De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 24 september pagina 4

24 september 1893 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 848 ?fw* die voor zijne liefhebberij iets over heeft. Het hanteeren van zulk een toestel vordert groote han digheid en ervaring en de heer Smit toont wel zich beide eigen gemaakt te hebben. Zijn drie directe landschapsopnemingen 50 X 60 cM. zijn in n woord voortreffelijk, de zeeën en luchten doen een amateur watertanden. B. Groote, Amsterdam, heeft een aantal keurige beelden smaakvol geëncadreerd; met de vele en velerlei hulpmiddelen die hem ten dienste staan, weet hij zijn voordeel te doen op gepaste wijze. 3. 3. M. Guy de Coral, Amsterdam bezit een uitgebreide collectie welverdiende onderscheidin gen ; in het vinden van onderwerpen is hij eenig; ik verlang er naar iets nieuws van hem te zien. Ch. de Gorter, Amsterdam, begint ook een ver zameling van eerediploma's en medaljes aan te leggen, nu ze zal spoedig genoeg aangroeien. Bij zijn hier geëxposeerde beelden zijn er eenige, die ik nooit genoeg beschouwen kan. Mej. Jacq. van Raden (ik meen te Rotterdam) exposeert een lijst met interieurs: een twaalftal opnemingen van dezelfde kamer. Ik vermoed dat ze nog niet lang de edele lichtbeeldkunst beoefent, want mooi is anders; zij kijke eens naar de om vallende meubelen. Het stuit mij tegen de borst van de eenige inzending eener dame niets aanmoedigenders te kunnen zeggen . . . maar daar wordt mij juist de September-aflevering van het EngelBche kunsttijdschrift The Studio gebracht; door mej. van Raden den raad te geven zich dat num mer aan te schaffen en de daarin voorkomende reproducties van interieurs met haar werk te ver gelijken, heb ik gelegenheid opbouwende kritiek te leveren. W. 3. Godfroy, Rotterdam geeft door zijne sier lijke penteekening van het encadrement het onmis kenbaar blijk smaak te bezitten, zoodat wij ook mooie foto's van hem mogen verwachten; het hier gezondene is zeer middelmatig. Eenige grootendeels slecht uitgevoerde Transvaalsche fotografieën van C. Fliegender, Pretoria, zijn voor ons Nederlanders zeer interessant en daarom m. i. terecht eervol vermeld. «Licht, meer licht" is zeer adrem als motto ge kozen door een Rotterdammer, die waarschijnlijk in de duisternis zijn beelden afgewerkt heeft; is dat nu de meest geschikte manier om in te zenden op een openbare tentoonstelling, mijnheer Lichtzoeker? Uwe onderwerpen beloven wel iets, doch in zulk een omgeving! Een crayonportret door C. W Theunisse, Rot terdam, ingezonden, is zeer verdienstelijk, doch ik vraag alweer : wat doet het hier ? Baron de Cat van Hardinxveldt te Dordrecht, zond een collectie grooteudeels gesluierde foto's, die beter tehuis gebleven waren. Hendrik Groote, Amsterdam zendt een zeer fraaie lijst, waarin eenige zeer goede beelden; waarom wilde hij niet mededingen ? Uitgebreide collecties benoodigheden voor foto grafie werden geëxposeerd door B. Groote & Co. en Hendrik Groote, beiden te Amsterdam. Mooie toestellen, prachtige objectiever), aardige noviteiten. MEINAKD VAN Os. Bij de heeren Preyer & Co., lokaal Pictura, is geëxposeerd een schilderij van Mari ten Kate voorstellende «Terugkomst van Zee". Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Kalverstraat 194, is geëxposeerd een schilderij van Jozef Israëls «Maneschijn". J. A. Alberdink Thijm, door A. J. I. De oude juffrouw Stauffacher zal niet gedacht hebben, dat men zoo vele jaren na haar dood zich harer zou herinneren, om den levensbe schrijver van een der tijdgenooten van den man, aan wien zij hare herinneringen had toever trouwd, met haar op eene lijn te plaatsen, wat aangaat de breedsprakigheid, de vaderlandsche filosofie, de groote belezenheid, de groote kennis van menschen en zaken en de groote wetenschap van anecdoten en allerlei voorvallen. Zij, eene vrouw van den ouden stempel, die gaarne, ter wijl zij kousen voor hare kleinkinderen zat te stoppen, met allen die haar lief