De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 24 september pagina 6

24 september 1893 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 848 Uit Dr. GAJSTNEF s Studeerkamer. (Het auteursrecht voor den inhoud van deze bladzijde wordt verzekerd volgens de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). junieuwe Duitsche staatssecretaris voor financiën. (Lustige Blatter.} Von Maltzdhn Gultz, tot zijn opnolger Von Posadowsky: »A1 zit je nu als de nieuwe koetsier t>p den bok, je moet toch rijden waarheen de oude Miquel wil." Het wakker worden van No. 22. Naar ALPHOXSE ALLAIS. Maandag moest ik toch lachen. En als ik er nog aan denk, moet ik weer lachen. Ik had den heelen Zondag te Versailles door gebracht, in gezelschap van eenige bevriende ?woestelingen. De dag was kalm, maar de avond verliep niet zonder de verachtelijkste braspartijen. Onmatig heid en onbehoorlijkheid door elkaar. Het ging zoo toe, dat ik koelbloedig den laatsten trein naar Parijs verzuimde. Een groote besluiteloosheid kwam over mij. Zou ik naar het slechte gezelschap terugkeeren, dat ik zoo juist verlaten had, of zou ik eenvoudig burgerlijk naar bed gaan in een goed, klein rustig hotel? Mijn beschermengel blies mij op het voorhoofd, verjoeg de booze ingevingen van den demon, en een, twee, drie was ik op bet pad der deugd. De huisknecht vau het hotel, dien ik blijkbaar nit een gouden droom gewekt had, bereidde mij ?waarin zich geen geestdrift af dat hij mede. mij eene ontvangst, spiegelde. Hij deelde mij intusschen nummer 21 zou geven. Ik heb nog vergeten u te zeggen, dat ik bij zonder er op gesteld was, den volgenden morgen heel vroeg te Parijs te zijn. Maar dat vergeten komt er niet op aan, en het is nog tijds genoeg om u dit detail te melden. In het bureau van den portier hing een leitje, waarop de reizigers het uur opschrijven, waarop zij wenschen gewekt te worden. Ik heb altijd een afkeer ervan gehad, zoo plot seling met een ruk te worden gewekt. Daarom heb ik ook sinds lang de gewoonte aangenomen, om nooit het nummer van mijn kamer, maar altoos die van de twee aangrenzende kamers op de lei te schrijven. Bijvoorbeeld: ik logeer op No. 21, dan schrijf ik, om op dat en dat uur gewekt te worden, de nummers 20 en 22 op. Op die manier is het wakker worden minder plotseling. (Ik kan aan zenuwachtige reizigers spe ciaal dezen truc aanbevelen). Ongeduldige helpers. (Moonshine.) De, heer Gladstone: »Ivun-je nu niet wachten, tot ik dat ff/ \ -appeltje heb geplukt?" De nacht, dien ik in dit logement doorbracht, was stil en met blauwe droomen bevolkt. Tegen het aanbreken van den dag werd een vreeselijk geknor hoorbaar, dat mij den slaap uit de oogen dreef. Eene grove stem, waarin iets vau het gebrom van den beer en tegelijk van het geschreeuw van den bunsing was, knorde: Neen, dat is te erg \ Wil je wel naar den duivel loopen \ Wat gaat het mij voor den dit en dat aan, dat het half zeven is! Idioot vee!" Dat was nummer 20; het nam den huisknecht kwalijk, dat deze het zonder order wekte. Wat mij betreft, ik lachte zoo, dat ik alle moeite had, om mijn zijden vast te houden. Bij nummer 22 was de zaak episeher. De huisknecht klopt aan de deur: klop klop klop. ,Wat wil je?" vroeg nummer 22. Wie is daar?" //Het is half zeven." Zoo!' De huisknecht verwijderde zich. Ik hechtte mijn oor aan den wand, die mij van nummer 22 scheidde; en ik hoorde daarbinnen een doffe stem mompelen: «Half zeven! Half zeven! wat heb ik dan van morgen uit te voeren?" Daarna stond de ongelukkige op, maakte zijn toilet, kleedde zich aan en bromde daarbij in voort durende alleenspraak: Half zeven! Halfzeven! Que diable! wat heb ik dan vau morgen te doen?" Hij verliet het hotel tegelijk met mij. Het was een man vau goedmoedig uitzicht, maar op het oogenblik lag over die kalmte een waas van ergernis. Ik haastte mij naar het station, niet zonder nu en dan naar 22 om te kijken. Thans lixeerde de man het uitspansel met ont moedigden blik en aan de beweging van zijn lippen zag ik, dat hij zeide: fcfv--; '; //Que diable l Wat kan ik dan toch van mor gen te doen hebben ? Half zeven!" Arme nummer 22 ! De zilver- en tariefquaestie in de Tereeuigde Staten. (Judge.) Yankee, tot president Clcveland: dit blok moet blijven loopen V" AVat helpt liet, of ge mij die kleinigheid afneemt, als ik met iniiiiimiuiiHiiiMiiiiiiiuiiMimniHHiiiiMiiiiMiiiiiiimniiiiMiiifiiiiiiiiiniiii ntnillllllltltlMIHIIIIIIIIIIMIMMIIMUIIIIHIIIIIlminlIIUIIIUIIIIIIIIIIIllllllllllH In Iss deux Al?e^trflcs, de geestige opéra-bouffe van Oiïcnbach, komen maar drie rollen voor, de j twee blinden en oen voorbijganger. De rol van j den voorbijganger heeft hare geschiedenis. Eens kwam een lange kerel, mager, haveloos, aan het kleine schouwburgje in de Champs-Elysées en vroeg den directeur Otïenbach te spreken. Men wees hem af, hij bleef aanhouden en, daar zijn toon fatsoenlijk was. eindelijk binnen gelaten. Otïenbach zat aan zijn schrijftafel. Wat verlangt ge ':" -Maestro, ik verlang te eten ."' De componist sprong op, bekeek den indringer en deze zag er zeker \yel heel ellendig uit, want Orï'unbaeh vroeg: ~.\Vat kan je doen '.'" .Verzen maken. Maar daar u die hier niet gebruikt, zou ik comedie willen spelen.^ Hebt ge talent V" Dat weet ik niet " Hebt ge stem 'f" Gelukkig niet, anders zou ik zeker valsch zingen." »!Iee) goed. ik heb iets voor u, ik engageer u tegen (><) francs per maand ; dat is niet veel, maar dan hebt ge te eten." i Dat is een fortuin voor mij .'" l Gij treedt van avond op; de rol is niet j moeielijk. liet is dit: Gij gaat een brug over, j waar een blindeman uit, go werpt hem een stuiver toe en gaat verder." Is dat alles ''.'' -Ja, het is heel eenvoudig, maar het moet goed gebeuren.'' Xa de repetitie zeide de maestro dat het heel goed geweest was. ^Mijnheer", zeide de jeugdige vagebond, »u vleit mij, maar u moest uw goedheid de kroon opzetten." >>Iloe zoo ?" Wees zoo goed, mij den stuiver teleenen, dien ik in den hoed moet gooien." Offenbach was aangedaan, hij zocht in zijn zak en vond een stuiver ; hij voegde er een twintigfrancsstuk bij. De jonge man kleurde, groette en vertrok. De maestro keek hem na, en riep hem door het raam toe : A propos, mijnheer, hoe heet u ?" Albert Cüatigny." ; Welnu, mijnheer Glatigny, pas op dat ge niet uw louis d'or in plaats van uw stuiver in den hoed gooit '.'' Deze Albert Glatigny is dezelfde, wiens keurige verzen bekend zijn en die zijn geheele leven geen welvaart gekend heeft. Do Muzen voedden hem enkel met ambrosia. De twee militaire katten. Do kommandant van een treinbataillon" in een van de pro vinciale hoofdsteden in Pruisen kreeg, naar de Magtl. Ziituny vertelt, dezer dagen van de Algemeene Itekenlcamer officieel navraag, waarom voor de kat van het trein-depót dagelijks voor .") pt'enningen melk in rekening gebracht werd, ter wijl voor de kat van het proviand-magazijn met hetzelfde doel slechts .'! pfenningen daags werd vereischt ? Do kommandant gaf officieel de volgende in lichting: >Do kat van het proviandmagazijn voedt zich met muizen, die zich met meel en graan hebben vetgemest; de kat van het treindepót met muizen die slechts met moeite hun levensonder houd vinden in den ledervoorraad, enz. aldaar. Daaruit verklaart zich het dagelijkse]! grooter inelkverbruik van de laatste." De verklaring moet voldoende gebleken zijn: want voortaan bleven de treinkommandant, de depótkat en het rantsoen melk vrij van aanmerkingen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl