Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 852
<rf Levasseur's Populaiion francaise op te slaan
om te ontwaren dat reeds verschillende schrij
vers eter oudheid, ala : Golumella, Plutarchus,
Beneca en andere aan hetzelfde verschijnsel
hunne aandacht hadden te wijden. Dat deze
beweging ook voor Amsterdam, de stad die
ia dit opzicht het meest besproken wordt, geen
nieuwigheid is, mag worden afgeleid uit be
weringen als van Oudermeulen, die zegt dat
Amsterdam's bevolking van 1515-1632 met
niet minder dan 700 pCt. vermeerderde, of uit
de meer bescheiden opgaven van Kerseboom,
die haar van 146000 in 1637 laat stijgen tot
186000 in 1685 en tot 241000 in 1748.
Is het verschijnsel zelf niet nieuw, er is
groot verschil waar te nemen wat betreft de
waardeering ervan in vroeger en in later tijd.
Baarde het vroeger geen onrust, j a werd zelfs
de vermeerdering van bevolking in den
zoogenaamden goeden ouden tijd als een welkome
vermeerdering van krachten aangemerkt, in
latere tijden is dezelfde beweging een bron
geworden van klachten en van vrees voor
den finaücieelen achteruitgang der groote
steden. Vooral de ongunstige toestand van
Amsterdam' s financiën wordt door sommigen
voor een goed deel toegeschreven aan de
restiging van vele weinig gegoeden die de
kosten van het onderwijs en van het
armwexen en in het algemeen de lasten van de
gemeentezorg zouden doen stijgen zonder de
geldmiddelen der stad evenredig te verster
ken. In hoever aan dit beweren waarde moet
?worden gehecht blijkt uit een onderzoek dat
Mr. van Nierop instelde over de jaren 1880
tot 1890 en waarvan hij de resultaten publi
ceerde in het Maartnummer van de Economist
v»a dit jaar. Uit deze interessante studie zien
wg dat in genoemd tiental jaren Amster
dam's bevolking (in 1890 bedragende 408000
zielen) steeg met ruim 91000 koppen waarvan
ruim de helft, namelijk 45618, door meerdere
vestiging dan vertrek.
Onaanzienlijk is dit cijfer op zichzelf zeker
niet, maar toch is het een feit dat in het ge
noemd decennium n de vestiging n het ver
trek te Amsterdam betrekkelijk geringer was
dan te Rotterdam, 'sGravenhage en in het
algemeen in de Nederlandsche gemeenten.
De Amsterdamsehe bevolking is betrekkelijk
aan minder fluctuatie -onderhevig dan elders.
In 1889 behoorde 32 pCt. der bevolking tot
de van elders gevestigfden, in Rotterdam en
den Haag bedraagt dit percentage 38 en 39
in alle gemeenten des Rijks 34 Vs- Het bui
tenland geeft in dit opzicht nog geheel an
dere cijfers. Alleen Londen met 37 pCt. komt
roet onze toestanden vrij wel overeen, maar
Rome, Berlijn, Weenen en Parijs hebben een
bevolking die voor 55 tot 64 pCt. uit andere
gteden is overgekomen.
Het is ook onjuist dat het uitschot en het
minder solide gedeelte des volks zich naar
de hoofdstad des Rijks zou begeven. Integen
deel het is de bloem van de bevolking des
plattelands meerendeels mannen en vrouwen
in de kracht van hun leven bepaaldelijk
tusschen de 16 en 35 jaar, ongehuwden
oi'jonggehuwden en dus ook met betrekkelijk weinig
kinderen. Wat de armlastigheid der immigran
ten betreft, hebben we slechts weinig gegevens,
gelijk in het algemeen in ons land de statis
tiek: bedroevend onvolmaakt is. We moeten
ons voor dit punt behelpen met de
mededeelingen die de heer Falkenburg in zijn on
derzoek naar de armenzorg in Nederland mocht
verzamelen 1). Daaruit blijkt dat van de in
1892.
Bijdragen van het Statistisch Instituut
IHIIillilliiultiillllliintjiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiitiiiiiitiitiniiitHHHitiiniiiiiiiiiuui
aardappelloof steeg in dikke wolken omhoog
en vulde in minder dan geen tijd de geheele
coupé. Die rook bezorgde mevrouw Van der
Grooten roode oogen.
Zij zocht hulp bij haar man, over wiens
gelaat een onbeschrijflijk lachje gleed.
»0ch man, geef die menschen toch siga
ren,'1 smeekte ze.
Papa gehoorzaamde, nam zijn grooten
sigarenkoker uit den zak en presenteerde de
blauwkielen, die, door deze vriendelijkheid
geheel verrast, even de hand aan de pet
brachten en behoedzaam de rookstokjes uit
den koker namen. »Dank u wel!" klonk het
van alle kanten. De sigaren werden beroken
en verhuisden naar de groote zakken. »Ik
zal 'm van avond na den eten op uw ge
zondheid oprooken, dan heeft moeder de
vrouw er ook nog wat aan,'' merkte de
kummelman op.
Of zij door den bliksem getroffen was,
zoo zakte de arme mama ineen en staarde
wezenloos in den rook, die haar weldra
als een dichte sluier omgaf. Iti totaal
gerookten toestand arriveerde de familie te
Emmerik. De beleefdheid van de douanen
aan dat station, die papa en mama op
hun eerlijk gezicht geloofden, toen zij ver
klaarden niets aan te geven te hebben en
hun koffers dan ook zonder meer van 't
witte kruisje voorzagen, bracht de geschokte
zenuwen weer een weinig tot kalmte. Ook
de beroemde Duitsche waggons 3e klasse
tusschen Emmerik en Oberhausen beant
woordden vrij wel aan 't idee, dat men er
zich van gemaakt had ; alleen in hardheid
deden zij niets onder voor de Hollandsche.
In bijna opgeruimde stemming trad een
uurtje later de familie de wachtzaal te
Oberhausen binnen en liet de oogen weiden
over de net gedekte tafeltjes.
»Maar 2 Mark per couvert," las mama.
»Kijk eens man," vervolgde zij, zich tot papa
wendende, «soep, pasteitje, ossehaas, kip met
peren, pudding. Toch een heerlijk land !"
Volgens 't zeggen van den portier had
1889-91 door het Burgerlijk Armbestuur te
Amsterdam bedeelden 9 pCt. drie jaar of kor
ter in de gemeente waren gevestigd, terwijl
de immigratie jaarlijks 6 pCt. bedroeg,
waarbij men in het oog moet houden dat
de particuliere en kerkelijke liefdadigheid
de van buitengekomenen het eerst van zich
afschuiven. Van de in 1889 in het Armen
huis verpleegden waren + 35 pCt. vreemde
lingen, terwijl de geheele bevolking van Am
sterdam voor 32 pCt. uit vreemdelingen be
stond. Wat eindelijk de verpleegden in de
gasthuizen betreft, over de jaren 1884-91 wa
ren slechts 5 pCt., daarvan vreemdelingen,
waarvan nog een aanzienlijk percentage, van
17 tot 28 pCt., kostgeld betaalden. Ook in
dit opzicht behoeft de mutatie te Amsterdam
dus niet tot bizondere ongerustheid aanlei
ding te geven. In meerdere mate is dit echter
het geval wanneer men het oog vestigt op
het verband der fluctuatie met de draagkracht
der bevolking. Uit dit oogpunt beschouwd
is het zeer zeker een bedenkelijk feit dat
trots de vermeerderde vestiging het aantal
belastingschuldigen is verminderd met 623
personen die niet minder dan 5 millioen aan
belastbaar inkomen vertegenwoordigen, d. i.
bijna 7 pCt. van het geheele belastbaar in
komen van Amsterdam.
Hoe zwaar deze en dergelijke bedenkingen
nu ook mogen wegen voor de financieele
specialiteiten der verschillende gemeenten, ze
zijn niet onoverkomelijk een betere rege
ling der gemeentefin ancien en in het verband
tusschen deze en de financiën des Rijks kan
in deze veel goed maken. Veel ernstiger en
bedenkelijker althans wordt de zaak wanneer
men de gestadig voortschrijdende
opeenhooping der bevolking in de groote centra be
schouwt uit een oogpunt van meer algemeen
belang. Wij zullen zeker wel weinig tegen
spraak ondervinden als wij beweren dat het
stadsleven leidt, moet leiden, tot lichamelijke
en moreele verslapping en dat de exodus van
het platteland de verwaarloozing in de hand
werkt van de onschatbare bron van volks
welvaart die de natuur ons biedt in grond en
bodem.
Het verschijnsel is algemeen, zeiden wij
reeds boven. De heer Longstaff deed onlangs
voor de Eagelsche Roijal Statistical Society
mededeelingen die bevestigen dat de trek van
het platteland naar de steden zich vertoont
niet alleen in alle rijken van Europa maar
over geheel de wereld: de Vereenigde Staten,
N. S- Wales, Argentinië, Uruguay ja zelfs
in Canada. De beweging blijkt dus onafhan
kelijk zoowel van ras als van regeeringsvorm.
Ook spot zij niet de verschillende stelsels van
grondexploitatie, want zij komt voor zoowel
onder het Engelsche als onder het Fransche
systeem. Zou het met al deze feiten voor
oogen gewaagd zijn te beweren dat het
algemeen waar te nemen verschijnsel derhalve
moet voortkomen uit oorzaken die alle ge
noemde staten gemeen hebben en zou de
voornaamste daarvan niet zijn het betreu
renswaardige feit dat grond en bodem
allerwege worden beschouwd als een bron van
particulier winstbejag in plaats van als de
voorraadschuur voor het algemeen welzijn?
Later hopen wij deze vraag eens nader
onder de oogen te zien en zullen dan tevens
de middelen bespreken die tegen de kwaal
kunnen worden aangewend.
Socius.
iiiiiiiiiin miiiitiiiiiiiin imiimuiiiiiii ui iiiiiiiiiuiiilniiiiii
men een vol uur den tijd om te dineeren.
Vóór het gezin zich evenwel aan tafel zette,
moesten de vuile handjes der kleinen
gewasschen worden.
»0ch, beste man, wees eens lief en knap
jij dat eventjes op," vleide mama en keek
papa met een aller vriendelijkst lachje aan,
»ik zal intusschen 't vleesch snijden."
Nu had papa wel is waar schrikkelijk
't land aan alle dingen, die tot het depar
tement van het kindermeisje behooren, doch
wat doet men al niet uit liefde tot zijn
vrouw. Hij wenkte dus de kinderen en trok
hen aan de hand mee naar de toiletkamer.
Nauwgezet en met veel tact kweet hij zich
van zijn opdracht en wilde toen zijn vrouw
weer opzoeken. Maar die terugtocht was
verre van gemakkelijk.
Nauwelijks had hij de deur geopend, of
een groote Ulmerdog sprong met
opengesperdcn muil op hem toe. Nog juist had hij
den tijd de deur weer dicht te slaan. De
kinderen waren zoo geschrokken, dat ze
huilden alsof ze aan 't spit staken. Ook de
chef-redacteur van de Rijkslrom was een
beetje van kleur verschoten.
Maar spoedig vermande hij zich, greep
zijn wandelstok goed vast, opende de deur
op een kiertje en sloeg den vreemden hond
op den rug. 't Dier ook niet bang, sprong
tegen de deur op en greep den stok, vóór
dat de eigenaar dien terug kon trekken.
Alhoewel papa, geholpen door de schreeu
wende kinderen, die zich aan zijn jaspanden
vastklemden, uit alle macht trok, 't hielp
niets. Papa moest den stok prijs geven
anders had het dier vader en kroost naar
buiten gesleurd. »Zoo'n canaille!" stiet papa
uit en wischte zich 't zweet van 't voor
hoofd. »Het heeft niet eens een muilkorf
voor, dat loeder! Bestaat er in Duitschland
dan geen pers, die het leven van den
vredelievenden burger beschermt ? Een geluk voor
den burgemeester, dat me die scène niet in
Amsterdam gebeurd is!"
(Slot volgt).
Rotterdamsche Brieven.
n,
Rotterdam is ongetwijfeld meer een stad van
krentea dan van kunst en dat is jammer. Niet
dat ik hier kwaad van krenten zou willen spre
ken 't moet een zeer »courant" artikel wezen
en zelfs een onmisbaar element in rijst met
krenten maar toch: ik vind de kunst nog
meer. Al dadelijk bij de aankomst in onze stad,
't zij aan het Maas- of aan het Beursstation, krijgt
men den indruk dat tusschen al die zware slee
perswagens, moeielijk voortrollend over de mod
derige keien naar de hooge, donkere pakhuizen,
de arme kunst zich zeer bekneld moet gevoelen,
heel niet op haar gemak.
En het is dan ook niet zonder een zekere
wantrouwende verbazing, dat men op een van
de kaden, waar wel het handelsverkeer het drukst
is, boven aan den gevel van een doodgewoon,
vervelend huis, op een groot wit bord met zwarte
letters »Kunstclub".ziet geschreven.
Eerst wil men zijn oogen absoluut niet
gelooven... Daar zal iets anders staan, iets als
»shipbrokers" of »scheepsvictualiën" of
»zeemanshuis" of een dergelijk woord van nuchtere de
gelijkheid en de oogen hebben bepaald ver
keerd gelezen...
Maar 't staat er toch wél, met nog een soort van
opheldering in 't Fransch er bij: »Expositions
d'art," en nu ziet men ook de hooge ramen,
waarvan de onderste helft begordijnd is, museum
achtig.
Geen twijfel meer mogelijk: daarachter, te mid
den van deze profane wijk, wonen de kunst
schatten, waarschijnlijk het grootste deel des daags
aan zichzelf overgelaten, veronachtzaamd door
al deze handelsmannen, die slechts Mercurius en
dien anderen god van Oostersche afkomst ken
nen ....
Zoo meent men. Maar 't valt nogal mee. Het
kunstclub-bestuur weet haar kunstvoorstellingen
nogal in te richten naar den smaak en de behoeften
van het publiek, en heeft terecht begrepen, dat
men deze wereldlingen, die dagelijks intiemen
omgang plegen met koffieboonen en «Oostenrij
kers" en papieren roebels, niet dadelijk in het
heiligste van den tempel der kunst moet voeren.
Zij werken om zoo te zeggen nog met halve kracht,
d.w.z. alleen schilders, die nog maar half mooie
schilderijen vervaardigen, of dezulken, die vroe
ger koffiemakelaar zijn geweest, worden daar
tentoongesteld.
En haar beste schilderijen exposeert de
kunstclub elders in Schevcningen ver van deze
tabaksen krentenboel
Maar ziet.' daar is, nu oen groot half jaar
geleden, iets gebeurd, dat dit gansche wijze
opvoedingssysteeM, dat den Rotterdamschen
handelsmensch trapsgewijze, langs den meer en
meer gebruikelijken weg der geleidelijke ont
wikkeling", van een eenzijdige liefde voor han
delsartikelen en de meesterwerken der Duitsche
school wilde brengen tot een veelzijdig beminnen
van ernstige vreemde en Hollandsche kunst....
dat dit gansche plan, zeg ik, (de zin is wat lang)
heeft omvergeloopen.
Om het maar eens platweg uit te drukken:
er is hier toen een »kunstkring" opgericht.
De aanvankelijke meening, dat men hier met
een achtbaar syndicaat van baliekluivers te doen
had (dewijl immers Marx gezegd heeft: «Arbei
ders van alle lauden vereenigt u \"j en dat daarom
de vereeniging naar hun geliefkoosde bezigheid,
niet oneigenaardig »kunstkring= (rond dans l'eau)
heette, bleek op een misverstand te berusten.
liet waren integendeel artiesten, '200 in getal,
die met vurigen vereenigingsijver dezen kring op
de 3e verdieping van het vroeger Hotel du Passage
hadden opgericht, die daar krachtig wilden ge
tuigen van het schoonste, dat de schepping biedt,
d.w.z. kunst, oude klare en meiden, en die, wars
van alle evolutie, of «geleidelijken weg," nu maar
in eens wat frissche, nieuwe ideeën in de botte
llotterdamsche hoofden wilden timmeren.
Dit laatste voor een deel letterlijk op te vat
ten; het geschiedde veelal op Zondagmorgen door
middel van stokken met looden knoppen. Voor
een ander deel zou 't gebeuren met behulp van
exposities die raak waren. En reeds dadelijk in
't begin vlamden die drie veel te kleine kamertjes,
waar de deftige Rotterdammer niet eens zijn
hoogen hoed kon ophouden, vlamden van de
hevige kleuren van Toorop of van Daalhof, ter
wijl de griezelige nachtmerrie-lijnen van
Thornl'iïkker de menschen kippevel gaven.
Wij Kotterdammers, die toch anders met eenig
recht mecnen aan de spits dor beschaving te
staan, waren perplext, »ahuris". Zoo iets had
van zijn leven niemand nog gezien en ieder trok
zich verpletterd in zijn binnenkamer terug, ge
duldig het hoofd buigend onder dezen heeten
Samoen van artisticiteit, nauwelijks een enkele
waagde het meer, om sluipend langs de Blaak,
een kunsthandel binnen te gaan en daar een
van die lieve photogratieè'n (Galerie moderner
Meister) naar Defregger of iemand anders te
koopen, die tronend op een salontafeltje ons
grootste geluk uitmaakten.
En langzamerhand trok men zijn hart af van
de kunst, blijde, dat het tenminste nog niet ver
boden was zijn koftio en krenten lief te hebben.
Toen doofde de vonk, die even gelicht had in
de Rotterdamsche zielen, en de Koloniale Waren
triomfeerden grijnslachend in nacht en dui
sternis terwijl de oude Kunstclub somber
het grijze hoofd schudde, afwachtend den dageraad
van betere tijden.
Ja! Dat is de droevige geschiedenis van de
wijsheid der Ouderen, die den overmoed der
Jongeren niet in toom kon houden, die zoo 't
spel bedierf.
't Zal nu weer jaren duren eer de Rotter
dammer opnieuw toe is aan Defregger, den
Trompeter von Siikkingen en de tentoonstellingen
van de Kunstclub, en vandaar tot 't verdere is
een eindeloos lange weg. 't Is zelfs de vraag
of 't dan maar niet het beste is op 't eerste
station te blijven wachten: misschien komt de
beschaving daar weer terug.
Maar intusschen is de kunst niet gebaat en
de kunstenaars ook niet. liet werd zoo noodig
nieuwe débouché's te zoeken voor schilderijen,
waarvan de verkoop dan toch de kunstenaars
in 't leven moet houden.
En 't ging al goed hier, 't kwam er al in. Ver
leden winter is er zelfs een lezing gehouden,
waarin de xnieuwe" school, de impressionistische,
scherp werd afgekeurd. Wel een bewijs, niet
waar 't Ze hadden er ten minste van gehoord.
Maar nu ! .... ach !
Verleden jaar zag ik voor een kunsthandeligen
boekwinkel zoo waar een ets van Bauer; dat
was als een schuchter viooltje in de Maartsche
kou, maar sedert is 't weer verdwenen, gedood
onder de zware sneeuwvlaag der Duitsche foto's
en staalgravures. Laten we een betere toekomst
hopen, dat is 't eenige dat er overschiet!
C.
llltUlllimillIltlllimiIllimilllltlllllimiIlllltlittllimiMMlIilllllllllllflM
<ppc?giis
TÖONLLÜ^MVZILK
Het Tooneel.
Van Strindberg's Vader bestaat een Fransche
vertaling met een voorrede van Zola. Het feit
schijnt mij niet geheel zonder beteekenis. De
vereeniging dezer twee namen geeft te deaken.
Strindberg het hoofd en de stichter der natura
listische school in Zweden; Zola de grootmees
ter der naturalistische kunst in Frankrijk. De
Zweed en de Franschman medestanders en
bondgenooten in het litterair tournooi onzer dagen.
Ging de verwantschap tusschen beiden niet ver
der en dieper, het zou overbodig zijn de aan
dacht er op te vestigen. Naturalisten zijn er
zoo vele en zoo verscheidene. Doch er is
meer. Men heeft met weinig moeite kunnen
staande houden, dat Zola, die zich naturalist
noemt en meent, een der meest romantische
romantici van onze eeuw is. Wat men voor
Zola deed, zou men voor Strindberg kunnen
doen. Zijn verbeelding niet minder rijk en
ongebonden, zijn zien niet minder groot en
vergrootend dan dat van den Kranschman. Beiden
in hun beste oogenblikken de grootste dichters
in proza van het einde dezer eeuw. Zola
episcaoverweldigend; Strindberg lyrisch-aandoenlijk.
De eerste de jammeren der herediteit; de laat
ste den strijd der seksen tot thema en leitmotiv
zij ner fantastisch - didactische scheppingen kiezend.
De vader is het eerste en mijns inziens het
rijpste en krachtigste van het tiental moderne
drama's en dramaatjes, waarin Strindberg den
strijd tusschen den man en de vrouw behandelt.
In geen vloeien de stemmingen van den dichter
en den theoreticus Strindberg inniger en har
monischer samen. Het is van het begin tot het
einde Jyrisch-persoonlijk en te gelijker tijd als
drama m engeren zin een meesterstuk. In De
vader geen autobiographische bespiegelingen, geen
omhaal en omslachtigheid als in «Freule Julia" ; de
handeling de eenvoud en helderheid zelve; een
strijd van het begin tot het einde boeiend en drama
tisch ; een meesterlijk geleidelijke en zekere stijging
van aandoening en spanning; geen enkel tooneel te
veel of te lang; de dialoog sober en vol kracht. En
te zelfder tijd een schepping vol innigheid en
teederhoid, geschreven met warmte en overtuiging,
een kreet van smart en verontwaardiging, als
zoodanig aangrijpender en overtuigender dan vele
drama's, wier inhoud men gewilliger aanneemt,
met wier strekking en philosopüie men zich gemak
kelijker vereenigt. In De vader loopt de strijd
tusschen man en vrouw over de opvoeding van
het kind. De vader wil het naar zijn vrijzinnige,
de moeder naar haar geheel bijzondere beginse
len laten opvoeden. De vader is physiek sterk,
doch zwak van hoofd en wil. De moeder is de
Strindbergschc halve vrouw, do man-vrouw, die
voor geen middel terugdienst, waar het geldt den
man te overwinnen. Door hem aan het vaderschap
van zijn kind te doen twijfelen, brengt Laura de
verzwakte geestvermogens van den ritmeester
steeds meer aan het wankelen. Zij zou hem als
krankzinnig onder curateele hebben laten zetten,
indien ten slotte een beroerte niet een einde aan
zijn leven maakte. Strindberg noemde De vader
eenvoudig treurspel, niet naturalistisch treurspel
als »Freule Julia". Ik geloof geheel terecht en
niet zonder bedoeling. Wil men De vader met
een heel kalm en heel nuchter verstand bekijken,
dan behoeft men naar bedenkingen niet lang te
zoeken, dan stuit men meer dan eens op bijzon
derheden, die het moeilijk maken zich malle opzich
ten met het verloop der geschiedenis te vereeni
gen, dan komen telkens vragen op, die aan de mo
gelijkheid der gebeurtenissen, zooals zij op het
too| neel worden voorgesteld, doen twijfelen. Vrouwen
als Laura zijn in hetXoorden waarschijnlijk minder
zeldzaam dan bij ons. Ik voor mij vind de midde
len, die zij aanwendt om de zegepraal te behalen,
ZOD romantisch-gruwelijk, zoo melodramatisch en
bovenal zoo weinig vrouwelijk. Huisgezinnen,
waarin de vrouw de baas is, waarin de man.
onder de pantoffel zit, (wij hebben tal van uit
drukkingen voor deze bijzondere verhouding),
wie kent ze niet, waar bestaan zij niet 'i Hoe
veel vrouwen behoeven echter misdadig te wor
den om als Laura den man voor haar wil en
begeerten te doen bukken 't Hoeveel mannen
worstelen zoo lang en hardnekkig als de rit
meester V Hoe was het mogelijk dat deze manen
deze vrouw O jaar samenleefden 't Had de
catastropho al niet veel vroeger moeten plaats grijpen Y
En om tot bijzaken te komen, hoe kan men aanne
men, dat een dokter handelt gelijk de dokter in De
Vader handelt, dat hij zonder feitelijk iets van zjjtl
patiënt te weten of te begrijpen, dezen in een
dwangbuis stopt en krankzinnig verklaart? Hoe
kan men aannemen, dat hij het kind, aan -welks
wettigheid de vader twijfelt, met dezen door hem
als krankzinnig beschouwden vader alleen laaty
De vader als een naturalistisch drama, als de
schildering van een brokje realiteit te beschouwen,
schijnt mij onjuist en onverstandig. Dat had het
slechts kunnen zijn, indien Strindberg niet Strind
berg ware, indien hij zijn eigen rampen en jam
meren had kunnen vergeten. Het is de uit
storting van een gewond menschenhart, de ont
boezeming van een. echte, doch verwilderde