waren een enger kring om den haard vormde en er geen bezwaar in had dat de manspersonen de eud-vaderlandsche pijp stopten en met welge vallen de rookwolken door de enge kamer bliezen, als zij de avonturen van Ferdinand Huyck met hare aangename breedsprakigheid verhaalde, schijnt zelfs niet eene oudere zuster van A. J. den levensbeschrijver van J. A. Alberdingk Thijm, maar eene bedaagde maagd van ge lijken leeftijd. En toch is A. J. een man in het bloeiendst zijner jaren, verschilt zijne levensop vatting mijlen van de hare, is hij, in ietwat jon ger tijd, niet zulk een rustig mensch geweest als zij, heeft hij in zijne eerste schrifturen de liefde niet leeren waardeeren in den geest van Vondel, integendeel: meer verheerlijkt als kleine wellust, in een boek, dat in leesbibliotheken het ge vraagdste artikel zou worden voor dames en hee ren, die beter hadden gedaan zich flink in het leven te storten en des noods te vergaan dan hunne kwalijk verborgen lagere driften te streelen met het in 't verborgen lezen van Eene liefde om in een tweede werk, De kleine Republiek, wel eenige kostschooljongensachtige gemeenheden te vinden, maar teleurgesteld te worden bij de lectuur omdat het te boog voor hunne lage ziel ging. De bedoeling des auteurs om Eene liefde en De kleine Republiek als kunstwerk te doen genieten, mislukte omdat de meeste lezers er gemeenere woorden, meer brutaliteiten in vonden dan in Paul de Kock's Het meisje met de drie corsetten. Het schoone er in wisten zij niet te ontdekken. Gelijk juffrouw Stauffacher eene dame was welbehagelijk voor de Ilollandsche deftigheid en Ferdinand Huyck een roman is en, meer nog, is geweest, geschreven ter voldoening van het IIollandsch gemoed, gelijk den auteur do dolste bokkesprongen vergeven zouden worden, zoo zal ook voortaan A. J. zoodra er sprake is van zijn boek over J. A. Alberdingk Thijm, een deftig mensch genoemd worden en zijn werk de uiting van het echt Hollandsche, van het onvervalscht vader landsche, ja, hij moet zich bij menschen van staat en geleerdheid, aanspraken verworven heb ben om, zij het vroeger of later, opgenomen te worden in eenig deftig regeeringscollege of op de voordracht te komen van een hoogleeraarschap in de bespiegelende wijsbegeerte, de vader landsche letterkunde, of de geschiedenis der moraal. Voor Holland, voor het afkeerig deel van hoo gere kunst, heeft A. J. met het boek over J. A. Alberdingk Thijm een werk geleverd, dat hom, vooral om de dikte, de lengte der bewijsvoering, den langen tijd noodig om het uit te lezen, het huiselijke en goedmoedige, het breedsprakige, het gebruiken van den pluralis majestatis, tot de degelijke »ik zegge: tot de degelijke" schrijvers zal verheffen en van hem voortaan zal doen ge wagen als: de vaderlandsche auteur, dien men zich dan dient voor te stellen als een man met onbewegelijk gelaat, stroef in zijne bewegingen, deftig alsof Holland's welvaren er van afhangt, gedoken in een kamerjapon, pantoffels aan, kleu rig van patroon, een der vele dozijnen door lieve vereersters hem aangeboden, een kalotje op en een lange gouwenaar in den mond. De tijd, de mode, zijne jeugd, zijne geestesrichting en zijne levensopvatting hebben hem in zijne zeer jonge jaren in de werkelijkheid er niet zoo doen uitzien. Toch lag dat gebeele karakter, dat kalme, deftige en kreukelooze van heden wel degelijk in zijne jeugdige verschijning. Reeds bij de eerste ontmoeting van A. J. op een avondje bij zijnen vader, waar enkelen samenkwamen om Vondel te lezen, trof mij het bedaagde in hem. »Mijn zoon Karel !" zei de oude Thijm en een zeer bescheiden jongmensch stond voor ons, in 't zwart gekleed met groote helderwitte boord. Zijn gezicht was egaal bleek, zijn neus groot. Zijne houding had iets schuchters. De nens, de witte boord en het bleeke gezicht zie ik nog. We gingen zitten, ieder met een oude uitgaaf van Vondel voor ons. We lazen om de beurt, bespraken, vergeleken het een met het ander, en dwaalden af van de 17de eeuw naar later of vroeger eeuw. »Karel, zou je ook niet mee lezen? De heeren zullen er niets tegen hebbon !" zer Thym, die nog meer dan gewoonlijk op dreef was. Toen kwam er oen soort blozing op het witte gelaat en met iets angstigs in de stem las hij, als iemand die in 't nauw zat. Den gcheelen avond luisterde hij naar alles, naar ernst en luim met de grootste aan dacht, zonder dat er een spier op zijn gelaat vertrok. Iets is mij altijd van dien avond bij gebleven. Als een der Vondel-beoefenaars las, keek bij eerst als een schooljongen ijverig op het papier on sloeg dun ter sluiks de oogen op en nam allen en alles op, niets ontging hem. Bij het lezen van het werk over zijn vader heb ik aan dat sluiks opkijken, aan dat alles opnemen, aan dat onbewegelijk gelaat telkens gedacht.Il ij was zeer beminnelijk en innemend, en ik vond het steeds bizonder aangenaam hom te mogen ontmoeten. Ook later heb ik hem uiterlijk steeds even voor treffelijk gevonden, altijd gewapend met een on vergetelijke onberispelijke boord. Hij had echter veel meer menschelijks en kon met een enkel woord leuk iets zeggen, maar deftigheid, nooit uit de plooi komen,zelfs als hij goedsmoeds lachte, bleven karak tertrekken. Hij stond steeds tegenover de personen, ging niet samen met hen. Hij was eigenlijk een eenig toeschouwer. Allen bij, voor, naast en achter hom ageerden. A. J. stond en bleef staan boven of tegen over allen en alles. Van die kunst heeft hij thans eene merkwaardige proeve gegeven in het boek van J. A. Alberdingk Thijm. Het is een publiek geheim en heeft dus niets onkiesch om te zeggen, dat A. J. in dat werk eene beschouwing geeft over zijnen vader. Met groot meesterschap laat hij het geheele leven van zijn vader, van zijn gezin, van iedere betrekking, waarin hij was ge plaatst, enz. aan hem voorbijgaan met do kilte van een vreemde, al moet men erkennen dat hij in zijne deftigheid het karakter der vorige eeuw getrouw is gebleven en met dit boek de toen bij «Het Koninklijk Nederlandsen Instituut" gebrui kelijke lofredenen met n heeft vermeerderd, om de oprechtheid en waarheid door een iegelijk te onderschrijven. Ondanks de bedoeling heeft de liefde van het kind tot den vader de gevoelloosheid van den ontleedkundige, van den vreemde vaak te niet gedaan, heeft het subjectieve gezegepraald over het objectieve. Zoodra A. J. zijn vader als beeld voor zich ziet, opent zich het hart, dan gevoelt men, dat hij, hoe omsluierd ook, eigentlijk het zelfde zegt als Klaartje bij de schilderij van hare overleden moeder. Wanneer ik neergezeten Bedaard liet becjd aanschouwe Vau mijne lieve moeder, Dan rollen mij de t atien Gestadig langs de wangen. Dat liet' en lachend \vezeu. Waar Godsvrucht en oprechtheid, Bevalligheid en blijdschap Zoo klaar op is te lezen, Doet mij dan bitter schreien, Omdat ik haar moei inUscn. De bladzijden waarop A. J. de beeltenis, de vroomheid en oprechtheid van leven van zijn vader beschrijft zijn in meerdere regels vervat, doch hij zegt hetzelfde. Dezelfde groote liefde, dezelfde groote eerbied! Telkens herhaalt hij zich in de uitingen van kinderlijke liefde, en telkens neemt hij daarmede den lezer bij zich in, die al zeer spoedig begrijpt dat er voor A. J. maar n braaf, waar. oprecht on heel mensch bestaan heeft, zijn vader. Die bladzijden heeft kinderliefde gedicteerd. Thijm's leven beet het o. a. van het begin tot het eind, kan zonder eenige terughouding worden opengelegd, men kan het geheel weergeven als dooreen spiegel, men kan van dat leven, in zijn groot geheel en in zijn kleinste bijzonderheden, een fotografie in woorden maken, en men zal er niet de geringste smet in aantreffen. Zonder dat wij de uitmuntendheid en de navolgenswaardigheid der levensopvatting, die aan de praktijk ten grondslag lag, wenschen te bepleiten, beteekent hier de uitdrukking -smet teloosheid van leven'' alleen, dat het levensge drag zonder de minste feil, zonder do geringste zwakheid, zóó was als zijn bestuurder vond dat het moest zijn. Hij had zich nooit iets te ver wijten, omdat zijn gedrag, zijn manier van leven, de onmetelijke oogenblikken reeds, die zijn leven uitmaakte, werkelyk was zooals de zui verste en hoogste begeerte van zijn verstand en het gevoel verlangde. Thijm had niet n gebrek, niet n groote of kleine ondeugd, niet n verkeerde gewoonte. Hij was niet gepassioneerd van aard en had nimmer in 't groot moeite te doen om hevige zieleneigingen uit eene ver keerde richting terug te houden. Een karakter als dat van Thym verdient ten volle onze hoogachting en is ook zeer sympathiek. Die hem nimmer verlatende blijmoedigheid, die be minnelijkheid in den omgang, de edelmoedig heid, die hulpvaardigheid, die ijver, die belan geloosheid, al deze deugden voortkomend uit en als 't ware onophoudelijk gedrenkt in zijne zoo zuivere goedhartigheid, samen met zijn voortref felijke geesteshoedanigheden ; zijn scherpzinnig heid, zijn vernuft, zijn artistiek getint gemoed met sterke sympathie en antipathieën, doet het voorrecht van zijn gezelschap te hebben gekend, van zijn omgang te hebben genoten, als een on vergankelijke weldaad in de herinnering blijven. ThiJTi leefde in schoonheidsliofde, hij leefde in zijn ideaal, in zijn speciale idealiseering van zijn eigen leven en van het leven om hem heen. Hij zag den glimlach van de schoonheid lichten in het leven, waar bij de oogen ook wenddo, waar bij ook ging door de wereld, als een mysterieuse welkomstgroet, die hij altijd herkende. En zijn eigen glimlach, die teedere expressie van het gelaat, als de met weemoed aangedane of stil -gelukkige tevredenheid van het goede hart haar bezielde, was daar als de weerkaatsing van, het antwoord bij de ontmoeting, bedoelend, dat hij begrepen had en zich zoo zeer voldaan gevoelde. Zulk een man is een bijzonder en benijdenswaardig raenscb, en de genegenheid van grooten en kleinen waardig." Eindelijk, eindelijk, aan het einde van het dikke bock, na de meesterlijke beschrijving van het sterfbed, spreekt als bij Klaartjc onmiddel lijk het dankbare kinderhart : »Wij zijn hem ge negen, de herinnering aan zijn goede leven laat ons gemoed nimmer onbewogen, omdat hij zijn God beminde maar tegelijk van de wereld hield, omdat hij de schoonheid niet slechts als een be grip vereerde en theoretisch prees, maar omdat zij hem licht ontroerbaar vond als een kind en omdat hij haar diende naar zijn beste krachten, zonder om te zien, en baar zocht, naar haar speurde, altijd en overal, met de begeerte die vinden doet. Wij zijn hem genegen omdat bij een idealist was, omdat het leven hem niet een vage vuur, maar een voorportaal van den hemel leek, en hij het doorging met het edele welgevallen, mot de wijze blijheid, die velen der groote man nen, is eigen geweest; omdat bij de werkelijk heid niet aanvaardde zooals zij daar voor hem lag, met onverschillige naargeestigheid of gemak kelijke scherts, noch haar minachtte om slechts in hooger sfecren te vertoeven, maar omdat hij van het leven zijn eigen, kleinen, teederkleurigen hemel op aarde gemaakt had, waarin hij alleen woonde, met een stel gedachten en sympathieën. die niemand met hem deelde." A. J. heeft wel steeds het kinderhart willen smoren, een voorbeeld willen nemen aan het griezelige werk Da Zoon rechter over zijnen Vader, heeft wel over J. A. Alberdingk Thijm doorgaans een fotografie trachten te geven in woorden, die gelijk iedere fotografie het doode en ziellooze tot kenmerk zou hebben, vaak is de natuur sterker bij hem geweest dan de leer, en heeft de liefde, het teeder gevoel zich geuit, al betuigt de zoon in bet werk over zijn vader ook nergens letterlijk dat hij hem liefheeft. Wij lezen dit echter tusscheu de regels. De woorden wij zijn hem genegen is de onmiddellijke, meest sympathieke uiting van A. J. over J. A. Alber dingk Thym. Maar een onmiddellijke hartelijkheid als de oude Alberdingk Thym tot zijne niet gelijkgezinden en zelfs tot ver van hem staandcn kon uiten: als Bilderdijlc tot wion hij zeide : ;>U min ik oude met uw stroeve wezenstrekken ; of tot Isaiic da Costa in de bekende woorden : »mijn vriend en vijand tevens" zoeke men niet in bet werk van A. J. Onder de vele nader aan te wijzen schoonhe den in de te lang uitgerekte en zonder maat en eenheid volbrachte beschrijving van het leven en het zijn van J. A. Alberdingk Thijm door zij nen jongsten zoon blijven de uitingen waarin slechts sprake is van genegenheid en niet van liefde, tot de schoonste behooren, zij brengen de tretlijko, diepgevoelde woorden in herinnering van den vriend van Hcmbrandt, van den dichter ,1. de Decker, die ook doch in weinig bladzijden, het leven, de handel en het huisgezin zijns van dors en de opvoeding zijner kinderen in woor den bezong, fijn en oprecht van gevoel, in Stich ten en Tranen over 't Lijd; mijns Vaders, die voor altijd de woorden onvergetelijk heeft ge maakt Aen synen broeder, op Batanën in OostIndien O saligh ghy, die ons verdriet, Ons biU'mi huvs-ïou niet en sict, En niet en hoort ons' lijck-gebareu ; Jlacr saclit cu vrci d-aein nytge.-m'ckt i u 't iiytiTst end der Oosterburen Ligt vau 't Oiivaenselie ?aiu\ gcderlit ! Dit, Broeder, was 't, dat i c k u seyde Ten dage doen gh\ van ons sciieyde ; Dat 'liy wrl giiml in groot gevarr, _MaiT grnnten rnu\v oiilgiiii;! niet eeueu ; Ku vry soud syn van Vailcrsbacr Te volgen op besvveke bi-eneu. * * * Indien A. ,1. tot uitgangspunt genomen had do door hom vergeten en door zijnen vader met zooveel liefde verdedigde spreuk: -Alle kunst die niet dienstbaar is aan het leven, is geen kunst!" hij zon in zijn werk moer eenheid ge bracht, beter do evenredigheid der dooien betracht hebben liet werk, hoe belangrijk en deftig-mooi geschreven ook, zou er minder uitgebreid en minder vermoeiend om te lezen door zijn gewor den. Thijm's leven dienstbaar aan de kunst zou dan langs woreldscho banen evenzeer gestrekt hebben ster kimme waar 't Vaderland ligt !", zoo als ik in een zijner verzen las, onbekend en onuit gegeven, voorkomend in het album van den jong gestorven dichter Th. Beguin (2-J Maart 18 iO). God zal regeeren. Wat stelsels hun vanen Christus braveerend doen blinken in 't licht: Eens vallen sterren, en zonnen en manen Weg van 't azuur, en het jongste gericht Dagvaardt ons allen voor 's Heeren gezicht, Wel hem, o wel hem, wiens waercldsehe banen Strekten ter kimme waar 't Vaderland ligt ! A. J. heeft echter over zijnen, vader in vorm en indeeling geschreven zoo als hij dat goed vond en het voordeeligst achtte de levenstudie kwam liet eerst voor in het maandschrift Neder land ; wij hebben het, na de gemaakte op merking, verder dankbaar te aanvaarden en zul len in een tweeden artikel op het vele schoone en eigenaardige van het werk wijzen, om met eenig verschil van meening te eindigen. J. H. RössiNC. De groote Duitsche philosoof Nietzsche, de schrijver van Aho fprach Z iralhtutra, wiens pessimistische werken zulk een invloed op de Duitschon wetenschappelijke wereld uitoefenen, is, gelijk men weet, sedert eenige jaren aan zielsziekte lijdende. Reeds tien jaren geleden moest hij zijn professoraat te Bazel opgeven en gaan reizen om zijn zenuwen te kalmeeren en te versterken, maar niets heeft geholpen. In 1889 moest men hem in een gesticht .brengen, maar daar hij onschadelijk is, zorgt thans zijn moeder voor hem ; te Naumburg, in Thüringen, leidt hij een plantenleven. Hij zit daar in een grooten fauteuil op een terrasje voor het huis, en slaapt 15 a IS uur per dag, hij, die onmogelijke doses chloral moest nemen om te kunnen slapen. Hij huivert steeds, is bang voor alles en schreit als een kind. Soms wil hij de trap niet af, dan wandelt zijn moeder vooruit, verzen van Schiller of een ander poëet opzeggend, en hij volgt haar zonder te begrijpen, maar door den rythmus aangetrokken, 's Nachts wordt hij soms wakker, dan roept hij zijne moeder en zegt niets dan: »Mutter, ich bin so dumm!" De oude vrouw zegt dan wel eens, dat hij een zeer beroemd man, een wijsgeer en een denker is, maar hij antwoordt maar: ^Mutter, ich bin dumm!" Van bet bekende spooïwegbookj e A B C, AlphaIctische Rnsji-d', uitgegeven bij de Amst. boek en steendrukkerij v h Ellerman, llarms & Co. te Amsterdam, is het winterdienst-exemplaar ver schenen. Als men er eenmaal den weg in weet, is er geen gemakkelijker reisgids, te meer omdat de volledige dienstregelingen, die achter in het boekje staan, telkens de controle toelaten. Ook de opgave der prijzen is een nuttig toevoegsel. itniiiiifmiiiliiMliH tïtNSCHAP Prof. A. D. Loinan. Den Iflden September 1.1. vierde prof. Lomaii zijn zcveutigsten verjaardag. Een weemoedige feestdag was 't, zoowel voor hemzelvcn als voor zijne leerlingen en vrienden. Een feestdag, want Lomau mocht terugzien op ecu werkzaam, vrucht baar leven, met warmen ijver en belangelooze liefde aan de wetenschap gewijd. Een weemoedige feestdag, niet alleen omdat hij aan Lomans profes sorale werkzaamheid onverbiddelijk een einde maakte, maar ook omdat de hoogverccrde man van zijne vrienden, die hem kwamen gelukwcusclieii, alleen den handdruk voelen, maar niet het gelaat aanschouwen kon. Toch kan van hem ge zegd worden, dat hij scherper ziet. juister waar neemt, lijuer onderscheidt dau velen die onbelem merd over hun gczichtsorganeu beschikken kunnen. 't Is bekend, op welk gebied Loinan zich jaren lang met zijne studiën bewogen heeft. Aan de geschiedenis van het oude christendom, aan de geboorte en de kindsheid van dien godsdienst was zijn stvidie gewijd. In Nederland is hij de vader van de zoogenoemde //symbolische opvatting." In de verhalen der drie eerste (synoptische) evan geliën vindt hij niet de historie van Jezus vau Nazareth, maar de symbolische geschiedenis van het lijden, liet sterven en de opstanding der Joodsche natie, die in het christendom haar groot sten zoon ter wereld bracht. Deze opvatting druist zoozeer in tegen de traditioncele beschouwing en vindt ook bij de conservatieve meerderheid der modernen zoo weinig sympathie, zij werd daarbij voorgedragen in zoo ingewikkelde en zwaar ge bouwde volzinnen, dat de min of moer onbevredi gende indruk, dien dit professorale leven op den oppervlakkigen toeschouwer maakt, zich daaruit volkomen laat verklaren. Terecht zei nochtans de heer Bóliriiigcr, die Lomaii toesprak namens leerlingen eii vrienden, dat zijn werkzaamheid op wie liem vau nabij kent, niet den indruk maakt van een torso, maar veeleer vau een veelbelovendcn lentedag, vol bloe sems en knoppen, die profeteeren vau een nieuwe toekomst voor wetenschap cu godsdienst beide. Loman heeft zijn li-vrn lang tegen den stroom opgeroeid. Hij staat betrekkelijk eenzaam, zelfs te midden zijner geestverwanten. Maar hij heelt daar onder niet geleden. Daartoe was zijn liefde tot de waarheid te vurig en te groot. Hoven den lof en den blaam der menigte verheven, heeft hij, ook toen het nacht werd om hem henen, rustig zijn weg vervolgd. 't Was aandoenlijk hem te liooren verklaren dat hij. toen op /.ij u vijftigste jaar de groote ram p hem trof, gewenscht had zeventig jaar oud te zijn, doch dat hij, nu op zij u zeventigste, de laatste twintig jaren waardeerde als de vruchtbaarste en gezegendste van zijn leven. Hoc meer zijn oog zich voor Je zienlijke dingen sloot, des te meer opende het, zich voor de onzienlijke, des te meer vond hij iu de wereld der ideeën zijn eigenlijk vaderland. Niet enkel op liet gebied der Nieuw-Teslamcntisehc critick, der iiileidiiigswctcnscliap en patristic'k, waar slechts weinigen hem volgen kun nen, heeft deze geleerde zich bewogen. Ook in meer uitgebreidcn kring sprak hij zijne gedachten uit. Xoo gaf hij. onder anderen, in Dn f i ir/s van 1^7'i, 7S en 7'J zijne diepzinnige stud.ën overliet Onuitsprekelijke op het gebied van wetenschap kunst en godsdienst, die verdienen door ecu af

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl