Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
bestaan was saamgeweven en bet was voor hem
daa. ook Let meest geschikte, omdat het den acteur
niet Anders dan een plan geeft, waarin hem de
grootste vrijheid van spontaan handelen wordt
gelaten.
Ia de Revue heeft Solser dan ook van jongs af
aan zijn gaven leeren ontwikkelen, bij is daarmee
opgevoed.
Ik herinner me hoe ik hem, die in het begin
van zijn tooneelloopbaan, het zal misschien tien
of twaalf iaar geleden zijn, voor het eerst heb
zien optreden onder leiding van zijn vader, die
met een klein café-ohantant-gezelschap, waarvan
hij de leiding had en waarvan zijn eigen gezin
het hoofdbestanddeel uitmaakte, in een
dorpssocieteit bij gelegenheid der kermis optrad.
De naam van de latere »Revue des Artistes" was
toen nog //De café-concert-directeur in angst", ,,in
de verlegenheid" zou men op grond van de latere
Strausiaansche lezing verwacht hebben, maar op
het affiche stond in der daad in angst",
In den onden heer Solser konden we toen geen
groot tooueeikunstenaar zien, maar wel scheen het
dat hij met vaste hand de regie voerde, zoodat
we mogen .aannemen dat hij meer door zijn leiding,
dan krachtens de herediteit tot de ontwikkeling
der talenten van den grooten man heeft bijgedragen.
Dit komt overeen met wat we lezen in de auto
biografie door den bekenden tooneelspeler
Tourniaire, verleden jaar bij zijn jubileum uitgegeven,
waarin die verklaart zoo ontzaglijk veel te danken
te hebben aan de leiding van den heer van der
Fink alias Solser, die lid was van het
tooneelgezelsclmp Hartloopsr te Rotterdam (Solser's moeder
is meen ik eene geboren Hartloojper) toen hij,
Tourniaire, daar zijn tooneelloopbaan begon.
Sedert dien eersten keer dan, dat ik onzen be
treurden kunstenaar in de Revue of liever in
»den directeur in angst" zag optreden, stond het
bij mij en mijne vrienden vast, dat hij de grootste
tooneelspeler van onzen tijd was, of liever dat hij
krachtens zijn aangeboren talent daartoe was be
stemd. Toen hij dan ook verscheiden jaren later,
in wdk tijdsverloop ik hem slechts enkele malen
terug zag o.a. te Rotterdam in een Café-chantact
en te Haarlem in een houten tingeltangel op de
kermis (bij welke gelegenheid ik voor 't eerst die
onvergetelijke woorden van zijn lippen hoorde:
»0 ! had. U me dat maar eerder gezegd" gepaard
met het beroemde verspringen van den mond), toen
hij, zeg ik, als ik mij niet vergis in het jaar 1887,
of was het 8S, aan bet gezelschap van Victoria
in de Nes verbonden werd, vond hij hier aanstonds
eenige oude bewonderaars in de studentenwereld,
om welke zich spoedig een grooter kring groepeerde.
En ook onder hen die niet uitsluitend om zijn
kunst naar Victoria kwamen, maar gewoon waren
daar de gewone vermaken na te jagen, kreeg hij
al spoedig talrijke vereerders.
Maar toch werd er nog door velen de spot ge
dreven met wie enkel en alleen aandacht over had
den voor Solser en niet dulden konden dat eenig
ander comiek, hetzij dan uit de Nes of van het
Leidscheplein, met hem in een adem werd genoemd.
Eerst van het voorjaar van '90, dateert de
algemeene erkenning van Solser als een tooneel
speler van buitengewoon talent.
Want toen kreeg men bet te lezen zwart op
wit, in het eerste litteraire tijdschrift van Neder
land
De Nieuwe Gids bevatte namelijk een artikel
van Erank van der Qoes waarin bij wijze van
tegenstelling tegenover de Ibsenmanie van die
dagen, de hooge tooneelspeelkunst uit de Nes ver
heerlijkt werd. Hoe het heette is me ontgaan en
het is mijn eer te na dit op te zoeken, daar ik
het onlangs juist over dien titel met een mijner
kennissen oneens was, maar dit weet ik zeker dat
het was opgedragen aan Jacobus Batavier, welke
geachte stadgenoot juist aan deze omstandigheid
dat zijn naam een oogenblik met dien van Solser
op aller lippen was, veel meer dan aan zijn poli
tieke bemoeiingen, en meer ook dan aan het por
tret hetwelk van Looy van hem schilderde en dat
voor eenige jaren op Arti was tentoongesteld, zijn
algemeene bekendheid en populariteit heeft te
danken.
Toen, na dat artikel, gingen allen die Phlipje's
optreden zoo maar als een grapje en aardigheidje
hadden beschouwd, met wijde oogen toekijken,
toen kwamen ook allerlei menschen wier weg an
ders allerminst door de Nes loopt naar de Vic"
om den man te zien spelen over wien in de
Nieuwe Gids geschreven was. Toen werden de
Solsermoppen salonfahig.
Maar met dat al stonden in dat prijzenswaar
dige artikel van Van der Goes eenige hoogst be
denkelijke dingen. Solser, zoo -redeneerde, hij is
een acteur van grooten aanleg, dus hoort hij
eigenlijk niet in de Nes, hij moet hooger op, naar
het Leidscheplein of ten minste naar de
Amstelstraat of de Plantage.
Jk zal den heer Van der Goes thans niet meer
op de fout m deze redeneering hoeven te wijzen.
Maar in dien tijd was het zooal niet tegenover
hem dan toch tegenover zijn volgelingen wel jam
mer, dat door toevallige omstandigheden een pro.
testartikel uit moest blijven, waarin, om het nu
maar iu n woord uit te drukken, werd betoogd
dat alleen in de Nes het geuie geheel vrijelijk
en onverdraaid kan opgroeien.
Doch Van der Goes' woorden hadden uitwerking,
en al spoedig verbreidde zich liet gerucht, dat de
heeren van het Tooueelverbond, de schoolmeesters
van de theaterwereld, een vergadering wilden gaan
beleggen om het talent van Solser te keuren
Moet in de Nes dan alles aan keuring worden
onderworpen, riep een der Solservereerders vo.
verontwaardiging uit, nog onder den indruk van
een congres kort tevoren door Ds. Pierson in
Frascati gepresidieerd.
De bewuste avond kwam, en Solser moest voor
eenige eigenwijs kijkende heeren in de houten
broek klimmen en van daaruit //de Schipbreuk'
van Den Schoolmeester reciteeren.
Hij deed het zeer vermakelijk, maar toch was
Solser dien avond Solser niet. Al was het alleen
maar vanwege de belemmering die het machtig
temperament zijner beenen van de kathederwanden
ondervond, alsook doordien de stokvischfaciën zijner
keurmeesters, met hun verstandsblikken loodzwaar
drukten op zijn anders zoo bewegelijk gezicht.
Kort daarna is er sprake geweest van een publieke
Voorstelling in het gebouw van Van Lier geloof
ik, terwijl anderen mompelden van een engagement
bij ik weet niet welk gezelschap. Maar Witkower
Gerson, de tonvormige magnaat, de machtigste der
rijksvorsten welke hun heerschappij hebben in^de
Nes, is een narjverig heerscher, die geen entr
elieffende schouwburgen kan dulden voor zijn aan
gezicht. Hij sprak die woorden vol van majesteit:
wie Solser zien wil, hij zij dan jong of oud, man of
vrouw, leek of geestelijke, die kome hier' tot ona
in Victoria.
En zoo geschiedde het dat daar telkens allerlei
wonderlijke bezoekers tegen middernacht schuchter
binnen kwamen; juffrouwen met brillen op en
cahiers bij zich bijvoorbeeld, die het noodig schenen
te hebben voor hun Middelbaar Nederlandse!) om
onze tooneelgeschiedenis te bestudeeren, van de
vroegste tijden tot op het allernieuwste dat er was
te zien op dat gebied.
En zoo moet het ook zijn. Voor het jongste
bloeitijdperk van onze diverse kunsten, waar schil
der- en letterkunst zooveel groote namen hebben,
daar staat ook de tooneelspeelkunst met Solser,
half heerepen slechts door die hem begrijpen, maar
in ieder geval als de afdoende negatie van al de
onkunst van de rest. En derhalve op zijn minst
als profetie van een schitterende periode die eens
komen zal.
Zijn dood, vóór dat hij den leeftijd van 30 jaar
nog had bereikt, hoe betreurd door hen die nooit,
verzadigd waren hem te zien, doet daar niets van af.
Maar n d'ng is noodig opdat onbezoedeld in
stand kan blijven wat hij gemaakt heeft, en dat
ne is een algemeene Amsterdamsche
schouwburgbrand.
Laat daarom alles worden platgebrand, hem tot
een offer, alles van de Nes, die hem gedood heeft,
langs de Amstelstraat, tot de Plantage toe, waar
hij het laatst is opgetreden.
En dat de in aanbouw zijnde stadsschouwburg
als een stichting der barmhartigheid te zijner
eer, voor doofstommen-instituut worde ingericht.
PütaipporniLus.
mmmnmHiMMniwiiiiiiiitiimmiMiiiilmlliiiiiimmiimmiiiimiMwiiw
Naar aanleiding eener korte beoordeeling van
een plaatwerk over Belgische torens, veertien
dagen geleden in deze rubriek geschreven, ont
vangen wy uit Brussel, een brief van den uitge
ver, wien wij de voldoening willen gunnen zijne
kritiek hier gedrukt te zien, en dat wel (enkel
omdat de Fransche beleefdheidsvormen zich zoo
moeielijk in plomp -Nederlandsen laten overbren
gen), in het oorspronkelijk idioom :
BIU:XELLES, Ie 29 Aoiit 1823.
Monsieur Ie Rédacteur de »Aanteekeningen
Schilderkunst" du Journal De Amster
dammer, Amsterdam.
J'ai sous les yeux l'article que vous publiez
dans votre torchon sur l'ouvrage des Aquarelles
de Mr. Baes.
Je ne sais si vous tes picier ou badigeonneur,
mais je pense plutot picier. Je ne perdrai pas
mon temps a relever les stupidités que vous
vacuez dans votre idiote critique; elle ne
sauraient atteindre ni l'auteur, Mr. Baes, dont Ie
remarquable talent est universellement apprécié,
ni l'éditeur qui a pour lui, Ie temoignage des
plus hautes sommite's compétentes de l'Art sur
sur la beautéde cette edition. Je vous adresse
ci-joint un petit article d'un journal anglais
»The World'' qui vaut, je pense, votre chiffon.
Si vous aimez la lecture, je pourrais vous adres
ser ainsi un paquet d'articles de tous
lesprincipaux journaux de l'Europe qui ont parléde
l'ouvrage; cela vous sera peut-être utile pour
votre ducation artistique qui me parait tre a
peine a l'état embryonnaire.
Au reste, si vous voulez une appréciation
venant de votre pays mème, je vous dirai que
eet ouvrage m'a valu la medaille d'or a la
dernière Exposition de Librairie d'Amsterdam. J'ose
croire que Ie Jury de cette Exposition tait un
peu plus competent que vous! et je vous engage
a retourner a l'épicerie que vous avez quitte
sans aucun doute; la vous pourrez faire utile
ment la critique des »Suikerbakkers
Snoezigheden" que vous paraissez avoir tudiétout
specialement.
Itecevez, Monsieur, mes civilités
Sig. E. Lvox CLAUSEN.
Dit schrijven bezorgde ons een zeker genoegen.
Men vraagt zich als publicist nog wel eens af,
wat het eigenlijk voor zin heeft aan vulgaire
dingen zijn aandacht te wijden. Van het bewuste
plaatwerk was ons niets bekend als het zichtbare
wat voor ons lag, en dit zou eer tot stilzwijgend
voorbijgaan hebben gestemd, wanneer wij niet
gemeend hadden er dat soort van werk in te
bekennen, dat ten onrechte in onzen tijd vrij
algemeen voor kunst wordt aangezien ; tot groote
schade der erkenning van het betere. Hierin nu,
blijken wij ons geenszins vergist te hebben. Het
knipsel uit The World was niet in de enveloppe,
maar wij kunnen ons de vleiende termen van dat
blad, evenals die van do voornaamste dagbladen
van Europa gemakkelijk voorstellen. Juist bet
geesteloos perfekte wordt nu eenmaal bewonde
rend aangegaapt, geprezen, bekroond, geplaatst,
en daarom alleen blijft bet de moeite waard het
te treffen. Dat wij hier, zonder omzien oordee
lend, buiten weten een werk hebben gebrand
merkt, van de soort die op Boekhandeltentoon
stellingen met goud pleegt te worden onderschei
den, dit is ons waarlijk niet dan een behagelijke
verrassing.
In losse beschouwingen over Whistler, geeft do
Artist de volgende kurieuze anecdote rakende den
bewonderingswaardigen living old metster.
Whistler beeft datgene, waarmee het genie wel
eens werd gedefinieerd: een eindloos vermogen
om zich moeite te geven. Niets is roekeloos of ge
dachteloos of zonder vasten wil gedaan ; achter
den lach en de scberts en het snedige woord, is
een macht van nadenken en niets is aan het toe
val overgelaten. Als een voorbeeld hoe hij van
alles zich rekenschap geeft, herinneren we ons
hoe hij eens zat te babbelen met een vriend, tijdens
een van zijn etsen-tentoonstelligen geopend was. Er
werd gesproken over de beoordeelingen in de bladen,
toen Whistler opzijn scherpen, stelligentoon zei.
»0 ! ja! hm, ja! maar er is er een dien ik niet thuis
kan brengen." »Wat meent ge" vroeg de andere.
»Wel, ik meen dit: Ik ben zoo'n dwaas niet als
men denkt. Ik ken elk artikel dat over de ten
toonstelling is geschreven, en ik weet van elk
wie het heeft geschreven," na een pauze
»behalve van een, en achter dien kan ik niet komen,
het is niet de redacteur van het blad, dat weet
ik, want hij heeft niet de technische kennis.
»Maar" zei de ander, »wat maalt ge om den
man?" »\Vel", antwoordde Whistler, »de drom
mel halc hem, hij is de eenige die gelijk heeft,"
en hij ging wat aanhalen uit de kritiek, in het mid
den waarvan iets in het gezicht van den vriend hem
trof, toen snel, met zijn langen voorvinger opgestoken
de opmerking kwam. »Gij waart het, schavuit", het
geen geviel juist te zijn. De vriend had
Whistlers etsen beschreven als heelemaal geen etsen
maar als bedreven bewerkingen van drukinkt,
waarmee Whistler geheel instemde, zoozeer dat
hij op het onderwerp ingaande, beschreef boe de
proeven werden gemaakt. Van de plaat met na
tuurlijk toch geetste lijnen, maakt hij zelf de
drukken met de voorzegde bedrevenheid van
inktbewerking, elke weer anders, vandaar de
bizondere bekoring. Voor een ander zouden de
platen zonder waarde zijn; en er zouden nooit
zoo duizenden afdrukken van gemaakt kunnen
worden, als van de etsen die men in de platen
winkels vindt.
Men weet dat met de etsen van Thijs Maris
iets dergelijks het geval is. Ook hiervan zijn do
proeven alle door hemzelve of onder zijn direkte
leiding gedrukt, men vindt er geen twee af
drukken van die elkaar gelijk zijn.
Van etsen van Thijs Maris gesproken:
In het begin van 1880 had Arti een tentoon
stelling van kunstvoorwerpen, afgestaan voor het
Onderwijzersfonds. Onder een groot aantal prullen
vond men er enkele fraaie zaken. Zoo een mooie
penteekening van Israëls, een vrouwenfiguur, en
een rijke geschilderde studie door Jacob Maris
van een kindje, beide belachelijk laag geprijsd,
en die het mij nog spijten kan, toen niet op den
kop te hebben mogen tikken. Maar zoo waren
er ook twee lijsten, elk met twee etsen van Thijs
Maris,. en een van die etsen was een visioen van
een kathedraal, waarvan ik later nooit een afdruk
weer gezien heb. Was die proef een unicum van
een sedert verwoeste plaat, en zoo ja, waar is
die prachtige prent dan gebleven? want in mijn
herinnering was het een van de meest grandioze
dingen die Thijs Maris heeft gemaakt.
De algeheele regeling der Hollandsche afdeeling
op de in het begin van 1894 in Weenen te
houden groote Internationale Tentoonstelling van
Beeldende Kunsten is door het hoofd-comit
dier tentoonstelling in handen gelegd van de
besturen der Maatschappijen »Arti et Amicitia'"
en iTulchri Studio". Eveneens is dit het geval
met de later in 1894 in München te openen
Int. Expositie der «Münchener Kiïnstler- Genos
senschaft/'
De Hollandsche inzendingen zullen door de
genoemde besturen hier ten lande worden bijeen
verzameld en beoordeeld, terwijl die inzendingen
verder niet aan een jury, noch te Weenen, noch te
München onderworpen zijn. Bovendien ontvan
gen de aangenomen kunstwerken vrijdom van
vracht heen en weer.
Binnen niet al te langen tijd zullen de betrok
ken besturen van de getroffen regeling uitvoerig
kennis geven aan de Hollandsche kunstenaars,
teneinde op die wijze een goede vertegenwoor
diging der Ned. kunst op beide tentoonstellingen
te verkrijgen.
MiHiMiiiiiiMtiiwitMiiiimiiniimiHiiimiiiiiiiiimmiiiiiiiiHiiniiiiifniiwM
Van 't beste uit Bredero.
Met veel waardeering werd onlangs de bloem
lezing ontvangen, door den heer Verwey uit de
werken vau Hooft bijeengebracht L 't is te verwach
ten zeker te wensclieu Jat zeer velen uu
ook kennis zullen willen maken met het bundeltje:
<S. A. Bfi'ilefo. Met iifiiza cu/t Alhcrl l'erweij. liet
boekje, dat door x.iju uiterlijk reeds tot, lezen lokt,
bevat vau het boste uit het Jlnurlitjli, Amureux c/i
Anii/jnfli/iyh fifObt lM'1-boerk. Er is in dat
Lii-diocv/i menig dichtstukje, waaraan Bredero zeer zeker
zijn naam als poëet niet te dankeu heeft, maar
ook een lieele reeks van liederen, waarin de dichter
zichzelf tcekent; zijn hart cu zijn gemoed open
legt; zijn stad en de inwoners daarvan, of wel de
buitcnlui uit den omtrek vau Amsterdam, met het
oog vau den schilder of met dat vau den
blijspeldichter beziet, uaar 't leven afbeeldt; er is ruim
schoots genoeg om Bredero te doen kennen als
i Hollandse!) vaandrig, straatjongen, driukebroer en
lueisjesgek, Amsterdammer vau straat, binnenhuis
en landweg, begrensd tot een heel klein stukje
werkelijkheid, maar daar kenner van tot op kleur
en moment." De bewijsplaatsen voor de hier af
geschreven karakteristiek heeft de heer Verwty in
zijn bundeltje bijeengebracht, Ea er was keus.
Want Bredero heeft //ons een dichterleven in lie
deren geschonken" *) en is daarbij met groote
openhartigheid te werk gegaan. Hij schildert zich
zelf als een held op de bierbaak, als hij de
,Haar*) Dr. Kalff. De werken van B. Inleiding. 9.
lemsche drooghe harten" tot een wedstrijd met de
Amsterdamsche bier-hanen noodigt, en weet maat
en rijm tot de aanschouwelijke schildering van het
drinkerstafereel te doen meewerken; b.v.:
//Ons vaenderigh is dol genoegh,
Die in de kan soo slooft,
Drie vier daghen over een bof gh :
'k Haddet schier niet ghelooft,
Daer hij soo trots wil ande kan,
Hij vat die met sijn tanden an,
Eu houter ooek siju handen van,
En slingerts' over 't hoofd."
Maar diezelfde overmoedige, dolle vaaudrig, die
met zooveel kennelijke ingenomenheid het drin
kende vendel voor ons doet leven, onthoudt ons
ook niet eene klacht als liet bekende:
//Wat dat de wereld is,
Dat weet ick al te wis
(God betert) door 't versoecken", enz.
Dat zijn hart ruim was, ook daarvan maakte
onze vaandrig geen geheim.
Een gasthuis (vgl. Daitsch Ctas(hof) noemde hij
het zelf. Eu telkens als dat nart weer een
nieuw Lief herbergde, werd het beeld vaa het
MaecMetijn, eeu avontuur, eene klacht over de
ongenaakbaarheid of de wispelturigheid der geliefde
in verzen gebracht, in verzen, die als afdrukken
zijn van Bredero's hartstochtelijke persoonlijkheid,
en hunne groote waarde ontleenen aan dat onmid
dellijke van hun ontstaan. De vorm kan te wenschen
overlaten, niet alle liederen zijn zoo zangerig en
geestig van vorm en uitdrukking als het bekende,
bij Verwey geheel cursief gedrukte :
//Ick sieje wel, al gaeje snel
U in het boscl) vertreckeu,"
maar zij zijn onmiskenbaar waar.
Bredero uit zich, zegt Verwey, //in rythmen die
nauw ronden soms, die ruig blijven en hoekig,
zooals de aard-dingen ruig en hoekig zijn, zoodat
zijn vers als kleurige brokken aarde iu de atmosfeer
vau zijn emotie werd.''
Verwey heeft ook met dit boekje aan onze let
terkunde een dieust bewezen en velen aan zich
verplicht; hij verstaat het, te kiezen en tevens in
een klein bestek duidelijk te maken, wat hem in
een dichter treft en waarom. Kou menigeen na de
lezing van het vorige bundeltje getuigen, dat hij
hier van een lied, elders van een regel of eene
uitdrukking in lloofts poëzie voor 't eerst de
schoonheid gecoeld had ; mij zou het niet verwon
deren als velen thans verklaarden een anderen, kijk
op Bredero als liederdicliter gekregen te hebben
onder den iudruk van Verwey's keur on van zijn
Proza. In dat proza vindt men niet hetgeen ge
woonlijk eene inleiding in soortgelijke uitgaven
bevat ;geeu levensschets of historitche, biographische
eu bibliograpliische bijzonderheden, maar eene aan
wijzing van het oogpunt, waaruit men naar het
oordeel van den bewerker den dichter beschouwen
moet. Daarom hebben Verwey's bloemlezingen zoo
groote waarde ook voor den, wien de uitgegeven
gedichten reeds bekend zijn, evenzeer als voor de
genen, die minder thuis zijn in onze 17eeeuwsehe
letterkunde
Bijzondere aandacht verdient ook hetgeen iu de
inleiding gezegd wordt omtrent Vondel eu Hooft,
en de vergelijking bij tegenstelling van Vondel eu
Bredero.
De heer Verwey houde er zich vau overtuigd,
dat de voortzetting van de reeks Xederlandscht
dichters met belangstelling tegemoet gezien wordt.
H. 3Ü7 :93. ' J. L. C. A. MEIJEB.
De Constance-toren te Aigues-Mortes.
Naar de berichten omtrent de bloedige gevechten
tusschen Fransche en Italiaansche saline-arbei
ders bij Aigues-Mortes zijn een vijftigtal gekwet
sten in den Constance-toren daar gebracht, een
oud bouwwerk aan den ringmuur. Deze toren
heeft in de Fransche godsdienst-oorlogen eene
groote rol gespeeld, waarover een voor eenige
jaren bij Fiscbbacher te Parijs verschenen werk,
La tour de Constcmce, nieuw licht verspreidde.
De Busler Nuchrichten ontleenen aan het werk
het volgende: Oorspronkelijk had de toren de
bestemming, de krijgshaven van Aigues-Mortes
tegen den aandrang van belegeraars met allerlei
slim bedachte middelen te verdedigen. Vermoch
ten kokende olie en pek den aanvaller niet af
teschrikken, dan geraakte hij in een kringvormige
zaal met galerij, van waaruit de belegerden het
hem verder lastig konden maken, en had hij ze
van hier verdreven, dan bleef hij nog altijd aan
de verdedigers, die dan op het platform vluchtten,
blootgesteld. Maar de aanslibbingen van de Rhöne
deden alle plannen, welke de heilige Lodewijk
omtrent Aigues-Mortes gevormd had, te niet en
de Constance-toren geraakte in vergetelheid, tot
de oud en bijgoloovig gowordene Koi-Soleil hen
na de opheffing van het Edict van Nantes, op
raad van Mad. de Maintenon met Hugenoten
bevolkte, die zich op de vlucht naar het buiten
land lieten inhalen of alle pogingen tot bekeering
weerstonden. Nadat het den leider der Camisards
Abraham Marcel en zeventien zijner lotgenooten
gelukt was, door een gevanrlijk waagstuk uit de ves
ting te ontkomen, werd deze in 1704 uitsluitend in
een vrouwengevangenis veranderd. Gedurende
een tijdsverloop van <!1 jaren schmachtten in den
ongastvrijen toren honderden vrouwen, meisjes,
zelfs kinderen die bij godsdienstoefeningen »in
de wildernis" gegrepen of ook slechts wegens
hunne verwantschap mot predikers opgesloten
waren. De registers werden zoo onregelmatig
gevoerd, dat men aangaande het nauwkeurig aan
tal van de offers, hunne herkomst en hun einde
enkel op vermoedens kan afgaan.
Omstreeks 1G8G, toen er nog mannen in den
Constance-toren woonden, bezocht een katholiek
prjester, de AbbéTriboulet, de gevangenis en
vertelde daarvan vreeselijke dingen: hoe vele
gevangenen er onophoudelijk om hun vrouwen
en kinderen riepen, eenigen psalmen zongen en
anderen onmiskenbare teekenen van krankzin
nigheid vertoonden. Hoeveel erger zal het er on
der de ongelukkige vrouwen nog uitgezien heb
ben, die met veertig of meer in de ronde zaal
saamgepakt waren, in bittere vertwijfeling,
zoo