Historisch Archief 1877-1940
ffi**'
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
850
bedenkt, hoeveel onvoorzichtige, gevaarlijke,
ovberroepelijke woorden in die dagen kunnen
worden uitgesproken. Het zal een ware vol
doening en een reden tot groote dankbaar
heid voor de vrienden van den vrede zijn, als
zij aan het einde dezer maand, met het oog
?op het veel besproken bezoek, kunnen getuigen:
Nitchêvo! 9a n'y fait guère!
Nitchévo ! qa, n'y fait rien !
iUIHIItlHIIIIIIIHIItlllllllllimHIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllllinillllUM
iimiMimimiiitiiiiiiiiiiiiiiniiiMiinniiiiiiimiiiiiiiiniiiimiiiiiiui
Ons Armwezen.
Wederom staat de winter voor de deur en
kunnen wij opnieuw de schrille openbaring
verwachten van de chronisch geworden maat
schappelijke ziekte, armoede en werkeloosheid,
?waartegen alle geneesmiddelen tot dusver
machteloos zijn gebleven. Of het juiste mid
del ooit zal, worden gevonden is de vraag,
maar dat er gezonder denkbeelden mogelijk
zijn omtrent de wijze van behandeling der
kwaal dan die welke tot dusver toepassing
vonden, schijnt niet twijfelachtig. Gelukkig
daarom dat het ontwaakte publieke leven ook
dit vraagstuk meer, althans ernstiger, aan de
orde brengt dan vroeger en dat ook de
wetenschap" meer en meer geschokt raakt in
het geloof van de deugdelijkheid der midde
len die tot op dit oogenblik nog door velen
als de ware worden beschouwd. Merkwaardig
ook in dit opzicht is een geschrift van mr.
H. Sraissaert, dat dezer dagen bij Beijers te
Utrecht verscheen en tot titel draagt "Bet
Aandeel van den Staat in de Verzorging der
Armen". Het is een helder geschreven histo
rische, statistische en critische beschouwing
over onze armenwet en hare werking, die,
behalve andere, vooral deze verdienste heeft,
dat ze laat zien hoe het niet moet zijn. Niet
moet het zijn zooals het tot heden in ons
vaderland geweest is, dit blijkt duidelijk uit
nir. Smissaert's betoog. Hij gaat in het his
torisch gedeelte aan de hand van officieele
bescheiden doel en werking na der armenwet
van 1804, vóór en na de wijziging daarin in
1870 gebracht. Opmerkelijk is het daarbij te
zien hoe Thorbecke, die gedurende zij n eerste
ministerie zoo veel mocht tot stand brengen,
er niet in mocht slagen zijn denkbeelden om
trent ons armwezen te verwezenlijken. Bij
zijn ontwerp van 1851 ging hij uit van het
beginsel van werkelijke staatszorg voor de
armen en, hoewel zijn voorstel tengevolge
der Aprilbeweging _onafgedaan bleef, schijnt
het zeer twijfelachtig of het, wanneer het in
behandeling ware gekomen, toch wel zou zijn
aangenomen, als men nagaat hoeveel bezwaar
dit beginsel ook nu nog ontmoet althans bij de
bezittende klasse. Wel was men in 185A feitelijk
op wegnaar overheids-armenzorg doordat het
langzamerhand gewoonte begon te worden dat
de gemeente bijpaste wat de diakoniën tekort
kwamen, maar het streven van die dagen was
juist om aan dezen toestand te ontkomen. De
minister Van Reenen, die de armenwet van 185-1
tot stand bracht, legde dan ook in onze wet
geving het hoofdbeginsel dat er nog aan ten
grondslag ligt, de regel namelijk, dat de armen
zorg in hoofdzaak moet worden overgelaten
aan de kerkelijke en bijzondere instellingen
van weldadigheid en dat de overheid slechts
mag optreden bij wijze van politiemaatregel
ingeval van onvermijdelijke noodzakelijkheid:
kerkelijke en bijzondere armenzorg regel, bur
gerlijke armenzorg aanvulling, zoo was de
leuze Dit tweeslachtige stelsel zou weldra
blijken zeer noodlottig te werken voor de
armen en zelfs volstrekt niet te zullen leiden
tot het doel dat men zich had voorgesteld:
de overbrenging der armenzorg zooveel moge
lijk naar de kerkelijke en particuliere liefda
digheid. Groen noemde het systeem toen het
voorgesteld werd dan ook reeds dadelijk
een slaapdrank aan de kerkelijke en parti
culiere liefdadigheid en werkelijk zien wij
reeds spoedig een wedstrijd tusschen de over
heid en de Kerk om elkander de last der
armen op den hals te schuiven ten koste na
tuurlijk van de ongelukkigen die hulp noodig
hadden. Aan de Kerk komt de twijfelachtige
eer toe van in dit opzicht het meeste succes
te hebben gehad en niet teii onrechte verweet
haar de heer Blaupot ten Cate dat zij, die
tegenover het ontwerp van Thorbecke geroe
pen had, dat de christelijke liefdadigheid
haren gezegenden invloed slechts zou kunnen
uitoefenen wanneer haar volkomen vrijheid
werd gegund, nu zij die vrijheid had gekre
gen niet schroomde daarvan het ergerlijkste
misbruik te maken. Wat de diakenen aan
het armwezen ten koste legden werd steeds
minder, het aandeel der overheid dientenge
volge steeds qrooter; het verschil daalde van
?1452.000 in' 1855 tot n.OÜG.ÜOÜin 18GG en
zoo moest de wetgever van 1870 als de hoofd
kwaal der wet van 1854 aanwijzen 'den
trapsgewij%en overgang van de armenzorg op de bur
gerlijke gemeenten en hare fondsen", precies dus
het tegenovergestelde van hetgeen de wetgever
zich had voorgesteld. Wat bij zulke praktijken
het lot der armen moet zijn, zal zeker wel geen be
toog behoeven. In plaats van nu in deze feiten
een vingerwijzing te zien dat de kerkelijke
liefdadigheid onbekwaam of onwillig is om
de zorg voor de armen pp zich te nemen en
dat het dus noodig is, zij het clan ook alleen
bij wijze van politiemaatregel, de zorg der
overheid uit te breiden, trachtte de wetgever
in 1870 juist met verscherpter middelen de
kerkelijke instellingen den weg op te drin
gen dien zij blijkbaar niet op wilden. Men
meende daartoe het middel gevonden te
hebbsn door wijziging van het domicilie van
onderstand.1) Tot dusver was het wettelijk
') Gemeente die verplicht is den arme te
ondersteunen.
domicilie de geboorteplaats en het kerkelijk
domicilie de plaats van werkelijke inwoning
der armen. In dit verschil had de Kerk maar
al te dikwijls een reden gezocht om de armen
van zich at te schuiven. ^Bracht men dus ge
lijkheid door het domicilie van geboorte te
vervangen door het domicilie van werkelijk
verblijf, dan, meende de wetgever van 1870,
zou het wel beter worden en een einde ko
men aan het streven om de armenzorg op de
burgerlijke gemeente te doen overgaan. Dat
men ook bij deze regeling van de armenzorg
weer dacht aan alles, behalve aan de armen
springt in het oog: de Staat schuift alles
van zich af, de Kerk had bewezen hetzelfde
te willen, maar toch wilde men zelfs van het
opleggen door den Staat van eenigerlei ver
plichting aan de kerkelijke instellingen niet
weten.
Is nu na 1870 het doel bereikt dat de wet
gever zich had voorgesteld. Uit de cijfers die
de heer Smissaert ons ook hieromtrent mede
deelt blijkt hoogstens dat de kwaal" de
trapsgewijze overgang der armenzorg op de
burgerlijke gemeente is tot staan gebracht.
Bedroeg het aandeel der instellingen waarbij
de burgerlijke overheid betrokken was in ISüÓ
ongeveer 49-4 ptlt. en dat der kerkelijke en
particuliere liefdadigheid 51.6 pG't., in het jaar
1800 bedroegen deze cijfers 42.8 pCt. en 57-2
put. Men zou dus zelfs kunnen zeggen dat de
kerkelijke en particuliere liefdadigheid haar
leven eenigszins hebben verbeterd, maar après
tout blijft het toch maar een feit dat, wat de
een meer doet de ander minder verricht en
dat dus het lot der armen wat bij de ar
menzorg toch wel als de hoofdzaak zal mogen
worden beschouwd er niet veel beter op
is geworden.
Het lot der armen hoofdzaak bij armen
zorg: een axioma zou men zeggen en toch
was het juist dit axioma dat onze wetgever
maar steeds heeft uit het oog verloren Aan
den geest onzer staatsinstellingen ligt dit
niet, wel aan den geest van hen die na 1S1S
die staatsinstellingen hebben beheerscht.
Reeds bij de Grondwet van 1814 wordt het
armbestuur afe een zaak van hoog belang''
aanbevolen aan de aanlcmdctide zorg der
Regeering," en tot op den huldigen oogen
blik is het armbestuur een voorwerp van de
aanhoudende zorg der Regeering gebleven,
doch helaas slechts op het papier waarop
onze Grondwet geschreven staat. Het is in
derdaad allertreurigst te zien hoe dezelfde
soort van lieden, die, waar het aankomt
op de uitbreiding van volksrechten, de rust
van ons land wel in gevaar durven bren
gen door vast te houden aan grondwette
lijke bezwaren die alleen sy ?.elcc,n zien,
steeds stelselmatig het oog hebben gesloten ge
houden voor het zeer positieve en voor een ieder
duidelijke voorschrift der Grondwet, dat het
armwezen een voorwerp moet zijn hunner
aanhoudende zorg, ja hoe zij zelfs lijnrecht
in strijd met dit uitdrukkelijk bevel de zorg
voor de armen steeds van zich af op anderen
hebben trachten te schuiven. Toch heeft het
hun aan herinneringen aan hun plicht niet
ontbroken noch in de practijk noch in de
theorie. Een enkele blik op het leven
deiarmen kan hen doen zien dat er van
armenxorg geen sprake is; de periodieke noodkre
ten der particuliere liefdadigheid, die in den
laatsten tijd zelfs wanhoopskreten zijn gewor
den, bewijzen dat de Kerk en de bijzondere
personen machteloos staan; de ongelijke, druk
die de burgerlijke armenzorg ui toefen t op de ver
schillende gemeenten, waarvan de armste na
tuurlijk het zwaarst worden gedrukt, leidt tot
toestanden die inderdaad onhoudbaar
zijn.getuigebijv.de Frieschegemeente Oostdongcraderl,
waar de uitgaven voor het armwezen 43 pCt. be
dragen vanhettotaal;hetontbreken van toezicht
en leiding van overheidswege heeft tengevolge
dat de zoo noodige concentratie en samen wer
king der verschillende liefdadigheidsinstellin
gen wordt gemist waardoor eene stelselloos on
oordeelkundige bedeeling ontstaat, die het pau
perisme eer bevordert dan tegengaat. Dit alles
zijn verschijnselen die bewijzen datdeStaatzijn
grondwetligen plicht ten aanzien der armen
zorg heeft verzuimd, terwijl de toenemende
onveiligheid van personen en goederen, de
elk jaar stijgende onrust onder de
werkeloozen ons doen zien, dat die zorg zelfs als poli
tiemaatregel ten eenenmale onvoldoende moet
worden geacht. Wij wezen er reeds op hoe weinig
de liberalen in dit opzicht van hun voorganger
Thorbecke hebben willen leeren. Hij toch wees
bij herhaling op de taak die de Staat hier te
vervullen heeft. De wettelijke regeling, door
de grondwet gevorderd zegt hij in zijne
Memorie van Toelichting tot het ontwerpvan
1851 betreft het armbestuur in geheel zijn
omvang." Daarom meende hij dat de ver
schillende instellingen niet vrij mochten wor
den gelaten maar dat samenwerking moest
worden voorgeschreven ten einde door
concentratie te komen tot regelmatige werking,
ja verkondigde hij zelfs, dat de Grondwet ver
oorlooft verder te gaan en »de geheele armen
zorg als een publieke dienst" te beschouwen.
Hetgeen de heer Smissaert ons in zijn his
torisch overzicht omtrent al deze dingen te
leeren geeft is inderdaad zeer de moeite waard
en het mag als een aanwinst worden beschouwd
dat iemand die een zoo doorwrochte studie
van de zaak heeft gemaakt, mede tot de
conclussie komt dat de Staat de arm/:erxorging
heeft te beschouwen in -verband mei de
veiligheid, de orde, de welvaart en de gewndlteid
van hel volk."
»De Regeering, van wie het armbestuur een
voorwerp van aanhoudende zorg is zegt
hij moet in de eerste plaats, wat haar
eigen aandeel in de ondersteuning der
behoeftigen betreft, zoeken naar de beste wijze
waarop die ondersteuning kan geschieden;
in de tweede plaats zorgen dat de Kerk en
de bijzondere personen niet door onverstan
dige inrichting der werkzaamheden het pau
perisme doen toenemen; en tevens door cen
tralisatie van alle pogingen er naar streven
met de ten dienste staande middelen het
grootst mogelijke resultaat te verkrijgen."
De ontwikkeling dezer stellingen vormt den
inhoud van een afzonderlijk hoofdstuk in
mr. Smissaert's werk, waarop wij in een vol
gend artikel terugkomen.
Socius.
linmiiiiiiiuii MUI i iiiiiiiimiu IIIIIIIIIIM
TOONL
MVZILK
Het Tooneel.
Bij -Tiet Nederlandsch Tooneel" vindt De
bruiloft te Valeni, tooneolspel in vier bedrijven
naar het Duitsch van Ludwig Ganghofer en Marco
Brociner, veel bijval. Ruim twee jaar geleden
werd het in het -Salon des Varié'ós' vertoond
en schijnt ook toen in den smaak te zijn gevallen.
liet dubbele succes bewijst voor de zooveelste
maal, dat voor het groote publiek bij een
tooneelvertooning het dramatische, het spannende
en schokkende nog steeds de hoofdzaak is, dat
het veel vergeeft en door de vingers ziet. in
dien het maar op zijn tijd wordt wakker ge
schud, onthutst en verbaasd. De groote verdienste
van De bruiloft te Valeni is, dat het keur van
treffende en aandoenlijke melodranlatooneelen bezit.
Of het daarom een mooi melodrama is 'i Ik zou het
niet willen beweren. Het bijzondere van een mooi,
echt melodrama bestaat hierin, dat het, zoo het kan
ook wat de handeling, doch in ieder geval wat de
personen betreft, de duidelijkheid en helderheid
zelf is, dat men na het eerste bedrijf weet, dit is de
held, dit de verrader, dit de miskende onschuld,
dit de edele figuur, enz., enz. Door zulk een rudi
mentaire karakteristiek maakt de auteur het zich
zelf, doch ook den toeschouwer gemakkelijk. Men
weet waaraan men zich te houden heeft en wacht
rustig en vol vertrouwen op de dingen, die ko
men zullen. De bmi/oft te Vdle.ni mist deze
onschatbare melodramadeugd. De personen zijn
te weinig n en eenzijdig, te weinig engel of
duivel, liet zijn gewone dwergmeiischjes, die
zich zelf niet kennen en vertrouwen, die niet
weten wat zij willen en beoogen. Het gril
lige en raadselachtige in het karakter der hel
din is desnoods te verklaren en te verdedigen;
zij is een Zigeunerin (het drama speelt in
Itumeuic) en mag dus een beetje inconsequent zijn.
\\ at geeft den anderen echter het recht er deze
Zigenner-liebbelijkheid op na te honden? Van
het eerste tooneel tot het laatste zit men voort
durend in twijfel en onzekerheid ; geen enkele
gebeurtenis verwacht men of ziet men aanko
men ; ieder bedrijf, ieder tooneel staat op zich
zelf; op de expositie had een geheel andere han
deling kunnen volgen dan de schrijvers laten
volgen; terwijl wij n groote belangstelling moes
ten gevoelen, worden wij met vele kleine
verrassinkjes afgescheept on naar huis gestuurd.
\Vat ik mij van do geschiedenis herinner komt
in hoofdzaak hierop neer. Sanda, een arm
Xigeunerkind. is verliefd op .lonel Kortimat, een mooien,
jongen liojaar, doch trouwt met AristMc Notara,
een loelijken ouden Bojaar; dit schijnt niet bijzon
der logisch ; men dient echter ook te weten, dat
Sanda do Zigeuner-ellende en ontberingen moois
en zich daarom niet lang bedenkt als haar de gele
genheid wordt geboden con rij k o Kojarenvrouw te
worden. In de bruidsnacht gebeurt allerlei
vreeselijks. Sanda hoeft eerst een gesprok mot .lonol en
ontdekt,dathij mots van haar wil weten,dan eo/i ge
sprek mot haar vader.waaruit blijkt dat Xotara haar
moeder heeft doodgemarteld, ton slotte een gesprek
mot don niismaaktcn Tschuku, oen door Sanda afge
wezen aanbidder, die beschonken is on haar een
fleschje vergift cadeau doot. Al deze onthullingen
maken S inda wanhopend. Zij schenkt hot vergift
in een glas wijn, wil het uitdrinken, doch wordt
gestoord door haar echtgenoot, die eveneens be
schonken is, hot glas grijpt on leegdrinkt. In liet
volgou do bedrijf wordt Sanda door Tschukii lastigge
vallen. IIij is ot'licior van justitie en dreigt haar te
znllen aanklagen, indien zij niet de zijne wordt. San
da bedankt voor de eer. In het laatste bedrijf krijgen
wij do gorechtszitting, waar het als bij do moeste
tooncelgerechtszittingen amusant familiaar toegaat
en die tot niets leidt, daar Sanda niet veroor
deeld of vrijgesproken (het eenige wat ons kan inte
resseoren) doch doodgeschoten wordt. Ken troep
oproerigo boeren dringt de gereclitszaal binnen;
een schot valt; de arme Sanda is getroffen. De
hoofdpersoon is dood en het drama natuurlijk uit.
Van het spel der vertolkers heb ik slechts in
enkele toonoelen genoten, al erken ik gaarne,
dat allen hun beste beentje voorzetten. De
jammerlijkste rol is zeker wel die van .lonel, den
Titf/endheld, doch ook de overige zijn niet alle
oven dankbaar. De heer Bouwmeester had van
Tschuku een mooi type gemaakt, dat ik nog mooier
zou gevonden hebbeu, indien het een bootje
bontor en forscher ware geweest. Ook het tempo
schoon mij te langzaam. Als Sanda had mevrouw
Kronkel vooral gelegenheid haar groote virtuosi
teit te laten bewonderen. Jlet mooist, het meest
voornaam en artistiek vond ik voor mij haar spel in
het derde bedrijf. (Irime en uiterlijk waren vooral
in den beginne voortreffelijk. Hot geglim en ge
schitter van haar on oogen, van kleed en sieraden
maakte een mooi effect. Over de vertaling van Dixon
valt hot moeilijk een oordeel uit te sproken. De
dialoog was leelijk, de taal gezwollen, doch heide
misschien niet erger dan in hot oorspronkelijke.
De misc-en-sei.ne was (Rumeeiisch V) bont en
prachtig.
Der Biberpeh, het nieuwe stuk van (Jcrhart
llauptmann, door het Deutsche Theater" te Herlijn
vertoond, schijnt geen succes te zijn geweest.
De eerste twee bedrijven vonden veel bijval,
de heide volgende, een herhaling van de voor
afgaande, verbaasden en ontstemden; de
eindindruk was ongunstig, wijl de handeling plot
seling en zonder bevredigende oplossing af
breekt, llauptmann noemde zijn werk een
»Diebskomödie". De hoofdpersoon is een verwaand en
onbeduidend kantonrechter, die meent de wijsheid
in pacht te hebben, die den mond vol heeft over
zijn plichten en verantwoordelijkheid, doch zjjn
ambt vervult op een wijze, die zijn ongeschikt
heid daarvoor afdoende bewijst. De gevaarlijkste
individuen zijn volgens hem niet dieven en moor
denaars, maar vrijdenkers. De vrijdenkers zijn zgn
nachtmerrie; hij tobt er over en droomt er van.
Vrouw Wolft', een dorps-lady Macbeth, een slimme
feeks, die hoogerop wil, die haar man in het kwaad
voorgaat en onderwijst,steelt eerst eenige bossen hout
en later een kostbaren pels van den rentenier
Krüger. De zaak komt voor den rechter. Deze
kan van de goede vrouw Woltt', geen kwaad en
van den rentenier, die voor vrijdenker doorgaat,
geen goed hooren. Aan de uitspraken van den
getuige Pfeiffer kent hij niet de minste waarde
toe; Pfeiffer, een privaatdocent, leest Lassalle en
dat is genoeg om hem bij den rechtzinnigen magis
traatspersoon verdacht te maken. Het eind van
de geschiedenis is, dat de bestolene een standje
en de dievegge een pluimpje krijgt en de rech
ter meent een wonderfraai en scherpzinnig oor
deel te hebben uitgesproken. Wie Der Biberpelz
als satire beschouwt, en als zoodanig moet het
natuurlijk worden beschouwd, zal van oordeel
zijn, dat de handeling wel degelijk afloopt en het
er weinig toe doet, wat er verder van de familie
Wolft' terecht komt. Van Hauptman zullen in dit
seizoen nog twee nieuwe stukken worden vertoond,
s'IIannerle", oen »Marchendichtung" met muziek,
dat door het »Königliche Schauspielhaus" in
studie is genomen en een groot drama >Krieg den
Bauern", waarvan het »Théatre Lïbre" te Parijs
en de «Freie Bühne" te Berlijn de primeur
zullen hebben. Daarentegen zal- men van drie
der moest bekende Duitsche dramaturgen van
het oogenblik, van von Wildenbruch, Sudermann
on Fulda, dozen winter geen nieuw werk te zien
krijgen. Het meeste succes hebben op dit oogenblik
te Berlijn twee niet Duitsche stukken, in het »Adolf
Ernst- Theater" »De tante van Charlie", de
Engelscho klucht, die ook te onzent zoozeer in den smaak
is gevallen on waarom op 't oogenb.ik door de Duit
sche tooneeldiroctics en toonoelspelers wordt ge
vochten en in de Tleichshallen", een
cafó-chantantschouwburg, Buckelhans'' alias >.(ean Mayeux'',
het rnimodrama, dat in hot afgeloopen seizoen te
Parijs zoo buitengewoon succes, eenigszins
eenswccci(t"ise<indule behaalde, oen moord- on verleidings
geschiedenis, spelende onder Ali>honsen,
Crigolettes en dergelijk gespuis. Te Berlijn wordt het ver
toond door dezelfde artisten, dio het te Parijs
creëerden. De Borlijnsche kritiek was vol lof voor
hun prestaties en erkende, dat Dnitsche
tooneelspelers hot drama niet zoo aangrijpend en ver
pletterend zouden kunnen vertolken.
H. J. .Mi:inj.;i;.
Muziek in de hoofdstad.
Onvoldoende belezeuheiden onvoldoende litteraire
ontwikking komen bij operazangeressen cu zangers
nog al eens voor.
J)it komt vooral uit, bij opera's, die b;;werkt zijn
naar tragedies en andere werken van groote
dichtcrs. Jvjii ontwikkeld vertolker kan nog wel iets
terecht, brengen van oen dour den lii>rettist ver
minkt karakter, doch wanneer de zanger op zijn
beurt eene verminkte persoonlijkheid gaat beder
ven, wordt de zaak Ix.'deukelijk.
_ Deze gedachte kwam bij mij op, toen ik in de
Ncd. Opera M'_i,j,/i,,i hoorde.
l)c heer F. ."imueslers, die als V\~i!li.:lni .Meister
debuteerde, maakte doethe's held nog onmogelijker
dan de librettist heel'i, gedaan.
Bij ziju eerste optreden deed hij, alsof In'j in de
laatste acte van een melodrama, een onschuldig
veroordeelde aan de doodstraf kwam onttrekken
en zyne eerste woorden tot Mi<j,,0ii klonken als
de aandoenlijkste liefdesverklaring. Daardoor ver
viel natuurlijk geheel de indruk, wanneer Willi.dn
in liet tweede ucdnjf ontwaart, dat dit, kind ceiie
vrouw is geworden, dio liefde kaïi opwekken.
Ik dacht alweer aan Berlioi' gezegde, dat ik
voor kort aanhaalde: J.'',iu.wK ffc.q,r,'sxtl,ii. Dat
deze zanger vee) werd gt'UjipIaiulisseeni spreekt van
zeil, wani hij kan hard zuigen en de hooge tonen
met krucut nitstooten, en hij zingt, vooral daar
waar liet geen pas geeft, overgevoelig. Aleer mag
men van een tenor in de Opera hensch niet ver
langen zoo schijnt het publiek aldaar er althans
over te deuken.
Hiel is toch jammer dat deze zanger geen beter
geunuk van zijne hem geschonken goede
stemimddeleii weet te maken).
Ik moet er bijvoegen, dut liet applaus den
geheeleii avond een beetje vreemd karakter droeg.
De meest mislukte gedeelten werden warm eu
aanhoudend toegejuicht, zoodat ik zelfs vrees dat
sommiger handen uien avond pijn zullen gedaan heb
ben, misschien wel zijn opgezwollen.
Over nicj. Oekct, die \\Liijnnn vertolkte, valt
weinig ^te zeggen. Alleen merk ik op dat er iets
kinderiijks 111 haar. optreden was: in dien zin, dat
zij den indruk maakte van een jong meisje dat op
school een les opzegt, die zij niet al te best kent;
voorgedragen zonder uitdrukking en zonder begrip
van den inhoud.
Gelukkig is liet voor de A'ed. Opera, dat zij
goede en gewaardeerde krachten bc/at, want het
vrij talrijke clubje debutanten heeft een
allertreurigstcu indruk gemaakt.
Ik vraag nog eens: wie is toch in vredesnaam
de muzikale raadsman van den heer de Groot geweest
bij het engageeren van de nieuwe leden :
l lij heelt door zijn advies aan deze stichting al
oen zeer slechten dienst bewezen, en het zal uu
veel inspanning kosten, al hetgeen onbruikbaar
gebleken is, door iets beters te vervangen.
Die vervanging is echter noodzakelijk, en is
wellicht, het best te verkrijgen door gasten te laten
optreden. \Vel is dit voor gewone gevallen geen
aanbevelingswaardig hulpmiddel,, doch uu is het
m. i. de beste weg.
Ten slotte voeg ik er nog bij, dat Mevr.
EngeleuSewing ver boven hare omgeving stond als l'lnline.
In vocaal opzicht beheerscht -zij hare partij lang
niet overal, doch zij was de oase in deze muzikale
woestenij.
Doch thans wil een heuchelijker bericht omtrent
de Xed. Opera mededcelcn, namelijk de aanstaande
opvoering van l'i/t/yliacci (l'tiljtis) van eeu der
jongere componisten uit Italië. R. Leoncavallo.