De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 1 oktober pagina 4

1 oktober 1893 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 849 dienstbode komt, deze voor in de wijze van het toebereiden der spijzen, tot zoolang zij er het rechte begrip van hadden. De heeren doen veel aan het buitenleven, een iegelijk gaat het vinken boven alles. Wanneer men niet wist waar hen te zoeken, vond men ze in de Vinkebaan. Als de avonden langer werden, vormden allen een engen kring om den haard en werd er over land en stad, over kunst en wetenschap gesproken. Zoowel C. van Lennep uit de vorige eeuw als Prof. D. J. v. Lennep waren met vele geheimen over stadsen landbestuur, met intieme geschiedenissen van Regenten, enz. bekend. Zij hadden een te scher pen blik om niet het grappige te genieten van sommige Regenten, slechts om afkomst in het bestuur geplaatst, maar overigens de domheid zelve. Zoo vertelde mr. Jacob van Lennep gaarne de overlevering uit den tijd dat Amsterdam meer dan een burgemeester te gelijk had, en de 36 Raden aldus betiteld werden: XII Allen; XII Niemen dallen en XII Mallen, de hem bijgebleven anecdotes van een Amsterdamschen burgemeester met zeer geachten naam.Deze burgemeester wasén liefhebber van weddenschappen en zoo hal hij eens met een even snuggeren vriend er een aangegaan, wie ouder waren de Joden of de Christenen. Wel", zei de vriend, »de Kristenen zijn stellig ouder; want dat is nu toch al 1700 en zooveel jaren geleden, dat Kristus leefde". Ei!" zei de Burgervader, en Mozes dan, die lang voor Kristus leefde, was toch een Jood." //Nu!" hernam de ander, //maar Adam leefde lang voor Mozes en was toch een goed Kristen." //Je hebt waarachtig gelijk ook", riep de Burgemeester uit, //ik geef mij ge wonnen". Op een andere reize wedde hij tegen denzelfden of een anderen dergelijken stoffel, dat deze de Geloofsartikelen niet uit het hoofd zou kunnen opzeggen. De ander begint en zegt de Tien Geboden op. //Je kunt het waarachtig", zegt de burgemeester, //je zult het anker wijn hebben." Nog een ander : het was de gewoonte, dat wanneer ambtenaren beëedigd werden, de bur gemeester hun, na de voorlezing van het formulier de vraag deed : //of zij het gehoorde wel begrepen hadden?" Het antwoord was dan gemeenlek: //ja Edel-Achtbare!'' Maar nu gebeurde 't op een dag, dat onze maat iemand beëedigen zou, die hem op zijn vraag het antwoord gaf: neen Edel-Acht bare''. Ik Goddomme ook niet!" zeide hierop de burgemeester. Ik moet er echter bijvoegen, dat de man niet langer dan een jaar in bediening bleef. Docli niet alleen zijn mr. Jacob van Lennep anecdotes bijgebleven uit de geschiedenis, neen de geschiedenis, de intieme geschiedenis van het land zelf heeft hij op het huis te Manpad hooren ver halen uit hetgeen zijn vader en grootvader zelf hadden doorleefd. De rul door. zijn grootvader in 1787 en 1795 gespeeld, leerde hij echter later uit brieven kennen. Grooten eerbied krijgt men voor Cornelis van Lennep, in 1787 een gewichtig ambt in het bestuur van Amsterdam bekleedende als men deze zijne brieven leest. De toestand des lands was hachelijk, de vrees voor de vreemde troepen, voor oproer, enz. groot. C. v. Lennep is te Am sterdam dag en nacht in 's lands belang waakzaam, en zijne vrouw te Manpad. Zij wisselen druk met elkander van brieven, die zij niet onderteekenen, uit veiligheid als zij onderschept mochten worden. De brieven geven denzelfden indruk als men krijgt van Badeloch, wachtende op haar gemaal, en doen door het hart en de liefde, sprekende uit deze brieven, met Vondel instemmen: Waer werd opreghter trou, Dan tusschen man en vrouw, Ter waereld ooit gevonden!" Van C. van Lennep besluit men uit zijne ge denkwaardige brieven, dat hij in alle opzichten was een man, kalm en standvastig in gevaar, teederbartig waar het zijn gezin betrof. Hij was een oprecht Kees. Hij kwam in 1795 ook in het lands bestuur en werd in het stadsbestuur bevestigd, Over de geschiedenis van 1795 en 1787 werd in voorname familiën later niet gaarne gesproken, en bizonderheden als in de brieven van C. v. Lennep liever geheim gehouden. Mr. Jacob v. Lennep heeft dan ook zooals gezegd eerst uit de brieven van zijn grootvader het meeste vernomen, want zelfs zijn vader, de professor, was geheimzinnig met dien tijd. Mr. Jacob placht te verhalen, hoe het hem heugde, hoe een zeer billijke opwelling van drift bij zijn vader hem toevallig met de po litieke gezindheid zijn grootvaders bekend maakte. 't Was in zijn studententijd, en hij, volbloed Bilderdijkiaan, veroorloofde zich in tegenwoordigheid zijns vaders een schimpscheut tegen de //Keezen", waarop deze hem verontwaardigd toevoegde: »Uw grootvader was een Kees, en ik zal zeer tevreden zijn indien gij maar half zoo knap wordt als hij is geweest." Het leven van professor D. J. v. Lennep ging kalmer voorbij dan van zijn vader C. v. L. Men vindt in hem, bij groote geleerdheid dezelfde karaktertrekken van deugd en rechtschapenheid. Ook hij is geroepen geworden tot gewichtige staats betrekkingen. Hij heeft behoord tot de onmiddel lijke omgeving van koning Lodewijk en resideerde bij hem op 't Loo, terwijl zijne vrouw en kinderen op het huis te Manpad waren. Heel zijn hart was daar. Hoe hoog koning Lodewijk hem ook schatte, hoe door feesten, maaltijden en Fransche tooneelvoorstellingen de tijd aangenaam werd gemaakt, hij verwijlde in gedachten bij de zijnen. Geen enkele brief aan zijne vrouw, of hij gedenkt de kinderen. Nu eens schrijft hij : //Ik beu blij te horen dat Ko zoet en Antje lief en prettig is", dan weer: Geef den ingesloten brief aan Ko en zoen hem, zoowel als Antje. hartelijk van mij. Ulcvellen zal ik meebrengen, 't Loo, 24 Juli 1809". Koo was een ventje naar het hart van den professor. Toen Koo later de beroemde dichter, roman- en lustor eschrijver was geworden, herinnerde hij zich uit zijn jeugd vele vriendelijke dagen. Tot zijne schoonste herinnering behoort de eerste gang naar den s'adsschouwburg op Oudejaars avond van 1807, toen zijn vader als rechtgeaard Amsterdammer met eerbied voor traditie hem Gysbreght van Aemstel liet zien. Jaren later ge dacht hij dien gcdeukwaardigen avond. //Nooit vergeet ik schrijft hij den indruk dien het ophalen van 't gordijn, de koele tocht, die mij van het tooueel tegcnwoei, cu het ver schijnen van de vier rood en geel uitgemonsterde hellebaardiers van Gysbreght op mij maakten. En eveumin vergeet ik mijn verrukking, toen ik, eenige dagen later, het treurspel, dat ik gezien had, den Gysbreght in de putjens-editie, bij mijn vader opengeslagen op de tafel vond liggen. Ik las en ik herlas, en het duurde niet lang, of ik kende hem van buiten. Ik was toen nog geen zes jaren oud, en ik was in staat het van het begin tot het einde op te zeggen." Die Amsterdamsche winteravond is beslissend voor v. Lennep geweest: het heeft de kiem tot auteur, tot Vondelbewonderaar, tot tooueelvriend in hem ontwikkeld. Het eerste wat bij ooit ge dicht heeft, en waarschijnlijk verloren is gegaan, was een navolging van Vondel, een treurspel: Alfred de Groote geheeten. Vondel is voor hem geweest de alpha en de omega. Hoe zeer hij Byron of Walter Scott, of wie ook lioogelijk eerde, Vondel ging allen te boven. Van zijn kindscliheid tot in den mannelijken ouderdom is hij geen dag zonder Vondel geweest. Zijn laatste werk was de volledige uitgaaf zijner werken met toelichting en naar tijds orde. Toen hij op voorgaan van Bakhuijzen v. d. Brink een standbeeld voor Vondel het aanzijn had belpen geven, toen hij het drama gedicht had: Een dichter aan de Bank van Leening, toen hij het laatste, het llde en 13de deel der groote Vondel uitgave voor de pers gereed had, stierf hij: zijne taak was afgedaan. De onthulling van Vondels standbeeld was de vervulling van zijn dierbaarsten wensch. Zij heeft hem beter gemaakt, want kort te voren was hij reeds ziek. Hij kwam dan ook, leunende op den arm zijner vrouw, bij het voet stuk om de plechtigheid te leiden. Toen het doek gevallen was en het beeld, zoo heerlijk door Schaepman bezongen, zichtbaar werd, vervolgde hij met een van aandoening bevende stem: ,/Zoo blijft de mensch ook leven na zijn sterven!" weinig ver moedende dat dit de laatste woorden waren die hij in het openbaar sprak, woorden die men ook op hem kan toepassen, thans, nu een tijdperk van 25 jaar ons scheidt van zijn dood Het is een daad van grooten eerbied, van liefde voor stad en land, van waardeermg van kunst en wetenschap, dat een oprecht Amsterdammer als de heer A. Th. Hartkamp, thans, na 25 jaar, door eene tentoonstelling van al wat op mr. Jacob v. Lennep en zijn geslacht betrekking heeft, de herinnering verlevendigt aan don man, die 50 jaar de lit fde en de lust der nalie is geweest, die in het sombere Hollandsche leven licht wist te brengen en de puriteinsche deftigheid te ver drijven door den goedrondeu Hollandsclien lach. Heden, Vrijdagochtend, werd deze tentoonstel ling, bij het slaan der klok, precies te 10 uur geopend. Een vluchtig overzicht, slaat ieder met verbazing over den rijkdom. Het vele, daar verza meld, kan niet naar waarde geschat, niet begrepen worden, besefte ik, als mei) niet eerst ziel) onledig houdt, met den vader en den grootvader van dezen schrijver, vau mr. Jacob van Lennep. Want hun geestelijk, hun huislijk en maatschappelijk leven is slechts in staat om den grooten arbeid van hun zoon of hun kleinzoon te begrijpen. De rijkdom der tentoonstelling wordt het best bewezen door voorloopig slechts de rubrieken te vermelden ; 1. Portretten; 2. llandxel/riflen ; ?'!. Herinnering*1», blzomlerlieilen betreffende het laten ; 4-. birirhliiii/en en zaken, viiurMn mr. ./n<-i,h run Lennep het:ij bij de oprichting, hetzij bij de inxtandhoHdi///! heeft mede gewerkt; 5. Ler,ensbencliriji:ing e,i l/e-iclinuirinr/ al-t Letterkundige, Diehter e» Oi'xr)iiedl:u>idii/i>; G. 11edtchtcti te zijner een',- 7. Helde ai/n /^fiie .\anedachtenis ; S. Gedenkteekeu Ie :ijiier eere; !). llnuiimtische Werken; 10. Dramatische Werken; 11. Po 'lische Werken; 12. Liederen op nitiziek; 13. 7V/'//- en Letterkundige Werken ; 14. C!c^fh>edkftndigc Werken; 15. Bijdragen i» pro~a en ]n/e~ie, voorko/iiende in, eene verzamel/riff dichtbundels: 10. Werken ra»andere schrijvers, uitgegaren «iet eene voorrede nj' uiinteekeningen van heiii; 17. Aanhalingen uil zijne Werken ; 18. 0/>Koerixff zijner ~Werken ; ] 9. Plukken, rerensii'-n betreffende de, verschillende Wei ken; 20. CexchriJ'ten naar aanleiding zijner Werken, znomedc Portretten, prenten en andere slakken daarop betrekking heb bende; 21. Zijua lUoedrenriititen. Een rijke stof, waarin slechts voor een laatst artikel een greep kan worden gedaan. J. H. RÖSSIM;. J. A. Alberdingk Thijm door A. J. II. Als men den kop van A. J. (Karel Alberdingk Thijm) goed beschouwt, krijgt men dieper inzicht in zijne opvatting van personen en zaken. De neusvleugels en de lijnen om den mond geven hem iets Mefistof'elesachtigs; in dat geheele gelaat ligt de uitdrukking: »wat bestaat, is waard dat het te gronde gaat"; de lippen geven de meest duidelijke interpretatie van vele gedeelten zijner romans Eene Liefde en De kleine Republiek. Zijne oogen schijnen te slapen. Laat hij ze opslaan on hij ziet u door en door. Die oogen doen als vossenoogen, schijnbaar zien ze niet, evenwel ontgaat ze niet het geringste. Toch ligt er iets zachts en teerhartigs in do oogen, zoodra zij openstaan, en A. J. uit zijne overdenking tot de aarde wederkeert. De kop als geheel is zeer bijzonder en spreekt van buitengewone kwa liteiten. A. J., in de hoedanigheid van v. Deyssol, is niet zoo zeer een Metistofoles dan wel een enfant terrible geweest. Hij heeft professoren als Van Hamel en Ten lïrink met de rinkelbel om de ooren geslagen ; hij is overdrachtelijk ge zegd deftige kringen binnengesprongen en heeft er huisgehouden, dat de dames flauw violen. Van Schaepman en Xuyens heeft hij even als over vele geestelijken, scherpe cu minder aange name dingen gezegd. Toch kwam dit niet uit een Metistofelesachtigen aard voort, want het vele goede en aangename verzwijgt hij niet, doch hij kon maar niet dulden dat zij zich niet steeds en te allen tijde tegenover zijn vader zoodanig verhielden als diens aanspraken waren. Want zijn vader had hij lief, lief boven allen en alles. Om te weten of hij als zoon dien vader ook te hoog schatte, stelt hij hem tegenover velen en dan blijkt hem, dat hij de vergelijking in ieder opzicht kan doorstaan, Zell's om dien goeden vader in zijn volle waarde te toonen, gaf hij hom zonderlinge negatieve eigenschappen, zooals de vermelding, dat hij nooit in een publiek buis had verkeerd. Bij die negatieve eigenschappen ver wondert men zich er niet ene aan te treffen, als: sThijm is nooit een dief, moordenaar of brand stichter geweest." Niet aardig klinkt het van A. J. om zulk een bizonder verdienstelijk man als Dr. Doorenbos te vermelden als : een zekere Doorenbos. Onder de personen, die met Thijm in aanraking kwa men, zegt A. J. dat van de tooneelspelers slechts Possart de eenige is geweest met wien bij in eenigszins nauwere betrekking geraakte. Dit verdient besliste tegenspraak, want met niemand is Thijm intiemer geweest dan met Victor Driessens, wien hij een fraai opstel heeft gewijd en met wien hij. als hij te Antwerpen kwam, vaak dejeuneerde. Ook de ontmoeting met L. J. Veltman was zeer vertrouwelijk en vriendschappelijk. Meermalen droeg hij hem een vers op. Mevrouw Coeling Vorderman, thans verbonden aan het gezelschap van I/e Gras en Haspels, had de goede gedachte Thijm vaak over hare rollen te gaan raadplegen en dan had zij nog al het geluk in de kritiek door hem geprezen te worden. A. ,T. Laat zich over tooneelartisten uit in een zin, die in 't algemeen gewraakt moet worden. Toen A. J. kennis met enkelen maakte het was in de dagen dat Fédora zulk een grooten opgang had bedwelmde hem het voetlicht zóó zeer, dat die walm voor zijn oogen is gebleven. Ik zou hierover in nadere bizonderheden kunnen treden, doch acht het overbodig. Thans nu de tijd der kennismaking, de tijd van omgang met enkele tooneelartisten voor hem voorbij is, doet hij als zoo velen, die in hun jeugd de aange ? naamste uren met hen hebben doorgebracht en later, deftig geworden, uit de hoogte op hen neerzien. Daarom is het steeds onbegrijpelijk, dat tooneelartisten zich niet meer op een stand punt plaatsen en hunne eigenwaarde hoog houden. Het moet aan het soort tooneelisten gelegen hebben, waarmede A. J. in de dagen van Kédora heeft omgegaan, dat hij allen over n kam scherende, heeft durven schrijven: »Er zijn ech ter, naar het ons wel eens wil voorkomen, weinig personen, wier beroep met de kunst in verband staat, die zoo in 't geheel niet letterkundig, en in de hoogere beteekenis, artistiek ontwikkeld zijn als Xederlandsche tooneelspelers. En dus was er ook bijna niemand onder hen, die met den bijna eenigen serieuzen man, welke zich met hun kunst in Nederland bemoeide, besprekingen ver langde te houden. De Nederlandsche tooneel speiers zijn ambachtslieden met artistiek talent. Bij zeer enkelen is dat instinkt in eene proportie aanwezig die het genialiteit kan doen noemen en kan het inderdaad hun gebrek aan lektuiir en studie bedekken; bij een nog kleiner aantal is, wel niet van werkelijk ernstige letterkundige en kunst-ontwikkeling, maar toch van eene ernstige studie der voor te stellen karakter-figuren sprake." Al is in deze uitspraak, gelijk aan die van iemand met het bekende stel witte dassen, schijn van waarheid, de volle waarheid is het niet, en kan slechts gedaan worden door iemand die in de eerste bedwelming van kennismaking met liet tooneel, zoowel hier als op reis, met bepaalde tooneelisten heeft omgegaan. Kr waren en er zijn er, vooral thans, wien het niet aan ontwikkeling en kunstzin ontbreekt ik laat daar of' zij zich plastisch kunnen uiten; er waren mensclien als mevr. Kleine, Albregt, Kllenlierger, enz. als L. J. Veltman, Albregt, v. Ollefen, Spoor, v. Schoonhoven, enz. met wien Thijm zich gaarne inliet, waarvan enkelen als mevr. Kleine hem in geest en scherpzinnigheid te boven gingen en in kunstzin niet voor hem onderdeden. Wilt ge een voorbeeld, ik geef' u er twee voor n. In een der eerste jaren van het bestaan der Kon. Ver. Het Ned. Tooneel, dreigde Gysbreght van Aemstel niet gespeeld te worden. De toen malige regisseur Kettinann deelde dat vertrouwden mede. De man was verontwaardigd en vertelde doodsbleek, dat hij een der machthebbenden had hooren zeggen, dat het met die ulevellenversjes van Vondel nu maar uit moest zijn. Mij bleek, dat hij verkeerd begrepen had, dat men wel eene vertooning van (iysbreght wilde, doch slechts eene zoo goed mogelijke, niet eene slechte. Aller eerst diende gezorgd te worden, dat de tekst gezuiverd werd. Zoodra de regie zich dan ook geneigd betoonde, daartoe te willen medewerken, was het pleit gewonnen. Alberdingk Thijm werd in den arm genomen en als steeds was hij be reid. Vele dagen is hij in den artistenfoyer van den Stadsschouwburg gekomen, om in overleg met de artisten den tekst te zuiveren en te her stellen, het woord God overal weder in te voeren, waar bet gestaan had, en het gebed van broer Peter weder te doen hooren. Want het is onbe grijpelijk hoe de tekst verknoeid was, hoe soms toeval wijziging noodzakelijk had gemaakt, en hoe dan die wijziging als ze overbodig werd, toch bleef. Tot de grappigste behoort wel deze, de verminking van een regel van engel lïafaël. Deze pliich in het vijfde bedrijf te zeggen, gelijk er Beschreven stond : Toen deze regel nu omtrent Kersttijd liST^n d o dagen dat de Pruisen in het land «?aren. ge zegd werd, barstten al de aanwezigen in uitbundig lachen uit, omdat <le Pruisen, die zij in stad zagen, bijna allen lange, magere scharminkels waren, Hot Bestuur van den Schouwburg zag zich genoodzaakt dien regel bij do verdere voor stellingen te wijzigen. Hot veranderde dien, zonder op rytbinus of kwantiteit te letten in: Zijn \\il is dut LO tivrkl nnnr/V///-WA/ \ fin l: De Pruisen waren al lang vergeten en nog zei men liet verminkte vers. Om tot Thijm en ;le verhouding tot tooneel artisten terug te koeren, zoowel bij do tekst verbetering van Gy-breght als l/ij liet instmleeren, hadden tusschen hem en arlisten belangrijke be sprekingen plaats, waarbij het inzicht van artisten opwoog tot dat van Thijm, die zeker niet gaarne toen zoo iets onlickookts en hooghartigs neerge schreven zou hebben, als later A. J. zou doen. 3Ia.ii'.... het waren ook andere inonschon ! Thijm en allen die tot eene betere opvoering medewerkten, smaakten het genoegen en de vol doening, dat Gysbreght vele dagen lang voor een. overtalrijk publiek gespeeld werd. Een tweede voorbeeld. Waar zijn de artisten minder ^ambachtslieden" gebleken dan bij het studeeren en vertoonen van De Dochter van Roelant! Albregt speelde een rolletje, zoo klein mogelijk, maar .... hoe schoon? Mevrouw Ellen berger als Bertba was voortreffelijk Thijm was er over in verrukking en Veltman, Karel de Groote, de historie zelf. Met hen muntten uit zooals ze nog nooit hadden uitgemunt, de hee ren Schoonhoven, Spoor, v. Ollefen, enz. Nooit is schooner en edeler vertooning op het tooneel ge weest dan van dit stuk. De kunst van spelen is door een averechtsche opvatting van zeggen, zóó gedaald, dat er geen enkel gezelschap is dat het thans vertoonen kan. Hoe intiem Thijm toen met de artis ten omging en hoe vele vleiende brieven hij hun schreef, gedenken de nog levenden gaarne. Geen flauw begrip kwam er bij Thijm op, geen haar van zijn hoofd dat er aan dacht om hen ambachts lieden" te noemen en van hen te zeggen wat zijn zoon later zich vermeette. Om deze woorden klem bij te zetten, verwijs ik naar de betuigingen van lof aan het adres van ieder, te vinden achter de in druk verschenen vertaling. Zelf heb ik Thijm's kunstontroering gezien bij het com pliment, dat hij juffrouw v. Biene maakte na hare creatie van Hageroos in De Leemcendulers, en gehoord hoe hoog hij het spel van Bigot schatte en liet aristocratische dat hij in die dagen wist te leggen over een persoon als de prins in De Danicheftt. De waardeering van Thijm tegenover vele tooneelisten als kunstenaar is bij meerdere gelegenheden gebleken. Zeer zeker wel, toen bij, de professor, op het tooneel verscheen om L. J. Veltman te huldigen ter gelegenheid der herdenking van zijn 4(>jarigjubileum. Met A. v. Lier was Tbijm trouw bevriend en zoodra v. Lier hoorde: de professor is er, was zijn dag niet verloren. Omtrent A. J's. oordeel als oprecht katholiek is door sommigen reeds twijfel geopperd. Allen, die uit den aard der zaak verder van Tbijm ston den, hebben echter in hem steeds een vurigen katholiek gezien. Zij herinneren zich de vriende lijke regels tot Da Coita, betreurende dat hy protestant was: Ach, dicrf ik, wal gij derft, de Heer is mijn ^etu.ge! 'k firuelil mijn geloot' den doodsteek toe. Thijm heeft den goejen Adriaan de Vries wat dikwijls boos gemaakt als hij dezen of genen zcventienden-eeuwer het belijden van den ka tholieken godsdienst toeschreef. De Vries was dan geheel ontdaan, had een hoofd als vuur en zei: Xou wil Thijm weer dezen of dien Hoomsch maken, maar ik zal hem wel anders loeren." En hoe kraaide De Vries victorie, hoe overgelukkig was hij, als hij met de stukken het tegendeel kon bewijzen. Ik, voor mij, leer uit A. J.'s werk zijn vader niet anders dan als waarachtig katholiek kennen, die wel eens zweeg of zijne gedachten had over sommige geestelijken pover van ont wikkeling, maar tocli in hen reinen van harte bleef zien en hen, de eenvoudigen, het konink rijk der hemelen zag toebedeeld. De groote ver eering van Thijm voor Vondel en Tesselscha kwam ook voort uit vurig katholicisme en hij voelde zich met hen als eenzedigen nader verwant dan bloed en magen. Met Tesselschade is hij vaak op Gods bazuinen, met gebeen en tranen opgetrokken om te strijden voor het katholiek geloof'. In het hoek van A. J. blijkt Thijm's waar katholicisme op vele blad zijden. Hij had den moed, terwijl alle Amster dammers nationale feesten vierden, de vlaggen uitstaken en hun huizen vercierden, de vl-ig in te houden, de luiken te sluiten en te treuren over de nederlaag der katholieken in de vorige eeuw, die de aanleiding tot dat vreugdebetoon was. Hoe vaak heeft hij niet juist bij die nationale feesten om zijn vurig en oprecht katholicisme gestreden met velen, met Hofdijk, met den geestigen en scherpzinnigen Jan ter Gouw, door A. J. niet genoemd. De zuster van A. J , juffrouw f'. Alberdingk Thijm acht dat haar broeder beider vader als geloovige en als katholiek te kort heeft gedaan. Zij schrijft dit in een missive aan Het Z'jndoysblad van liet yieuta van den Dag en voegt er om liet lief en kinderlijk geloof van haren vader te staven, dit gedenkwaardig en sublieme briefje aan toe, haar door haren vader geschreven op 17 Mei'(>5. (ie vraagt me, lief kind, wat ik doe om mij Gods tegenwoordigheid te herinneren, of ik daar een bijzonder gebedje voor spreek.... Wat zal ik u zeggen? Ik leef in God; zijn tegenwoordig heid is mij steeds voelbaar; ik maak zelf'als een doel uit van die godheid, en 't zou mij mocielijker zijn Gods tegenwoordigheid te vergeten dan er aan te denken; ik voel mij steeds als gedra gen door God eri geef mij geheel aan zijne lei ding over." Ondanks de bedenkingen van zuster en anderen. zullen velen van oordeel blijven, dat A. .1. met eer bied en ontzag zijnen vader niet alleen heeft geteekend als de l! itaafsche lïopublikein, de l-'ranschachttiende ceuwsclie edelman met modern dvnastieke sympathieën, maar ook en niet zonder voorkeur als de Koomsche ridder. (Slot rolyt ) J. 11. Ur.sMV,. De beroemdste rozenkweeker van l-'runkrijk J. l!. Guillor, is te Lvon overleden. Hij was de kweeker van de vermaarde geurige en sierlijke staitiroos. Jjft yranct. die men nu in alle tui nen vindt. Onder zijn andere scheppingen behoort (Kik de ./?>/((>?/ Met:, die nog weinig verspreid is, maar wel even gezocht zal worden als Lu l<nu:ce: zijn laatste kwceking in een. Mieemvwitte mos, die nog niet in den handel is, maar waar do vakbladen dezen zomer reeds veel over geschre ven hebben. De heer l!. 11. Smit, rtrechtr-chostruut !i;">, vestig! do aandarhl op zijne na.juars-opruirmngsnanbieding van nieuwe romans, bijzonder geschikt voor I<>e>gezel>f:happen. mits- en volksbiltliotheken. Onder de oor>pronke!ijke werken komende volgi'iide namen uior: Georw Keppor, Suze Andi'icsson, Lor.ise Strutonus. C. Alberdingk Thijm, I. Hut' vuil uuren, S. II. Kaïitztnan-van Ooster zee, Sally. mr. J. W. ten l loot, Louise Jsagel, en onder de vertaalde: Xavier de Montépin, Wilkie

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl