De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 22 oktober pagina 2

22 oktober 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 852 <rf Levasseur's Populaiion francaise op te slaan om te ontwaren dat reeds verschillende schrij vers eter oudheid, ala : Golumella, Plutarchus, Beneca en andere aan hetzelfde verschijnsel hunne aandacht hadden te wijden. Dat deze beweging ook voor Amsterdam, de stad die ia dit opzicht het meest besproken wordt, geen nieuwigheid is, mag worden afgeleid uit be weringen als van Oudermeulen, die zegt dat Amsterdam's bevolking van 1515-1632 met niet minder dan 700 pCt. vermeerderde, of uit de meer bescheiden opgaven van Kerseboom, die haar van 146000 in 1637 laat stijgen tot 186000 in 1685 en tot 241000 in 1748. Is het verschijnsel zelf niet nieuw, er is groot verschil waar te nemen wat betreft de waardeering ervan in vroeger en in later tijd. Baarde het vroeger geen onrust, j a werd zelfs de vermeerdering van bevolking in den zoogenaamden goeden ouden tijd als een welkome vermeerdering van krachten aangemerkt, in latere tijden is dezelfde beweging een bron geworden van klachten en van vrees voor den finaücieelen achteruitgang der groote steden. Vooral de ongunstige toestand van Amsterdam' s financiën wordt door sommigen voor een goed deel toegeschreven aan de restiging van vele weinig gegoeden die de kosten van het onderwijs en van het armwexen en in het algemeen de lasten van de gemeentezorg zouden doen stijgen zonder de geldmiddelen der stad evenredig te verster ken. In hoever aan dit beweren waarde moet ?worden gehecht blijkt uit een onderzoek dat Mr. van Nierop instelde over de jaren 1880 tot 1890 en waarvan hij de resultaten publi ceerde in het Maartnummer van de Economist v»a dit jaar. Uit deze interessante studie zien wg dat in genoemd tiental jaren Amster dam's bevolking (in 1890 bedragende 408000 zielen) steeg met ruim 91000 koppen waarvan ruim de helft, namelijk 45618, door meerdere vestiging dan vertrek. Onaanzienlijk is dit cijfer op zichzelf zeker niet, maar toch is het een feit dat in het ge noemd decennium n de vestiging n het ver trek te Amsterdam betrekkelijk geringer was dan te Rotterdam, 'sGravenhage en in het algemeen in de Nederlandsche gemeenten. De Amsterdamsehe bevolking is betrekkelijk aan minder fluctuatie -onderhevig dan elders. In 1889 behoorde 32 pCt. der bevolking tot de van elders gevestigfden, in Rotterdam en den Haag bedraagt dit percentage 38 en 39 in alle gemeenten des Rijks 34 Vs- Het bui tenland geeft in dit opzicht nog geheel an dere cijfers. Alleen Londen met 37 pCt. komt roet onze toestanden vrij wel overeen, maar Rome, Berlijn, Weenen en Parijs hebben een bevolking die voor 55 tot 64 pCt. uit andere gteden is overgekomen. Het is ook onjuist dat het uitschot en het minder solide gedeelte des volks zich naar de hoofdstad des Rijks zou begeven. Integen deel het is de bloem van de bevolking des plattelands meerendeels mannen en vrouwen in de kracht van hun leven bepaaldelijk tusschen de 16 en 35 jaar, ongehuwden oi'jonggehuwden en dus ook met betrekkelijk weinig kinderen. Wat de armlastigheid der immigran ten betreft, hebben we slechts weinig gegevens, gelijk in het algemeen in ons land de statis tiek: bedroevend onvolmaakt is. We moeten ons voor dit punt behelpen met de mededeelingen die de heer Falkenburg in zijn on derzoek naar de armenzorg in Nederland mocht verzamelen 1). Daaruit blijkt dat van de in 1892. Bijdragen van het Statistisch Instituut IHIIillilliiultiillllliintjiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiitiiiiiitiitiniiitHHHitiiniiiiiiiiiuui aardappelloof steeg in dikke wolken omhoog en vulde in minder dan geen tijd de geheele coupé. Die rook bezorgde mevrouw Van der Grooten roode oogen. Zij zocht hulp bij haar man, over wiens gelaat een onbeschrijflijk lachje gleed. »0ch man, geef die menschen toch siga ren,'1 smeekte ze. Papa gehoorzaamde, nam zijn grooten sigarenkoker uit den zak en presenteerde de blauwkielen, die, door deze vriendelijkheid geheel verrast, even de hand aan de pet brachten en behoedzaam de rookstokjes uit den koker namen. »Dank u wel!" klonk het van alle kanten. De sigaren werden beroken en verhuisden naar de groote zakken. »Ik zal 'm van avond na den eten op uw ge zondheid oprooken, dan heeft moeder de vrouw er ook nog wat aan,'' merkte de kummelman op. Of zij door den bliksem getroffen was, zoo zakte de arme mama ineen en staarde wezenloos in den rook, die haar weldra als een dichte sluier omgaf. Iti totaal gerookten toestand arriveerde de familie te Emmerik. De beleefdheid van de douanen aan dat station, die papa en mama op hun eerlijk gezicht geloofden, toen zij ver klaarden niets aan te geven te hebben en hun koffers dan ook zonder meer van 't witte kruisje voorzagen, bracht de geschokte zenuwen weer een weinig tot kalmte. Ook de beroemde Duitsche waggons 3e klasse tusschen Emmerik en Oberhausen beant woordden vrij wel aan 't idee, dat men er zich van gemaakt had ; alleen in hardheid deden zij niets onder voor de Hollandsche. In bijna opgeruimde stemming trad een uurtje later de familie de wachtzaal te Oberhausen binnen en liet de oogen weiden over de net gedekte tafeltjes. »Maar 2 Mark per couvert," las mama. »Kijk eens man," vervolgde zij, zich tot papa wendende, «soep, pasteitje, ossehaas, kip met peren, pudding. Toch een heerlijk land !" Volgens 't zeggen van den portier had 1889-91 door het Burgerlijk Armbestuur te Amsterdam bedeelden 9 pCt. drie jaar of kor ter in de gemeente waren gevestigd, terwijl de immigratie jaarlijks 6 pCt. bedroeg, waarbij men in het oog moet houden dat de particuliere en kerkelijke liefdadigheid de van buitengekomenen het eerst van zich afschuiven. Van de in 1889 in het Armen huis verpleegden waren + 35 pCt. vreemde lingen, terwijl de geheele bevolking van Am sterdam voor 32 pCt. uit vreemdelingen be stond. Wat eindelijk de verpleegden in de gasthuizen betreft, over de jaren 1884-91 wa ren slechts 5 pCt., daarvan vreemdelingen, waarvan nog een aanzienlijk percentage, van 17 tot 28 pCt., kostgeld betaalden. Ook in dit opzicht behoeft de mutatie te Amsterdam dus niet tot bizondere ongerustheid aanlei ding te geven. In meerdere mate is dit echter het geval wanneer men het oog vestigt op het verband der fluctuatie met de draagkracht der bevolking. Uit dit oogpunt beschouwd is het zeer zeker een bedenkelijk feit dat trots de vermeerderde vestiging het aantal belastingschuldigen is verminderd met 623 personen die niet minder dan 5 millioen aan belastbaar inkomen vertegenwoordigen, d. i. bijna 7 pCt. van het geheele belastbaar in komen van Amsterdam. Hoe zwaar deze en dergelijke bedenkingen nu ook mogen wegen voor de financieele specialiteiten der verschillende gemeenten, ze zijn niet onoverkomelijk een betere rege ling der gemeentefin ancien en in het verband tusschen deze en de financiën des Rijks kan in deze veel goed maken. Veel ernstiger en bedenkelijker althans wordt de zaak wanneer men de gestadig voortschrijdende opeenhooping der bevolking in de groote centra be schouwt uit een oogpunt van meer algemeen belang. Wij zullen zeker wel weinig tegen spraak ondervinden als wij beweren dat het stadsleven leidt, moet leiden, tot lichamelijke en moreele verslapping en dat de exodus van het platteland de verwaarloozing in de hand werkt van de onschatbare bron van volks welvaart die de natuur ons biedt in grond en bodem. Het verschijnsel is algemeen, zeiden wij reeds boven. De heer Longstaff deed onlangs voor de Eagelsche Roijal Statistical Society mededeelingen die bevestigen dat de trek van het platteland naar de steden zich vertoont niet alleen in alle rijken van Europa maar over geheel de wereld: de Vereenigde Staten, N. S- Wales, Argentinië, Uruguay ja zelfs in Canada. De beweging blijkt dus onafhan kelijk zoowel van ras als van regeeringsvorm. Ook spot zij niet de verschillende stelsels van grondexploitatie, want zij komt voor zoowel onder het Engelsche als onder het Fransche systeem. Zou het met al deze feiten voor oogen gewaagd zijn te beweren dat het algemeen waar te nemen verschijnsel derhalve moet voortkomen uit oorzaken die alle ge noemde staten gemeen hebben en zou de voornaamste daarvan niet zijn het betreu renswaardige feit dat grond en bodem allerwege worden beschouwd als een bron van particulier winstbejag in plaats van als de voorraadschuur voor het algemeen welzijn? Later hopen wij deze vraag eens nader onder de oogen te zien en zullen dan tevens de middelen bespreken die tegen de kwaal kunnen worden aangewend. Socius. iiiiiiiiiin miiiitiiiiiiiin imiimuiiiiiii ui iiiiiiiiiuiiilniiiiii men een vol uur den tijd om te dineeren. Vóór het gezin zich evenwel aan tafel zette, moesten de vuile handjes der kleinen gewasschen worden. »0ch, beste man, wees eens lief en knap jij dat eventjes op," vleide mama en keek papa met een aller vriendelijkst lachje aan, »ik zal intusschen 't vleesch snijden." Nu had papa wel is waar schrikkelijk 't land aan alle dingen, die tot het depar tement van het kindermeisje behooren, doch wat doet men al niet uit liefde tot zijn vrouw. Hij wenkte dus de kinderen en trok hen aan de hand mee naar de toiletkamer. Nauwgezet en met veel tact kweet hij zich van zijn opdracht en wilde toen zijn vrouw weer opzoeken. Maar die terugtocht was verre van gemakkelijk. Nauwelijks had hij de deur geopend, of een groote Ulmerdog sprong met opengesperdcn muil op hem toe. Nog juist had hij den tijd de deur weer dicht te slaan. De kinderen waren zoo geschrokken, dat ze huilden alsof ze aan 't spit staken. Ook de chef-redacteur van de Rijkslrom was een beetje van kleur verschoten. Maar spoedig vermande hij zich, greep zijn wandelstok goed vast, opende de deur op een kiertje en sloeg den vreemden hond op den rug. 't Dier ook niet bang, sprong tegen de deur op en greep den stok, vóór dat de eigenaar dien terug kon trekken. Alhoewel papa, geholpen door de schreeu wende kinderen, die zich aan zijn jaspanden vastklemden, uit alle macht trok, 't hielp niets. Papa moest den stok prijs geven anders had het dier vader en kroost naar buiten gesleurd. »Zoo'n canaille!" stiet papa uit en wischte zich 't zweet van 't voor hoofd. »Het heeft niet eens een muilkorf voor, dat loeder! Bestaat er in Duitschland dan geen pers, die het leven van den vredelievenden burger beschermt ? Een geluk voor den burgemeester, dat me die scène niet in Amsterdam gebeurd is!" (Slot volgt). Rotterdamsche Brieven. n, Rotterdam is ongetwijfeld meer een stad van krentea dan van kunst en dat is jammer. Niet dat ik hier kwaad van krenten zou willen spre ken 't moet een zeer »courant" artikel wezen en zelfs een onmisbaar element in rijst met krenten maar toch: ik vind de kunst nog meer. Al dadelijk bij de aankomst in onze stad, 't zij aan het Maas- of aan het Beursstation, krijgt men den indruk dat tusschen al die zware slee perswagens, moeielijk voortrollend over de mod derige keien naar de hooge, donkere pakhuizen, de arme kunst zich zeer bekneld moet gevoelen, heel niet op haar gemak. En het is dan ook niet zonder een zekere wantrouwende verbazing, dat men op een van de kaden, waar wel het handelsverkeer het drukst is, boven aan den gevel van een doodgewoon, vervelend huis, op een groot wit bord met zwarte letters »Kunstclub".ziet geschreven. Eerst wil men zijn oogen absoluut niet gelooven... Daar zal iets anders staan, iets als »shipbrokers" of »scheepsvictualiën" of »zeemanshuis" of een dergelijk woord van nuchtere de gelijkheid en de oogen hebben bepaald ver keerd gelezen... Maar 't staat er toch wél, met nog een soort van opheldering in 't Fransch er bij: »Expositions d'art," en nu ziet men ook de hooge ramen, waarvan de onderste helft begordijnd is, museum achtig. Geen twijfel meer mogelijk: daarachter, te mid den van deze profane wijk, wonen de kunst schatten, waarschijnlijk het grootste deel des daags aan zichzelf overgelaten, veronachtzaamd door al deze handelsmannen, die slechts Mercurius en dien anderen god van Oostersche afkomst ken nen .... Zoo meent men. Maar 't valt nogal mee. Het kunstclub-bestuur weet haar kunstvoorstellingen nogal in te richten naar den smaak en de behoeften van het publiek, en heeft terecht begrepen, dat men deze wereldlingen, die dagelijks intiemen omgang plegen met koffieboonen en «Oostenrij kers" en papieren roebels, niet dadelijk in het heiligste van den tempel der kunst moet voeren. Zij werken om zoo te zeggen nog met halve kracht, d.w.z. alleen schilders, die nog maar half mooie schilderijen vervaardigen, of dezulken, die vroe ger koffiemakelaar zijn geweest, worden daar tentoongesteld. En haar beste schilderijen exposeert de kunstclub elders in Schevcningen ver van deze tabaksen krentenboel Maar ziet.' daar is, nu oen groot half jaar geleden, iets gebeurd, dat dit gansche wijze opvoedingssysteeM, dat den Rotterdamschen handelsmensch trapsgewijze, langs den meer en meer gebruikelijken weg der geleidelijke ont wikkeling", van een eenzijdige liefde voor han delsartikelen en de meesterwerken der Duitsche school wilde brengen tot een veelzijdig beminnen van ernstige vreemde en Hollandsche kunst.... dat dit gansche plan, zeg ik, (de zin is wat lang) heeft omvergeloopen. Om het maar eens platweg uit te drukken: er is hier toen een »kunstkring" opgericht. De aanvankelijke meening, dat men hier met een achtbaar syndicaat van baliekluivers te doen had (dewijl immers Marx gezegd heeft: «Arbei ders van alle lauden vereenigt u \"j en dat daarom de vereeniging naar hun geliefkoosde bezigheid, niet oneigenaardig »kunstkring= (rond dans l'eau) heette, bleek op een misverstand te berusten. liet waren integendeel artiesten, '200 in getal, die met vurigen vereenigingsijver dezen kring op de 3e verdieping van het vroeger Hotel du Passage hadden opgericht, die daar krachtig wilden ge tuigen van het schoonste, dat de schepping biedt, d.w.z. kunst, oude klare en meiden, en die, wars van alle evolutie, of «geleidelijken weg," nu maar in eens wat frissche, nieuwe ideeën in de botte llotterdamsche hoofden wilden timmeren. Dit laatste voor een deel letterlijk op te vat ten; het geschiedde veelal op Zondagmorgen door middel van stokken met looden knoppen. Voor een ander deel zou 't gebeuren met behulp van exposities die raak waren. En reeds dadelijk in 't begin vlamden die drie veel te kleine kamertjes, waar de deftige Rotterdammer niet eens zijn hoogen hoed kon ophouden, vlamden van de hevige kleuren van Toorop of van Daalhof, ter wijl de griezelige nachtmerrie-lijnen van Thornl'iïkker de menschen kippevel gaven. Wij Kotterdammers, die toch anders met eenig recht mecnen aan de spits dor beschaving te staan, waren perplext, »ahuris". Zoo iets had van zijn leven niemand nog gezien en ieder trok zich verpletterd in zijn binnenkamer terug, ge duldig het hoofd buigend onder dezen heeten Samoen van artisticiteit, nauwelijks een enkele waagde het meer, om sluipend langs de Blaak, een kunsthandel binnen te gaan en daar een van die lieve photogratieè'n (Galerie moderner Meister) naar Defregger of iemand anders te koopen, die tronend op een salontafeltje ons grootste geluk uitmaakten. En langzamerhand trok men zijn hart af van de kunst, blijde, dat het tenminste nog niet ver boden was zijn koftio en krenten lief te hebben. Toen doofde de vonk, die even gelicht had in de Rotterdamsche zielen, en de Koloniale Waren triomfeerden grijnslachend in nacht en dui sternis terwijl de oude Kunstclub somber het grijze hoofd schudde, afwachtend den dageraad van betere tijden. Ja! Dat is de droevige geschiedenis van de wijsheid der Ouderen, die den overmoed der Jongeren niet in toom kon houden, die zoo 't spel bedierf. 't Zal nu weer jaren duren eer de Rotter dammer opnieuw toe is aan Defregger, den Trompeter von Siikkingen en de tentoonstellingen van de Kunstclub, en vandaar tot 't verdere is een eindeloos lange weg. 't Is zelfs de vraag of 't dan maar niet het beste is op 't eerste station te blijven wachten: misschien komt de beschaving daar weer terug. Maar intusschen is de kunst niet gebaat en de kunstenaars ook niet. liet werd zoo noodig nieuwe débouché's te zoeken voor schilderijen, waarvan de verkoop dan toch de kunstenaars in 't leven moet houden. En 't ging al goed hier, 't kwam er al in. Ver leden winter is er zelfs een lezing gehouden, waarin de xnieuwe" school, de impressionistische, scherp werd afgekeurd. Wel een bewijs, niet waar 't Ze hadden er ten minste van gehoord. Maar nu ! .... ach ! Verleden jaar zag ik voor een kunsthandeligen boekwinkel zoo waar een ets van Bauer; dat was als een schuchter viooltje in de Maartsche kou, maar sedert is 't weer verdwenen, gedood onder de zware sneeuwvlaag der Duitsche foto's en staalgravures. Laten we een betere toekomst hopen, dat is 't eenige dat er overschiet! C. llltUlllimillIltlllimiIllimilllltlllllimiIlllltlittllimiMMlIilllllllllllflM <ppc?giis TÖONLLÜ^MVZILK Het Tooneel. Van Strindberg's Vader bestaat een Fransche vertaling met een voorrede van Zola. Het feit schijnt mij niet geheel zonder beteekenis. De vereeniging dezer twee namen geeft te deaken. Strindberg het hoofd en de stichter der natura listische school in Zweden; Zola de grootmees ter der naturalistische kunst in Frankrijk. De Zweed en de Franschman medestanders en bondgenooten in het litterair tournooi onzer dagen. Ging de verwantschap tusschen beiden niet ver der en dieper, het zou overbodig zijn de aan dacht er op te vestigen. Naturalisten zijn er zoo vele en zoo verscheidene. Doch er is meer. Men heeft met weinig moeite kunnen staande houden, dat Zola, die zich naturalist noemt en meent, een der meest romantische romantici van onze eeuw is. Wat men voor Zola deed, zou men voor Strindberg kunnen doen. Zijn verbeelding niet minder rijk en ongebonden, zijn zien niet minder groot en vergrootend dan dat van den Kranschman. Beiden in hun beste oogenblikken de grootste dichters in proza van het einde dezer eeuw. Zola episcaoverweldigend; Strindberg lyrisch-aandoenlijk. De eerste de jammeren der herediteit; de laat ste den strijd der seksen tot thema en leitmotiv zij ner fantastisch - didactische scheppingen kiezend. De vader is het eerste en mijns inziens het rijpste en krachtigste van het tiental moderne drama's en dramaatjes, waarin Strindberg den strijd tusschen den man en de vrouw behandelt. In geen vloeien de stemmingen van den dichter en den theoreticus Strindberg inniger en har monischer samen. Het is van het begin tot het einde Jyrisch-persoonlijk en te gelijker tijd als drama m engeren zin een meesterstuk. In De vader geen autobiographische bespiegelingen, geen omhaal en omslachtigheid als in «Freule Julia" ; de handeling de eenvoud en helderheid zelve; een strijd van het begin tot het einde boeiend en drama tisch ; een meesterlijk geleidelijke en zekere stijging van aandoening en spanning; geen enkel tooneel te veel of te lang; de dialoog sober en vol kracht. En te zelfder tijd een schepping vol innigheid en teederhoid, geschreven met warmte en overtuiging, een kreet van smart en verontwaardiging, als zoodanig aangrijpender en overtuigender dan vele drama's, wier inhoud men gewilliger aanneemt, met wier strekking en philosopüie men zich gemak kelijker vereenigt. In De vader loopt de strijd tusschen man en vrouw over de opvoeding van het kind. De vader wil het naar zijn vrijzinnige, de moeder naar haar geheel bijzondere beginse len laten opvoeden. De vader is physiek sterk, doch zwak van hoofd en wil. De moeder is de Strindbergschc halve vrouw, do man-vrouw, die voor geen middel terugdienst, waar het geldt den man te overwinnen. Door hem aan het vaderschap van zijn kind te doen twijfelen, brengt Laura de verzwakte geestvermogens van den ritmeester steeds meer aan het wankelen. Zij zou hem als krankzinnig onder curateele hebben laten zetten, indien ten slotte een beroerte niet een einde aan zijn leven maakte. Strindberg noemde De vader eenvoudig treurspel, niet naturalistisch treurspel als »Freule Julia". Ik geloof geheel terecht en niet zonder bedoeling. Wil men De vader met een heel kalm en heel nuchter verstand bekijken, dan behoeft men naar bedenkingen niet lang te zoeken, dan stuit men meer dan eens op bijzon derheden, die het moeilijk maken zich malle opzich ten met het verloop der geschiedenis te vereeni gen, dan komen telkens vragen op, die aan de mo gelijkheid der gebeurtenissen, zooals zij op het too| neel worden voorgesteld, doen twijfelen. Vrouwen als Laura zijn in hetXoorden waarschijnlijk minder zeldzaam dan bij ons. Ik voor mij vind de midde len, die zij aanwendt om de zegepraal te behalen, ZOD romantisch-gruwelijk, zoo melodramatisch en bovenal zoo weinig vrouwelijk. Huisgezinnen, waarin de vrouw de baas is, waarin de man. onder de pantoffel zit, (wij hebben tal van uit drukkingen voor deze bijzondere verhouding), wie kent ze niet, waar bestaan zij niet 'i Hoe veel vrouwen behoeven echter misdadig te wor den om als Laura den man voor haar wil en begeerten te doen bukken 't Hoeveel mannen worstelen zoo lang en hardnekkig als de rit meester V Hoe was het mogelijk dat deze manen deze vrouw O jaar samenleefden 't Had de catastropho al niet veel vroeger moeten plaats grijpen Y En om tot bijzaken te komen, hoe kan men aanne men, dat een dokter handelt gelijk de dokter in De Vader handelt, dat hij zonder feitelijk iets van zjjtl patiënt te weten of te begrijpen, dezen in een dwangbuis stopt en krankzinnig verklaart? Hoe kan men aannemen, dat hij het kind, aan -welks wettigheid de vader twijfelt, met dezen door hem als krankzinnig beschouwden vader alleen laaty De vader als een naturalistisch drama, als de schildering van een brokje realiteit te beschouwen, schijnt mij onjuist en onverstandig. Dat had het slechts kunnen zijn, indien Strindberg niet Strind berg ware, indien hij zijn eigen rampen en jam meren had kunnen vergeten. Het is de uit storting van een gewond menschenhart, de ont boezeming van een. echte, doch verwilderde

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl