De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 3 september pagina 4

3 september 1893 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

AMSTERDAMMER, NEDERLAND. No. 845 lang zjjnog niet gek geworden waren, aan de hun nen dachten, die in den vreemde zwierven of op d« galeien van den koning roeiden. In lompen gehuld, van hitte vergaand of van koude bevend, altijd aan gebrek en ongemak prijsgegeven, voer den zy' het ellendigste leven, in vuilnis, by' water en brood. Het brood dat hun uitgereikt werd, ander half pond daags, moesten zft, gelijk uit de gevon den bakkersrekeningen blijkt, uit de opbrengst der verbeurde bezittingen en goederen zelf betalen. In Holland en Zwitserland werden gaven voor de arme lieden gezameld, die daarvan niets te zien kregen; het hielp ook niets, dat Frederik de Groote in het jaar 1741 voorspraak was voorzyne verdrukte geloofsgenooten de Constance toren behield z\jn bewoners, tot een nieuwe gouverneur van Languedoc, de prins de Beauvau, het op zich nam, ze te bevrjjden. Hem vergezelde zijn adjudant, de bekende chevalier de Boufflers, die van het bezoek en de gevolgen ervan aldus vertelt: «Wij reden Aigues-Mortes binnen en ste gen aan den voet van den Constance-toren af. Aan den ingang vonden wij een portier, die ons langs donkere en kronkelende trappen naar bene den voerde en met gedruisch een vreeselijke deur openstiet, waarop men het woord van Dante: »Per me si va nella citta dolente" meende te lezen. Wy' hebben niet genoeg kleuren op ons palet om het schouwspel te schilderen, dat zich voor onze oogen ontrolde, een afschuwelijk en tegelijk roerend beeld. Wy zagen een ruime ronde zaal zonder lucht en zonder licht. Veertien vrouwen smacht ten daar in ellende, in vuil en in tranen. De goeverneur vermocht nauwelyka z\jne ontroering te bemeesteren en de ongelukkigen ontwaarden zonder twijfel ten eerste male de sporen van medelijden op een menschelijk gelaat. Nog zie ik, hoe z\j by' deze onverwachte verschoning allen tegelijk zich voor zyne voeten wierpen, ze met tranen besproeiden, naar "woorden zochten, maar slechts snikkende tonen vonden, en dan door onze deelneming bemoedigd, alle tezamen hun gemeenschappelijk leed schilderden. Hun gansche misdaad bestond daarin, dat zij in de religie van Hendrik IV opgevoed geworden waren. De jongste dezer Jyderessen was 45 jaar oud, men had haar als achtjarig kind gevangen genomen, toen zij met haar moeder naar de kerk ging, en daarvoor boette zij nog altijd. »Gij zijt vrij", zeide de prins met krachtige stem. Maar, daar de meesten geen middel van bestaan, geen onderkomen, geen familie meer bezaten en door het onverwachte geschenk verblind waren, of ook voor nieuwe ontberingen vreesden, liet hun redder tegelijk voor hunne behoeften zorgen. Zal ik alles zeg gen ? De prins de Beauvau had voor zijne afreis uit Versailles verlof weten te krijgen, drie of vier der gevangenen de vrijheid te mogen schen ken. Hij bevrijdde er nu veertien, dat is alles. Aan den minister, die hem daarover rekenschap liet geven, alsof hij een groote misdaad begaan had, zette hij uiteen, dat de gerechtigheid en menschely'kheid voor al die ongelukkigen even luid spraken. Hij had onmogelijk kunnen kiezen, zeide hij e*h voegde er bij, dat hij den toren had" laten sluiten in de hoop, dat die om zulk een oorzaak niet meer geopend zou worden. De minister, de la Vallière, noemde deze handelwijs een misbruik van vertrouwen en beval den prins zyn onhandigheid weder goed te maken, wanneer hu niet van zijn ambt ontzet wilde worden. Het antwoord van den bevelhebber luidde, dat de koning hem het verleende commando weder kon ont nemen, maar hem niet kon verhinderen de plichten van zijn ambt naar zijn geweten en zijn hart te vervullen, en daarbij liet men het bleven.." .Nog achttien jaar later, 1786, betaalde een der bevrijden 40 livres 's jaars, om haar eigen huis te Nïmes te mogen bewonen; zij heette Elisabeth Michel en was van hare vier kleine kinderen weggesleept naar den Constance-toren, waar zij twaalf jaren doorbracht. Aan haar nakomelingen is het boek La tour de Constance opgedragen, waarvan de vervaardiger, de heer Sagnier, in de voorrede vertelt, hoe hij er toe kwam, het op te stellen. Eenigen tijd geleden namelyk werden er twee schietgaten van den toren, die van de ronde zaal naar de slotgracht uitzicht geven, van vuil en puin gereinigd en bij deze gelegenheid vond men tusschen de ijzeren staven de voering van een stroozak vastzitten, waarin eenige verbleekte brieven. De commandant liet den historicus Sagnier roepen en overhan digde hem de papieren, die den grondslag vormden voor het werk. Verschillende van de brieven waren aan Elisabeth Michel geadresseerd. Naar uit Parys gemeld werd, zou Francisque Sarcey, de bekende tooneelchroniqueur van den Temp», naar den zetel van Taine in de Académie solliciteeren. Een paar jaar geleden, toen de fau teuil van Emile Augier vacant kwam, schreef Sarcey een brief, waarin hij zijne redenen uiteen zette om zich niet candidaat te stellen ; die brief werd toen zeer flink en logisch gevonden, en men verwonderde zich reeds dat Sarcey nu van zijn verstandig besluit was teruggekomen. In een brief aan den Temps spreekt hij dan ook het gerucht tegen. Hij zou vreezen zijn onafhankely'kheid als criticus in gevaar te brengen wanneer hy' zich candidaat stelde en benoemd werd. In den boekhandel van B. H. Smit, Utrechtschestraat 95, is weder eene buitengewone uit verkoop-aanbieding vanjongens- en meisjesboeken, prentenboeken, enz., allen in prachtbanden, byzonder geschikt voor school- en kinderbibliothe ken, geschenken, uitdeelingen enz., enz. De boeken worden in verschillende «stellen", telkens tegen een zeer verminderden gezamenlijken prijs geleverd. Er zijn boeken onder van Alphonse Daudet, Hendrik van Balen, Sally, Ant. L. de Rop, Antie. Reule Nz., Jonas Lie, Engelbert de Chateleux, Louise Stratenus enz. Onder de verzameling prentenboeken, allen in fraaien gelithographeerden omslag, met keurige platen, vindt men er van Anton L. de Rop, Mevr. I. van Rees, M. van Walcheren, E. Gerdes enz. Wie zich nu voorziet, is tegen St. Nicolaas klaar. De firma Schuldberg, een Joodsche uitgeversfirma te Warschau, zal, naar de Jewish Chronicle meldt, in wekely'ksche afleveringen tegen lagen prys, een Hebreeuwsche vertaling uitgeven van George Eliot's uitgebreiden roman DanielDeronda. De vertaler, David Frischmann, verklaart te mee ! nen, dat George Eliot onder hoogere inspiratie ? werkte. «Wie leerde deze niet-Joodsche vrouw", vraagt hij «het Joodsche leven in al zyn byzonderheden kennen ? Wie plaatste in haar hart de j wet der waarheid en den geest der profetie ? Wie j wekte haar op, om ons de toekomst te voorspellen en ons de bly'de boodschap van den terugkeer naar Sion aan te kondigen? Het was," vervolgt hy, »een openbaring, de eigen ingeving van God!" Door de firma Heyenbrock, Haselager & Co, zal, by voldoende deelneming, met l October een cursus worden geopend in Stenografie (sy steem Pitman) en Type Writing. Conditiën en verdere inlichtingen hieromtrent zullen gratis te bekomen zijn ten kantore der firma, gebouw Kosmos, Koningsplein 1. Eigen Haard voor Augustus bevatte: Jeannf, Jeannette en Jeanneton, door Fiore della Neve; Van de wereldkennis door Batavus; Over reizen en reisgidsen; By den Hooiopper, door E. Rica; Een sehetfje uit ond New- York, (met illustmtiën); Bet remon'e-depöt te Müligen, door N. J. Erzey, (met illustratiën van kapt. Wm. Staring); De Gerurd Adriaan ran Swtetenscholen door J. Pol, (met illustratiën) enz. Als platen bovendien: Amsterdamsch stads gezicht, naar J. H. Wijsmulier; Haringvisschera, naar H. W. Mesdag; Zalig de bezitterf, naar H. Rettig; Aoi weer, naar Liebermann; enz. IHIIIIIIIIIItllimil IIIIIIUIIIIIMIIIimitHIII ETtNSCHAP Jean Martin Charcot. 1825-1893. Met J. M. Charcot is opnieuw een groot man, een goed man, een »representative man'' op het gebied der geneeskundige wetenschap uit de tweede helft der 19e eeuw van ons weggegaan. Noemt Emerson in zijn »Representative men" Goethe: den schrijver, Shakespeare: den dichter, Swedenborg: den mysticus, Charcot zou men: den dokter kun nen noemen. De verschijnselen van het zieke leven in alle bijzonderheden te ontleden, den zie ken mensch zoo te bestudeeren, dat elke afwij king der normale levensverrichtingen wordt op gemerkt, bepaald, gerangschikt en in hare betee kenis voor het geheele ziektebeeld in het licht wordt gesteld, den sluier weg te rukken, waaronder de moeilijkste gedeelten der ziektekunde verbor gen zijn, de voorhandene kennis te ordenen en te schiften, alles met het doel om te helpen on te genezen ziedaar de heerlijke taak. waaraan het leven van den diep betreurden Kranschen hoogleeraar gewijd was. Hij was eenhervormer,eenherschepperophetgebied van de leer der zenuwziekten. Hij bracht het onder de asch en het stof van onvolledige waarne mingen en traditioneele kennis bijna bedolven ge bouw der ziekelijke afwijkingen van het centrale zenuwstelsel aan het volle daglicht; wanthij bezat de geniale gave, om de in en met elkander dooreengewevene ziekteverschijnselen te ontwarren, en uit t) en chaos van afwijkingen de voornaamste, de belangrijk ste, de voor een bepaalden ziektetoestand kenschet sende terstond te voorschijn te halen en hen als zoovele pijlers aan te wijzen, waarop het gebouw der erkenning van de ziekte van het zenuwstelsel .kon worden opgetrokken. Hij was boven alles een meester in de kunst van het erkennen, een diagnosticus." En toen hij in 1805 aan het hoofd der Salpëtrière te Parijs geplaatst werd, van dat emporium, van dat karavansérail van menschelijke ellenden, waar honderden krankzinnige, zenuwzwakke en oude vrouwen verpleegd wor den, toen was het voor wie Charcot's verleden kende niet moeilijk om te voorspellen, dat hij zijne belofte, om die kolossale inrichting vruchten voor de wetenschap en de menschheid te doen afwer pen, gestand zou doen; ja, dat hij de verwach tingen, die men van hem koesterde, verre zou overtreffen. Charcot's verleden ! Mij ontbreekt op dit oogenblik de gelegenheid, de bijzonder heden van Charcot's studiegang na te gaan. Waar hij studeerde, wie zijn leermeesters waren, wan neer hij promoveerde, welke »thèse" hij bij zijne bevordering tot doctor verdedigde, ik weet het niet. Maar wat ik wel weet en wat voor het verstaan van Charcot's macht en kracht, voor het begrijpen van zijn voortreffelijke eigenschappen als onderzoeker en leeraar op het gebied der zenuwziekten alles afdoet, is het feit, dat hij «Médecin de la Salpétrière" werd, nadat hij Hoogleeraar in de ziektekundige ontleedkunde geweest was, of liever, terwijl hij dag aan dag, uur aan uur de zitplaats van het gedurende het leven waargenomen ly'den met de grootste nauwkeu righeid by' de lijkopening trachtte op te sporen. Gewapend met het ontleedmes en het vergrootglas was hij gewoon tot in alle schuilhoeken van het gestorven lichaam door te dringen ; de bouw van het normale lichaam was hem zoo goed bekend, dat geen materieele verandering in het lijk, die als de oorzaak der gedurende het leven waar genomen ziekte kor. worden aangemerkt, hem kon ontsnappen ; de ziektekundige ontleedkunde was zijn leidsvrouw. Hij was de geliefde voor ganger in de «Anatomische les", en dit verleden maakte hem tot den beroemden, den onvergelijkelijken voorganger, waar het gold aan het ziekbed (in de kliniek) de ziekten van het zenuwstelsel te erkennen en te behandelen. Als in een reusachtig orkest werken alle deelen van ons zenuwstelsel in ons denken, in ons doen, in ons willen, in ons weten, in onze gewaarwor dingen en in onze uitingen samen. Heil den gelukkige, bij wien alle instrumenten voortref felijk gestemd, alle executanten onberispelijk in de maat blijven! Maar indien de uitvoering niet gelukt, indien de harmonie gestoord is, dan dragen daarvan in ons zich zelf dirigeerend zenuwstelsel of de in strumenten, of de executanten de schuld. Falen de executanten, dan heet dit in de taal der ziektekundigen een voorbijgaande, eene functioneele stoornis; deugen de instrumenten niet, dan heeft men met een blyvende, eene organische afwij king te doen. Hij die voor een niet harmonisch samenwerkend, telkens buiten de maat gaand, ontstemd zenuwstelsel gebracht wordt en geroe pen wordt om de harmonie te herstellen, moet in de allereerste plaats den schuldige of de schul digen weten uittevinden, wier tekortkomingen de harmonie van het geheel deden teloorgaan. Of de schuld aan het instrument dan wel aan den executant ligt, is van later zorg; want in ons lichaam zijn executant en instrument zoo innig met elkaar verbonden, dat zij ne ondeelbare eenheid vormen. Welnu, in het aanwijzen van de schuldigen, in het aangeven en opsporen van de plaatsen in de hersenen, in het ruggemerg, in de zenuweinddraden zelve, waar de zetel der ziekelijke afwijking gezocht moet worden, heeft Charcot zich onverwelkbare lauweren verworven. Nieuwe wegen heeft hij hier geopend, die tot geheel nieuwe gezichtspunten leidden, en waarop zijne leerlingen en opvolgers nog telkens nieuwe vruchten plukken. Hij heeft de localisatie der ziekteprocessen in de hersenen en in het rugge merg tot in zulke fijne bijzonderheden vervolgd, als men vóór hem nauwelijks mogelijk achtte. Onder zijne bezielende leiding is de geheele platte grond ontworpen van dat reusachtig orkest, waarin elk executant en elk instrument zijn onveranderlijke plaats inneemt; en met de kennis gewapend, heeft hij voor de erken ning, de leniging en genezing der zenuwkwalen onzer zenuwzwakke eeuw gedaan, wat zijn hand te doen vond. Zijn in de Salpétrière gehouden »Tjec.ons sur les maladies du système nerveux" zijn een wetenschappelijke glorie voor Frankrijk en vo->r de tweede helft onzer eeuw; in talrijke Europeesche talen, ook in het Hollandsen (althans ten deele) vertaald, blijken zij ware schatkamers van grondig weten en diep inzicht, en hijzelf was gedurende de laatste 20 jaren helper, heul en troost, voor wie uit alle deelen van Europa in zijne woning op den boulevard St. Germain zijn hulp kwamen inroepen, of zich de weelde konden veroorloven hem aan zijn ziekbed te doen ko men. Naast Pasteur was hij de grootste medische glorie van Parijs, en de vreemde geneesheer, die de door Henner's penseel vereeuwigde Le^ons in de Salpétrière hij zijn bezoek te Parijs ver zuimde, geleek in het oog zijner landgenootencollegaas iemand, die Rome bezocht, en den Paus niet gezien had. In alle zijne opvattingen, in zijn theoretische uiteenzettingen, in zijn aspiratiën, in zijn onderwijs is Charcot steeds de strenge klinicus, de dokter gebleven. AVaarneming aan het ziekbed, waar neming aan het lijk, tusschen die polen bewoog hij zich hij voorkeur. De natuurkunde van den gezonden mensch en de proefondervindelijke ziektekunde waardeerde hij als bruikbare hulp wetenschappen, als vriendelijke bondgenooten; maar hij beschouwde ze niet als gelijke, allerminst als de eerste onder de veibonden mogendheden, die de geneeskunst de zege op de menschelijke ellenden moeten helpen bevechten. Hot ware geheel misplaatst, in dit weekblad een schets van Charcot's veelzijdige werkzaamheid te geven. Toch mag ik niet met stilzwijgen voorbijgaan, hoe hij met kracht en klem steeds zijne localisatie-theorieën verdedigde tegen over hen, die in het groote orkest van ons zenuwleven de partijen niet zoo scherp en nauwkeurig ver deeld achten, en meenen, dat waar een der execu tanten faalt, de harmonie van het geheel nog niet behoeft te lijden, en hoe zijne opvattingen juist in lateren tijd meer en meer aan kracht wonnen. En dan moet ik vorder nog stilstaan bij die eigenaardige ziekte-verschijnselen van het psychisch leven, die men met den naam van hypnotisme bestempelt, en de eigenaardige psychische behandelingswijze, die men sedert Braid suggestie noemt. Schoon deze Engelsche arts de »hypnotic thcrapeutics", de wijze, om door suggestie en hypnose, door het inprenten van bepaalde denkbeelden en het in. slaap brengen van de zieken genezing aan te brengen, reeds in 1844 op uitnemende wijze beschreven had, schoon Liébault reeds in 18(5(> zijn merkwaardig boek over slaap en aanverwante toestanden had uitgegeven, bleef het toch voor Charcot weggelegd, den aan stoot tot eene diepere, meer nauwkeurige, meer uitgebreide studie dezer verschijnselen te geven. Onder de talrijke slachtoffers der hysterie dat zoo vaak in zijn naam en zijn wezen misver staan ziekteproces, dat noch een eigenschap, noch een schande alleen van het vrouwelijk ge slacht mag heeten , die in de Salpétrière aan zijne hoede waren toevertrouwd, ontmoette hij meer dan ne lijderes, die de verschijnselen der kunstmatige katalepsie en van het somnambulisme vertoonde. Door bepaalde manipulatiën konden zij in een toestand gebracht worden, waarin zy de haar gegeven houding, al ging die byna met verwringing der ledematen gepaard, onwrikbaar, als waren zij onder Medusa's.blik versteend, behiel den ; door andere konden zy in den toestand van volledig slaapwandelen overgaan. In 1878 publi ceerde hy' de daarop betrekking hebbende waar nemingen, en van dat oogenblik af volgde studie pp studie uit de Salpétrière, en deed hij weldra in de «Iconographie de la Salpétrière" uitnemend gelukte artistieke teekeningen en nauwkeurige photogrammen van de lijderessen aan de «grande hysterie" in verschillende kataleptische en somnambulistische toestanden het licht zien. Ook op dit punt bleef hij onwrikbaar in zijn over tuiging en zijn eens verkondigde opvatting. Wat ook Liébault,wat ook Bernheim,wiens boek eerst in 1886 verscheen, tegen zijne opvattingen inbrachten, het liet hem koud. Hij bleef steeds de dokter, de ziektekundige, die naar kenteekenen van ziekte, naar pilaren voor het gebouw der diagnostiek zocht, en voorloopig het verband der genoemde verschijnselen met normale toestanden van lichaam en geest zooal niet ontkende, dan toch in twijfel trok. Niet dat hij den invloed der suggestie in het algemeen betwijfelde'. Een zijner laatste kleine »essays", in de Revue de l'hypnotisme, Maart 1893 opgenomen, draagt tot titel: »La guérison par la foi." »La guérison instantanée par la foi", zegt hij daar, «connue sous Ie nom de miracle »est simplement, comme Ie prouve l'immense «majoritédes cas, un phénomène naturel, com»mun a toutes les poques, aux procédés les plus «différents de la civilisation et dans les religions les plus variées." Alty'd is het de macht van den geest over het lichaam die de genezing brengt, maar bovenal zoo besluit hij zijn het de uitingen der hysterie, die door het geloof gene zen worden. Nog eens is weder de patholoog aan het woord, de dokter, die twijfelt, of py'nen, krampen, verlammingen by niet nerveuse indivi duen door organische kwalen veroorzaakt, voor verbetering door suggestie vatbaar zijn. Onze Opzoomer heeft het verschil tusschen den natuuronderzoeker en denkunstenaar eens ongeveer aldus omschreven: Met den kunstenaar en zijn wer ken moet ge zelf kennis maken, wilt ge hem leeren waardeeren; den natuuronderzoeker kent men, zoodra men de hoofduitkomsten van zijn onderzoek kent. Huygens, Newton, Galvani behoeft gij niet te lezen. Hun geniale ontdekkingen, die zich in korte wetten laten uitdrukken, kunt gij in u opnemen, zonder ooit een oog in hun werk te hebben geslagen. Maar welk kort resumévan Shakespeare's Hamlet is in staat u een klaar denkbeeld van Shakespeare's dichterlijk genie te geven, welke beschrijving in staat u een voorstel ling van de wondere lichteffecten van Rembrandt's Simeon in den tempel te verschaffen ? Geene ter wereld. Wie den kunstenaar wil kennen, moet zijn werken kennen. Mijns inziens is de klove tusschen het werk van den natuuronderzoeker en den kunstenaar niet diep, zeker niet zoo diep, als Opzoomer meende. Elk groot genie, ieder »representative man" op het gebied der wetenschap is tevens een kunstenaar. Immers bij hem speelt de verbeelding geen mindere rol, dan bij den dichter en schilder. Om Charcot te kennen en te waar deeren, hebt ge dan ook niet genoeg aan een kort resumézijner ontdekkingen. Ge moet zijn werken lezen, ge moet kennis maken met dien eenvoudigen, pittigen, ernstigen, kernachtigen stijl, waarin de wetenschappelijke feiten en rede neeringen voor u ontrold worden, als het cyclorama van een onbekend zonnig landschap, dat tot rustig neerzitten en kalme natuurbeschouwing uitnoodigt. Maar er is nog meer. Om Charcot's beteekenis voor zijn tijdgenooten, als hoogleeraar, als voor ganger, als geneesheer te begrijpen, moet men hem van aangezicht tot aangezicht gezien hebben. Men moet onder den indruk zijn geweest van die kleine gestalte en dien prachtigen Caesarskop. Dat fijnbesneden klass-ieke, geheel baardelooze ge laat, die arendsblik, die fijne neus, die lange, tot in den nek achter het oor weggestreken haren, zij brachten vooral in profiel telkens den kop van Napoleon I in herinnering. En toen op het Internationaal Medisch Congres te Londen bij het groote vuurwerk in Sydenham's Palace Charcot's profiel in vurige vlammen opdook, riepen de dui zenden toeschouwers op het terras als uit n mond : Charcot Napoleon. Men zag het hem dade lijk aan, dat hij een heerscher was op het gebied van den geest. Ambtgenooten, leerlingen, patiënten boeide hij aan zijn zegekar. Waar hij kwam, zag en overwon hij. En welk een artistieken aanleg, welk een grooten kur.stzin, vooral op het gebied der beel dende kunst, bezat die groote geest! Vurig be wonderaar van Ilembrandt, degelijk kenner van onze Hollandsche schilderschool, maakte hij zijn prachtig ingerichte wonii g tot een kunsttempel, waarin onze oude schilders, oud-llindelopensche antiquiteiten, en talrijke overblijfselen van oud Hollands roem op verschillend kunstgebied niet als curiositeiten, maar aïs echte kunstschatten werden bewaard ! En hoe moet hij de kunst der middeleeuwen met hare bezetenen, en hare toovenaressen, de fresco's van Giotto, de schilderijen van onze Breughels hebben liefgehad, om zoo tot in hunnen geest en in hunne beteekenis te hebben kunnen doordringen, als hij het gedaan heeft! Maar als alle persoonlijke herinneringen aan hem zullen verdwenen zijn, als niemand meer van zijn keizerlijk profiel, zijn kunstzin zal ge wagen, als zijne theorieën zullen verdrongen zijn, dan nog zal men van hem getuigen, dat hij de ouden van dagen, de zwakken, de verlamden, de naar geest en l'chaam gepijnigden heeft lief gehad, en dat hij uit een oord, welks drempel men niet betreedt, zonder aan het »Lasciate ogni speranza" te denken, werken het licht heeft doen zien, die de hoop op herstel en genezing bij de lijdende menschheid verlevendigen, der wetenschap tot eer en der menschheid tot zegen strekken. P. J. S.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl