De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 22 oktober pagina 7

22 oktober 1893 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Nb. 852 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. terdamsch liberalisme wel op hun post zullen zijn", »ls er hier soms gevaar draagt. Het doet me waarlijk genoegen, amice, dat ik _je op al deze punten volkomen kan geruststellen. Laten we ze een voor een even de revue passeerén. Wat dan het werken van onze nieuwe kiesver?eeniging Rotterdam betreft. Mijn waarde heer, die heele- kiesvereeniging is een doodgeboren kind. Die zal aan het liberalisme, zooals jij en ik dat verstaan, waarachtig geen kwaad doen. Weet je hoever we hiermee eigenlijk zijn? Zoover als Am sterdam bij de afscheiding van Burgerplicht van ?- Grondwet. En al ben je nu iu je hart een Grondwetter, je zult toch van jullie beroemde Rurgerplicht geen kwaal willen spreken? Nu, denk «venmin kwaad van //Rotterdam". Ja, ik weet wel, het heeft een wel wat voor uitstrevend program, maar, nu ja, van. programs, daar weten we alles van. In de praktijk is 't ding heusch niet gevaarlijk. Dat heb je kunnen ?zien met de laatste raadsverkiezing in den zomer. Ze pleegt zusterlijk overleg mst het oudere, meer bezadigde Vooruitgang" en werkelijk beide komen overeen een werkmanscandidaat te .-stellen. Maar dacht je dat die in den Raad kwam? -Neen, dan had je gerekend buiten Jan van Gilse ?en Jan van Gennep. Een rare combinatie, die twee, meen je. Neen, die Jannen trokken hier samen volkomen een lijntje. Van Gilse trekt ik moet zeggen, ik had 't niet van hem durven hopen, maar hij schijnt de stoutste verwachtingen te zullen overtreffen in //Rotterdam" tegen het stellen van een werkman van leer, en Jan van. ?Gennep in ,Vooruitgang". Toch wordt hij in beide gesteld. Maar, en nu komt 't mooiste, want nu zie je, hoe onafhankelijk wij onvervalschte libe ralen van onze kiesvereenigingen zijn als 't de goede zaak geldt. Wat doen wij? Wij blijven ^eenvoudig thuis op den stemdag. En 't gevolg ? Dat er een herstemming komt, waarbij we uit de sleur ook weer thuis blijven, zoodat er een anti-revolutionnair in den Raad komt. Dat was nu wel niet heel aangenaam, want zoo iets was zonder onze permissie nog nooit gebeurd. We hadden er wel al eens zelf een ingelaten, maar een erge tamme, net als -we een tammen Katholiek fiebbeu. En nu is deze nieuwe, een jong dok tertje, wel wat wilder, maar kwaad zal hij ons niet doen. Je zult weten, waar hij mae begonnen is. Met een groot voorstel tot verhoogiug der schoolgelden. Dommer had hij al niet kunnen doen. Hij zal nog heel wat moeten leeren eer mannen als Van Raalte of Van Gennep hun hand om hem verdraaien. Zooals je ziet, mijn waarde, die kiesvereeniging ?doet voorloopig geen kwaad. O ja, je vraagt ook nog naar die andere, de Burgerkiesveréeniging van De Rot, die zich bij den Radicalen Bond heeft aangesloten. Kerel, wat ben je toch goed op de hoogte. Ik wist amper, dat 'c ding bestond, want ik houd me met dat volk niet op, weet je. Of 'c kwaad zal kunnen? Ja, met die beroerde kies wet, dan ben je nergens meer veilig voor, zelfs hier niet. jBrommeijer, vrind, doe toch je best, dat dat ding besnoeid wordt, behoorlijk'b^snoeid. De Rotterdammers in de Kamer, daarop kun jev'i staat maken, dat weet je. «Wat nu Di Nieuwe Rotterdammer betreft. lï^ eens, ik moet jfe eerlijk bekennen, toen Zaïij hier pas kwam, ' toen was ik ook een beetje be-nauwd. Je hoorde p-aten van een nieuwen koers en zooal wat m?er- Gelukkig hoorden we al hsel gauw, dat Jan Lamping, de oude beproefde, voor loopig nog aai zou blijven als adviseur. Ei van den //frisschen geest" van Zaaijer merkte je dan ook niet veel; alleen waren we eventjes beducht toen hij de Maassluissche kuipersgezellen, db niet precies doen wilden wat hun patroons verkozen (dat moest bij mij in de zaak eens gebeuren; dan zwaaide er wat!) een handje scheen te willen helpen, maar dat dreef gauw over. Wat hem in ?dien eersten tijd 't meest onderscheidde, dat waren ?zijn beriehies over de soeialisten. Do bshoorlijke liberale vrees en verontwaardiging tegen die schel men sclieen hij goed te pakken te hebben. Maar ze waren era; lam en gemoedelijk gesteld. Dat verbaasde me wel, want ik had me laten vertellen, dat hij zoo scherp kon wezen. In Leeuwarden moet eens iemand vai hem gezegd hebben: /,Zaaijer die hseft een scheermes in zijn b ..., inplaats van een tong". Nu, daar merken we gelukkig niets van. We houden liisrnueeumial niet van die scherpe artike len. Ja, op Amicitia en op 't Lseskabinet, daar lezen we 't dagblad Da Amsterdammer kapot (schrijf me eens hoe jij daarover denkt; ik vind altijd dat je toch ook eens moet hooren, wat een ander zegt, uu ? hoiume averti enz. weet je); nviar als ia As Rotter dammer zulke krasse dingen gezegd werden, dat zou niet goed wezen, want die leest de mindere man ook. //De krant" zal voorloopig blijven zoo als ze is. In Amsterdam hebbeu die kranten veel te veel concurrentie ouder mekaar, ui Telegraaf vergroot, de Amxterdammtr goedkoop... en wat doen wij ? We gaan nu een persoverzicht geven en we veranderen de volgorde vaa de letters boven krant. N'jgh zet er de laatste kagen een bericht boven, waaruit blijkt, dat hij daarbij tot nu toe de omgekeerde methode volgde, wat hij't eerst drukte, heette Blad C; dan kwam B ; en dai A. In 't vervolg zal 't nu andersom wezen: eerst A, dau B en dan C. Ik begrijp de portéj van de veran dering niet heelemaal; misschien dat h'j wil te kennen geven, dat hij net als de liberale partij in 't vervolg steeds recht door zee en langs den rechten weg zal gaan, maar ik denk dat 't niet eens zoo diep zit. Daareven sp:ak ik al over Amicitia en daar kom ik op terug om je derde vraag. Amicitia op het Beursplein, dat is oaze Groote Club weetje. De knegi hebben rooi op hun jas ei zwart-met-gele Testen, 't Is er wo.t ouderwetsch, maar defcig. Ei daar zetelt dan ook Int bolwerk d3r liberale partij ten onzent, waarnaar je vraagt. Of ze op hun post ziju? Waarachtig, en niet zoo'n beetje. Ze hebbeu er een aparte tafel, die we de Gemeenteraadstafel noemen Daar zitten: Mees, Int ka. imrlid; en de oude Mr. Riepmaker; en o:ize be?rosmle De Jongb, van Publieke Werken; soms Jan van Gennep ook, maar die maakt liever een partijtje, als hij kan. Hij is tueh wel op zijn post. Lycklama je vroeg hoe hij oas b3viel? best, hij zit ook altijd te kaarten. Geen kwaal haar in, hoor! Ea bij die groote tafel is Zaaijer Een Slokop. j Mercurius tot Minister Pierson: Excellentie, U is zoo'n groot econoom, kan U ons ook zeggen, waarom Ceres, Vulkaan en ik al magerder en magerder worden, en die Mars daar met den dag dikker wordt? imiinimiiiiiiimiiiiiMiiiiiimilnniiiiiMtt ook al gauw geïntroduceerd en hij komt geregeld. Je ziet dus, hij is in goede handen. Daar wordt dan de hoogere politiek geregeld bewaakt. Neen, je kunt gerust wezen. Nu, mijn waarde, als er hier eens wat nieuws voorvalt schrijf ik je zonder mankeeren. Misschien zullen ie deftige Aoisterdamsche vrienden den toon van mijn geschrijf wat familiaar vinden. Neen, spreek het maar niet legen, dat zullen ze zeker. Maar een Rotterdammer moet je nemen, zooals hij is. Ze mogen dan zegden: Maasmannetje Blaasmaunetje, maar ik geef ma zooais ik beu. Als ik Zondags met mijn vrouw ga wandelen en ik heb trek om mijn wandelstok mee te nemen, dau .aeem ik mijn wandelstok ime; en als ik trek in ^óoken heb, dan steek ik ook op; en als 't me te 'WSjau is,- laat ik nrjn handschoenen uit. Mijn is daaraan gewend. En Eu^éuie, mijn oudste, trekt wel eeus haar neusje op (ze verzoekt de groeten aan Thérse), maar ze weet wef, dat pa zich daar toch niet, aan stoort. Ik stoor me aan niemand. Met hartelijke groeten, Steeds t.t. Jos. THEO MAASMA.N. IIIIIIIMIIHIIIIIIIHIIIIIIIIIIIHIIIMIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllin Vroeg rijpe jeugd. En ik zeg dat 't 'n ongepsrmitteerd schandaal is dat ze aan zulke apen van jongens tappen ze bennen mirakel God zal me bewaren, maar ik zou zoo'n slokkiesbaas kunnen doodslaan, en de kruide nier, die met zijn twee knechts op de stoep is gekomen om, evenals zijn buren, naar het opstootje voor de deur te kijken, wordt rood van kwaadheid als hij vervolgt: _ Die eene is waarachtig niet ouwer dan dertien of veertien jaar, hij moest 'r reis frisch voor z'n vermaak hebben. Als 'k mijn jongen zóó trappeerde, sloeg 'k 'm z'n armen en beenen stuk, valt zijn buurman, de bejaarde melkverkooper, die over 't stoephek leunt, in. _?Nou word ik d'r beroerd van, ik ga naar binnen, zegt de kruidenier, en tot zijn knechts: Kom Jan, kom Garrit, laat ze maar in d'r vet gaar smoren, 't is te misselijk om er langer naar te zien. 't Zijn drie jongens, tusschen dertien en vijftien jaren oud, die de geheele buurt in opschudding hebben gebracht. Stomdronken zij.1! ze, schreeuwend en joe lend, razend en vloekend, komen aanzeilen uit de dwarsstraat. Precies als groote dronke-geweldenaars, beweert de banketbakkersvrouw, in wier winkel ze een glas hebben ingeslagen, omdat de deur voor hun neus werd dichtgedaan. Nadat ze ieder meisje of vrouw, die ze tegenkwamen, op de meest onhebbelijke wijze wijze hebben gemolesteerd, heeft de groente verkoopster, die even haar onderhuis had verlaten, het mosten ontgelden. Haar uit stalling hebben ze baldadig door elkander gesmeten en getracht een mandje drui ven te stelen, 't Is hun niet gelukt en daarom zijn ze vloekend, en tierend, nog een paar huizen verder gegaan en eindelijk, over el kander, op de stoep van den garen- en band winkel neergetuimeld. De jongste knaap leunt, bleek en zonder pet, met de zwarte haren voor zijn lodderige oogen, den mond half opengezakt, schier wezenloos ineengedoken tegen den stoepkant, nu en dan even opkijkend en tegelijk een paar ongearticuleerde toonen uitstootend, die hij als begeleiding bedoelt, van 't gezang der twee ouderen, die, op aandoenlijke wijs «We gane nog niet dood" blaêren. Da twee magere oude juffrouwen, die reeds sedert jaren, als brave fatsoenlijke gezusters, de garen- en bandaffaire drijven, zien met ver schrikte oogen en booze gezichten, waarop duidelijk het: en zoo iets moet nu bij ons op de stoep gebeuren, te lezen staat, door de ruit der winkeldeur, die ze op het nachtslot hebben gedaan. Vóór de jongens staat de groote, stoere groentevrouw en slaat met de eene hand heftig en hard klinkend op de andere, terwijl ze luidkeels schreeuwt: Laaielichters, gappers, ben jelui, maar mijii ken je niet beduvele ik ben jelui te kwiek af geweest, en tot de omstanders: i Ja, als ik niet casuweel d'r op ankorry gappen ze me een heel mandje blauwe drui ven weg ??maar 'k snapte ze en nou blijven ze d'r lekker nuchter van en weer tot de jongens: Jelui most naar 't buro, Jmaar nou is d'r geen agent te zien, in geen '?velden of wegen. Ja, zoo gaat 't hier altijd! Vrouw maak je niet driftig, dat vee is 't niet waard; 't groeit op voor 't rooie dorp, zegt een deftig burgerman, die geheel het uiter lijk heeft van een rentenierend bakker of slager. Nou.. Vee ! dat kan wel 'n beetje minder hè? vraagt een verloopen kerel, met een lompe beweging zich voor den rentenier plaatsend, jij bent zeker nooit sikker geweest, in je jonge dagen, hé? Jij lust ze zeker niet, hé? Wel ja, 'k zou nog partij trekken voor dat stelletje, roept de groenvrouw en nijdig bijt ze den kerel toe: jij bent zeker, toen je zoo'n aap van n' jaar o t' vijftien was, ook al aan de jandoedel geweest, daarvan zie je d'r nou ook uit als een vieze vaatdoek?en met den elleboog hem opzij stootend: Ga weg vuilik! En we gane niet do-od, niet do-o od! joelen de jongens, zonder ophouden. De groenvrouw krijgt het natuurlijk te kwaad met het verloopen sujet, dat haar scheldend naloopt, als zij zich eindelijk, na een krachtige woordenwisseling, in haar onderhuis terugtrekt. De menigte groeit aan en verspert de nauwe straat, zoodat de rijtuigen niet dan met moeite kunnen voorbijkomen. Allerlei meeningen worden door de verza melde menschen uitgesproken, maar niemand steekt een hand uit orn de jongens van de stoep te halen, totdat een fatsoenlijk burgermeisje dat eerst met uitgerekten hals, nieuws gierig, tusschen de anderen door heeft gekeken, eensklaps een kreet uitstoot en dan naar voren dringt, tot dat ze vlak voor de stoep is. Bleek van schrik, bevend en onthutst staart ze de jongens aan; bijna schreiend zegt ze: Ocli God, 't is Piet! En meteen bukt zij zich naar den jongsten knaap, vat hem bij den arm en tracht hem op te heffen. Och Piet, ga nou mee, ben je nou alweer dronken Och God! wat zal moeder schrik ken toe korn met me mee dan zal ik je naar huis brengen. Ds jongen ziet haar versufd aan, en be proeft op te staan, de andere knapen trek ken hem weer naar beneden op de stoep en onthalen het meisje op de gemeenste, liederlijkste scheldwoorden. Zij antwoordt daar niet op, maar houdt haar broer stevig vast, met zachten aandrang manend : Kom Piet, luister nou niet naar die schooiers, ga nou maar mee; ik zal wel zorgen dat moeder 't niet merkt. Toe dan, kom! en tot de menschen, die het geval aangapen, zegt ze schreiend: Hij is pas dertien jaar en moeder is weduwe, en dat's nou al de tweede keer van de week, kom Piet, toe jongen! hou je maar aan me vast. Blijf jelui van m'n lijf af, getneene rakkers, toe Piet! . . . is d'r dan niemand die me 'reis helpen wil? Een paar mannen komen eindelijk het meisje te hulp de jongen wordt pp zijn beenen gezet en aan den arm van zijn zus ter, die hem met goede, zachte woorden zoekt te paaien, gaat hij eindelijk, zonder pet, ge havend en vuil, een eind mee, maar niet ver der dan tot op de brug, daar bedenkt hij zich, rukt zich met geweld los en presen teert vloekend zijn zuster, als ze hem nog langer vasthoudt, een pak slaag. Schreiend keert het meisje terug, langzaam haar broer volgend, die zijn kornuiten weer opzoekt. ,^L^_ ^__ , . __ l *";. ' Wat doet zoo'n onnoozele meid zich ook met zijn zaken te bemoeien? Zoo'n jongen is immers een kind van zijn tijd en moet toch toonen, dat hij de kinderschoenen ont groeit; hij kan zich toch niet ongestraft door zijn zuster, al is ze dan ook eenige jaren ouder, de wet laten voorschrijven. Van zoo'n fermen knaap is wat te verwachten in de toekomst, vooral als er voortdurend mensch.lievende tappers gevonden worden, die zulke kinderen helpen opvoeden. 't Is merkwaardig, vooral in de laatste dagen, zie ik den vooruitgang onzer eeuw i 11 den vorm van jongens, die een graantje gepikt hebben, duidelijk voor oogen. Voor veertien dagen zwaaide een jongen van het opleidingsschip, de Wassenaar, mij voorbij; hij had niet n maar meerdere graantjes gepikt, 't Ventje had zóó zijn best gedaan dat hij bleek zag om zijn neus en een paar glazige oogen had, die den voorbijgangers dui delijk vertelden: »Ik ben nog niet gewend aan 't drinken van alcohol, maar ik zal't wel leeren en kunnen vóór ik matroos ben." Verleden week trof het mij. dat twee jon gens, ook ca. 13?14 jaar oud, heel aan doenlijk het vrijheidslied zongen, met akkompagnement van de hik en sigarenrook. Ze waren verliefd, en beestachtig en lieten geen vrouw ongemoeid. Ik bewonderde hun vroegtijdige rijpheid en vooral de handige manier waarop zij zich een aantal peren van een uitstalling toeëigenden. Geheel onder den invloed van den alkohol lieten zij niets onbeproefd om dat duidelijk te toonen. En alweer waren er, onder de toeschouwers, eenige oude pruiken, dompers en conserva tieve lummels, die durfden beweren dat, zulke aardige snuiters, ladelichters, zakkerollers en insluipers werden en dat ze de Kruisberg" hielpen bevolken. En wat zou dat dan nog ? Als er geen jongens voor de Kruisberg" komen, kunnen immers al de ambtenaren, die daar hun brood verdienen, wel naar huis gaan; als er geen ladelichters, enz. ziju kan de po_litie haar matten wel oprollen. Neen! in een ge ordende maatschappij moet de eene hand de andere wasschen en is het nuttig en npodig, dat er van allerlei soort menschen zijn de vromen en braven voor de predikanten, de vroolijke jongens, die een spatje lusten, voor de branders, de zakkerollers voor de politie en de te vroeg rijpe jeugd, voor den doodgraver! JUSTCS VAX MAURIK JE.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl