De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 15 oktober pagina 9

15 oktober 1893 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

IIIIIIHIIIIIIIIIHIHtlHIIIMIinillllHIIHM.IIlllll IIIIIHMIIIIIIII1III 6H «iiiimtiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiii Het standbeeld van Jan Pietersz. Coen. De zeeslag op de Zuiderzee zal in onze geschie denis steeds een belangrijk wapenfeit blijven, in zooverre van dit tijdstip de opkomst onzer marine dagteekent. De steden Hoorn en Enkhuizen heb ben bij die gelegenheid de nalatenschap van Bossu onder elkander verdeeld, waarvan zij tot heden grootendeels geleefd hebben. Hoorn verwierf den beker, terwij\ Enkhuizen het zwaard werd toege wezen. De historische reliquiën, gelijk de kerke lijke, verliezen ten slotte hunne bekoring en aan1 rekkingskracht. Het werd tijd naar iets anders om te zien. Een oud-burgemeester van Hoorn is toen op het gelukkig denkbeeld gekomen in de geboorteplaats van Coen een monument voor hem te stichten. Er werd een comitéopgericht, dat de noodige gelden wist bijeen te brengen, terwijl aan een beeldhouwer de vervaardiging van het stand beeld werd opgedragen. Zoo verkreeg Hoorn zijn monument. Een toevallige omstandigheid, die mij derwaarts voerde, verschafte mij de welkome ge legenheid het standbeeld te bezichtigen. De feestviering zelve schijnt, buiten den engen kring der officieel e deelnemers en de bevolking der stad Hoorn, die meer onmiddellijk bij de gebeurtenis betrokken was, in het land weinig geestdrift en belangstelling te hebben gewekt. Zou het flegma van onzen landaard zich ook ditmaal weder niet verloochend hebben, of hebben wellicht andere oorza ken tot deze onverschilligheid medegewerkt? Zou den de sympathie en vereering voor Coen misschien verminderd zijn, sinds de historische critiek, die bijkans niemand ongedeerd laat, vele zijner hande lingen in een ander licht heeft geplaatst dan waarin zijne tijdgenooten gewoon waren die te beschouwen? Niets zou onbillijker zijn dan een buitengewoon man, uit buitengewone omstandigheden voortge komen, met den maatstaf onzer tegenwoordige be grippen te willen meten. Het is waar dat de grondlegger van onze heerschappij in den Indischen Archipel voor geen gruwelen is teruggedeinsd en door stroomen bloeds gewaad heeft, maar het is de vraag, of hij, bij minder voortvarendheid en een zacht zinniger optreden, zijn doel zou hebben bereikt en Nederland thans nog onder de koloniale mogend heden een belangrijke en eervolle plaats zou in nemen. De humanitaire begrippen, die aan het christelijk geloof ten grondslag liggen, waren in de zeventiende eeuw nog niet algemeen doorge drongen. Het christendom was in die dagen, gelijk veelal nog heden, meer een godsdienstige vorm dan een werkelijkheid. Men achtte tegenover de heide nen rechtmatig en geoorloofd, wat tegenover geloofsgenooten afkeurenswaardig en misdadig zou zijn geweest. Een man, zoo verlicht als Hugo de Groot voor zijn tijd geweest is, maakt een verjhil in de wijze van oorlogvoeren tusschen idenen en christenen, waarbij, volgens hem, an. .re regelen moeten gelden. Zou men het misschien ier in overeenstemming met onze historische tra,ie en de persoonlijkheid van Coen hebben ge deeld, indien een overtuigd calvinist en geen ui nontaan als feestredenaar ware opgetreden ? Hoe! de godsdienstige twisten, gelijk van ouds, nog 'd in ons volksleven een te ruime plaats bekleedeu, ?t deze bijkomende omstandigheid van te onder.hikten aard worden beschouwd, om een over'enden invloed te hebben kunnen uitoefenen. moet veeleer een begrijpelijk gevoel van recht'ige schaamte geweest zijn, die de meesten weeri, .uden heeft aan een luidruchtige feestviering deel te nemen, waar het verleden zoozeer tegen het heden getuigde. Een miniatuurvloot van een driet, kleine vaartuigen was bestemd van dezeezijde eenigen luister aan de feestelijkheid bij te zetten. Het smaldeel, waarmede Coen zijn heldentocht heeft ,. lernomen en volvoerd, was eveneens van geringe beteekenis, maar hij wist ruimschoots door geest kracht, beleid en moed te vergoeden, wat hem aan stoffelijke hulpmiddelen ontbroken heeft. Het ont breekt ons ook thans niet aan de noodige macht, maar wel aan den ernstigen wil, om ons gezag in de koloniën met klem te handhaven. De gelden voor het onderhoud onzer marine worden aarzelend en in onvoldoende mate bewilligd, terwijl de nood zakelijkheid eener versterking onzer zeemacht niet algemeen wordt erkend. Wanneer wij verder over wegen, hoe een man, als Coen, den Engelschen en Portugeeschen invloed in den Archipel wist te weren en gelijktijdig aan een machtigen inlandschen vijand, met goed gevolg, het hoofd wist te bieden, terwijl wij in een langdurigen en bloedigen oorlog met een roofstaat zijn gewikkeld, dien wij niet kunnen overweldigen, is het begrijpelijk dat er meer aanleiding bestaat voor eene stille boe tedoening dan een uitbundig vreugdebetoon. Door vroegere ondervinding geleerd, hoe zelden onze gedenkteekenen aan de eisehen der kunst beantwoorden, moet ik bekennen dat mijn ver wachting omtrent het standbeeld niet hoog ge^pannen was. De plastiek is bij ons niet in aan zien en wekt in den regel weinig belangstelling. In vroegere dagen was het in dit opzicht niet beter gesteld. Toen het Amsterdamsch Stadhuis, dat, in zijn geheel beschouwd, nog altijd een onzer beste monumentale scheppingen blijft, gesticht werd, moest er een Quellinus uit de zuidelijke Neder landen worden ontboden, om het nieuwe gebouw niet beeldhouwwerk te versieren. Onze beeldhou wers van lateren tijd, zooals een Roijer en Lacomblé, zijn eveneens uit Belgiëtot ons gekomen en zouden, indien zij bij het kunstonderwijs geen plaatsing hadden gevonden, met hunne kunst geen droog brood hebben kunnen verdienen. De natuur, die ons volk met de gave van het coloriet zoo kwistig bedeeld heeft, schijnt ons het gevoel voor en het begrip der groote lijnen te hebben onthou den. Wij zouden anders wellicht te overmoedig zijn geworden. Er bestaat trouwens tusschen de schilderkunst en plastiek minder overeenstemming en daarentegen meer verwantschap van de beeldho iwkunst met de bouwkunst, dan men oppervlak kig zou vermoeden. In het gothisch kunsttijdvak hee *"? 1^n ook tusschen de laatstgenoemde zuse 'un 3en nauw verband bestaan, dat aan bei den is ten goede gekomen. De zuiverheid der lijnen, de juiste verdeeling der massa, het evenwicht in de bewegingen zijn onmisbaar, indien de silhouet zich scherp en duidelijk tegen de lucht zal afteekenen. Een goede stand is boven alles een hoofdzaak. Wanneer men het standbeeld van Coen aan deze eisehen toetst, wordt het duidelijk dat wij met een mislukt kunstwerk te doen hebben. De stand is kunstmatig en gedwongen, terwijl de figuur naar n zijde sterk overhelt. Niemand zal dan ook in die waggelende gestalte, die zoe onvast op zijn beenen staat, de energieke persoonlijkheid van Coen herkennen. Men zoekt te verge fs naar de buiging van het heupgewricht, die den stand moet motiveeren, terwijl de afstand tusschen de beide beenen te ruim genomen schijnt, waardoor het geheel een onbehagelijk voorkomen verkrijgt. De hand der figuur rust niet op het zwaard, maar houdt, op minder gelukkige wijze, den zwaren degen als met den arm omkneld, terwijl de andere hand met weidsch vertoon in de zijde staat ge plant, gelijk een tooneelheld, die voor het publiek poseert. De innerlijke geestkracht kan ook niet door een bewegelijke houding of zenuwachtig gebaar worden uitgedrukt, maar moet zich door een rustige zelf beheersching openbaren, die zich in de geheele persoonlijkheid behoort af te teekenen. Ik herin ner mij destijds een ontwerpvan den heerLacomblévoor het standbeeld van Coen te Batavia te hebben gezien, waarin de vastberaden houding van den gebieder, die gewoon is te bevelen, op geluk kige wijze was uitgedrukt. De heer Van Kempen, wien de vervaardiging van het beeld door de com missie was opgedragen, heeft echter gemeend de medewerking van een Belgischen beeldhouwer te moeten inroepen, wiens wijzigingen geen verbeterin gen zijn geweest. Aan het bijwerk is evenmin de noo dige aandacht gewijd. De geplooide halskraag, die het hoofd niet omlijst, maar afsluit, is te massief uitgevoerd, terwijl de afglijdende korte Spaansche mantel, in strijd met de vereischten van het costuum, in breede plooien nedergolft, waardoor de figuur, die reeds naar die zijde sterk overbuigt, zich nog verder van zijn zwaartepunt schijnt te verwijderen. Alleen het voetstuk, waarbij de even redigheden goed werden in acht genomen en dat be hoorlijk van vorm is, verdient geprezen te worden. Het niet te ruime plein, de zoogenaamde //roode steen" een passende benaming voor de stand plaats van den calvinistischen groot-inquisiteur voor Indië, vormt met zijn gebouwen, die gedeelte lijk hun oud voorkomen nog bewaard hebben, een historische omlijsting, die aan het geheel ten goede komt. De commissie, met het toezicht op de ver vaardiging van het monument belast, heeft van groote lichtzinnigheid of geringe kunstkennis blijk gegeven, want de gebreken, die het beeld ont sieren, moeten reeds in het model zijn aanwezig geweest. Bij de minder gelukkige beelden van den heer Koelman kon nog de verzachtende omstandigheid gelden, dat hij de beeldhouwkunst als bijzaak be oefende. De vervaardiger van het Coen-monument is echter een beeldhouwer van beroep, die, als hoogleeraar in de plastiek aan de Rijksacademie van beeldende kunsten, eeu naam heeft op te houden. Ik herinner mij vroeger van hem een model van eeu standbeeld voor de gebroeders De Witt gezien te hebben, dat verdienstelijke eigenschappen vertoonde, maar, in zijn staat van ontwerp, geen nauwkeurige maatstaf van beoordeeling opleverde, benevens de afbeelding van een rustenden Romeinschen krijger, waarvoor hem een eervolle onder scheiding werd toegekend. Het is echter geheel iets anders een academisch beeld, een min of meer gewijzigde navolging van een bekenden antiek te vervaardigen, dau wel een historische zeventiende eeuwsche figuur op typische wijze voor oogen te stellen. Wij vertrouwen dat de heer Leenhoff bij een eerstvolgende gelegenheid de gunstige ver wachtingen, die omtrent, zijn talenten gekoesterd worden, zal weten te verwezenlijken. De hem toe gekende decoratie moet dan ook meer als een der formaliteiten der feestviering dan als eeu huldebetoon aan zijn kunstwerk beschouwd worden. In het museum van oudhedeu te Hoorn bevindt, zich een levensgroot portret van Coen, in den vorm van een kniestuk, uitgevoerd door een schilder van talent, die onbekend is gebleven. Hij heeft daar meer het voorkomen van een burgerliopman, dan van een vlootvoogd of krijgsoverste. Indien de gouden versierselen op den ledereu maliekolder niet op eeu hooge waardigheid wezen, zou nie mand in dezen eeuvoudigen en ingetogen man, iemand van maatschappelijken rang herkennen. De hand rust op het gevest van den degen, als gereed aan zijn eisehen den noodigen klem bij te zetten, terwijl de andere hand, op natuurlijke en ongedwongen wijze, op de heup is geplaatst. Indien de ontwerper van het standbeeld zich aan dit voorbeeld gehouden had, zou hij gelukkiger geslaagd zijn. Bij den aanblik van dit streng en onvriendelijk gelaat, gegroefd als de loop van een kanon, zicht baar vóór den tijd door kommer en ontbering verouderd, tracht men onwillekeurig tot liet ge moedsleven van den geheimzinnigen man door te dringen, in wien gelijktijdig de stof van een zee koning en vrijbuiter, van een Viking en Boekanier, maar tevens van een dweepend Christen is aanwezig geweest. Door eeu ontembare eerzucht tot groote daden geprikkeld, heeft hij, volgens zijn godsdienstige opvatting, de genoegens dezer wereld versmaad eu een vreugdeloos leven geleid, dat slechts aan een onverpoosde eu nauwgezette plichts betrachting is gewijd geweest. Het godsdienstig fanatisme heeft somtijds wonderen gewrocht, maar de godsdienst is niet de drijfveer van Coeu's handelingen geweest. De handelscoinpagnie, in wier dienst hij stond, was het niet om geloofspropaganda, maar om stoffelijke voordeelen, was het niet om het zielslieil der heidenen, maar om kruidnagelen en muskaatnoten te doen. Coen is in die mate een zoon van zijn volk geweest, dat de opperkoopman" zich in hem nooitverloocliend heeft. Hierin ligt het keumerkend verschil tusschen de protcstantsche eu katholieke kolonisatiën, bij welke laatsten de geloofskwestie steeds op den voor grond treedt, ook waar deze niet altijd aan het overwonnen volk is ten goede gekomen. De gouddorst der Spaansche kolonisten, onder leiding hun ner geestelijken, heeft, zoo mogelijk, de hebzucht der calvinistische kooplieden nog overtroffen. In dit opzicht heeft de alleenzaligmakende kerk aan de alleenzaligmakende leer niets te verwijten. Bij het staren op Coen's beeltenis is men geneigd zich in gissingen te verdiepen, hoe zulk een vroom en rechtzinnig Christen een zoodanig onmenschelijk beulenwerk heeft kunnen verrichten, als de moord der weerlooze Bandaneezen geweest is. De tegen strijdigheid zou onverklaarbaar zijn, indien ook bij hem niet de natuur boven de leer had gegolden. Hij was, om een bekende uitdrukking van zijn geliefkoosden bijbel te bezigen, niet gekomen, om den vrede te brengen, maar het zwaard. Hij was, met andere woorden, meer met het geslacht der verscheurende wolven, dan met dat der zachtzin nige lammeren verwant. Een onverbiddelijke natuur wet eischt, dat de zwakken door de sterken worden overwonnen en verdelgd. Van die wet is hij een der krachtige openbaringen geweest. Een daad van geweld kan echter niet worden verschoond en een onge rechtigheid nooit een gerechtigheid worden. De bloedschuld, door hem op Nederland geladen, zou onvergefelijk zijn , indien hij niet tevens een der voornaamste grondleggers onzer nationale welvaart geweest was. De kortstondige en indrukwekkende verschijning van Jan Pietersz. Coen herinnert aan een geweldig onweder, dat aan den Westerhemel, opgetrokken en uit zee opgedoemd, naar het Oosten voortgedreven, in den Indischen Archipel schrik en ontsteltenis heeft verspreid en verwoestingen heeft aangericht, maar dat ten slotte zich in een weldadigen regen heeft opgelost, die het aardrijk verfrischt eu een nieuwen oogst voorbereidt. Zoolang een Europecsch bestuur met zijn misslagen en te kortkomingen de voorkeur verdient boven een onbeteugelde Oostersche dwingelandij, zal de schep pingsdaad van Coen aan de ontwikkeling van land en volk ten goede komen en voor de geheele beschaafde wereld gezegende vruchten afwerpen. J. E. BAKCK. mmiiiiMtimitmitiiittiiiiiiiiiiiimtmiiimimimtMiiiiiimimmmnmiiiiMi De van Lenneps' tentoonstelling van A. Tn. HARTKAMP. T'ervolg en slot. Als mr. Jacob van Lenncp gevraagd werd, hoe hij toch aan zijn uitgebreide kennis, zijn goeden luim kwam, placlit hij te zeggen: ik heb alles te danken aan een ransch anecdoten-woordenboek!" Dat werk was inderdaad zijn lievelingslectuur. In het algemeen hield hij veel van anecdoten, wist er verscheidene en moet die allersmakelijkst hebben kunnen vertellen. Daar hij gaarne toekende, ge beurde het vaak, dat hij met eenige krabbels de grap illustreerde. Als jongen van zeven jaar teekende hij reeds; teekeningetjes van dien leeftijd zijn in later jaren toevallig teruggevonden en wordcu bij een familielid bewaard. Bij het ernstigste werk kreeg hij vaak neiging er een loopje mede te nemen. In alles zag hij steeds een belachelijke zijde, in de geschiedenis des vaderlands, in de spraakkunst, in redevoeringen, in debatten en wat niet al. Ja, met zich zelf in de hoedanigheid van Rijksadvocaat nam hij een loopje en teekende dien als vicmand, die door zijne medeburgers, in nood en perikel verkeereude, ter assistentie wordt ge roepen, die bijster knap is in het mooi voordragen van leclijke zaken, en alzoo o. a. bij feestelijke gelegenheden een alledaagsch rijm door zijn voor dracht in een keurig gedicht weet, te metamorphoseren." Niemand zal durven beweren, dat Vondel voor v. Lennep niet heilig was. Maar hoe hoog hij dezen dichter ook schatte, het spotduiveltje dreef hem zelfs om enkele regels uit Gijsbreght b.v. te illustreeren in geheel anderen zin dan bedoeld werd, zoodat de aardige parodie velen deed schateren. Op de tentoonstelling van Hartkamp ziet men er eene proeve van, wier reproductie de vorige week in dit blad werd opgenomen. Tot de beste illustraties, met opzet onbeholpen, behoort wel die op den regel: Wie /leeft dan des soldaets baldaedigheyt gestuyt". De meid met het glaasje klare geeft hierop antwoord. Mr. J. v. Lennep heeft het plan gehad eene dergelijke parodie op Oijsbreght uit te geven. Hij schreef er over aan zijn vriend, den uitgever Binger, wiens deftigheid het waarschijnlijk heeft belet, al zon J. van Lennep het hebben doen voorkomen alsof men den oorsprong dezer parodie in Enge land te zoeken had. Mr. Jaeob van Lennep kon dartelen met ieder ? onderworp, omdat hij ieder onderwerp meester was. Verbazend was zijne geleerdheid, zijne kennis. De wetenschap had hij als kind ingedronken van zijne grootvader eu vader. Een zorgvuldige opvoeding, begonnen aan den schoot zijner ziekelijke moeder, die hem Hollandsen en ransch leerde, het bezoe ken eener goede school, waar hij op zijn zevende jaar heenging, de uitnemende leiding zijns vaders,. het hooren spreken zijner ouders en verwanten over belangen van stad en land, het leven in een at mosfeer van kunst en wetenschap, de indruk en de invloed der Fransche gouvernante juffr. Wiigeli, in wie men j u(Fr. Stauffacher uit Ferdinand Huyek hebbe te herkennen, dit al droeg bij om den leergierigen en bevattelijken knaap tot iets groots te bestemmen. Daarenboven had hij een uitnemend ge heugen. Vóór zijn 9de jaar kende hij Boileau half van buiten en La Fontaine geheel, en las op zijn 10de Shakespeare eu vertalingen van Griekschc treur spelen; terwijl al spoedig het Latijn voor hem geene geheimen meer had. Door liet aanzien en den invloed van zijnen vader en grootvader, geraakte hij nog voor den studententijd in 'aanraking met alle mannen die op eenigerlei gebied uitblonken, zoo dat zijn gezichtskring zich zoo wijd mogelijk uitbreidde. Bovendien brachten de Staats- en Stadsbetrekkingen, door grootvader en vader bekleed, hem in kennis met vele zaken, met, vele geheimen die voor alle anderen een ge sloten boek moesten blijven. Zijne opvoeding werd voorts verrijkt en harmonisch door het voor naam huislijk en echt Hollandsen leven zijner ouders, hun omgaan met lieden uit hoogeren en lagereu stand. De roeping tot auteur was bij hem zooals reeds gezegd ontwaakt toen hij, vijf jarige jongen, met zijn vader (Hijsbreglit van Amstcl had zien vertoonen. Het kort daarna door hem gedichte en half voltooide treurspel Al/red is niet verloren geraakt, maar nog in het bezit van zijn zoon Willein van Lenuep. De liefde voor liet tooneel kon hij naar harte lust boeten, toen zijn vader commissaris van den Stadsschouwburg was geworden. Alle stukken zijn vader ter beoordeeling en goedkeuring toegezon den, las hij; hij leerde alle acteurs en actrices kennen, en weldra was hij op het tooneel in alle hoeken en gaten thuis. Tooneelartisten bleef hij tot aan zijn dood een goed hart toegedragen en was hun steeds behulp zaam, zoo dikwijls zij hem in zijne woning kwa men raadplegen. Opera's, balletten, tooneelspelen, drama's, treur- en blijspelen heeft hij geschreven, om hen of den Schouwburg te steunen, of een ge legenheid te helpen opluisteren. Voor Veltman schreef hij De Amsterdamsche jongen. Voor mevr. Kleine-Gartman bleek geknipt De vrouwe van Waardenburg, en den directeur schonk hij nieuwjaarswenschen of regelde vaderlandsche vertooningen. Hij dichtte voor tooneelarti-ten in blijde en droeve dagen. Mevrouw de weduwe Albregt her denkt nog vaak de dankbaarheid harer moeder, Mevr. Engelman, geb. Bia, voor het mooie vers, dat hij haar deed toespreken, den 19den Febrvari 1840, ter gelegenheid van hare 25jarige verbintenis aan den Stadsschouwburg. Als zij u het fraaie geschil derde portret harer moeder, in het karakter van De Haagsche jojfer laat zien, vertelt zij steeds van dat vers en verzuimt er nooit bij te voegen; //en het was zoo lief van mijnheer van Lennep, dat hij haar noemt als kind, maagd, vrouw en weduwe" En dan staande blijvende voor het porpret, herhaalt ze met den noodigen nadrvik de regels : Zoo hebt ge mij in dit gebouw Als kind gezien, als maagd, als vromv, En, als ik, ijvrig in mijn taak, l Mij kwijten bleef voor uw vermaak, Mijn poging soms mot lot' bekroond, En willig mij uw gunst betoond, Die 'k heden weer van u geniet, Nu ge me als wednw voor u ziel-. Op deze wijze heeft Van Lennep velen aan zich verplicht en verbonden. Zoo gebeurde het eens, dat hij in zijne hoedanigheid van secretaris van de Provinciale commissie van landbouw in Noord-Holland, op reis om den staat der gewassen te noteeren, in een logement in een landstadje, met de vrouw van den waard, die afwezig was, in gesprek kwam. De aardige vrouw, pas zeven weken getrouwd, gaf hoog op van haar man. Dat trof Van Lennep. Toen de vrouw weg was, dichtte hij een vers op hun huwelijk en duwde dit bij het heen gaan de vrouw in de hand. Vijf-eu-twintig jaar later, . Van Lennep was het geval reeds lang vergeten kreeg hij een brief van den man, zes bladzijden lang, vol lof en dankbaarheid. //Want schreef de man, in tegenspoed, in dreigend huislijk krakeel, heeft uw vers alles bezworen, uw vers is voor ons de gelukster geweest." J. v. Lennep was door dezen brief zeer aange daan, en het feit bleef ??volgens mededeeling van zijn zoon Willem van Lennep behoorcn tot zijne liefste herinneringen. Indien men de gelegenheidsverzen van Mr. J. v. L. allen bij elkander verzamelde, zouden zij vele bundels vormen. Want zoowel bij de opening van de Zwemschool, voor den nachtwacht, voor weezen, voor btadsschool-kindcren. voor schutters, voor vrijmetselaars, voor studenten, voor zeelieden, voor sociëteiten, enz. enz. heeft hij gelegenheidsverzeu geschreven, waarvan: Is 't u bekend, getrouwe burgerscharen", volkslied is geworden. Op de tentoonstelling van Hartkamp zijn ontel bare van die gelegenheidsverzen. Over het alge meen zijn er zoo vele werken, dikkere en dunnere deelen, dat men er van duizelt, dat men niet be grijpt, hoe iemand, die zoo vele betrekkingen be kleedde, als Rijksadvokaat, lid van de Tweede Kamer, curator van het stedelijk gymnasium, pre sident van dit en president van dat, vraagbaak voor allen, komedies bezoeken, vergaderingen bij wonen, 's middags in Concordia komen om zijn partijtje te maken, tijd heeft gevonden voor zoo veel geschrifts, waarvan in 1850 de fondsveiling voor zijne romantische en poëtische werken / 18.518 opbracht en die in 1864 de som van f 8000. Se dert 1825 werden door Van Lennep niet minder dan 97 geschriften uitgegeven of herdrukt, vor mende een getal van 10S grootere in kleinere deelen, ongerekeud de tallooze stukken in jaar boekjes, de allerlaatste bijdragen in het jongenstijdschrift Bato. Van 1826?1860 heeft hij boven dien aan 50 verschillende dagbladen, tijdschriften en kranten, bijdragen afgestaan. Mr. v. Lennep was in zijne woning op de Kei zersgracht gewoon te schrijven op een lessenaar geplaatst op een speeltafeltje naast zijn schrijf tafel. Hij zat dan in een chambercloak met den rug naar het licht, een goudsche pijp in den mond en een veeren pen in de hand. Den nacht heeft Van Lenncp weinig gebruikt om te werken. Hij was, vooral buiten, tijdig, te 7 uur op en toog dan al spoedig aan den arbeid. Ter afwisseling maakte hij gaarne een wandeling rnet zijn zoontje naar Zeeburg, dien hij onderweg sprookjes ver telde uit Duizend en een Nacht." Eene aange name verpoozing als hij 's avonds na elf uur van vergadering, of uit komedie kwam, vond hij in het, schaakspelen. Hij deed dit in zijn eentje en ge bruikte er een glas wijn bij met een droge keu kenbeschuit. Al voortsnuffelende op de tentoonstelling van Hartkamp, verliest men schier den moed om door te gaan, zoo ontzachlijk veel is daar. Van geslaclitregisters af, die mr. Frank van Lennep door nasporing in binnen- en buitenland, weldra cor rect en volledig hoopt te hebbeu, tot doodsbriefje, lijkzangen, treunnarsclien, biljetten voor lijkfeesten op den schouwburg, gedragen rouwstrikje toe, bevat het tentoongestelde alles wat, iu druk is verschenen, wat over v. Lennep is geschreven ten gunste en ten ougunste, zeldzaamhedcn van het geslacht, als de vermelding dat Jacob de Neufville - van Lennep - bij den brand van den schouwburg op de Keizersgracht in J 772 is om gekomen. Waarschijnlijk zal er ook wel de 2r druk zijn van het treurspel Iforarc, vertaald door Jan de Witt en door den tooueelspeler, den ge wezen chirurgijn A. K. Zjermes in 1019 opgedra gen aan Sarah v. Lenuep, in 1025 getrouwd met een Gclderseh edelman. Natuurlijk vindt men ter expositie de eerste uitgave van De J'/e<y?oo», maar wat niet natuurlijk is, ook don brief, waaruit blijkt dat geen uitgever den roman waagde uit te geven, zoodat de roman 7 jaar Dr. Jan ten

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl