De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 1 oktober pagina 7

1 oktober 1893 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 849 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De financiën van het Rijk en van de Hoofdstad. (Na Pierson's millioenenrede.) ~U1.A»UAMSTERDAMSCIIE STKDICMAAGD (lot de Xetkrlaiukchc. Maayd): Tante, uw tafel js zoo vol, En mijn buikje is leeg en hol; Mag ik ook een hapje of twee? Julius Pruttelman Brommeijer. Ik ben. thuis ge bleven. Op allerlei manieTen werd ik voor de plechtige uitreiking der vaandels geinviteerd; het had er veel van of Seyffardt zich bij die gelegen heid achter mij ver schuilen wou, al thans zich dacht te dekken met mijn persoonlijkheid. Maar ik heb me niet laten bepraten. Wel had ik het Koning innetje en de Regetites weer eens willen ontmoeten, ik heb die niet gezien sedert dien maaltijd op het Loo tijdens de kabinetsformatie en ik geloof, naar enkele uitdrukkingen van de R.mitz te oordselen, dat het verlangen wederzijdsch was. Maar een gepaste bescheidenheid verhoogt iemands waarde en wie zich liet meest retireert wordt in den regel het meest bageerd. Dat is een van die maximen, waarnaar ik mijd openbare leven heb ingericht on ik heb er mij wdl bevonden. Dat zei ik laatst nog tegen Wolfi', nadat hij in den Roomsen Katholieken Volksbond had gebeden. Wat je daar gedaan hebt, was voortreffelijk, je bent op den goeden weg, je woorden kun nen niet anders dan een heilzame uitwerking hebben, maar mij haddeiv ze er niet toe ge kregen. Je zult zien, daar zijn altijd van die nijdassen die overal gif uitzuigen en die, terwijl jij bezig bent de maatschappij op te bouwen, een scjhoone gelegenheid vin den om je af te breken... Je had dat ge bed in je binnenkaTiör moeten do311 en dan het bestuur in een confidentieel schrijven bericht van je handeling kunnen geven. Nu krijg_ je er last v.in. Natuurlijk wil Patri monium niet minder zijn dan de R. K. Volks bond en evenzoo het Alg. N. Werklieden verbond, Handwerkers Vriendenkring en hoe die dingen meer mogen heeten ; overal zul je nu een goed woordje moeten spreken, zoodat ten slotte je eigen leven, mijn waarde, niet veel anders wordt dan een gebed zonder end." Nu, Wolff is een fideele kerel; hij nam mijn (Vrij nnar fïoxi'cmctir.) raad heel heuschelijk aan, maar maakte toch de opmerking, dat ik goed spreken had, aan gezien ik nooit op vergaderingen kwam en dus ook niet in de noodzakelijkheid verkeerde nu en dan een redenaar van antwoord te dienen, in welk geval je je allicht een beetje in den vorm vergist. Ook daar is veel van aan en mede om die reden houd ik mij bij al die politieke gele genheden op een afstand. Toen de aandrang dan ook sterker werd en het al duidelijker bleek, dat ze mij bij de vaandeluitdeeling met H.H. M.M+ binnen het carró wilden hebben, met hel doel om de burgerij in den waardigsten persoon bij dit militair schouwspel ver tegenwoordigd te zien, opdat zou kunnen uitkomen hoe innig de band is tusschen het gewapende en het niet gewapende Xederlandsche Volk, w7ist ik niet beter te doen dan een remplacant aantewijzen, geheel in den geest van onze militaire wetgeving. Als van zelf viel mijn oog daarbij op onzen Zeehan delaar, directeur der Alg. Militie Verzekering maatschappij. Ik schreef Sey.'iardt, dat deze heer m i. alle qualiteiten in zich vercenigde, die hem op zulk een onderscheiding aanspraak konden doen maken. Zijn naam alleen reeds bewees, dat hij zoo goed als ik >hct Wien Xeêrlandsch bloed" kon aanheffen, indien dat bij die gele genheid gevorderd mocht worden ; dat zijn wieg, zoo zij al niet op de golven gedanst had, toch zeker geschommeld had aan de hand van een vader of moeder, die met het zilte nat had kennis gemaakt, zoodat hij in de hoogste mate verwant was aan dat element, waardoor ons vaderland groot was geworden, en dat nog dagelijks onze beste dichters en prozaschrijvers in vervoering breng!. Vooral, zoo schreef ik, gaf Zeehandelaars tegen woordig bedrijf hem recht op de plaats, die men mij bij die festiviteit had toegedacht. Xieinand had met het leger zooveel aanra kingspunten als hij. De dapperen,waarvoor de nieuwe vanen bestemd zijn,waren voor een zeer groot deel juist door hem aan de verschillende regimenten geleverd. Ik ging verder en vroeg Ssyffardt, of het niet wenschelijk zou zijn, zooals in Duitschland gebruikelijk is, eere regimentscommandanten te benoemen en dan bij die zeldzame gelegenheid als de eerste dier titularissen aan te stellen den burger, die beter vertrouwd was met de moreele begrippen, den geestes- en gemoedstoestand, het lief en leed, de wenschen en de nooden van den Nederlandschen soldaat, en zeker nog meer hart had voor ons roemrijk leger, dan Z.Ëxc. zelf en al onze generaals te zamen. Tot mijn niet geringe verwondering, ik ben er zelf een beetje nijdig om, heeft Heyllardt me niet eens met een antwoord verwaardigd en, naar ik hoor, heeft ook Zeehandelaar nog niets vau hem vernomen. Ik vertelde dit geval aan Charles en zei, omdat ik wel zag dat hij zich een weinig ge passeerd gevoelde, ik zou zeker jou hebben voorgedragen, als het voor de Indische regi menten was geweest, want dat moet ik er kennen, wat Zeehandelaar voor de Ilollandsche jongens, die hier blijven, gedaan heeft, is ver overtroffen nog door jou bemoeiingen voor Harderwijk en onzen Oost. Ken voor een heb je je zonen laten dienst nemen in die roemrijke plialanx, en ik herinner me maar al te goed hoeveel het heei't ingeluid om je zelf hier te honden. Door mijne bemiddeling vernam de Regentes dan ook al lang, dat je eens plaats genomen had op een mailboot onder de tusscliendekspassagiers, om je bij de compagnie te voegen, die naar Atjeh zou worden gestuurd, en hoe ik en (^uack dat destijds met inspanning van alle krachten verhinderd hebben. Neen, antwoordde Ciiarles, dat is het niet, waaraan ik op het oogeulilik denk. Wat mij betreft, ik erken graag dat jij en Zeehande laar mij in dit geval moesten voorgaan, maar die heele vaandel historie had voor mij haar aardigheid verloren. Zooals je weet had ik uitgevonden, dat op de vaandels de plaatsen vermeld zouden staan, waar onze dapperen wonderen hadden verricht; het had er eerst alles van of dat ook geschieden zou, ik vond zeiis in het leger bij heel hooge personages veel sympathie voor mijn denkbeeld, maar ten slotte heeft (SeyHardt den boel in de war gestuurd, en waarom,., omdat hij niet kan velen dat op het vaandel van het zevende ook de Lindengracht geschreven zou worden. Dat laatste wapenfeit van onze binnenlandsche historie na .'.!').. . \\ as het dat! liep ik uit, en toen ik mij even bedacht, begreep ik dat hij gelijk had', want het was mij niet ontgaan, toen ik met Tienhoven over die vaandels sprak, dat hij er absoluut iets tegen had beschreven doeken uit te reiken. Kr zijn van die dingen, zei hij, die de militaire macht als zoodanig niet tot oneer verstrekken, maar waarvan de herinnering dient te worden uitgewischt. Ik ken uit onze krijgsgeschiedenis wel namen die je^ bij het spelen van het Wilhelmus en het glinsteren van den Xedtrlandschun Eeeuw in goud onder het stralen van een Oranjczoiinetje liever niet leest." Ik heb dat Ciiarles evenwel niet gezegd, omdat hij, geprikkeld als hij was, het misschien wel in zijn krant zou hebben gezet. Die verdoemde gevoeligheid weet wat! Gelukkig zijn niet alle lui zoo, tenminste Steenkamp, de hoofdcommissaris, scheen me niets van die sentimentaliteit over zich te hebben. Toen ik hem over de vaandels sprak, bij gelegenheid, dat hij zich bij mij kwam informeeren naar het beste middel om den Raad te bewegen zich bij de aanstaande begrootingsdebatten niet, zooals gewoonlijk, met zijn zaken te bemoeien, en om dien Mijnheer Ger ritsen een kleinen aanval van podagra te bezorgen, gaf hij zooveel te verstaan, alsdat hij met z*jn manschappen voor geen tien Lindengrachien bang was en ze desnoods metSt.JMicolaas hem dat woord in banketletters mochten thuissturen. Zoon vuurvreter.' En toen ik hem vroeg of hij ais oud-soldaat meende, (later be hoefte bestond aan nieuwe vaandels voor het le ger, kwam hij met een opmerking en met een denkbeeld voor den dag. die me heel aan nemelijk schenen. Om u de waarheid te 'zeggen, Mijnheer Brommeijer, antwoordde hij, over het leger matig ik mij liefst geen oor deel aan, maar dit wil ik u verklaren, uit een oogpunt van dienstpnestatie, zijn de regimenten in vergelijking met de Amsterdamsche politie niet veel anders dan een rustende schutterij. Overal zijn de sabels non-actief', behalve bij die corpsen, waarvan ik de eer heb er een aan te voeren. Het staande leger heeft wél beschouwd zich te oefenen in rustig te blijven, de diender daarentegen is geroepen de rust te bewa ren; de agent alleen ageert. En nu zou ik denkeu dat mijn manschappen, die zoo dikwijls in geheele peletons moeten opmarcheeren tegen den vijand binnen de veste, veel meer behoefte hadden aan een vaandel dan een onzer regimenten, en dat het voor mijn corps een groote aanmoediging zou zijn. als ons Ivoninginuetje, bij haar eerstvolgend bezoek aan Amsterdam, b.v. tusscheu het i'aleis en het beeld der Eendracht, ook zulk een krijgsvaaudei kwam uitreiken aan mijn dapperen diu hun leven wagen voor liet be houd van orde en rust. Ik ben er zeker van dat dit een goeden indruk zou maken... Had den mijn troepen bij gelegenheid van de taptoe... De vent had gelijk geloof ik. Althans wie ik er ook over gesproken heb, allen vonden het idee juist. (Sedert een dag of drie vier zit dan ook Thérèse een groot stuk gele zij te borduren, naar een teekening van den heer liraakensiek .... aan den eenen kant onder htt Amsterdamsen wapen een brand kast .... Meer zeg ik niet het moet een. verrassing blijven.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl