Historisch Archief 1877-1940
Nb. 852
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
terdamsch liberalisme wel op hun post zullen zijn",
»ls er hier soms gevaar draagt.
Het doet me waarlijk genoegen, amice, dat ik
_je op al deze punten volkomen kan geruststellen.
Laten we ze een voor een even de revue passeerén.
Wat dan het werken van onze nieuwe
kiesver?eeniging Rotterdam betreft. Mijn waarde heer, die
heele- kiesvereeniging is een doodgeboren kind.
Die zal aan het liberalisme, zooals jij en ik dat
verstaan, waarachtig geen kwaad doen. Weet je
hoever we hiermee eigenlijk zijn? Zoover als Am
sterdam bij de afscheiding van Burgerplicht van
?- Grondwet. En al ben je nu iu je hart een
Grondwetter, je zult toch van jullie beroemde
Rurgerplicht geen kwaal willen spreken? Nu, denk
«venmin kwaad van //Rotterdam".
Ja, ik weet wel, het heeft een wel wat voor
uitstrevend program, maar, nu ja, van. programs,
daar weten we alles van. In de praktijk is 't
ding heusch niet gevaarlijk. Dat heb je kunnen
?zien met de laatste raadsverkiezing in den zomer.
Ze pleegt zusterlijk overleg mst het oudere,
meer bezadigde Vooruitgang" en werkelijk
beide komen overeen een werkmanscandidaat te
.-stellen. Maar dacht je dat die in den Raad kwam?
-Neen, dan had je gerekend buiten Jan van Gilse
?en Jan van Gennep. Een rare combinatie, die
twee, meen je. Neen, die Jannen trokken hier
samen volkomen een lijntje. Van Gilse trekt
ik moet zeggen, ik had 't niet van hem durven
hopen, maar hij schijnt de stoutste verwachtingen
te zullen overtreffen in //Rotterdam" tegen het
stellen van een werkman van leer, en Jan van.
?Gennep in ,Vooruitgang". Toch wordt hij in
beide gesteld. Maar, en nu komt 't mooiste, want
nu zie je, hoe onafhankelijk wij onvervalschte libe
ralen van onze kiesvereenigingen zijn als 't de
goede zaak geldt. Wat doen wij? Wij blijven
^eenvoudig thuis op den stemdag. En 't gevolg ?
Dat er een herstemming komt, waarbij we uit de
sleur ook weer thuis blijven, zoodat er een
anti-revolutionnair in den Raad komt. Dat was
nu wel niet heel aangenaam, want zoo iets was
zonder onze permissie nog nooit gebeurd. We
hadden er wel al eens zelf een ingelaten, maar
een erge tamme, net als -we een tammen Katholiek
fiebbeu. En nu is deze nieuwe, een jong dok
tertje, wel wat wilder, maar kwaad zal hij ons
niet doen. Je zult weten, waar hij mae begonnen
is. Met een groot voorstel tot verhoogiug der
schoolgelden. Dommer had hij al niet kunnen
doen. Hij zal nog heel wat moeten leeren eer
mannen als Van Raalte of Van Gennep hun hand
om hem verdraaien.
Zooals je ziet, mijn waarde, die kiesvereeniging
?doet voorloopig geen kwaad. O ja, je vraagt ook
nog naar die andere, de Burgerkiesveréeniging van
De Rot, die zich bij den Radicalen Bond heeft
aangesloten. Kerel, wat ben je toch goed op de
hoogte. Ik wist amper, dat 'c ding bestond, want
ik houd me met dat volk niet op, weet je. Of
'c kwaad zal kunnen? Ja, met die beroerde kies
wet, dan ben je nergens meer veilig voor, zelfs
hier niet. jBrommeijer, vrind, doe toch je best,
dat dat ding besnoeid wordt, behoorlijk'b^snoeid.
De Rotterdammers in de Kamer, daarop kun jev'i
staat maken, dat weet je.
«Wat nu Di Nieuwe Rotterdammer betreft. lï^
eens, ik moet jfe eerlijk bekennen, toen Zaïij
hier pas kwam, ' toen was ik ook een beetje
be-nauwd. Je hoorde p-aten van een nieuwen koers
en zooal wat m?er- Gelukkig hoorden we al hsel
gauw, dat Jan Lamping, de oude beproefde, voor
loopig nog aai zou blijven als adviseur. Ei van
den //frisschen geest" van Zaaijer merkte je dan
ook niet veel; alleen waren we eventjes beducht
toen hij de Maassluissche kuipersgezellen, db niet
precies doen wilden wat hun patroons verkozen
(dat moest bij mij in de zaak eens gebeuren; dan
zwaaide er wat!) een handje scheen te willen
helpen, maar dat dreef gauw over. Wat hem in
?dien eersten tijd 't meest onderscheidde, dat waren
?zijn beriehies over de soeialisten. Do bshoorlijke
liberale vrees en verontwaardiging tegen die schel
men sclieen hij goed te pakken te hebben. Maar
ze waren era; lam en gemoedelijk gesteld. Dat
verbaasde me wel, want ik had me laten vertellen,
dat hij zoo scherp kon wezen. In Leeuwarden
moet eens iemand vai hem gezegd hebben: /,Zaaijer
die hseft een scheermes in zijn b ..., inplaats van
een tong". Nu, daar merken we gelukkig niets van.
We houden liisrnueeumial niet van die scherpe artike
len. Ja, op Amicitia en op 't Lseskabinet, daar lezen
we 't dagblad Da Amsterdammer kapot (schrijf me
eens hoe jij daarover denkt; ik vind altijd dat je
toch ook eens moet hooren, wat een ander zegt, uu
? hoiume averti enz. weet je); nviar als ia As Rotter
dammer zulke krasse dingen gezegd werden, dat
zou niet goed wezen, want die leest de mindere
man ook. //De krant" zal voorloopig blijven zoo
als ze is. In Amsterdam hebbeu die kranten veel
te veel concurrentie ouder mekaar, ui Telegraaf
vergroot, de Amxterdammtr goedkoop... en wat
doen wij ? We gaan nu een persoverzicht geven en
we veranderen de volgorde vaa de letters boven
krant. N'jgh zet er de laatste kagen een bericht
boven, waaruit blijkt, dat hij daarbij tot nu toe de
omgekeerde methode volgde, wat hij't eerst drukte,
heette Blad C; dan kwam B ; en dai A. In 't
vervolg zal 't nu andersom wezen: eerst A, dau
B en dan C. Ik begrijp de portéj van de veran
dering niet heelemaal; misschien dat h'j wil te
kennen geven, dat hij net als de liberale partij in
't vervolg steeds recht door zee en langs den
rechten weg zal gaan, maar ik denk dat 't niet
eens zoo diep zit.
Daareven sp:ak ik al over Amicitia en daar kom
ik op terug om je derde vraag. Amicitia op het
Beursplein, dat is oaze Groote Club weetje. De
knegi hebben rooi op hun jas ei zwart-met-gele
Testen, 't Is er wo.t ouderwetsch, maar defcig.
Ei daar zetelt dan ook Int bolwerk d3r liberale
partij ten onzent, waarnaar je vraagt. Of ze op
hun post ziju? Waarachtig, en niet zoo'n beetje.
Ze hebbeu er een aparte tafel, die we de
Gemeenteraadstafel noemen Daar zitten: Mees, Int ka.
imrlid; en de oude Mr. Riepmaker; en o:ize
be?rosmle De Jongb, van Publieke Werken; soms
Jan van Gennep ook, maar die maakt liever een
partijtje, als hij kan. Hij is tueh wel op zijn post.
Lycklama je vroeg hoe hij oas b3viel?
best, hij zit ook altijd te kaarten. Geen kwaal
haar in, hoor! Ea bij die groote tafel is Zaaijer
Een Slokop.
j
Mercurius tot Minister Pierson: Excellentie, U is zoo'n groot econoom, kan U ons ook zeggen, waarom Ceres, Vulkaan en ik al
magerder en magerder worden, en die Mars daar met den dag dikker wordt?
imiinimiiiiiiimiiiiiMiiiiiimilnniiiiiMtt
ook al gauw geïntroduceerd en hij komt geregeld.
Je ziet dus, hij is in goede handen. Daar wordt
dan de hoogere politiek geregeld bewaakt. Neen,
je kunt gerust wezen.
Nu, mijn waarde, als er hier eens wat nieuws
voorvalt schrijf ik je zonder mankeeren. Misschien
zullen ie deftige Aoisterdamsche vrienden den toon
van mijn geschrijf wat familiaar vinden. Neen,
spreek het maar niet legen, dat zullen ze zeker.
Maar een Rotterdammer moet je nemen, zooals
hij is. Ze mogen dan zegden: Maasmannetje
Blaasmaunetje, maar ik geef ma zooais ik beu. Als
ik Zondags met mijn vrouw ga wandelen en ik
heb trek om mijn wandelstok mee te nemen, dau
.aeem ik mijn wandelstok ime; en als ik trek in
^óoken heb, dan steek ik ook op; en als 't me te
'WSjau is,- laat ik nrjn handschoenen uit. Mijn
is daaraan gewend. En Eu^éuie, mijn
oudste, trekt wel eeus haar neusje op (ze verzoekt
de groeten aan Thérse), maar ze weet wef, dat
pa zich daar toch niet, aan stoort. Ik stoor me aan
niemand. Met hartelijke groeten,
Steeds
t.t.
Jos. THEO MAASMA.N.
IIIIIIIMIIHIIIIIIIHIIIIIIIIIIIHIIIMIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllin
Vroeg rijpe jeugd.
En ik zeg dat 't 'n ongepsrmitteerd
schandaal is dat ze aan zulke apen van
jongens tappen ze bennen mirakel God
zal me bewaren, maar ik zou zoo'n
slokkiesbaas kunnen doodslaan, en de kruide
nier, die met zijn twee knechts op de stoep
is gekomen om, evenals zijn buren, naar
het opstootje voor de deur te kijken, wordt
rood van kwaadheid als hij vervolgt:
_ Die eene is waarachtig niet ouwer dan
dertien of veertien jaar, hij moest 'r reis
frisch voor z'n vermaak hebben.
Als 'k mijn jongen zóó trappeerde, sloeg
'k 'm z'n armen en beenen stuk, valt zijn
buurman, de bejaarde melkverkooper, die over
't stoephek leunt, in.
_?Nou word ik d'r beroerd van, ik ga naar
binnen, zegt de kruidenier, en tot zijn knechts:
Kom Jan, kom Garrit, laat ze maar in
d'r vet gaar smoren, 't is te misselijk om er
langer naar te zien.
't Zijn drie jongens, tusschen dertien en
vijftien jaren oud, die de geheele buurt in
opschudding hebben gebracht.
Stomdronken zij.1! ze, schreeuwend en joe
lend, razend en vloekend, komen aanzeilen
uit de dwarsstraat.
Precies als groote dronke-geweldenaars,
beweert de banketbakkersvrouw, in wier
winkel ze een glas hebben ingeslagen, omdat
de deur voor hun neus werd dichtgedaan.
Nadat ze ieder meisje of vrouw, die ze
tegenkwamen, op de meest onhebbelijke wijze
wijze hebben gemolesteerd, heeft de groente
verkoopster, die even haar onderhuis had
verlaten, het mosten ontgelden. Haar uit
stalling hebben ze baldadig door elkander
gesmeten en getracht een mandje drui
ven te stelen, 't Is hun niet gelukt en daarom
zijn ze vloekend, en tierend, nog een paar
huizen verder gegaan en eindelijk, over el
kander, op de stoep van den garen- en band
winkel neergetuimeld.
De jongste knaap leunt, bleek en zonder
pet, met de zwarte haren voor zijn lodderige
oogen, den mond half opengezakt, schier
wezenloos ineengedoken tegen den stoepkant,
nu en dan even opkijkend en tegelijk een
paar ongearticuleerde toonen uitstootend, die
hij als begeleiding bedoelt, van 't gezang der
twee ouderen, die, op aandoenlijke wijs «We
gane nog niet dood" blaêren.
Da twee magere oude juffrouwen, die reeds
sedert jaren, als brave fatsoenlijke gezusters, de
garen- en bandaffaire drijven, zien met ver
schrikte oogen en booze gezichten, waarop
duidelijk het: en zoo iets moet nu bij ons op
de stoep gebeuren, te lezen staat, door de ruit
der winkeldeur, die ze op het nachtslot hebben
gedaan.
Vóór de jongens staat de groote, stoere
groentevrouw en slaat met de eene hand
heftig en hard klinkend op de andere, terwijl
ze luidkeels schreeuwt:
Laaielichters, gappers, ben jelui, maar
mijii ken je niet beduvele ik ben jelui
te kwiek af geweest, en tot de omstanders:
i Ja, als ik niet casuweel d'r op ankorry
gappen ze me een heel mandje blauwe drui
ven weg ??maar 'k snapte ze en nou
blijven ze d'r lekker nuchter van en weer
tot de jongens: Jelui most naar 't buro,
Jmaar nou is d'r geen agent te zien, in geen
'?velden of wegen. Ja, zoo gaat 't hier altijd!
Vrouw maak je niet driftig, dat vee is
't niet waard; 't groeit op voor 't rooie dorp,
zegt een deftig burgerman, die geheel het uiter
lijk heeft van een rentenierend bakker of
slager.
Nou.. Vee ! dat kan wel 'n beetje minder
hè? vraagt een verloopen kerel, met een lompe
beweging zich voor den rentenier plaatsend,
jij bent zeker nooit sikker geweest, in je
jonge dagen, hé? Jij lust ze zeker niet, hé?
Wel ja, 'k zou nog partij trekken voor
dat stelletje, roept de groenvrouw en nijdig
bijt ze den kerel toe: jij bent zeker, toen je
zoo'n aap van n' jaar o t' vijftien was, ook al
aan de jandoedel geweest, daarvan zie je d'r
nou ook uit als een vieze vaatdoek?en met
den elleboog hem opzij stootend: Ga weg
vuilik!
En we gane niet do-od, niet do-o od! joelen
de jongens, zonder ophouden.
De groenvrouw krijgt het natuurlijk te
kwaad met het verloopen sujet, dat haar
scheldend naloopt, als zij zich eindelijk, na
een krachtige woordenwisseling, in haar
onderhuis terugtrekt.
De menigte groeit aan en verspert de nauwe
straat, zoodat de rijtuigen niet dan met moeite
kunnen voorbijkomen.
Allerlei meeningen worden door de verza
melde menschen uitgesproken, maar niemand
steekt een hand uit orn de jongens van de
stoep te halen, totdat een fatsoenlijk
burgermeisje dat eerst met uitgerekten hals, nieuws
gierig, tusschen de anderen door heeft gekeken,
eensklaps een kreet uitstoot en dan naar voren
dringt, tot dat ze vlak voor de stoep is.
Bleek van schrik, bevend en onthutst staart
ze de jongens aan; bijna schreiend zegt ze:
Ocli God, 't is Piet! En meteen bukt zij zich
naar den jongsten knaap, vat hem bij den
arm en tracht hem op te heffen.
Och Piet, ga nou mee, ben je nou alweer
dronken Och God! wat zal moeder schrik
ken toe korn met me mee dan zal ik je
naar huis brengen.
Ds jongen ziet haar versufd aan, en be
proeft op te staan, de andere knapen trek
ken hem weer naar beneden op de stoep en
onthalen het meisje op de gemeenste,
liederlijkste scheldwoorden. Zij antwoordt daar niet
op, maar houdt haar broer stevig vast, met
zachten aandrang manend :
Kom Piet, luister nou niet naar die
schooiers, ga nou maar mee; ik zal wel zorgen
dat moeder 't niet merkt. Toe dan, kom!
en tot de menschen, die het geval aangapen,
zegt ze schreiend:
Hij is pas dertien jaar en moeder is
weduwe, en dat's nou al de tweede keer
van de week, kom Piet, toe jongen! hou
je maar aan me vast. Blijf jelui van m'n
lijf af, getneene rakkers, toe Piet! . . . is
d'r dan niemand die me 'reis helpen wil?
Een paar mannen komen eindelijk het
meisje te hulp de jongen wordt pp zijn
beenen gezet en aan den arm van zijn zus
ter, die hem met goede, zachte woorden zoekt
te paaien, gaat hij eindelijk, zonder pet, ge
havend en vuil, een eind mee, maar niet ver
der dan tot op de brug, daar bedenkt hij
zich, rukt zich met geweld los en presen
teert vloekend zijn zuster, als ze hem nog
langer vasthoudt, een pak slaag. Schreiend
keert het meisje terug, langzaam haar broer
volgend, die zijn kornuiten weer opzoekt.
,^L^_ ^__ , . __
l *";. '
Wat doet zoo'n onnoozele meid zich ook
met zijn zaken te bemoeien? Zoo'n jongen
is immers een kind van zijn tijd en moet
toch toonen, dat hij de kinderschoenen ont
groeit; hij kan zich toch niet ongestraft
door zijn zuster, al is ze dan ook eenige
jaren ouder, de wet laten voorschrijven. Van
zoo'n fermen knaap is wat te verwachten in de
toekomst, vooral als er voortdurend
mensch.lievende tappers gevonden worden, die zulke
kinderen helpen opvoeden.
't Is merkwaardig, vooral in de laatste
dagen, zie ik den vooruitgang onzer eeuw
i 11 den vorm van jongens, die een graantje
gepikt hebben, duidelijk voor oogen.
Voor veertien dagen zwaaide een jongen van
het opleidingsschip, de Wassenaar, mij voorbij;
hij had niet n maar meerdere graantjes
gepikt, 't Ventje had zóó zijn best gedaan
dat hij bleek zag om zijn neus en een paar
glazige oogen had, die den voorbijgangers dui
delijk vertelden: »Ik ben nog niet gewend
aan 't drinken van alcohol, maar ik zal't wel
leeren en kunnen vóór ik matroos ben."
Verleden week trof het mij. dat twee jon
gens, ook ca. 13?14 jaar oud, heel aan
doenlijk het vrijheidslied zongen, met
akkompagnement van de hik en sigarenrook.
Ze waren verliefd, en beestachtig en lieten
geen vrouw ongemoeid.
Ik bewonderde hun vroegtijdige rijpheid en
vooral de handige manier waarop zij zich een
aantal peren van een uitstalling toeëigenden.
Geheel onder den invloed van den alkohol
lieten zij niets onbeproefd om dat duidelijk
te toonen.
En alweer waren er, onder de toeschouwers,
eenige oude pruiken, dompers en conserva
tieve lummels, die durfden beweren dat, zulke
aardige snuiters, ladelichters, zakkerollers en
insluipers werden en dat ze de Kruisberg"
hielpen bevolken.
En wat zou dat dan nog ? Als er geen
jongens voor de Kruisberg" komen, kunnen
immers al de ambtenaren, die daar hun brood
verdienen, wel naar huis gaan; als er geen
ladelichters, enz. ziju kan de po_litie haar
matten wel oprollen. Neen! in een ge
ordende maatschappij moet de eene hand de
andere wasschen en is het nuttig en npodig,
dat er van allerlei soort menschen zijn
de vromen en braven voor de predikanten,
de vroolijke jongens, die een spatje lusten,
voor de branders, de zakkerollers voor de
politie en de te vroeg rijpe jeugd, voor den
doodgraver!
JUSTCS VAX MAURIK JE.