De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 27 augustus pagina 3

27 augustus 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Nft 844 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Hertog Ernst van Coburg-Gotha als tQOHeftteptler. Het Berliner Tageblatt herin nert er aan, dat hertog Ernst voor een publiek T»fl genoodigden herhaaldelijk als tooneelapeler «ptrad. Dit waa in 1860 en volgende jaren. Men «peelde in den kleinen schouwburg in den westelijken toren van den Friedenstein te Gotha, ?88n door de herinneringen aan Goethe en Kónra* Eckhof, die hier den Odoardo in Lessing's »Emilia Galotti" speelde, gewijde plaats. Van d« tooneelspelers van beroep genoot de Dresde»*r Hoftoeneehpeler Emil Devrient de eer als regisseur z^jn hulp te verleenen; de spelers be stonden uitsluitend uit hooggeplaatste dilettanten. Met den hertog traden op Miss Maxen, de vrouw van den overleden Engelschen gouverneur vaa Helgoland, de hofmaarschalk von Wangen heim, eenige officieren van het 95ste regiment, de Weener vioolvirtuose Weil, die later met baron von Ruttenstein in het huwelijk trad, en nog vele anderen. De hertog speelde o.a. majoor Tellheim in Lessing's »Minna von Barnhelm" en Bolingbroke in Scribe's »Glas water". Klappen mocht het pu bliek niet, zeer tegen den zin der dames vooral. De voorstellingen liepen van een leien dakje; een maand lang had men dagelijks gerepeteerd. De souffleur kreeg een ridderorde. De hertog had voor de voorstelling zyn rol vrij goed in zijn hoofd ; riteen kostten hem Devrient's aanwijzingen betref fende het loopen en zich verplaatsen op het tooneel veel hoofdbrekens. De bijna wanhopig wordende Emil kwam eindelijk op den volgenden inval: De souffleur moest een lang potlood in de hand nemen en daarmede den hertog de richting, die hij had te nemen aanwijzen. Dank zij dezen inval ging het ten slotte naar wensch. Toch moet het voor gekomen zijn, dat de hertog als Tellheim op het oogenblik, waarop hij zich voor altijd van Minna heeft losgerukt, in plaats van door het midden af te gaan, regelrecht Minna's slaapkamer bin nenstapte, een vergissing, die aan de schoone dames in het balcon een veelbeteekenend lachje ontlokte. Te Luik zal voor Vieuxtemps, den beroemden vioolspeler, die te Verviers werd geboren, een gedenkteeken worden opgericht. Om de noodige gelden bijeen te kragen, zullen er op verschil lende plaatsen in Belgiëmuziekfeesten worden georganiseerd. Ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan der Nieuwe Koninklijke Harmonie te Tilburg heeft Zaterdag, Zondag en Maandag, 2, 3 en 4 Sep tember aldaar een groot concours voor harmonie en fanfare-korpsen plaats, voorafgegaan en afge wisseld door tal van feestelijkheden als een fakkeloptocht, concerten, bals, een groote histo rische allegorische optocht, een feestbanket, enz. enz. Een Fransch verluchter. Wij leven, het werd hier reeds zoo vaak betuigd, maar per slot is er ook niemand, die het niet toegeeft, ook wat de harmonische verzorging van het prentenboek betreft, in een tijd van haastige stijllooze produktie. Het was natuurlijk anders in de tijden van vóór de drukpers, toen de hoog-kunstvaardige kloos terlingen met vrome wijsheid, ongestoord, jaaren-dag dikwijls, besteedden aan de monumen tale handschriften der schitterende getijboeken, maar het was ook anders in de dagen van de jeugd der drukkunst, toen b.v. een als de stoere Burgmair zrjn zonderling praalvolle, van opgestopte kracht schier barstende, stampvol pompeuze zegetochten van Maximiliaan zoo glorievol in prentenserieën boekte, met een vruchtbaar compositie-vermogen van bijna bovenmenschelijken lust. Het was anders in die dagen van het blijde ontbotten der prent- en boekkunstin West-Europa, en het was later ook anders bij die onvermoeide werklieden van kreukeloozen smaak, die met zoo eenvoudige middelen de blokken voor de Japansche albums sneden, met een liefde, een zorg, een vervuld-zijn van hun taak, die de bron zijn van het bewonderend beha gen dat wij vinden blijven in hunne blanke kunst. De tijden zijn voorbij van zulk werk, en toch men weet het, is door de Engelschen in de laatste twintig jaar in het kader van het pren tenboek velerlei voortgebracht van verblijdende voortreffelijkheid. Leerend vooral van de lessen der zestiende-eeuwers en der Japanners, hebben Engelsche kunstenaars een rijkdom reeds van waardige prentenboeken de wereld ingezonden, die ver boven de hedendaagsche marktwaar uit munten door eenheid en waardigheid van stijl. Ieder erkent tegenwoordig de superioriteit der Engelschen in deze dingen, en de namen van hen die deze goede kunst hebben geïnaugureerd, de namen van Greenaway, Caldecott, Crane en van b«n printer Evans, worden thans zelfs door de filistijnen, de mallooten en meer bepaald de halve-garen der kunstkritiek gevierd met lusten. Maar terwijl in Engeland heel een algemeene mouvement het zuiver willen van zulke artiesten dragen mocht, heeft vrijwel op zichzelf, en ook zonder dat hij voor zijn zeldzaam willen en kunnen gereedelijk de erkenning vond die hem toekomt, een Fransch teekenaar, een enkel massief verluchterswerk afgeleverd, dat naast de bekoor lijker boekjes der boste Engelschen met eere dient genoemd te worden. Nu ook in ons land in den laatsten tijd de smakelijke Fransche affiches met graagte worden verzameld, is de naam van Eugène Grasset hier geen vreemde meer, maar het kloek en deftig boek: de Histoire des quatre fils Aymon, dat reeds tien jaar geleden door hem ontworpen, door Ch. Gillot gedrukt, en door Launette te Parijs uitgegeven werd, vindt men misschien in geen half dozijn exemplaren, in bezit van Hollandsche kunstkeurigen, en toch doet in dit boek van twee honderd veertig gevarieerd omlijste en met figuren en tafereelen versierde pagina's, zich een verluchter kennen van ernst, kennis en smaak, die er in doorgaand deugdelijk werk zich som tijds tot een groot artiest verheft. Het is niet zoo treffend in de menigte kleinere wel zeer vaardige episode composities, het is meer in zyn veelzeggende tafereelen van verge zichten over landschappen met velden en stroo men, zijn vestingwerken met katapulten en zijn oorlogschepen, en in die stout geteekende ren nende ruiterfiguren, rijk n toch geserreerd van karakter, dat Grasset den krijgshaften fantastischen aard van het middeleeuwsch verhaal uit nemend tot zijn recht doet komen.Prachtig toch ook zyn op pag. 60 de in het bosch verwilderde ridder Regnault, met het zwarte ros aan de hand uit het gebladerte naar voren tredend, het nachtelijk gevecht op pagina 25, waarin het schoone sobere kleurenschema dat het heele boek door van een zeer eigenaardige werking is, tot iets zeer krachtigs is benut, de zuster van koning Yon in Merovingische dracht en de wilde beesten-fries onderaan dezelfde pagina 71, de stroom waar de ruiters doorheen trekken op pag. 85, de prent op pag 174 waar een naakte grijsaard aan Regnault den weg wijst om te ontkomen, ? die van Maugis met de zeven roovers in het bosch op pag. 181, het ros Bayard zinkend in de Maas, op pag. 194, de verrader Ganelon op pag. 30, en meer, veel meer. En dan, die fraaie detail-vondsten, zooals een Gorgonenkop op pag. 160, om den hoek vaneen bladzij-kader ziend, of die angstige hongerfiguren om pag. 167 heen, en die in wolkenkrullen halfverhulde griffioen uit een droom op pag. 29, en die kostelijke omlijsting van het gebed van Richard op pag. 133, dat een der zuiverste dingen is uit het boek. Maar het wezenlijke is toch eigenlijk de heele geest van de boek-decoratie, die het meest grootsch ligt uitgesproken in enkele trotsche arabesken-ornamenten van zeer persoonlijke be werking van een stout Romaansch vormenkarakter, dat beurtelings een Skandinavischen, een Egyptischen of een Oosterschen bijgeur krijgt (pag. 125), het wezenlijke van dit werk ligt in dien nobelen, zeer eigendommelijken stijl van _ decoreeren, waarvan dan pag. 9, het frontispies van het eerste hoofdstuk misschien het kompleetste specimen is. Ik ken van de Engelschen niets waarbij dit zou verHauwen, en met heel dit boek blijft Grasset onder hen die in dezen tijd hebben gearbeid aan nobeler boek kunst, zekerlijk een zeer voorname aparte figuur te achten. J. V. Op de tentoonstelling van beeldende kunsten te Chicago kreeg Duitschland 81 prijzen en wel 70 in de afdeeling schilderkunst, acht voor aquarellen en drie voor krijtteekeningen, Engeland 104, Noord-Amerika 95, Oostenrijk 26, Italië18. Spanje 29, Zweden en Noorwegen 16, Denemarken 12, Holland 27. Japan 38. Zwitser land 2 en de Poolsche schilders 18. Bij de heeren Preijer & Co., locaal ->Pictura", is geëxposeerd een schilderij van T. P. ter Meulen, «Grazende schapen". Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co. is geëxposeerd een schilderij van Couture »De Koorzanger". llllllllHlIIIIIIIIIHIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIHIIIIIIIlmlMIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIla» De mémoires Tan mevrouw Heiberg. In Denemarken vormen de tooneelspelers niet, gelijk overal elders, een geheel op zich zelf staandcn' stand. Indien zij fatsoenlijk leven, behooren zij tot de wereld" en worden zij overal ontvangen, niet, als artisten, die voor een cadeautje komen zingen of verzen en monologen voordragen, maar als wel kome en geziene gasten. Iii Denemarken kiezen jonge meisjes uit de beste standen de tooneelloopbaan of trouwen met tooneelspelers en worden daarom niet minder goede echtgenooteu en voor treffelijke huismoeders, even respectabel en gerespec teerd als de meest preutsclie burgerdames. Vele van onze eerste tooueelspeelsters zijn zelfs eetrouwd met officieren in actieven dienst. Natuurlijk hebben de tooneelspelers zich deze positie sleclits langzamer hand kunnen veroveren; in de vorige eeuw werden zij nog als het schuim der maatschappij beschouwd, maar de dichters, die de tooneelspelers als hun medewerkers behandelden, hebben hun de hand gereikt en het oude oude vooroordeel is verdwenen. Tot de meest beroemde eii geëerde Deensche too ueelspeelsters behoorde mevrouw Jolianua Louise Heiberg, in het jaar 1890 overleden. Zij liet belangwekkende mémoires na, die onlangs zijn uit gegeven. Mevrouw lleiberg begon ze, toen zij nog een jonge vrouw was en bijna iederen avond speelde en voltooide ze op hoogen ouderdom, eenige jaren voor haar dood. Zij vertegenwoordigen de geschie denis van de dramatische kunst in Denemarken van 1820 tot 1SS2; \vij zijn getuige van de ro mantische beweging en kunnen de verschillende evoluties van het drama tot de eerste stukken van Henrik Ibsüii, waaraan zij op het Deeusch tooneel burgerrecht schonk, nadat zij zelf niet, meer speelde, doch als onderwijzeres aan den koninklijken schouw burg was verbonden, op den voet volgen. Het leven van mevrouw Heibenr is verrassend als een sprookje. Zij werd in het jaar 1812 geboren en was de dochter van een koiliehuishouder.die zelf zijn beste klant was en dan ook spoedig fal'iet ging. De familie verviel tot de grootste ellende.' De op voeding der kindereu werd tengevolge van een en ander natuurlijk verwaarloosd en het eeuige wat de kleine Joliauua kende, toen zij zeven jaar oud was. was de eierdaus, de dans, dien men Mignoii had ge leerd. En toch zou deze dans haar fortuin ma ken. Schoon aan den koninklijken schouwburg verbonden waar zij in balletten medewerkte en om haar gelapte kleerljes door haar vriendin netjes __werd bespot _ liet haar vader haar ook van tijd tot tijd in zijn kroeg optreden en op het billard haar kunsten vertooucu. Het kind ge hoorzaamde met tegenzin en op een avond, dat zij on der het dansen harder had gehuild dan gewoonlijk, nam een oude heer haar in zijn armen, tilde haar van het geïmproviseerde tooneel en, terwijl Lij de ouders een standje maakte, dat zij een kind, dat zulk een mooi figuur en zooveel aangeboren distinctie bezat, zulke leelijke kunsten lieten verkoopen, bood hij aan voor haar carrière zorg te dragen en haar lessen te laten geven. Na eenige maanden had het kind het zoo ver gebracht, dat zij in den konink lijken schouwburg op nieuw kon optreden, nu echter niet meer in balletten. Natuurlijk kreeg zij nog geen groote rollen; zij was nauwelijks elf jaar oud. Zij debuteerde in een kinderrolletje in //Correggio," een treurspel van Oehlenschlager. Op dertienjarigen leeftijd sp?clde zij de rol van een //enfant terrible" met zooveel geest en dar telheid, dat het geheele publiek opgetogen was. Onder de toeschouwers bevond zich de dichter Johan Ludwig Heiberg, professor in de aesthetica en te gelijk een beroemd en talentvol auteur. Hij liet het jonge meisje aan. zich voorstellen; korten tijd daarna schreef hij een vaudeville voor haar, die zich tot heden op het repertoire van den konink lijken schouwburg heeft staande gehouden; op veertienjarigen leeftijd werd de kleine Johanna als een ster beschouwd en gehuldigd. De moeder van Heiberg, baronnes Gyllemburg, die tot de eerste kringen behoorde, nam Johanna onder haar bescherming en eenige jaren later werd zij de vrouw van den dichter. Gedurende twintig jaar was zij de meest gevierde vrouw van Denemarken. In haar salon, ontving zij ieder, die om zijn talent, zijn. geest of geboorte te Kopenhagen meetelde. Haar talent scheen universeel; nu ingénue dan grande coquette, nu jeune amoureuse in het romautische drama dan eerste rol in het treurspel: in alle genres trad zij op en behaalde zij groot succes. Alleen in bet treurspel werd haar ta lent betwist, misschien te onrechte: zij be hoorde tot de oude school en wilde van het realisme op de planken niet weten. Zij schreef een paar vaudevilles, die wel spoedig vergeten zullen worden. Door haar mémoires daarentegen zal haar naam nog lang ia eere en herinnering blijven. Vermelding verdient nog, dat zij op aan dringen van een beroemd protestantsch theoloog, den aartsbisschop Martensen, wiens geschriften nog steeds groot gezag hebbe,n, tot het samenstellen VRU haar mémoires overging. Martensen was een van haar beste vrienden; gedurende vele jarou onderhield zij met hem een hoogst belangwekkende briefwisseling, waarin de meest ingewikkelde kwestii-s werden behandeld. Als een staaltje van den stijl van mevrouw Heiberg volgt hier een passage, waarin zij de dra matische kunst tegen de beschuldigingen, door de kerk tegen haar aangevoerd, verdedigt: i/Onder de denkers, die de dramatische kunst veroordeeld hebben, bevindt Pascal zich in de eer ste gelederen; toch kan ik, hoewel ik mij groote moeite heb gegeven mij op zijn standpunt te plaatsen, zijn mcening niet deelen, wanneer hij over de immoraliteit, over het gevaar voor den toeschouwer spreekt. Indien de jonge man of de jonge vrouw hun eerste liefdesdroom in den schouw burg opdoen, welk kwaad steekt daarin? Deze droom i.iOct nu eenmaal gedroomd worden. De maan glij dende over het meer of spelende op de bladeren Jt.n den populier, waarin de nachtegaal zijn serenade kweelt; een schooue zangsondergang, de pui-pcrkleurige wolken, de golven in gulden schuim tegen het strand spattend ; alles doet ons van eeu on eindig, een bovenaardsch geluk droomen; alles zoowel in de natuur als in de kunst kan de in ieder sluimerende liefde wakker roepen. De geheele natuur bemint; laat de mcnsch ook beminnen. De zedelijkheid bestaat hierin, dat men zich zelf belieerscht en deze macht tot zelf beheersehing moet op de een of andere wijze op de proef worden gesteld. De oude kerkvaders en vele wijsgeereu hebben eenstemmig IK t beroep van den tooneelspeler, als onzedelijk voor hem zelven. gebrandmerkt en dit oordeel heeft mij vaak met schrik vervuld. Dit was dan het geval, wanneer het publiek mij toe juichte in een banale rol, waarin ik voor mij niet ii hooge of edele gedachte vond. Dan kwam ik in verzoeking al het klatergoud den rug toe te keeren en nooit weer een voet op de plan ken te zetten. Maar wanneer ik mij dan de schoone gedachten der groote dichters herinnerde, de ge dachten, die door het, tooneel meer kracht kregen, meer kracht om het volk te bekoren en te be schaven, dan begreep ik de roeping van den tooneelspeler ; zijn taak is liet de schoone woorden der groote dichters bij de menigte ingang te doen vinden. De dichter heeft den tooneelspfiler noodig, zooals het volk den dichter noodig heeft." lllllltlllllllllllllllllllllllÉIIIMIIIIIIIHIIMMIIIt Goethe's familie in eeu nieuw licht. Goethe's moeder is voor de Duitsche kritiek te allen tijde een voorwerp van bewondering eu waardecriug geweest. Men werd en wordt niet moede, haar groote gaven van geest en gemoed, van hoofd en hart in het helderste daglicht te stellen. Een der beste en vertrouwbaarste studiën, aan Frau A ja gewijd, is de biographie van Kar] Ileiiiemaim //Goethe's Matter", waarvan in ISO.'i, in ecu jaar tijds, de vierde druk verscheen. Toch heeft deze onbeperkte en ongeveinsde verecring voor Goethe's moeder ook haar keerzijde gehad. Door al het licht op de moeder te doen vallen werd de vader steeds meer in de schaduw gesteld Meu begon de moeder ten koste van den vader te prijzen eu te bewonderen. Men ging er gaandeweg en als vanzelf toe over in Johami Gaspar Goethe een sukkel eu een zonderling te zien, die tot de ontwikkeling en schoone harmonie van YVolfgaug's genie wcmiïof niets heeft bijgedragen. Het gevolg was, dat men in het buitenland het voorbeeld van Duitschland ging volgen en liet recht meende te hebben zich over Goethe's vader vroolijk te maken. De Jtertie i/cs i/eu.c niundni, van ] S92 bevatte eeu essay van Arvï'dc Barine ..Les bourgeois d'autrefois. La familie Goethe", die het in dit opzicht al bijzonder bont maakt en in eeu deilaatste nummers der Kobiisclie Zcitunr/ aan een strenge kritiek wordt onderworpen. Blijkbaar wist de ongenoemde beoordeelaar niet, dat Arvède Bariue niet tot het mannelijk maar tot het vrouwelijk geslacht behoort. Had hij dit geweten, hij zou haar zwak voor de moeder en haar gestrengheid tegen over den vader misschien een beetje eerder hebben vergeven. Het uiterlijk van Goethe's Vader wordt door Barine aldus beschreven: Uavaituncerveaitétroit, rempli d'idées bizarres et dèsagréables.... itne iwc/ie serrée de paysan avare. Hij zou zich het gelukkigst gevoeld hebben op het land, handenarbeid ver richtende, worstelende tegen vorst en hagel. Hij was en bleef een boer, die door de eerzucht der zijnen er toe veroordeeld werd een stadsheer te zijn en die zich te vergeefs afsloofde kundigheden te verwerven die voor hem nu eenmaal niet waren weggelegd." De waarheid is, dat Goethe's vader er met alle kracht naar streefde hooger op te komen, dat stipte gehoorzaamheid en getrouwe plichtsvervulling voor hem nommer een waren en hij van overdaad en ver kwisting afkeerig was. Tot parodieeering leent zijn figuur zich eigenlijk allerminst. Men kan het slechts als een gelukkige beschikking van het noodlot beschouwen, dat Wolfgang naast een moe der als Aja een vader als Johann Gaspar bezat. Het was een zegen voor den jongen dichter dat hij met de fantasie en levendigheid der moeder, de ernst eu zelf beheersehing van den va_der had geërfd. Aan deze omstandigheid dankte hij het, dat hij reeds als knaap vele zijner makkers in vastheid en mannelijkheid van karakter overtrof. Doch de onbegrensde bewondering voor Goethe's moeder zou nog tot andere buitensporigheden leiden en ook aan deze maakt Arvède Barine zich schuldig. De moeder wordt niet alleen ten koste van den vader maar ook ten koste van. den zoon ver heerlijkt. Zoo schrijft Barine : //De beminuelijkheid der moeder verbond de wonden door het, egoïsme vau den zoon geslagen" en verder //ÏYau Aja bezat schatten van teederheid voor die onschuldige slacht offers eener poëtische fantasie (dit doelt op Goethe's liefdesbetrekkingen) en zoo gebeurde het, dat zij de adoptief-giootmoeder werd van vele families, welke die van haar zoon hadden kunnen zijn." Ook hier is weder een kern van waarheid tot onwaarheid verdraaid en verwrongen. Barine dacht waarschijulfik in de eerste plaats aan Lotte Buff. De waarheid iu dezen is, dat de moeder geen pijn lijke herinneringen, door den zoon achtergelaten, behoefde uit te wisschen, doch dat een straal der vereering, die men. voor den zoou koesterde, op de moeder terugviel. Op schandelijke wijze zijn verder de latere be trekkingen tusschen moeder en zoon verdraaid. Van Goethe's bezoeken aan zijn moeder in de jareu 1792, 1793 en 1797 durft Bariue beweren, dat liet voor Goethe's waardigheid beter ware geweest, indien hij ook deze bezoeken, evenals alle andere, had verme den. Hij kwam louter eu alleen bij zijn moeder, om dat hij haar Christiaue wilde opdringen. Hij wist, dat Erau Aja niet in staat was, hem iets te wei geren en maakte hiervan schandelijk misbruik. Dat Goethe zijn moeder te zijuent noodigde, Ba riue vermeldt dit met de leeiijke bijvoeging, dat zij het genoegen zou hebben gehad, met dn moeder eu zuster van Christianc kennis te maken eu deze zelf aangeschoten te zien. Bariue's eindoordeel luidt ongeveer aldus: //Wij zijn hem allen dankbaar, dat hij ons meesterwerken heeft, geschonken en zijn genie niet heeft misbruikt om kwaad te stichten. Men moet echter niet te veel van ons verlangen en ons niet met Goethe's fijngevoeligheid aan boord komen." In het bijzonder maakt zij hem er verder een verwijt van, dat hij zich iu den adelstand liet verheffen. Zij doet het voorkomen, alsof Goethe dit vurig begeerd had en op hoogen prijs stelde. Dat dit niet zoo was, blijkt uit zijn bij deze gelegenheid uitgesproken verklaring, dat hij zich als zoon uit een Yraukforter patricii-rsgesladit ook zonder adellijken titel te allen tijde, tot den adel had gerekend. Dat het beeld van Christiane, zooals Barine dit geeft, misvormd en verwrongen is, blijkt uit de brieven vau Gotthe's moeder. Zij schijnt een frisch, geestig, opgewekt vrouwtje te zijn geweest alb Frau Aja zelf. In ieder geval verstond zij de kunst, den dichter een aangenaam en gezellig thuis te verschaffen, zonder zelf ooit iets te verlangen. Had het haar aan gevoel eu. gemoed ontbroken, hij zoa haar niet zoo vele jaren aan zijne zijde heb beu geduld. Dat zij het slachtoffer van laster en kwaadsprekerij werd, spreekt van zelf. Toch mag het betwijfeld worden, of Goethe zich volkomen rekenschap had gegeven van de gevolgen, die de vereeniging van een in geestelijk opzicht zoozeer verschillend paar voor de nakomelingen kon medebrengen. Van veel belang iu dezen is een geschrift in 1S92 te Bruiiswijk verschenen, Aus Goethe's reuudeskrcise, Erinnerungen der Karonin Jenny von Gustedt", vele en vertrouw bare bijzonderheden aangaande Goethe's omgeving aangaande August von Goethe en zijne zonen eu Ottilie von Goethe. Het oudste uitgezonderd stierven alle kinderen, uit Goethe's vereeniging met Christiane geboren, op jeugdigen leeftijd, Alleen August bleef in leven. Over zijn opvoedingwaren de ouders het nooit eens. De moeder ver wende hem, stopte hem vol met zoetighedeu en was te allen tijde zijn voorspraak. Goethe begrecp, dat tucht en strengheid vereischtc waren; liij sloeg zijn handelingen en karakterontwikkeling met nauwkeurigheid gade ; hij berispte en bestrafte het kind. Het gevolg was, dat August zijn vader meed en bij zijn moeder steuu eu troost zocht. Door Goethe's vrienden en bewonderaars werd het kind bedorven en vertroeteld. Langzamerhand be merkte August echter, dat al deze eerbewijzen niet hem ma:ir den zoon zijus vaders golden. De eeiien overlaadden hem niet vleierijen; de anderen waren teleurgesteld, wanneer hij niet zoo dikwijls hij den mond opende een geestigheid zeidc. liet leven begon hem steeds waardcloozer uu ondraaglijker te worden. Het was een mislukt bestaan. Hij stierf nog twee jaar voor zijn vader in Italië, waarheen hij uit het hem benauwende en verstikkende Wcimar was gevlucht. Ook in zijn huwelijk gevoelde hij zich niet gelukkig. Ottillic von Pogwitsch beminde in hem ook weer den zoon zijns vaders. August voelde zich door Ottilie's geest geboeid; daar Ottilie echter geen stand vastigheid kende en weinig diep gevoel bezat, vervloog ook deze droom zeer spoedig. Goethe zelf schijnt zich tot de poëtische Ottilie iu het bijzonder aangetrokken gevoeld te hebben. Ik heb te allen tijde een afkeer van heldinnen ge had, ik heb mij in de tragedie tegen haar ver

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl