender. Hoe verder het blijspel komt, hoe eentoniger
en gezochter de mots gaan schynen. Van de
karakterteekening geldt hetzelfde, geldt in het bijzonder
voor niet-Parijzenaars hetzelfde. In den beginne
bewondert men de kunst en fantasie, het vernuft
en de vindingrijkheid aan het schilderen der
hansworsten uit de heele, der zondaressen
uit de heele en halve wereld besteed. Wanneer
men van hun speciale hebbelijkheden een
maal op de hoogte is, raakt de belangstelling
steeds meer aan het kwijnen, wordt de bekoring
steeds zwakker, het genot steeds kleiner, worden
deze pseudo-heldeo,naar wier of al niet
bestaanbaarheid, naar wier meerdere of mindere realiteit wij
slecht kunnen raden en gissen, voor ons steeds
ondraaglykerpijassen en armzaliger caricaturen. Meil
hac heeft dit natuurlyk zoo gewild. Niemand,
die voor deze mannelijke en vrouwelijke
genotvirtuosen strenger en onverbiddelijker is dan hij,
die ze met meer welbehagen in al hun kleinheid
en leelijkheid aan den spot en verachting prijs
geeft. Men schijnt echter Parijzenaar te moeten
zijn om, waar het zulke maatschappelijke mis
standen en miswassen betreft, de prikkelende
scherts en wulpsche blague voldoende te achten
en niet van tijd tot tijd naar een ernstig woord, een
woord van toorn en verontwaardiging te verlangen.
Eerst nadat men Ma cousine van Réjane heeft
gezien, kan men zeggen het in zijn echte en ware
gedaante te hebben gezien. Toen Theo Riquette,
de heldin van het blijspel, uitbeeldde, scheen het
onschuldig bij wat het nu bleek te kunnen en te
moeten zijn. Theo, de operette-diva, speelde het
als een grapje, als een operette zonder muziek;
zij, de jonge en mooie vrouw, deed voor alles
haar jeugd en mooiheid bewonderen, zij was
bekoorlijk en verleidelijk, deed Hel en mooi;
zij speelde en poseerde. Geheel anders Réjane.
Zij doet niet lief en niet mooi. Zij speelt en
poseert niet, Zij voelt en leeft. Waarheid en
natuurlijkheid zijn voor haar nummer n.
In geest en fantasie overtreft zij alle
Fransche comédienne's, die wij hier in de laatste
jaren te zien kregen. Zij is noch klassiek schoon
noch modern bekoorlijk; zij is ftn-de-siècle
pikant; een hoog voorhoofd, groote oogen, een
groote mond met mooie tanden, een ondeugende
neus en een mooie stem, die aan de be
roemde roix d'or doet denken. Haar vak kent
zij als alle goede Fran^che toor.cpikunstun.iars
op haar duimpje. Haar dictie is de volmaaktheid
zelve. Bij Réjane kon men zich weer eens over
tuigen, wat goed zeggen vermag en
beteekent. Een korten volzin, een enkel woord wist
zij te zeggen op een wijze, die niet spoedig ver
goten zal worden. Het »cruet" tegen den baron
in het tweede bedrijf' was verrukkelijk. Met haar
gezicht doet zij wonderen. Het spreekt met een
gemakkelijkheid en natuurlijkheid, die de oude
schoolboekjeswaarheid: «Het gelaat is do spiegel
der ziel' in herinnering brengt. Trad, dank zij
Réjane's sober-realistische vertolking de leelijke
onder- er. achtergrond van het schijnbaar dol en
dartel niemendalletje in het helderste licht, aan
den anderen kant was haar creatie zoo magistraal,
zoo echt en origineel, dat het blijspel zelf
min of meer op den achtergrond raakte, dat
men dit wilde en kon vergeten om uitsluitend
»Ja, als ik namelijk op je knie kom zit
ten ... maar dat gaat niet."
»Waarom niet ?"
»0mdat er in mijn dagboek misschien wel
dingen staan, die je niet moogt zien."
Zij toonde hem haar blauwe boeken en hij
op zijn agenda wijzend, zei: »da;ir is mi,sr
schien ook wel wat in... je hebt gelijk.
Laten we op een afstand blijven en tegenover
elkander gaan zitten. We zullen alleen dat,
gene lezen, wat wij willen lezen."
»En dan kan men bekorten oak."
«Aangenomen, begin maar!" zei hij.
»N"een, begin jij maar, dat zal mij w:u
moed geven."
»Ook goed, maar wu/ir zullen we beginnen'':''
»Wel lieve deugd!'' luidde haar antwovl,
»daar waar i k beyin."
»Neen, we moeten een beetje vóór jou be
ginnen, weet je wat, laten wij aanvangen l,'j
Jupiter."
»Dat is volkomen juist... Zoek dan niayr
waar Jupiter begint!"
Wacht even . .. dat moet in de eerste helft
van Mei wezen ... Ja, daar heb ik 't al ...
^Donderdag l.~> Mei. Ben gaan zien bij lu'ri,
Jupiter, roodbruin paard, zeven jaar. .Van
wijzingen van den catalogus: J^itne-niei'-i
njpaard, edele vormen, sprii/'/l iiiMe];r-n,d, in
gedresseerd voor du-men. Zal 21 Me; ver
kocht worden. Zeer aanbevolen door
<i'K.;tilly." " En twee bladzijden verder : .??
>Jupiter gezien. Het paard schijnt zeer ;W'd
te zijn. Zal tot 2.~>00 francs gaa.1." ''
En dan eindelijk, vier bladzijden vev.ior:
»»Woenxda<j 21 Mei...""
»De dag, dat wij elkaar in het spoor ont
moetten! Ik herinner mij den datum."
»Ja, je hebt gelijk »Woensdag 21 Mei:
ffmiiiiiiiMumiiimmiiiii
IMIMIIillllilllllUI
Jlekoorlijk ... er
aan het ministerie van oorlog. Bij mijn
zuster. Jupiter gekocht, 1900 francs. . .
? Op terugreis, in den trein, bekoorlijk jong
meisje tegenover mij gezeten." "
»S'taat er dat ? . . . Maak je er maar niet
wat van uit beleefdheid?"
»Tk lees heusch wat er staat."
»Laat eens kijken ?"
»l)aar, kijk dan. . ."
»Ik ... ik zie het.
staat : bekoorlijk. . .
?A Nu is het jouw beurt ...je moet ook
iets hebben op '-'l Mei. . ."
»Ik mag lijen van niet! Of denk jij soms,
dat ik geschreven heb :
l','j lift fr.ni/jkerreif. in den trein, bekoorlijk
i/iiii/iiii'/ifeli, /r:/eu»rer mij tjf.'rlfni'?"
:,Och neen . . . niets van een bekoorlijk
jongmensch . . . maar. eniin. Kijk in ieder
geval eens."
zal het doen maar louter omdat
kan. Laat mij zien." ''
. In het Louvre . . . bij
den Salon . . . Verder
of, wacht, ja toch .... ik
Nu, ik
ik er niet buiten
Woensdag 21 Mei .
mijne tante ... in
niets, zeg ik je,
van de bijzondere kunst der voortreffelijke
kunstenares te genieten, Hoe meesterlu'k in het
eerste bedryf het woelen en wroeten op de chaise
longue te midden van den chaos van kanten en
kussens; welk een beeld van aangeboren
liederlykheid, nagemaakte voornaamheid, ver
veling en brooddronkenheid. Hoe juist en
geestig het verschil van toon en manieren in den
omgang met de drie mannen. Champcourtier
lacht zij in zijn gezicht, den baron achter zyn
rug uit. Tegenover Gaston is zij, tenminste voor
het oogenblik, eerlyk en oprecht. Hoe kostehjk
het eerste onderhoud met Champcourtier, het
schrijven van den brief, het spelen met den baron,
het groote gesprek met Champcourtier in het
laatste bedrijf. Men zou ieder tooneel op zichzelf
willen ontleden en bewonderen. Dat de
pantomimetooneelen en de cancan in het tweede bedrijf
het meeste succes hadden, dat de laatste werd
gebisseerd, het spreekt bijna van zelf. Ook te
Parijs vormden deze den clou. De kritiek wist
daar terstond te vertellen, dat Réjane zich door
la Goulue, een beroemde of beruchte
Moulinrouge-ster, in de moeilijke kunst van het
cancaneeren had laten onderwijzen. Waarschijnlijk
wijzigde zij de opgedane wijsheid eenigszins naar
haar eigen smaak; hier tenminste volbracht zy
het gevaarlijk experiment met veel soberheid en
gematigdheid. Tot Réjane's beste rollen behooren
behalve Riquette »Sapho" van Daudet, »Germinie
Lacerteux" van de Goncourt's en de hoofdrollen in
«Marquise" van Sardou en «Décoré" en »Ma
camarade" van Meilhac. Van de verdere vertolkers
verdient de heer Barral afzonderlijke vermelding.
Zy'n Champcourtier' was een meesterstukje van
verbluffende stupiditeit en geniale onnoozelheid,
nog geestiger en vollediger dan toen wij hem in
18!)1 in deze zelfde partij zagen. Marie Kolb,
die toen Victorine speelde, trad nu als de barones
op; het rolletje past haar beter, doch is erg
onbeduidend. De overigen, zonder eenigszins
uit te munten, werkten tot een uitstekend ge
heel mede.
By Prot een reprise van Orpheusiri het schim
menrijk, die aan Offenbach's kostelijke
bouifonneric niet in alle opzichten recht laat wedervaren.
Er is waarschijnlijk niet n operette, die wat ver
tooning en vertolking betreft, zoo hooge eischen
stelt als Urpheus. Deze parodie op de Olympische
godenwereld is alleen dan amusant, wanneer wij
werkelijk iets te zien krijgen, dat op den Olympus
en zijn bewoners gelijkt, gelijkt naar de meer
of minder juiste voorstelling, die men zich daar
van uit zijn Grieksche klassieken heeft gemaakt.
Blijken deze Olympiërs terstond en voortdurend
verkleede aardwormen, hebben zij niets groots of
indrukwekkends, dan ontbreekt datgene wat enkel
en alleen de grap boeiend en pikant maakt, de
tegenstelling tusschen het heden en het verleden,
tusschen het klassiek Grieksch uiterlijk en het
modern Parijsch innerlijk van Zeus en de zijnen.
Hoe minder de Olympus op een tooneelgetimmerte
gelijkt, hoe beter. Urp/ieus wilféerieenbout'f'onnerie
te gelijk zijn. De Orpheus-STpelers en -speelsters die
nen bovendien alle te kunnen zingen en over de
noodige geest en fantasie de beschikking te hebben.
Dat in »Frascati" aan al deze oischen niet werd vol
daan, spreekt van zelf. Waar zou dit wel het geval
zij.i .' Dat OriihcM niettemiii veel bijvul vond.
dankt net voor alles aan Oft'enbach's eeuwig
jonge muziek, liet best in toon, stijl en
uiterlijk waren Cupido (mevrouw Poons), Venus
(mevrouw Janssens) en Jupitur (de heer Jurgens).
Een pluimpje ook voor SolserJr. in zijn dankbare
Hans Stijx-rol. Mevrouw Bouwmeester was wat
al te imposante Eurydice; daarentegen was de
Juno, die wij te zien kregen, lang niet imposant
genoeg. De drie beroemdste nummers van de
partituur, de cortege des dieux in het tweede, de
galop inftrnal en het Jf-cohéin het laatste bedrijf,
kwamen niet geheel tot hun recht. liet Eooh
was niet de onstuimige, electriseerende
Bacchuszang. De dansen hadden met meer stiptheid en
zekerheid geregeld kunnen zijn.
H. J. MEJILEB.
imlIMIIIIIIMIIIHlIlllunill
zie iets."
»Dat dacht ik wel.... ik wist het zeker . ..
je hadt wel op mij gelet..."
» »]\ ijk, hier is het....'' " Teruggaande,
in den trein, tegenover mij een jongmensch.
Ilij beeft mij aangekeken al den tijd
van de reis. Als ik mijn oogen opsloeg,
sloeg hij ze neer; maar als ik ze weer neer
sloeg, hief' hij de zijne weer op ; en van
Ohalon af, heb ik in het geheel niet meer
durven opkijken, zóó zeer veelde ik, dat
zijn blik op mij rustte. Ik had een
Engelschen roman in mijn taschje; ik nam hem er
uit en ging lezen, maar 's avonds moest ik
alles weer overlezen. . . .""
»Dat is niet alles. .. Ik geloof zeker, dat
er nog wat anders staat..."
»Dat' is zoo ... maar dat is volstrekt niet
belangrijk."
»Lees het toch maar; zie je, ik heb niets
verzwegen....,"
»O, jij...jij... ik vat heel goed hoe dat
gaan zal. Jij zult ieder keer weer
aankomet jouw droge en dorre aanteekeningen,
terwijl ik alles in bizonderheden en zoo
uitgebreid mogelijk opgeteekend heb. Ik
zal je zeggen, hoe dat komt.... Toen
juffrouw Guizard, mijn leermeesteres, mij
verliet, zeidj zij tot mij: kindlief, je hebt
wel aardig slag van schrijven gekregen, maar
je moet doorgaan met werken; men moet
even goed zijn gamma's maken voor den stijl
als voor de piano. Maak dit tot een ge
woonte om iederen avond een paar bladzij
den te schrijven over het een of ander.
»\Vut? Dat doet er niets toe... over den
dag, over bezoeken, die je ontvangen of ge
bracht hebt, en/.. En zie je, nu heb ik dat
gedaan, net zooals juffrouw Guizard mij dat
gerecommandeerd had."
»Goed, ga maar verder!"
»Neen, ik ben er opgesteld je dat nu eens
goed uit te leggen, omdat ik wel weet, wat
er gebeuren zal.... Straks zul je allerlei
overspannen gevoelens en hartstochtelijke
uitingen gaan zien in doodeenvoudige
stijloefeningen en proeven van Fransehen ver
haaltrant. Ik ben er opgesteld, dat je je
op dat punt niet zult vergissen ..."
»Dat zal ik gerust niet doen . . . maar wat
volc;t er nu nadat; »»/?/)' heeft mij al dien
tijd aangekeken ?"
(Wordt vervolgd).