De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 15 oktober pagina 6

15 oktober 1893 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 851 Uit Dr. GAJSTNEFs Studeerkamer. (Het auteursrecht voor den inhoud van deze bladzijde wordt verzekerd volgens de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Miquel en de nieuwe belastingen. Den armen Tamino-Miquel klinkt bij eiken uitgang, dien hij zoekt, een barsch »Terug!" tegemoet. (Zauberflöte). Bender's borstbeeld. Het genie is niet besmettelijk, maar toch is het een heel lastige kwaal. Bender zegt, dat het erger is dan watervrees; zijn oom heeft het heel erg te pakken. Bender's oom, die sinds zijn jeugd varkensslager geweest was, ging, toen hij zijn schaapjes op het droge had, in de kunst. Hij volgde hierin den raad van een beeldhouwer, die zijn specialiteit maakte van grafzerken, en aanbood hem voor een douceurtje in twaalf maanden alles te leeren wat hij zelf kende. Hij had dat wel in minder tijd kunnen doen, zonder zich te over werken. Aan het einde van het jaar vertelde hij aan Bender, dat deze genie bezat en zich al te lang aan de varkens verkwist had; hij ried hem aan, nu niet langer te zuimen, maar zich te spoeden waar roem en eer hem wachtten. Bender's oom zeide, dat hij zich spoeden zou; hjj wilde roem en eer niet laten wachten. Hij maakte beelden in klei van zich zelf en z\jn vrouw en wilde toen Bender's borstbeeld maken. Nu, Bender was zijn eenige neef en had het hart niet, te weigeren. Oom had geen kin deren; hij had niets anders dan een hoop geld, de arme oude kerel, en Bender wilde hem wel gelukkig maken. Zoo zat hij dus eenige malen voor hem (Bender wist heel goed dat het geen zitten maar staan was, maar het is zoo de technische term) en op zekeren avond kwam oom met een vigelante voor zyn deur, gevolgd door den koetsier, die iets droeg, dat op een monumentalen grafsteen geleek. Toen de man het neerzette, -was het een opluchting voor Bender, te zien, dat het maar een voetstuk was, en oom zette er het borstbeeld bovenop. Het was een borstbeeld met scheeve oogen en Crladstone en het Heerenhuis. (Judy). De heer GLADSTONE: »Het schijnt vochtig te zijn; het wil maar niet opvliegen." een neus in den vorm van een vingerhoed, een zwanenhals en nauwelijks kin genoeg om mee te eten. Bender keek er naar, tot hij zich onwel ge voelde. Oom gaf hem tijd om tot zich zelf te komen en verzocht hem toen, onbewimpeld zijn meening te zeggen. Bender zeide, dat hij nooit van zijn leven zoo iets gezien had en niet ge dacht had dat een mensch in staat geweest was zoo iets te maken. »Meen je dat?'' schreeuwde oom in verrukking. Bender verklaarde ernstig dat hij dat meende. »Ja," merkte oom aan, »ik heb blijkbaar mij zelf overtroffen. Ik gevoel wel dat ik nooit weer in staat zal zijn iets dergelijks te doen." Bender zeide, dat hij, als hij oom was. het ook niet weer probeeren zou; niemand moest be proeven iets hoogers te voltooien dan zulk een buste. Oom was in zijn schik en vroeg wat Benders vrouw er van vond. Zij zeide, dat het mooier was dan een droom. In zichzelf vond Bender dat het meer had van een nachtmerrie; maar toen oom opmerkte dat de gelijkenis treffend was, ging hij goedig er op door en zei dat hij vreesde dat oom hem geflat teerd had. Toen gaf oom toe, dat zijn artistiek instinkt hem er toe geleid had, Bender een beetje te idealiseeren. »Wel, kijk maar naar den boord", zeide hij, »ik heb zelfs dien boord geïdealiseerd." Bender erkende dat die boord een meesterstuk was. Hij zeide dat er een gratie over was, iets niet van deze wereld; 't was een schepping van het genie. Oom kon het niet tegenspreken,; hij herhaalde dat hij nooit te voren zoo'n buste gemaakt had en niet dacht er ooit weer zoo een te zullen maken. En Bender hoopte dat het daarbij blijven zou. Toen oom weg was, zei mevrouw Eender: »Vang mij op, ik krijg een flauwte." >Cornelis!" bracht zij toen uit, »als je er zoo uitzag '' Bender zei dat dat niet mocht; ze zouden hem opsluiten, als hij er zoo uitzag. Toen werd hij razend en trok zijn jas uit. »Cornelis!" gilde mevrouw Bender. »Laat me los!" riep Bender, »laat me er bij!" Maar dat deed zij niet. Zij smeekte hem te bedenken, wat oom zou doen als hij liet ding kapot sloeg, en dat maakte hem kalmer. »IIet bederft de kamer," zeide hij, het maakt het huis onbewoonbaar" Maar als zij het kapot sloegen, of het verstopten, zou oom hun dat nooit vergeven; zij lieten het dus. waar het was. en probeerden het te vergeten. Het ergste was dat oom telkens kwam inloopen met vrienden om hun de buste te laten zien. Als lïender thuis was, vergeleken zij hem met de buste en roemden dan de wonderbare gelijkenis. Wanneer hij niet thuis was, prezen zij de buste en waren blijde dat zij hem niet kenden. Het duurde zoolang tot Bender dol en razend werd en een wanhopig plan maakte om de buste kwijt te raken. Op zekeren dag kwam hij ooms studeerkamer binnen en zonk in een stoel. s.'t Is weg!" hijgde hij. »Wat weg ?'' »IIet borstbeeld!" »Weg?" riep oom, alsof hij vreesde dat hij het al te natuurlijk had gemaakt en het naar beneden was geloopen en de straat op. Bender debiteerde een onzamenhangend ver haal waaruit oom opmaakte, dat er inbrekers waren gekomen, die de buste hadden gestolen. »Het doet er niet toe", zeide hij, »maak je er maar niet ongerust over; ik zal de buste wel voor je terugkrijgen" Bender zei, dat hij er niet aan denken kon oom al die moeite te bezorgen. Als hij er zijn best voor deed, kon hij er misschien wel aan wennen, zich in 't verlies te schikken. Maar oom begreep wel dat hem dat onmogelijk zou zijn: hij gaf' dus van hot verlies kennis aan de politie en zette eene advertentie waarin de buste be schreven werd en eene belooning uitgeloofd voor wie haar zou terugbrengen. Voor dat de week ten einde was, kwam hij er in triomf mee aanzetten en plaatste haar weer op het voetstuk. »Er was een tipje van den neus af", zeide bij, >maar dat heb ik al gerepareerd. De inbreker had hem aan een uitdrager verkocht, die geen idee had van de waarde en ze mij voor een prikje heeft afgestaan." Het tipje dat aan den neus was toegevoegd gaf aan dat lichaamsdeel een bacchantisch uiterlijk, maar overigens was de buste er niet op achteruit gegaan, natuurlijk, dacht Bender, omdat ze niet leelijker kon worden dan ze al was. Hij had vertrouwd op den uitdrager en hem betaald om de buste weg te nemen on niets te zeggen, en nu was hij toch bedrogen; maar hij besloot het nog eens te beproeven. Hij zocht een veelbelovenden knaap op. gaf hem geld en daarbij de buste. »Neem die mee" zeide hij »en gooi ze in een sloot". »IIet kan zijn dat er een advertentie van komt, maar daar let je maar niet op." \7ijf minuten nadat de jongen met de buste vertrokken was, werd er gebeld en daar kwam oom aan, met het pronkstuk in do handen, hijgend. »Juist toen ik den hoek om ging, zie ik een jongen met dat ding loopen; ik hol hem ach terna, krijg hem t" pakken roep, om de politie en toen struikelde hij. ».Te zult het nog den een of anderen dag voor goed verliezen, als je er niet beter op past." Bender zeide dat hij er verlegen mee was, een kunstwerk te bezitten dat zooveel naam had; bet l kwam misschien ook doordat oom al die men- t schen meebracht om het te zien. Die praatten er dan over en zoo raakte het bekend, en vreemden. die er van hoorden, kwamen in verzoeking het ook te willen zien. Oom zei dat dat waar was en dat er iets moest gedaan worden. Het scheen wel alsof bij er over dacht, een specialen politieagent te buren om voor Bender's huis op schildwacht te staan, of, daar de inbrekers wel eens door de achterdeur konden komen, een politieagent in den salon te zetten, met een ketting aan de buste vast. Maar nauwelijks was oom weg. of Bender stamp voette tien minuten lang de kamer rond, toen liep hij met een vaartje naar den tuin en groef er oen kuil. Den volgenden morgen ontving oom een brief kaart : »Buste weer weg. C. B." Oom gevoelde dat dit voordurend rooven een buide was aan zijn genie, maar toch plaatste hij dadelijk weer do advertentie. Ditmaal echter zonder succes. Daarom kwam hij bij Bender en zeide hem dat hij niet troosteloos moest zijn: hij zou hem een nieuwe maken. Bender smeekte hem, zich die moeite niet te geven; maar oom zei, dat het geen moeite was; 't was gemakkelijk en daarenboven een genoegen voor hem. Ook wilde hij bewijzen dat het genie verheven is boven inbreken. Hij maakte een nieuwe buste en kwam die brengen. Naar zijn meening was ze veel beter dan de eerste. Toen hij weg was, kreeg mevrouw Bender een zenuwtoeval. »De eerste" kermde Bender, »was een juweel bij deze vergeleken." De oogen stonden scheever dan bij de eerste, er was meer neus aan, de schouders waren onge lijk en de hals stond niet in het midden. Mevrouw Bender zei dat dat ding dadelijk het huis uit moest. v"N"een." zeide Bender vastberaden, »wie deze buste wil breken zal eerst over mijn lijk moeten gaan." »Cornelis !" ».Ta," vervolgde Bender met schorre stem.»als deze vernield wordt, maakt hij weer een ander. En de hemel weet hoe die er uit zal zien." Alexander en Diogenes. (Punch.) Tn een klein werkje, <i>T)u<ller und DuMer. Stu diën berdie Anmassungen der Tonkunst", vinden wij het volgend Klnt/elied: Icb weiss nicht, was es bedeutet, Was unter mir tont im Parterre: Die sKlosterclocken" liiutet Dort ein klavierender TIerr. Mein Nachbai1 zur Linken vernimmt "Will bortönon den Oraus, Ertrreift sein Cello und stimmt es Und bricht in Etiiden aus. es, Die schönste Jungfrau lauschet Dort oben im zweiten Stock Wovnuf sie das Sopha vertauschet Mit des Klavieres Bock; Sie paukt gleich böllischen Machten TIn d singt ein Lied dabei Das ln'iret niein Xachbar zur Rechten Und flüchtet zu seiner Schalmei. Mir wird vor den Ausen es gelber, Es packt micb mit I'achebegier?: Ein .Teder hort uur sich selber Icb böre sie alle vier. Ich jjlaube, in solcber Laune Könnt' icb ein Verbrechen begehn Icb kaufe mir eine Fosaune, Dann wollen wir weiter sehn! ALKXAKDKI! : Is er iets, waarmee ik u pleiziev kan doen? Een kasteel, of zoo iets?" Di(x;ENi'.s: »^Xeen. Laat mij met rust in mijn ton!" Stations en aesthetica. Een verslag gever van den ;SY. Pi;ter.-burper Heraut, die van de Finsche badplaats Hango naar de hoofdstad terugkeerde, had eenige uren op het station Ilüveningen moeten wachten en berichtte over dit oponthoud: >Het eenige opmerkenswaardige te Ilüveningen is een reusachtige oranjerie, die een verbazend terrein inneemt en die ik nauw keurig bezichtigd heb. De inrichting van dezer, tuinaanleg is voorbeeldig; het was mij of ik een tooverprins was, als ik in deze prachtige plan tenwereld rondwandelde en de wondervolle genren, welke de snikheete lucht parfumeerden, begeerig opsnoof. Over zulk een reusachtigen, zeker zeer kostbaren aanleg in een zoo nestig plaatsje kon ik niet nalaten mij te verwonderen. De stationschef ver telde mij op mijn vragen, dat deze oranjerie en tuinaanleg, die zoozeer mijne ongchuicheldu bewondering opwekten, een door het hoofdbestuur der Finlandscbe Staatsspoorwegen in het vorige jaar aangelegde plantenkweekerij zijn, om alle stations van den spoorweg met planten te ver sieren, welke aan de lokalen van de stations een gezellig sierlijk aanzien zullen verleenen en de reizigers weldadig zullen aandoen. Ik zag dor man die mij deze zeldzame mededeeling deed, met groote oogen aan; ik meende in het begin. dat hij mij iets op de mouw spelde. Maar het was inderdaad zoo, de mooie reusachtige kweekerij is tot het vermelde doel met groote kosten aangelegd en voorziet al de stations van het Finlandscbe spoorwegnet tot in het hooge noorden aan de grenzen van Skandinavië, met sierplan ten .... Hoe komt het, dat niet een onzer talrijke en rijke spoorwegbesturen op het verstandig idee gekomen is, zulke plantenscholen aan te leggen om de kale wanden in de ruimten van hare stations een gezellig, aantrekkelijk en versierd aanzien te geven? Hoe komt het dat het arme kleine Finland de middelen heeft gevonden om zulk een aanleg in het leven te roepen, die toch niet door de noodzakelijkheid geboden, door geen verordening voorgeschreven, maar enkel door een fijnen schoonheidszin verwekt is geworden?" Zola te Londen. (Triboulet.) »IK vertegenwoordig de geheele Kransche pers."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl