De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 8 oktober pagina 2

8 oktober 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

ffi**' DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 850 bedenkt, hoeveel onvoorzichtige, gevaarlijke, ovberroepelijke woorden in die dagen kunnen worden uitgesproken. Het zal een ware vol doening en een reden tot groote dankbaar heid voor de vrienden van den vrede zijn, als zij aan het einde dezer maand, met het oog ?op het veel besproken bezoek, kunnen getuigen: Nitchêvo! 9a n'y fait guère! Nitchévo ! qa, n'y fait rien ! iUIHIItlHIIIIIIIHIItlllllllllimHIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllllinillllUM iimiMimimiiitiiiiiiiiiiiiiiniiiMiinniiiiiiimiiiiiiiiniiiimiiiiiiui Ons Armwezen. Wederom staat de winter voor de deur en kunnen wij opnieuw de schrille openbaring verwachten van de chronisch geworden maat schappelijke ziekte, armoede en werkeloosheid, ?waartegen alle geneesmiddelen tot dusver machteloos zijn gebleven. Of het juiste mid del ooit zal, worden gevonden is de vraag, maar dat er gezonder denkbeelden mogelijk zijn omtrent de wijze van behandeling der kwaal dan die welke tot dusver toepassing vonden, schijnt niet twijfelachtig. Gelukkig daarom dat het ontwaakte publieke leven ook dit vraagstuk meer, althans ernstiger, aan de orde brengt dan vroeger en dat ook de wetenschap" meer en meer geschokt raakt in het geloof van de deugdelijkheid der midde len die tot op dit oogenblik nog door velen als de ware worden beschouwd. Merkwaardig ook in dit opzicht is een geschrift van mr. H. Sraissaert, dat dezer dagen bij Beijers te Utrecht verscheen en tot titel draagt "Bet Aandeel van den Staat in de Verzorging der Armen". Het is een helder geschreven histo rische, statistische en critische beschouwing over onze armenwet en hare werking, die, behalve andere, vooral deze verdienste heeft, dat ze laat zien hoe het niet moet zijn. Niet moet het zijn zooals het tot heden in ons vaderland geweest is, dit blijkt duidelijk uit nir. Smissaert's betoog. Hij gaat in het his torisch gedeelte aan de hand van officieele bescheiden doel en werking na der armenwet van 1804, vóór en na de wijziging daarin in 1870 gebracht. Opmerkelijk is het daarbij te zien hoe Thorbecke, die gedurende zij n eerste ministerie zoo veel mocht tot stand brengen, er niet in mocht slagen zijn denkbeelden om trent ons armwezen te verwezenlijken. Bij zijn ontwerp van 1851 ging hij uit van het beginsel van werkelijke staatszorg voor de armen en, hoewel zijn voorstel tengevolge der Aprilbeweging _onafgedaan bleef, schijnt het zeer twijfelachtig of het, wanneer het in behandeling ware gekomen, toch wel zou zijn aangenomen, als men nagaat hoeveel bezwaar dit beginsel ook nu nog ontmoet althans bij de bezittende klasse. Wel was men in 185A feitelijk op wegnaar overheids-armenzorg doordat het langzamerhand gewoonte begon te worden dat de gemeente bijpaste wat de diakoniën tekort kwamen, maar het streven van die dagen was juist om aan dezen toestand te ontkomen. De minister Van Reenen, die de armenwet van 185-1 tot stand bracht, legde dan ook in onze wet geving het hoofdbeginsel dat er nog aan ten grondslag ligt, de regel namelijk, dat de armen zorg in hoofdzaak moet worden overgelaten aan de kerkelijke en bijzondere instellingen van weldadigheid en dat de overheid slechts mag optreden bij wijze van politiemaatregel ingeval van onvermijdelijke noodzakelijkheid: kerkelijke en bijzondere armenzorg regel, bur gerlijke armenzorg aanvulling, zoo was de leuze Dit tweeslachtige stelsel zou weldra blijken zeer noodlottig te werken voor de armen en zelfs volstrekt niet te zullen leiden tot het doel dat men zich had voorgesteld: de overbrenging der armenzorg zooveel moge lijk naar de kerkelijke en particuliere liefda digheid. Groen noemde het systeem toen het voorgesteld werd dan ook reeds dadelijk een slaapdrank aan de kerkelijke en parti culiere liefdadigheid en werkelijk zien wij reeds spoedig een wedstrijd tusschen de over heid en de Kerk om elkander de last der armen op den hals te schuiven ten koste na tuurlijk van de ongelukkigen die hulp noodig hadden. Aan de Kerk komt de twijfelachtige eer toe van in dit opzicht het meeste succes te hebben gehad en niet teii onrechte verweet haar de heer Blaupot ten Cate dat zij, die tegenover het ontwerp van Thorbecke geroe pen had, dat de christelijke liefdadigheid haren gezegenden invloed slechts zou kunnen uitoefenen wanneer haar volkomen vrijheid werd gegund, nu zij die vrijheid had gekre gen niet schroomde daarvan het ergerlijkste misbruik te maken. Wat de diakenen aan het armwezen ten koste legden werd steeds minder, het aandeel der overheid dientenge volge steeds qrooter; het verschil daalde van ?1452.000 in' 1855 tot n.OÜG.ÜOÜin 18GG en zoo moest de wetgever van 1870 als de hoofd kwaal der wet van 1854 aanwijzen 'den trapsgewij%en overgang van de armenzorg op de bur gerlijke gemeenten en hare fondsen", precies dus het tegenovergestelde van hetgeen de wetgever zich had voorgesteld. Wat bij zulke praktijken het lot der armen moet zijn, zal zeker wel geen be toog behoeven. In plaats van nu in deze feiten een vingerwijzing te zien dat de kerkelijke liefdadigheid onbekwaam of onwillig is om de zorg voor de armen pp zich te nemen en dat het dus noodig is, zij het clan ook alleen bij wijze van politiemaatregel, de zorg der overheid uit te breiden, trachtte de wetgever in 1870 juist met verscherpter middelen de kerkelijke instellingen den weg op te drin gen dien zij blijkbaar niet op wilden. Men meende daartoe het middel gevonden te hebbsn door wijziging van het domicilie van onderstand.1) Tot dusver was het wettelijk ') Gemeente die verplicht is den arme te ondersteunen. domicilie de geboorteplaats en het kerkelijk domicilie de plaats van werkelijke inwoning der armen. In dit verschil had de Kerk maar al te dikwijls een reden gezocht om de armen van zich at te schuiven. ^Bracht men dus ge lijkheid door het domicilie van geboorte te vervangen door het domicilie van werkelijk verblijf, dan, meende de wetgever van 1870, zou het wel beter worden en een einde ko men aan het streven om de armenzorg op de burgerlijke gemeente te doen overgaan. Dat men ook bij deze regeling van de armenzorg weer dacht aan alles, behalve aan de armen springt in het oog: de Staat schuift alles van zich af, de Kerk had bewezen hetzelfde te willen, maar toch wilde men zelfs van het opleggen door den Staat van eenigerlei ver plichting aan de kerkelijke instellingen niet weten. Is nu na 1870 het doel bereikt dat de wet gever zich had voorgesteld. Uit de cijfers die de heer Smissaert ons ook hieromtrent mede deelt blijkt hoogstens dat de kwaal" de trapsgewijze overgang der armenzorg op de burgerlijke gemeente is tot staan gebracht. Bedroeg het aandeel der instellingen waarbij de burgerlijke overheid betrokken was in ISüÓ ongeveer 49-4 ptlt. en dat der kerkelijke en particuliere liefdadigheid 51.6 pG't., in het jaar 1800 bedroegen deze cijfers 42.8 pCt. en 57-2 put. Men zou dus zelfs kunnen zeggen dat de kerkelijke en particuliere liefdadigheid haar leven eenigszins hebben verbeterd, maar après tout blijft het toch maar een feit dat, wat de een meer doet de ander minder verricht en dat dus het lot der armen wat bij de ar menzorg toch wel als de hoofdzaak zal mogen worden beschouwd er niet veel beter op is geworden. Het lot der armen hoofdzaak bij armen zorg: een axioma zou men zeggen en toch was het juist dit axioma dat onze wetgever maar steeds heeft uit het oog verloren Aan den geest onzer staatsinstellingen ligt dit niet, wel aan den geest van hen die na 1S1S die staatsinstellingen hebben beheerscht. Reeds bij de Grondwet van 1814 wordt het armbestuur afe een zaak van hoog belang'' aanbevolen aan de aanlcmdctide zorg der Regeering," en tot op den huldigen oogen blik is het armbestuur een voorwerp van de aanhoudende zorg der Regeering gebleven, doch helaas slechts op het papier waarop onze Grondwet geschreven staat. Het is in derdaad allertreurigst te zien hoe dezelfde soort van lieden, die, waar het aankomt op de uitbreiding van volksrechten, de rust van ons land wel in gevaar durven bren gen door vast te houden aan grondwette lijke bezwaren die alleen sy ?.elcc,n zien, steeds stelselmatig het oog hebben gesloten ge houden voor het zeer positieve en voor een ieder duidelijke voorschrift der Grondwet, dat het armwezen een voorwerp moet zijn hunner aanhoudende zorg, ja hoe zij zelfs lijnrecht in strijd met dit uitdrukkelijk bevel de zorg voor de armen steeds van zich af op anderen hebben trachten te schuiven. Toch heeft het hun aan herinneringen aan hun plicht niet ontbroken noch in de practijk noch in de theorie. Een enkele blik op het leven deiarmen kan hen doen zien dat er van armenxorg geen sprake is; de periodieke noodkre ten der particuliere liefdadigheid, die in den laatsten tijd zelfs wanhoopskreten zijn gewor den, bewijzen dat de Kerk en de bijzondere personen machteloos staan; de ongelijke, druk die de burgerlijke armenzorg ui toefen t op de ver schillende gemeenten, waarvan de armste na tuurlijk het zwaarst worden gedrukt, leidt tot toestanden die inderdaad onhoudbaar zijn.getuigebijv.de Frieschegemeente Oostdongcraderl, waar de uitgaven voor het armwezen 43 pCt. be dragen vanhettotaal;hetontbreken van toezicht en leiding van overheidswege heeft tengevolge dat de zoo noodige concentratie en samen wer king der verschillende liefdadigheidsinstellin gen wordt gemist waardoor eene stelselloos on oordeelkundige bedeeling ontstaat, die het pau perisme eer bevordert dan tegengaat. Dit alles zijn verschijnselen die bewijzen datdeStaatzijn grondwetligen plicht ten aanzien der armen zorg heeft verzuimd, terwijl de toenemende onveiligheid van personen en goederen, de elk jaar stijgende onrust onder de werkeloozen ons doen zien, dat die zorg zelfs als poli tiemaatregel ten eenenmale onvoldoende moet worden geacht. Wij wezen er reeds op hoe weinig de liberalen in dit opzicht van hun voorganger Thorbecke hebben willen leeren. Hij toch wees bij herhaling op de taak die de Staat hier te vervullen heeft. De wettelijke regeling, door de grondwet gevorderd zegt hij in zijne Memorie van Toelichting tot het ontwerpvan 1851 betreft het armbestuur in geheel zijn omvang." Daarom meende hij dat de ver schillende instellingen niet vrij mochten wor den gelaten maar dat samenwerking moest worden voorgeschreven ten einde door concentratie te komen tot regelmatige werking, ja verkondigde hij zelfs, dat de Grondwet ver oorlooft verder te gaan en »de geheele armen zorg als een publieke dienst" te beschouwen. Hetgeen de heer Smissaert ons in zijn his torisch overzicht omtrent al deze dingen te leeren geeft is inderdaad zeer de moeite waard en het mag als een aanwinst worden beschouwd dat iemand die een zoo doorwrochte studie van de zaak heeft gemaakt, mede tot de conclussie komt dat de Staat de arm/:erxorging heeft te beschouwen in -verband mei de veiligheid, de orde, de welvaart en de gewndlteid van hel volk." »De Regeering, van wie het armbestuur een voorwerp van aanhoudende zorg is zegt hij moet in de eerste plaats, wat haar eigen aandeel in de ondersteuning der behoeftigen betreft, zoeken naar de beste wijze waarop die ondersteuning kan geschieden; in de tweede plaats zorgen dat de Kerk en de bijzondere personen niet door onverstan dige inrichting der werkzaamheden het pau perisme doen toenemen; en tevens door cen tralisatie van alle pogingen er naar streven met de ten dienste staande middelen het grootst mogelijke resultaat te verkrijgen." De ontwikkeling dezer stellingen vormt den inhoud van een afzonderlijk hoofdstuk in mr. Smissaert's werk, waarop wij in een vol gend artikel terugkomen. Socius. linmiiiiiiiuii MUI i iiiiiiiimiu IIIIIIIIIIM TOONL MVZILK Het Tooneel. Bij -Tiet Nederlandsch Tooneel" vindt De bruiloft te Valeni, tooneolspel in vier bedrijven naar het Duitsch van Ludwig Ganghofer en Marco Brociner, veel bijval. Ruim twee jaar geleden werd het in het -Salon des Varié'ós' vertoond en schijnt ook toen in den smaak te zijn gevallen. liet dubbele succes bewijst voor de zooveelste maal, dat voor het groote publiek bij een tooneelvertooning het dramatische, het spannende en schokkende nog steeds de hoofdzaak is, dat het veel vergeeft en door de vingers ziet. in dien het maar op zijn tijd wordt wakker ge schud, onthutst en verbaasd. De groote verdienste van De bruiloft te Valeni is, dat het keur van treffende en aandoenlijke melodranlatooneelen bezit. Of het daarom een mooi melodrama is 'i Ik zou het niet willen beweren. Het bijzondere van een mooi, echt melodrama bestaat hierin, dat het, zoo het kan ook wat de handeling, doch in ieder geval wat de personen betreft, de duidelijkheid en helderheid zelf is, dat men na het eerste bedrijf weet, dit is de held, dit de verrader, dit de miskende onschuld, dit de edele figuur, enz., enz. Door zulk een rudi mentaire karakteristiek maakt de auteur het zich zelf, doch ook den toeschouwer gemakkelijk. Men weet waaraan men zich te houden heeft en wacht rustig en vol vertrouwen op de dingen, die ko men zullen. De bmi/oft te Vdle.ni mist deze onschatbare melodramadeugd. De personen zijn te weinig n en eenzijdig, te weinig engel of duivel, liet zijn gewone dwergmeiischjes, die zich zelf niet kennen en vertrouwen, die niet weten wat zij willen en beoogen. Het gril lige en raadselachtige in het karakter der hel din is desnoods te verklaren en te verdedigen; zij is een Zigeunerin (het drama speelt in Itumeuic) en mag dus een beetje inconsequent zijn. \\ at geeft den anderen echter het recht er deze Zigenner-liebbelijkheid op na te honden? Van het eerste tooneel tot het laatste zit men voort durend in twijfel en onzekerheid ; geen enkele gebeurtenis verwacht men of ziet men aanko men ; ieder bedrijf, ieder tooneel staat op zich zelf; op de expositie had een geheel andere han deling kunnen volgen dan de schrijvers laten volgen; terwijl wij n groote belangstelling moes ten gevoelen, worden wij met vele kleine verrassinkjes afgescheept on naar huis gestuurd. \Vat ik mij van do geschiedenis herinner komt in hoofdzaak hierop neer. Sanda, een arm Xigeunerkind. is verliefd op .lonel Kortimat, een mooien, jongen liojaar, doch trouwt met AristMc Notara, een loelijken ouden Bojaar; dit schijnt niet bijzon der logisch ; men dient echter ook te weten, dat Sanda do Zigeuner-ellende en ontberingen moois en zich daarom niet lang bedenkt als haar de gele genheid wordt geboden con rij k o Kojarenvrouw te worden. In de bruidsnacht gebeurt allerlei vreeselijks. Sanda hoeft eerst een gesprok mot .lonol en ontdekt,dathij mots van haar wil weten,dan eo/i ge sprek mot haar vader.waaruit blijkt dat Xotara haar moeder heeft doodgemarteld, ton slotte een gesprek mot don niismaaktcn Tschuku, oen door Sanda afge wezen aanbidder, die beschonken is on haar een fleschje vergift cadeau doot. Al deze onthullingen maken S inda wanhopend. Zij schenkt hot vergift in een glas wijn, wil het uitdrinken, doch wordt gestoord door haar echtgenoot, die eveneens be schonken is, hot glas grijpt on leegdrinkt. In liet volgou do bedrijf wordt Sanda door Tschukii lastigge vallen. IIij is ot'licior van justitie en dreigt haar te znllen aanklagen, indien zij niet de zijne wordt. San da bedankt voor de eer. In het laatste bedrijf krijgen wij do gorechtszitting, waar het als bij do moeste tooncelgerechtszittingen amusant familiaar toegaat en die tot niets leidt, daar Sanda niet veroor deeld of vrijgesproken (het eenige wat ons kan inte resseoren) doch doodgeschoten wordt. Ken troep oproerigo boeren dringt de gereclitszaal binnen; een schot valt; de arme Sanda is getroffen. De hoofdpersoon is dood en het drama natuurlijk uit. Van het spel der vertolkers heb ik slechts in enkele toonoelen genoten, al erken ik gaarne, dat allen hun beste beentje voorzetten. De jammerlijkste rol is zeker wel die van .lonel, den Titf/endheld, doch ook de overige zijn niet alle oven dankbaar. De heer Bouwmeester had van Tschuku een mooi type gemaakt, dat ik nog mooier zou gevonden hebbeu, indien het een bootje bontor en forscher ware geweest. Ook het tempo schoon mij te langzaam. Als Sanda had mevrouw Kronkel vooral gelegenheid haar groote virtuosi teit te laten bewonderen. Jlet mooist, het meest voornaam en artistiek vond ik voor mij haar spel in het derde bedrijf. (Irime en uiterlijk waren vooral in den beginne voortreffelijk. Hot geglim en ge schitter van haar on oogen, van kleed en sieraden maakte een mooi effect. Over de vertaling van Dixon valt hot moeilijk een oordeel uit te sproken. De dialoog was leelijk, de taal gezwollen, doch heide misschien niet erger dan in hot oorspronkelijke. De misc-en-sei.ne was (Rumeeiisch V) bont en prachtig. Der Biberpeh, het nieuwe stuk van (Jcrhart llauptmann, door het Deutsche Theater" te Herlijn vertoond, schijnt geen succes te zijn geweest. De eerste twee bedrijven vonden veel bijval, de heide volgende, een herhaling van de voor afgaande, verbaasden en ontstemden; de eindindruk was ongunstig, wijl de handeling plot seling en zonder bevredigende oplossing af breekt, llauptmann noemde zijn werk een »Diebskomödie". De hoofdpersoon is een verwaand en onbeduidend kantonrechter, die meent de wijsheid in pacht te hebben, die den mond vol heeft over zijn plichten en verantwoordelijkheid, doch zjjn ambt vervult op een wijze, die zijn ongeschikt heid daarvoor afdoende bewijst. De gevaarlijkste individuen zijn volgens hem niet dieven en moor denaars, maar vrijdenkers. De vrijdenkers zijn zgn nachtmerrie; hij tobt er over en droomt er van. Vrouw Wolft', een dorps-lady Macbeth, een slimme feeks, die hoogerop wil, die haar man in het kwaad voorgaat en onderwijst,steelt eerst eenige bossen hout en later een kostbaren pels van den rentenier Krüger. De zaak komt voor den rechter. Deze kan van de goede vrouw Woltt', geen kwaad en van den rentenier, die voor vrijdenker doorgaat, geen goed hooren. Aan de uitspraken van den getuige Pfeiffer kent hij niet de minste waarde toe; Pfeiffer, een privaatdocent, leest Lassalle en dat is genoeg om hem bij den rechtzinnigen magis traatspersoon verdacht te maken. Het eind van de geschiedenis is, dat de bestolene een standje en de dievegge een pluimpje krijgt en de rech ter meent een wonderfraai en scherpzinnig oor deel te hebben uitgesproken. Wie Der Biberpelz als satire beschouwt, en als zoodanig moet het natuurlijk worden beschouwd, zal van oordeel zijn, dat de handeling wel degelijk afloopt en het er weinig toe doet, wat er verder van de familie Wolft' terecht komt. Van Hauptman zullen in dit seizoen nog twee nieuwe stukken worden vertoond, s'IIannerle", oen »Marchendichtung" met muziek, dat door het »Königliche Schauspielhaus" in studie is genomen en een groot drama >Krieg den Bauern", waarvan het »Théatre Lïbre" te Parijs en de «Freie Bühne" te Berlijn de primeur zullen hebben. Daarentegen zal- men van drie der moest bekende Duitsche dramaturgen van het oogenblik, van von Wildenbruch, Sudermann on Fulda, dozen winter geen nieuw werk te zien krijgen. Het meeste succes hebben op dit oogenblik te Berlijn twee niet Duitsche stukken, in het »Adolf Ernst- Theater" »De tante van Charlie", de Engelscho klucht, die ook te onzent zoozeer in den smaak is gevallen on waarom op 't oogenb.ik door de Duit sche tooneeldiroctics en toonoelspelers wordt ge vochten en in de Tleichshallen", een cafó-chantantschouwburg, Buckelhans'' alias >.(ean Mayeux'', het rnimodrama, dat in hot afgeloopen seizoen te Parijs zoo buitengewoon succes, eenigszins eenswccci(t"ise<indule behaalde, oen moord- on verleidings geschiedenis, spelende onder Ali>honsen, Crigolettes en dergelijk gespuis. Te Berlijn wordt het ver toond door dezelfde artisten, dio het te Parijs creëerden. De Borlijnsche kritiek was vol lof voor hun prestaties en erkende, dat Dnitsche tooneelspelers hot drama niet zoo aangrijpend en ver pletterend zouden kunnen vertolken. H. J. .Mi:inj.;i;. Muziek in de hoofdstad. Onvoldoende belezeuheiden onvoldoende litteraire ontwikking komen bij operazangeressen cu zangers nog al eens voor. J)it komt vooral uit, bij opera's, die b;;werkt zijn naar tragedies en andere werken van groote dichtcrs. Jvjii ontwikkeld vertolker kan nog wel iets terecht, brengen van oen dour den lii>rettist ver minkt karakter, doch wanneer de zanger op zijn beurt eene verminkte persoonlijkheid gaat beder ven, wordt de zaak Ix.'deukelijk. _ Deze gedachte kwam bij mij op, toen ik in de Ncd. Opera M'_i,j,/i,,i hoorde. l)c heer F. ."imueslers, die als V\~i!li.:lni .Meister debuteerde, maakte doethe's held nog onmogelijker dan de librettist heel'i, gedaan. Bij ziju eerste optreden deed hij, alsof In'j in de laatste acte van een melodrama, een onschuldig veroordeelde aan de doodstraf kwam onttrekken en zyne eerste woorden tot Mi<j,,0ii klonken als de aandoenlijkste liefdesverklaring. Daardoor ver viel natuurlijk geheel de indruk, wanneer Willi.dn in liet tweede ucdnjf ontwaart, dat dit, kind ceiie vrouw is geworden, dio liefde kaïi opwekken. Ik dacht alweer aan Berlioi' gezegde, dat ik voor kort aanhaalde: J.'',iu.wK ffc.q,r,'sxtl,ii. Dat deze zanger vee) werd gt'UjipIaiulisseeni spreekt van zeil, wani hij kan hard zuigen en de hooge tonen met krucut nitstooten, en hij zingt, vooral daar waar liet geen pas geeft, overgevoelig. Aleer mag men van een tenor in de Opera hensch niet ver langen zoo schijnt het publiek aldaar er althans over te deuken. Hiel is toch jammer dat deze zanger geen beter geunuk van zijne hem geschonken goede stemimddeleii weet te maken). Ik moet er bijvoegen, dut liet applaus den geheeleii avond een beetje vreemd karakter droeg. De meest mislukte gedeelten werden warm eu aanhoudend toegejuicht, zoodat ik zelfs vrees dat sommiger handen uien avond pijn zullen gedaan heb ben, misschien wel zijn opgezwollen. Over nicj. Oekct, die \\Liijnnn vertolkte, valt weinig ^te zeggen. Alleen merk ik op dat er iets kinderiijks 111 haar. optreden was: in dien zin, dat zij den indruk maakte van een jong meisje dat op school een les opzegt, die zij niet al te best kent; voorgedragen zonder uitdrukking en zonder begrip van den inhoud. Gelukkig is liet voor de A'ed. Opera, dat zij goede en gewaardeerde krachten bc/at, want het vrij talrijke clubje debutanten heeft een allertreurigstcu indruk gemaakt. Ik vraag nog eens: wie is toch in vredesnaam de muzikale raadsman van den heer de Groot geweest bij het engageeren van de nieuwe leden : l lij heelt door zijn advies aan deze stichting al oen zeer slechten dienst bewezen, en het zal uu veel inspanning kosten, al hetgeen onbruikbaar gebleken is, door iets beters te vervangen. Die vervanging is echter noodzakelijk, en is wellicht, het best te verkrijgen door gasten te laten optreden. \Vel is dit voor gewone gevallen geen aanbevelingswaardig hulpmiddel,, doch uu is het m. i. de beste weg. Ten slotte voeg ik er nog bij, dat Mevr. EngeleuSewing ver boven hare omgeving stond als l'lnline. In vocaal opzicht beheerscht -zij hare partij lang niet overal, doch zij was de oase in deze muzikale woestenij. Doch thans wil een heuchelijker bericht omtrent de Xed. Opera mededcelcn, namelijk de aanstaande opvoering van l'i/t/yliacci (l'tiljtis) van eeu der jongere componisten uit Italië. R. Leoncavallo.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl