Historisch Archief 1877-1940
No. 849
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De financiën van het Rijk en van de Hoofdstad.
(Na Pierson's millioenenrede.)
~U1.A»UAMSTERDAMSCIIE STKDICMAAGD (lot de Xetkrlaiukchc. Maayd):
Tante, uw tafel js zoo vol,
En mijn buikje is leeg en hol;
Mag ik ook een hapje of twee?
Julius Pruttelman Brommeijer.
Ik ben. thuis ge
bleven.
Op allerlei
manieTen werd ik voor de
plechtige uitreiking
der vaandels
geinviteerd; het had er
veel van of Seyffardt
zich bij die gelegen
heid achter mij ver
schuilen wou, al
thans zich dacht
te dekken met mijn
persoonlijkheid.
Maar ik heb me niet
laten bepraten. Wel
had ik het Koning
innetje en de
Regetites weer eens
willen ontmoeten, ik
heb die niet gezien
sedert dien maaltijd
op het Loo tijdens
de kabinetsformatie
en ik geloof, naar
enkele uitdrukkingen van de R.mitz te
oordselen, dat het verlangen wederzijdsch was.
Maar een gepaste bescheidenheid verhoogt
iemands waarde en wie zich liet meest
retireert wordt in den regel het meest bageerd.
Dat is een van die maximen, waarnaar ik
mijd openbare leven heb ingericht on ik heb
er mij wdl bevonden. Dat zei ik laatst nog
tegen Wolfi', nadat hij in den Roomsen
Katholieken Volksbond had gebeden. Wat
je daar gedaan hebt, was voortreffelijk, je
bent op den goeden weg, je woorden kun
nen niet anders dan een heilzame uitwerking
hebben, maar mij haddeiv ze er niet toe ge
kregen. Je zult zien, daar zijn altijd van
die nijdassen die overal gif uitzuigen en
die, terwijl jij bezig bent de maatschappij
op te bouwen, een scjhoone gelegenheid vin
den om je af te breken... Je had dat ge
bed in je binnenkaTiör moeten do311 en
dan het bestuur in een confidentieel schrijven
bericht van je handeling kunnen geven. Nu
krijg_ je er last v.in. Natuurlijk wil Patri
monium niet minder zijn dan de R. K. Volks
bond en evenzoo het Alg. N. Werklieden
verbond, Handwerkers Vriendenkring en hoe
die dingen meer mogen heeten ; overal zul je
nu een goed woordje moeten spreken, zoodat
ten slotte je eigen leven, mijn waarde, niet
veel anders wordt dan een gebed zonder end."
Nu, Wolff is een fideele kerel; hij nam mijn
(Vrij nnar fïoxi'cmctir.)
raad heel heuschelijk aan, maar maakte toch
de opmerking, dat ik goed spreken had, aan
gezien ik nooit op vergaderingen kwam en
dus ook niet in de noodzakelijkheid verkeerde
nu en dan een redenaar van antwoord te
dienen, in welk geval je je allicht een beetje
in den vorm vergist.
Ook daar is veel van aan en mede om die
reden houd ik mij bij al die politieke gele
genheden op een afstand. Toen de aandrang
dan ook sterker werd en het al duidelijker
bleek, dat ze mij bij de vaandeluitdeeling met
H.H. M.M+ binnen het carró wilden hebben,
met hel doel om de burgerij in den
waardigsten persoon bij dit militair schouwspel ver
tegenwoordigd te zien, opdat zou kunnen
uitkomen hoe innig de band is tusschen het
gewapende en het niet gewapende
Xederlandsche Volk, w7ist ik niet beter te doen dan
een remplacant aantewijzen, geheel in den
geest van onze militaire wetgeving. Als van
zelf viel mijn oog daarbij op onzen Zeehan
delaar, directeur der Alg. Militie Verzekering
maatschappij.
Ik schreef Sey.'iardt, dat deze heer m i.
alle qualiteiten in zich vercenigde, die hem
op zulk een onderscheiding aanspraak konden
doen maken. Zijn naam alleen reeds bewees,
dat hij zoo goed als ik >hct Wien Xeêrlandsch
bloed" kon aanheffen, indien dat bij die gele
genheid gevorderd mocht worden ; dat zijn
wieg, zoo zij al niet op de golven gedanst
had, toch zeker geschommeld had aan de hand
van een vader of moeder, die met het zilte
nat had kennis gemaakt, zoodat hij in de
hoogste mate verwant was aan dat element,
waardoor ons vaderland groot was geworden,
en dat nog dagelijks onze beste dichters en
prozaschrijvers in vervoering breng!. Vooral,
zoo schreef ik, gaf Zeehandelaars tegen
woordig bedrijf hem recht op de plaats, die
men mij bij die festiviteit had toegedacht.
Xieinand had met het leger zooveel aanra
kingspunten als hij. De dapperen,waarvoor de
nieuwe vanen bestemd zijn,waren voor een zeer
groot deel juist door hem aan de verschillende
regimenten geleverd. Ik ging verder en vroeg
Ssyffardt, of het niet wenschelijk zou zijn,
zooals in Duitschland gebruikelijk is, eere
regimentscommandanten te benoemen en dan
bij die zeldzame gelegenheid als de eerste dier
titularissen aan te stellen den burger, die beter
vertrouwd was met de moreele begrippen, den
geestes- en gemoedstoestand, het lief en leed, de
wenschen en de nooden van den
Nederlandschen soldaat, en zeker nog meer hart had
voor ons roemrijk leger, dan Z.Ëxc. zelf en
al onze generaals te zamen. Tot mijn niet
geringe verwondering, ik ben er zelf een
beetje nijdig om, heeft Heyllardt me niet eens
met een antwoord verwaardigd en, naar ik
hoor, heeft ook Zeehandelaar nog niets vau
hem vernomen.
Ik vertelde dit geval aan Charles en zei,
omdat ik wel zag dat hij zich een weinig ge
passeerd gevoelde, ik zou zeker jou hebben
voorgedragen, als het voor de Indische regi
menten was geweest, want dat moet ik er
kennen, wat Zeehandelaar voor de
Ilollandsche jongens, die hier blijven, gedaan heeft,
is ver overtroffen nog door jou bemoeiingen
voor Harderwijk en onzen Oost. Ken voor
een heb je je zonen laten dienst nemen in die
roemrijke plialanx, en ik herinner me maar al
te goed hoeveel het heei't ingeluid om je zelf
hier te honden. Door mijne bemiddeling
vernam de Regentes dan ook al lang, dat je
eens plaats genomen had op een mailboot
onder de tusscliendekspassagiers, om je bij
de compagnie te voegen, die naar Atjeh zou
worden gestuurd, en hoe ik en (^uack dat
destijds met inspanning van alle krachten
verhinderd hebben.
Neen, antwoordde Ciiarles, dat is het niet,
waaraan ik op het oogeulilik denk. Wat mij
betreft, ik erken graag dat jij en Zeehande
laar mij in dit geval moesten voorgaan, maar
die heele vaandel historie had voor mij haar
aardigheid verloren. Zooals je weet had ik
uitgevonden, dat op de vaandels de plaatsen
vermeld zouden staan, waar onze dapperen
wonderen hadden verricht; het had er eerst
alles van of dat ook geschieden zou, ik vond
zeiis in het leger bij heel hooge personages
veel sympathie voor mijn denkbeeld, maar
ten slotte heeft (SeyHardt den boel in de war
gestuurd, en waarom,., omdat hij niet kan
velen dat op het vaandel van het zevende
ook de Lindengracht geschreven zou worden.
Dat laatste wapenfeit van onze binnenlandsche
historie na .'.!').. .
\\ as het dat! liep ik uit, en toen ik mij
even bedacht, begreep ik dat hij gelijk had',
want het was mij niet ontgaan, toen ik met
Tienhoven over die vaandels sprak, dat hij
er absoluut iets tegen had beschreven doeken
uit te reiken. Kr zijn van die dingen,
zei hij, die de militaire macht als zoodanig
niet tot oneer verstrekken, maar waarvan de
herinnering dient te worden uitgewischt. Ik
ken uit onze krijgsgeschiedenis wel namen
die je^ bij het spelen van het Wilhelmus en
het glinsteren van den Xedtrlandschun Eeeuw
in goud onder het stralen van een
Oranjczoiinetje liever niet leest." Ik heb dat Ciiarles
evenwel niet gezegd, omdat hij, geprikkeld
als hij was, het misschien wel in zijn krant
zou hebben gezet.
Die verdoemde gevoeligheid weet wat!
Gelukkig zijn niet alle lui zoo, tenminste
Steenkamp, de hoofdcommissaris, scheen me
niets van die sentimentaliteit over zich te
hebben. Toen ik hem over de vaandels sprak,
bij gelegenheid, dat hij zich bij mij kwam
informeeren naar het beste middel om den Raad
te bewegen zich bij de aanstaande
begrootingsdebatten niet, zooals gewoonlijk, met zijn
zaken te bemoeien, en om dien Mijnheer Ger
ritsen een kleinen aanval van podagra te
bezorgen, gaf hij zooveel te verstaan, alsdat
hij met z*jn manschappen voor geen tien
Lindengrachien bang was en ze desnoods
metSt.JMicolaas hem dat woord in banketletters mochten
thuissturen. Zoon vuurvreter.' En toen ik hem
vroeg of hij ais oud-soldaat meende, (later be
hoefte bestond aan nieuwe vaandels voor het le
ger, kwam hij met een opmerking en met een
denkbeeld voor den dag. die me heel aan
nemelijk schenen. Om u de waarheid te
'zeggen, Mijnheer Brommeijer, antwoordde hij,
over het leger matig ik mij liefst geen oor
deel aan, maar dit wil ik u verklaren, uit
een oogpunt van dienstpnestatie, zijn de
regimenten in vergelijking met de
Amsterdamsche politie niet veel anders dan een
rustende schutterij. Overal zijn de sabels
non-actief', behalve bij die corpsen, waarvan
ik de eer heb er een aan te voeren. Het
staande leger heeft wél beschouwd zich te
oefenen in rustig te blijven, de diender
daarentegen is geroepen de rust te bewa
ren; de agent alleen ageert. En nu zou
ik denkeu dat mijn manschappen, die zoo
dikwijls in geheele peletons moeten
opmarcheeren tegen den vijand binnen de veste,
veel meer behoefte hadden aan een vaandel
dan een onzer regimenten, en dat het voor
mijn corps een groote aanmoediging zou zijn.
als ons Ivoninginuetje, bij haar eerstvolgend
bezoek aan Amsterdam, b.v. tusscheu het
i'aleis en het beeld der Eendracht, ook zulk
een krijgsvaaudei kwam uitreiken aan mijn
dapperen diu hun leven wagen voor liet be
houd van orde en rust. Ik ben er zeker van
dat dit een goeden indruk zou maken... Had
den mijn troepen bij gelegenheid van de taptoe...
De vent had gelijk geloof ik. Althans wie
ik er ook over gesproken heb, allen vonden
het idee juist. (Sedert een dag of drie vier
zit dan ook Thérèse een groot stuk gele zij
te borduren, naar een teekening van den
heer liraakensiek .... aan den eenen kant
onder htt Amsterdamsen wapen een brand
kast .... Meer zeg ik niet het moet een.
verrassing blijven.