De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 3 september pagina 3

3 september 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. bestaan was saamgeweven en bet was voor hem daa. ook Let meest geschikte, omdat het den acteur niet Anders dan een plan geeft, waarin hem de grootste vrijheid van spontaan handelen wordt gelaten. Ia de Revue heeft Solser dan ook van jongs af aan zijn gaven leeren ontwikkelen, bij is daarmee opgevoed. Ik herinner me hoe ik hem, die in het begin van zijn tooneelloopbaan, het zal misschien tien of twaalf iaar geleden zijn, voor het eerst heb zien optreden onder leiding van zijn vader, die met een klein café-ohantant-gezelschap, waarvan hij de leiding had en waarvan zijn eigen gezin het hoofdbestanddeel uitmaakte, in een dorpssocieteit bij gelegenheid der kermis optrad. De naam van de latere »Revue des Artistes" was toen nog //De café-concert-directeur in angst", ,,in de verlegenheid" zou men op grond van de latere Strausiaansche lezing verwacht hebben, maar op het affiche stond in der daad in angst", In den onden heer Solser konden we toen geen groot tooueeikunstenaar zien, maar wel scheen het dat hij met vaste hand de regie voerde, zoodat we mogen .aannemen dat hij meer door zijn leiding, dan krachtens de herediteit tot de ontwikkeling der talenten van den grooten man heeft bijgedragen. Dit komt overeen met wat we lezen in de auto biografie door den bekenden tooneelspeler Tourniaire, verleden jaar bij zijn jubileum uitgegeven, waarin die verklaart zoo ontzaglijk veel te danken te hebben aan de leiding van den heer van der Fink alias Solser, die lid was van het tooneelgezelsclmp Hartloopsr te Rotterdam (Solser's moeder is meen ik eene geboren Hartloojper) toen hij, Tourniaire, daar zijn tooneelloopbaan begon. Sedert dien eersten keer dan, dat ik onzen be treurden kunstenaar in de Revue of liever in »den directeur in angst" zag optreden, stond het bij mij en mijne vrienden vast, dat hij de grootste tooneelspeler van onzen tijd was, of liever dat hij krachtens zijn aangeboren talent daartoe was be stemd. Toen hij dan ook verscheiden jaren later, in wdk tijdsverloop ik hem slechts enkele malen terug zag o.a. te Rotterdam in een Café-chantact en te Haarlem in een houten tingeltangel op de kermis (bij welke gelegenheid ik voor 't eerst die onvergetelijke woorden van zijn lippen hoorde: »0 ! had. U me dat maar eerder gezegd" gepaard met het beroemde verspringen van den mond), toen hij, zeg ik, als ik mij niet vergis in het jaar 1887, of was het 8S, aan bet gezelschap van Victoria in de Nes verbonden werd, vond hij hier aanstonds eenige oude bewonderaars in de studentenwereld, om welke zich spoedig een grooter kring groepeerde. En ook onder hen die niet uitsluitend om zijn kunst naar Victoria kwamen, maar gewoon waren daar de gewone vermaken na te jagen, kreeg hij al spoedig talrijke vereerders. Maar toch werd er nog door velen de spot ge dreven met wie enkel en alleen aandacht over had den voor Solser en niet dulden konden dat eenig ander comiek, hetzij dan uit de Nes of van het Leidscheplein, met hem in een adem werd genoemd. Eerst van het voorjaar van '90, dateert de algemeene erkenning van Solser als een tooneel speler van buitengewoon talent. Want toen kreeg men bet te lezen zwart op wit, in het eerste litteraire tijdschrift van Neder land De Nieuwe Gids bevatte namelijk een artikel van Erank van der Qoes waarin bij wijze van tegenstelling tegenover de Ibsenmanie van die dagen, de hooge tooneelspeelkunst uit de Nes ver heerlijkt werd. Hoe het heette is me ontgaan en het is mijn eer te na dit op te zoeken, daar ik het onlangs juist over dien titel met een mijner kennissen oneens was, maar dit weet ik zeker dat het was opgedragen aan Jacobus Batavier, welke geachte stadgenoot juist aan deze omstandigheid dat zijn naam een oogenblik met dien van Solser op aller lippen was, veel meer dan aan zijn poli tieke bemoeiingen, en meer ook dan aan het por tret hetwelk van Looy van hem schilderde en dat voor eenige jaren op Arti was tentoongesteld, zijn algemeene bekendheid en populariteit heeft te danken. Toen, na dat artikel, gingen allen die Phlipje's optreden zoo maar als een grapje en aardigheidje hadden beschouwd, met wijde oogen toekijken, toen kwamen ook allerlei menschen wier weg an ders allerminst door de Nes loopt naar de Vic" om den man te zien spelen over wien in de Nieuwe Gids geschreven was. Toen werden de Solsermoppen salonfahig. Maar met dat al stonden in dat prijzenswaar dige artikel van Van der Goes eenige hoogst be denkelijke dingen. Solser, zoo -redeneerde, hij is een acteur van grooten aanleg, dus hoort hij eigenlijk niet in de Nes, hij moet hooger op, naar het Leidscheplein of ten minste naar de Amstelstraat of de Plantage. Jk zal den heer Van der Goes thans niet meer op de fout m deze redeneering hoeven te wijzen. Maar in dien tijd was het zooal niet tegenover hem dan toch tegenover zijn volgelingen wel jam mer, dat door toevallige omstandigheden een pro. testartikel uit moest blijven, waarin, om het nu maar iu n woord uit te drukken, werd betoogd dat alleen in de Nes het geuie geheel vrijelijk en onverdraaid kan opgroeien. Doch Van der Goes' woorden hadden uitwerking, en al spoedig verbreidde zich liet gerucht, dat de heeren van het Tooueelverbond, de schoolmeesters van de theaterwereld, een vergadering wilden gaan beleggen om het talent van Solser te keuren Moet in de Nes dan alles aan keuring worden onderworpen, riep een der Solservereerders vo. verontwaardiging uit, nog onder den indruk van een congres kort tevoren door Ds. Pierson in Frascati gepresidieerd. De bewuste avond kwam, en Solser moest voor eenige eigenwijs kijkende heeren in de houten broek klimmen en van daaruit //de Schipbreuk' van Den Schoolmeester reciteeren. Hij deed het zeer vermakelijk, maar toch was Solser dien avond Solser niet. Al was het alleen maar vanwege de belemmering die het machtig temperament zijner beenen van de kathederwanden ondervond, alsook doordien de stokvischfaciën zijner keurmeesters, met hun verstandsblikken loodzwaar drukten op zijn anders zoo bewegelijk gezicht. Kort daarna is er sprake geweest van een publieke Voorstelling in het gebouw van Van Lier geloof ik, terwijl anderen mompelden van een engagement bij ik weet niet welk gezelschap. Maar Witkower Gerson, de tonvormige magnaat, de machtigste der rijksvorsten welke hun heerschappij hebben in^de Nes, is een narjverig heerscher, die geen entr elieffende schouwburgen kan dulden voor zijn aan gezicht. Hij sprak die woorden vol van majesteit: wie Solser zien wil, hij zij dan jong of oud, man of vrouw, leek of geestelijke, die kome hier' tot ona in Victoria. En zoo geschiedde het dat daar telkens allerlei wonderlijke bezoekers tegen middernacht schuchter binnen kwamen; juffrouwen met brillen op en cahiers bij zich bijvoorbeeld, die het noodig schenen te hebben voor hun Middelbaar Nederlandse!) om onze tooneelgeschiedenis te bestudeeren, van de vroegste tijden tot op het allernieuwste dat er was te zien op dat gebied. En zoo moet het ook zijn. Voor het jongste bloeitijdperk van onze diverse kunsten, waar schil der- en letterkunst zooveel groote namen hebben, daar staat ook de tooneelspeelkunst met Solser, half heerepen slechts door die hem begrijpen, maar in ieder geval als de afdoende negatie van al de onkunst van de rest. En derhalve op zijn minst als profetie van een schitterende periode die eens komen zal. Zijn dood, vóór dat hij den leeftijd van 30 jaar nog had bereikt, hoe betreurd door hen die nooit, verzadigd waren hem te zien, doet daar niets van af. Maar n d'ng is noodig opdat onbezoedeld in stand kan blijven wat hij gemaakt heeft, en dat ne is een algemeene Amsterdamsche schouwburgbrand. Laat daarom alles worden platgebrand, hem tot een offer, alles van de Nes, die hem gedood heeft, langs de Amstelstraat, tot de Plantage toe, waar hij het laatst is opgetreden. En dat de in aanbouw zijnde stadsschouwburg als een stichting der barmhartigheid te zijner eer, voor doofstommen-instituut worde ingericht. PütaipporniLus. mmmnmHiMMniwiiiiiiiitiimmiMiiiilmlliiiiiimmiimmiiiimiMwiiw Naar aanleiding eener korte beoordeeling van een plaatwerk over Belgische torens, veertien dagen geleden in deze rubriek geschreven, ont vangen wy uit Brussel, een brief van den uitge ver, wien wij de voldoening willen gunnen zijne kritiek hier gedrukt te zien, en dat wel (enkel omdat de Fransche beleefdheidsvormen zich zoo moeielijk in plomp -Nederlandsen laten overbren gen), in het oorspronkelijk idioom : BIU:XELLES, Ie 29 Aoiit 1823. Monsieur Ie Rédacteur de »Aanteekeningen Schilderkunst" du Journal De Amster dammer, Amsterdam. J'ai sous les yeux l'article que vous publiez dans votre torchon sur l'ouvrage des Aquarelles de Mr. Baes. Je ne sais si vous tes picier ou badigeonneur, mais je pense plutot picier. Je ne perdrai pas mon temps a relever les stupidités que vous vacuez dans votre idiote critique; elle ne sauraient atteindre ni l'auteur, Mr. Baes, dont Ie remarquable talent est universellement apprécié, ni l'éditeur qui a pour lui, Ie temoignage des plus hautes sommite's compétentes de l'Art sur sur la beautéde cette edition. Je vous adresse ci-joint un petit article d'un journal anglais »The World'' qui vaut, je pense, votre chiffon. Si vous aimez la lecture, je pourrais vous adres ser ainsi un paquet d'articles de tous lesprincipaux journaux de l'Europe qui ont parléde l'ouvrage; cela vous sera peut-être utile pour votre ducation artistique qui me parait tre a peine a l'état embryonnaire. Au reste, si vous voulez une appréciation venant de votre pays mème, je vous dirai que eet ouvrage m'a valu la medaille d'or a la dernière Exposition de Librairie d'Amsterdam. J'ose croire que Ie Jury de cette Exposition tait un peu plus competent que vous! et je vous engage a retourner a l'épicerie que vous avez quitte sans aucun doute; la vous pourrez faire utile ment la critique des »Suikerbakkers Snoezigheden" que vous paraissez avoir tudiétout specialement. Itecevez, Monsieur, mes civilités Sig. E. Lvox CLAUSEN. Dit schrijven bezorgde ons een zeker genoegen. Men vraagt zich als publicist nog wel eens af, wat het eigenlijk voor zin heeft aan vulgaire dingen zijn aandacht te wijden. Van het bewuste plaatwerk was ons niets bekend als het zichtbare wat voor ons lag, en dit zou eer tot stilzwijgend voorbijgaan hebben gestemd, wanneer wij niet gemeend hadden er dat soort van werk in te bekennen, dat ten onrechte in onzen tijd vrij algemeen voor kunst wordt aangezien ; tot groote schade der erkenning van het betere. Hierin nu, blijken wij ons geenszins vergist te hebben. Het knipsel uit The World was niet in de enveloppe, maar wij kunnen ons de vleiende termen van dat blad, evenals die van do voornaamste dagbladen van Europa gemakkelijk voorstellen. Juist bet geesteloos perfekte wordt nu eenmaal bewonde rend aangegaapt, geprezen, bekroond, geplaatst, en daarom alleen blijft bet de moeite waard het te treffen. Dat wij hier, zonder omzien oordee lend, buiten weten een werk hebben gebrand merkt, van de soort die op Boekhandeltentoon stellingen met goud pleegt te worden onderschei den, dit is ons waarlijk niet dan een behagelijke verrassing. In losse beschouwingen over Whistler, geeft do Artist de volgende kurieuze anecdote rakende den bewonderingswaardigen living old metster. Whistler beeft datgene, waarmee het genie wel eens werd gedefinieerd: een eindloos vermogen om zich moeite te geven. Niets is roekeloos of ge dachteloos of zonder vasten wil gedaan ; achter den lach en de scberts en het snedige woord, is een macht van nadenken en niets is aan het toe val overgelaten. Als een voorbeeld hoe hij van alles zich rekenschap geeft, herinneren we ons hoe hij eens zat te babbelen met een vriend, tijdens een van zijn etsen-tentoonstelligen geopend was. Er werd gesproken over de beoordeelingen in de bladen, toen Whistler opzijn scherpen, stelligentoon zei. »0 ! ja! hm, ja! maar er is er een dien ik niet thuis kan brengen." »Wat meent ge" vroeg de andere. »Wel, ik meen dit: Ik ben zoo'n dwaas niet als men denkt. Ik ken elk artikel dat over de ten toonstelling is geschreven, en ik weet van elk wie het heeft geschreven," na een pauze »behalve van een, en achter dien kan ik niet komen, het is niet de redacteur van het blad, dat weet ik, want hij heeft niet de technische kennis. »Maar" zei de ander, »wat maalt ge om den man?" »\Vel", antwoordde Whistler, »de drom mel halc hem, hij is de eenige die gelijk heeft," en hij ging wat aanhalen uit de kritiek, in het mid den waarvan iets in het gezicht van den vriend hem trof, toen snel, met zijn langen voorvinger opgestoken de opmerking kwam. »Gij waart het, schavuit", het geen geviel juist te zijn. De vriend had Whistlers etsen beschreven als heelemaal geen etsen maar als bedreven bewerkingen van drukinkt, waarmee Whistler geheel instemde, zoozeer dat hij op het onderwerp ingaande, beschreef boe de proeven werden gemaakt. Van de plaat met na tuurlijk toch geetste lijnen, maakt hij zelf de drukken met de voorzegde bedrevenheid van inktbewerking, elke weer anders, vandaar de bizondere bekoring. Voor een ander zouden de platen zonder waarde zijn; en er zouden nooit zoo duizenden afdrukken van gemaakt kunnen worden, als van de etsen die men in de platen winkels vindt. Men weet dat met de etsen van Thijs Maris iets dergelijks het geval is. Ook hiervan zijn do proeven alle door hemzelve of onder zijn direkte leiding gedrukt, men vindt er geen twee af drukken van die elkaar gelijk zijn. Van etsen van Thijs Maris gesproken: In het begin van 1880 had Arti een tentoon stelling van kunstvoorwerpen, afgestaan voor het Onderwijzersfonds. Onder een groot aantal prullen vond men er enkele fraaie zaken. Zoo een mooie penteekening van Israëls, een vrouwenfiguur, en een rijke geschilderde studie door Jacob Maris van een kindje, beide belachelijk laag geprijsd, en die het mij nog spijten kan, toen niet op den kop te hebben mogen tikken. Maar zoo waren er ook twee lijsten, elk met twee etsen van Thijs Maris,. en een van die etsen was een visioen van een kathedraal, waarvan ik later nooit een afdruk weer gezien heb. Was die proef een unicum van een sedert verwoeste plaat, en zoo ja, waar is die prachtige prent dan gebleven? want in mijn herinnering was het een van de meest grandioze dingen die Thijs Maris heeft gemaakt. De algeheele regeling der Hollandsche afdeeling op de in het begin van 1894 in Weenen te houden groote Internationale Tentoonstelling van Beeldende Kunsten is door het hoofd-comit dier tentoonstelling in handen gelegd van de besturen der Maatschappijen »Arti et Amicitia'" en iTulchri Studio". Eveneens is dit het geval met de later in 1894 in München te openen Int. Expositie der «Münchener Kiïnstler- Genos senschaft/' De Hollandsche inzendingen zullen door de genoemde besturen hier ten lande worden bijeen verzameld en beoordeeld, terwijl die inzendingen verder niet aan een jury, noch te Weenen, noch te München onderworpen zijn. Bovendien ontvan gen de aangenomen kunstwerken vrijdom van vracht heen en weer. Binnen niet al te langen tijd zullen de betrok ken besturen van de getroffen regeling uitvoerig kennis geven aan de Hollandsche kunstenaars, teneinde op die wijze een goede vertegenwoor diging der Ned. kunst op beide tentoonstellingen te verkrijgen. MiHiMiiiiiiMtiiwitMiiiimiiniimiHiiimiiiiiiiiimmiiiiiiiiHiiniiiiifniiwM Van 't beste uit Bredero. Met veel waardeering werd onlangs de bloem lezing ontvangen, door den heer Verwey uit de werken vau Hooft bijeengebracht L 't is te verwach ten zeker te wensclieu Jat zeer velen uu ook kennis zullen willen maken met het bundeltje: <S. A. Bfi'ilefo. Met iifiiza cu/t Alhcrl l'erweij. liet boekje, dat door x.iju uiterlijk reeds tot, lezen lokt, bevat vau het boste uit het Jlnurlitjli, Amureux c/i Anii/jnfli/iyh fifObt lM'1-boerk. Er is in dat Lii-diocv/i menig dichtstukje, waaraan Bredero zeer zeker zijn naam als poëet niet te dankeu heeft, maar ook een lieele reeks van liederen, waarin de dichter zichzelf tcekent; zijn hart cu zijn gemoed open legt; zijn stad en de inwoners daarvan, of wel de buitcnlui uit den omtrek vau Amsterdam, met het oog vau den schilder of met dat vau den blijspeldichter beziet, uaar 't leven afbeeldt; er is ruim schoots genoeg om Bredero te doen kennen als i Hollandse!) vaandrig, straatjongen, driukebroer en lueisjesgek, Amsterdammer vau straat, binnenhuis en landweg, begrensd tot een heel klein stukje werkelijkheid, maar daar kenner van tot op kleur en moment." De bewijsplaatsen voor de hier af geschreven karakteristiek heeft de heer Verwty in zijn bundeltje bijeengebracht, Ea er was keus. Want Bredero heeft //ons een dichterleven in lie deren geschonken" *) en is daarbij met groote openhartigheid te werk gegaan. Hij schildert zich zelf als een held op de bierbaak, als hij de ,Haar*) Dr. Kalff. De werken van B. Inleiding. 9. lemsche drooghe harten" tot een wedstrijd met de Amsterdamsche bier-hanen noodigt, en weet maat en rijm tot de aanschouwelijke schildering van het drinkerstafereel te doen meewerken; b.v.: //Ons vaenderigh is dol genoegh, Die in de kan soo slooft, Drie vier daghen over een bof gh : 'k Haddet schier niet ghelooft, Daer hij soo trots wil ande kan, Hij vat die met sijn tanden an, Eu houter ooek siju handen van, En slingerts' over 't hoofd." Maar diezelfde overmoedige, dolle vaaudrig, die met zooveel kennelijke ingenomenheid het drin kende vendel voor ons doet leven, onthoudt ons ook niet eene klacht als liet bekende: //Wat dat de wereld is, Dat weet ick al te wis (God betert) door 't versoecken", enz. Dat zijn hart ruim was, ook daarvan maakte onze vaandrig geen geheim. Een gasthuis (vgl. Daitsch Ctas(hof) noemde hij het zelf. Eu telkens als dat nart weer een nieuw Lief herbergde, werd het beeld vaa het MaecMetijn, eeu avontuur, eene klacht over de ongenaakbaarheid of de wispelturigheid der geliefde in verzen gebracht, in verzen, die als afdrukken zijn van Bredero's hartstochtelijke persoonlijkheid, en hunne groote waarde ontleenen aan dat onmid dellijke van hun ontstaan. De vorm kan te wenschen overlaten, niet alle liederen zijn zoo zangerig en geestig van vorm en uitdrukking als het bekende, bij Verwey geheel cursief gedrukte : //Ick sieje wel, al gaeje snel U in het boscl) vertreckeu," maar zij zijn onmiskenbaar waar. Bredero uit zich, zegt Verwey, //in rythmen die nauw ronden soms, die ruig blijven en hoekig, zooals de aard-dingen ruig en hoekig zijn, zoodat zijn vers als kleurige brokken aarde iu de atmosfeer vau zijn emotie werd.'' Verwey heeft ook met dit boekje aan onze let terkunde een dieust bewezen en velen aan zich verplicht; hij verstaat het, te kiezen en tevens in een klein bestek duidelijk te maken, wat hem in een dichter treft en waarom. Kou menigeen na de lezing van het vorige bundeltje getuigen, dat hij hier van een lied, elders van een regel of eene uitdrukking in lloofts poëzie voor 't eerst de schoonheid gecoeld had ; mij zou het niet verwon deren als velen thans verklaarden een anderen, kijk op Bredero als liederdicliter gekregen te hebben onder den iudruk van Verwey's keur on van zijn Proza. In dat proza vindt men niet hetgeen ge woonlijk eene inleiding in soortgelijke uitgaven bevat ;geeu levensschets of historitche, biographische eu bibliograpliische bijzonderheden, maar eene aan wijzing van het oogpunt, waaruit men naar het oordeel van den bewerker den dichter beschouwen moet. Daarom hebben Verwey's bloemlezingen zoo groote waarde ook voor den, wien de uitgegeven gedichten reeds bekend zijn, evenzeer als voor de genen, die minder thuis zijn in onze 17eeeuwsehe letterkunde Bijzondere aandacht verdient ook hetgeen iu de inleiding gezegd wordt omtrent Vondel eu Hooft, en de vergelijking bij tegenstelling van Vondel eu Bredero. De heer Verwey houde er zich vau overtuigd, dat de voortzetting van de reeks Xederlandscht dichters met belangstelling tegemoet gezien wordt. H. 3Ü7 :93. ' J. L. C. A. MEIJEB. De Constance-toren te Aigues-Mortes. Naar de berichten omtrent de bloedige gevechten tusschen Fransche en Italiaansche saline-arbei ders bij Aigues-Mortes zijn een vijftigtal gekwet sten in den Constance-toren daar gebracht, een oud bouwwerk aan den ringmuur. Deze toren heeft in de Fransche godsdienst-oorlogen eene groote rol gespeeld, waarover een voor eenige jaren bij Fiscbbacher te Parijs verschenen werk, La tour de Constcmce, nieuw licht verspreidde. De Busler Nuchrichten ontleenen aan het werk het volgende: Oorspronkelijk had de toren de bestemming, de krijgshaven van Aigues-Mortes tegen den aandrang van belegeraars met allerlei slim bedachte middelen te verdedigen. Vermoch ten kokende olie en pek den aanvaller niet af teschrikken, dan geraakte hij in een kringvormige zaal met galerij, van waaruit de belegerden het hem verder lastig konden maken, en had hij ze van hier verdreven, dan bleef hij nog altijd aan de verdedigers, die dan op het platform vluchtten, blootgesteld. Maar de aanslibbingen van de Rhöne deden alle plannen, welke de heilige Lodewijk omtrent Aigues-Mortes gevormd had, te niet en de Constance-toren geraakte in vergetelheid, tot de oud en bijgoloovig gowordene Koi-Soleil hen na de opheffing van het Edict van Nantes, op raad van Mad. de Maintenon met Hugenoten bevolkte, die zich op de vlucht naar het buiten land lieten inhalen of alle pogingen tot bekeering weerstonden. Nadat het den leider der Camisards Abraham Marcel en zeventien zijner lotgenooten gelukt was, door een gevanrlijk waagstuk uit de ves ting te ontkomen, werd deze in 1704 uitsluitend in een vrouwengevangenis veranderd. Gedurende een tijdsverloop van <!1 jaren schmachtten in den ongastvrijen toren honderden vrouwen, meisjes, zelfs kinderen die bij godsdienstoefeningen »in de wildernis" gegrepen of ook slechts wegens hunne verwantschap mot predikers opgesloten waren. De registers werden zoo onregelmatig gevoerd, dat men aangaande het nauwkeurig aan tal van de offers, hunne herkomst en hun einde enkel op vermoedens kan afgaan. Omstreeks 1G8G, toen er nog mannen in den Constance-toren woonden, bezocht een katholiek prjester, de AbbéTriboulet, de gevangenis en vertelde daarvan vreeselijke dingen: hoe vele gevangenen er onophoudelijk om hun vrouwen en kinderen riepen, eenigen psalmen zongen en anderen onmiskenbare teekenen van krankzin nigheid vertoonden. Hoeveel erger zal het er on der de ongelukkige vrouwen nog uitgezien heb ben, die met veertig of meer in de ronde zaal saamgepakt waren, in bittere vertwijfeling, zoo

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl