De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 29 oktober pagina 2

29 oktober 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 853 hel beroep en bedrijf ten plaüelande hun biedt. Jfyt pkttieland levert geen productweeën cerbeid gawea voor xyne bewoners hier ligt de kern ven ott vraagstuk, en dit is het geval niet ?omdat loonende arbeid niet te vinden zou maar eensdeels omdat _de grond een "Voorwerp van geldbelegging is geworden en ? voor een ander deel ornaat aan dien arbeid de toegang tot grond en bodem wordt ontzegd, , -Sedert de jaren 1875?80 hebben wij een voortdurend dalende markt van bijna alle landbouwproducten, vooral van tarwe en rogge; de pacht is daardoor in geen verhouding meer tot de opbrengst van het land en de eigenerfde boer wordt telkens meer slechts eigenaar in naam door de hypotheek die hij op zijn goed verplicht is te vestigen. Volgens Mol tzer is de hypotheekschuld tusschen 1880 en 1890 toegenomen met gemiddeld 30 millioen gulden per jaar. Dit is reeds een cijfer dat op zeer bedenkelijke toestanden wijst, maar dat.waar schijnlijk nog ver beneden de werkelijkheid bluft, aangezien de heer Dr. Bos, directeur der Ned. Hypotheekbank te Veendam onlangs op het Ned. Landhuishoudkundig Congres beweerde dat alleen in het jaar 1891 de hypotheeksehuld was vermeerderd met 300 millioen "goïden! Zoo werkt de landbouwer dus telkens meer Of voor den hypotheekhouder of voor den landheer, welke beiden zonder arbeid hun repte verteren in de groote steden en lustoorden. van Europa, soms zelfs zonder te weten waar de grond ligt waarop anderen in het zweet des aan schijn s moeten zwoegen ten " einde kun eeti leven te bezorgen van weelde en genot. Waar het den boer zox> slecht gaat, spreekt het vanzelf dat déarbeider er nog minder aan (oe is 6n dat dus ook op het platteland een lange arbeidsdag tegen een mager loon het deel is van hen die den maatschap pel ijken rijkdom helpen voortbren gen. Ea nog mogen zij die zulk een scha mel loon ontvangen zich gelukkig rekenen vergeleken bij hen die tot werkeloosheid en daardoor tot broodeloosheid zijn gedoemd. Ook het getal van deze ongelukkigen is op het platteland ontzettend groot en in het ant woord op de vraag: hoe den arbeider ten plattelande werk te verschaffen? ligt dan ook voor een goed deel tevens de oplossing van de kwestie : hoe stuiten w% de noodlottige opeenhooping van de bevolking, in de groote steden. Ooi op het platteland volkomen bevredi gende en billijke toestanden te scheppen moet natuurtijk een eind worden gemaakt aan ver houdingen al» de bovengeschefcste die het mogelijk maken dat aan anderen het leeuwen deel toevalt van het product van den arbeid der landbouwende bevolking, maar om daar toe te geraken zijn maatregelen noodig zóó ingrijpend, dat het niet aangaat de nood lijdenden op het tot stand komen daarvan te laten wachten. Armoede en werkeloosheid eischeB dadelijke hulp en gelukkig biedt het platteland veel meer dan de etao, ruime ge legenheid aan om die door produdieven arbeid te verschaffen: er is gelukkig nog land ge noeg dat met betrekkelijk weinig kosten in cultuur kan worden gebracht en dat tal van meuschen een onbekommerd bestaan kan be zorgen, mits men er tevens voor wake dat het niet in handen komt van kapitalisten die met de rente gaan strijken en bovendien met -de waarde van al wat de Staat zoogenaamd voor den landbouw maar inderdaad voor den l&ndbezitter zou doen. Aldus sprekende laten wij ons niet leiden door de overdreven voorstellingen die over dit onderwerp in het Nieuws van den Dag worden ten beste gegeven d3or zekeren Ericus, iemand die door vakmannen voor een zeer onbetrouwbaren gids in landbouwzaken iflllilliluuuMJiiuiMimiiuuuimimMuiuiiHiiiiMiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiimiii den jongen op den arm er uit, om na enkele minuten, stalend van vreugde, met den aan bonbons smullenden Bram in den schoot van zijn familie terug te keeren. Zijn terugkomst daar werd gevierd alsof hij jaren was weg geweest. Mama bedolf Brammetje onder kus sen. Tot Altenbeken liep alles tamelijk wel zonder ongelukken af. Alleen was Kobes, die uit het portier was gaan hangen, er bijna uitgevallen; gelukkig dat papa, die een oogenblik in slaap geval len was, nog bijtijds wakker werd en den bengel kon grijpen. De nieuwe stroohoed met het roode lint evenwel ging daarbij verloren. Het prachtige uitzicht, dat het station in Altenbeken bood, de heerlijke rust, die daar heerschte, stelde de zwaarbeproefde familie eenigermate schadeloos voor het doorgestane leed. Vrede, daalde in hun harten, toen zij Emil, het factotum van het hotel Hartmann te Holzhausen, met een gemakkelijken landauer zagen gereed staan, om hun verder op te brengen. Reeds bij den eersten heuvel begroette hun het Hermanris Denkmal. De ondergaande zon spiegelde zich in het flonkerende zwaard van den Cherusker. De wind, die zoo straks nog om de Externstéine dartelde, verkwikte nu de ruim ademhalende reizigers, 't Werd donker, de lucht frisscher. Emil moest den landauer dicht maken, anders zouden de slapende kinderen misschien kou vatten. Men naderde het doel van de reis. Emil sprong van den bok en bracht de rem aan. Krakend ging het rijtuig bergaf. Drie maal klapte de zweep. Lichten werden zicht baar en dwaalden heen en weer. Thans be straalden zij het eerlijke gezicht van den ouden Hartmann. Een half uurtje later zat de familie in de groote zaal van het hotel en deed zich te goed aan »Wiener Schnitzel1' met aardappelsalade. nam nnt een snellen oogopslag de wordt gehouden 1). Liever luisteren wij naar hetgeen een uitnemend deskundige als de heer ManshoÜte Westpolder onlangs over dit onder werp heeftgepubl iceerd in zij ne brochure betref fende de droogmaking der Zuiderzee volgens het ontwerp der commissie. In zijn scherpe critiek over dit ontwerp doet hij uitkomen dat de Nederlandsche Staat, door daaraan uitvoering te geven een ontzaglijk grooten schuldenlast op zijn schouders zou nemen, bijna uitsluitend ten behoeve van enkele kafitalisten die met hun geld verlegen zitten. adien de Regeering, zegt hij, 200 millioen zoo goed als renteloos beschikbaar heeft voor de kultiveering van landerijen, die 4 tot 5 meter beneden den waterspiegel liggen, dan kan deze som oneindig vruchtbaarder be steed worden aan land dat boven den water spiegel lig<, aan de duizenden en duizenden hectaren, die thans zoo goed als niets op brengen en die met betrekkelijk weinig kos ten, alleen door het graven van goede afvoer en scheepvaartkanalen, het leggen van spooren tramlijnen, het opbrengen van natuurlijken mest en kunstmeststoffen, in vruchtbaar en productief land herschapen kunnen worden. De heer Mansholt heeft hierbij niet het oog op de hooge en tamelijk waardelooze zand gronden, die de moeite en bearbeiding niet loonen, maar op de uitgestrekte hoogvenen van Westerwolde, Friesland, Overijsel en Noord-Brabant, alsmede op delaagvenen.die door gebrek aan voldoende afwatering zoo goed als niets opbrengen. Deze zijn. echter meestal in handen van groot grondbezitters, wien het weinig kan schelen of ze wat meer of wat minder trekken en die zonder zich druk te maken hunne groote inkomens ver teren te Velp, Scheveningen of in het bui tenland, terwijl de arbeidersbevolking, die rondom hunne landerijen woont tot werke loosheid en gebrek is gedoemd. Dat zijn geen toestanden die mogen worden geduld: het land ligt daar niet voor het pleizier der be zitters, maar is bestemd om de bevolking te voeden die het bebouwt of liever gaarne zou willen bebouwen. Het behoort dus ter be schikking dier bevolking te worden gesteld, m. a. w. het dient in 't algemeen belang te worden onteigend om nimmermeer voor eeu wig in individueelen eigendom terugtekeeren, maar om door de gemeente aan de bevolking ter bearbeiding te worden overgegeven tegen een billijke pachtsom die jaarlijks door een commissie zou moeten worden vastgesteld. Wat er langs dezen weg zou zijn te berei ken ter opheffing van de schrikkelijke ellende op het platteland wordt duidelijk door de volgende eenvoudige berekening ten aanzien van de zwaar gedrukte Friesche gemeente Opsterland als voorbeeld. Deze gemeente van 15000 zielen moet jaarlijks aan armen belasting ongeveer ?00000 opbrengen, waarin de uitwonende landeigenaren, bezitters van 1300') H.A. land, zoo goed als niets bijdragen. Gekapitaliseerd tegen 3;/s ten honderd ver tegenwoordigt dit armengeld een kapitaal van (? l 700 000.) Volgens de ofticieele cijfers mag de waarde van het land in deze streek wor den geschat op f 375 per HA., zoodat de gemeente met het zooeven genoemde kapitaal een oppervlakte land zou kunnen onteigenen groot 5000 H.A. Met dit land zouden allen die thans worden bedeeld aan productieven De heer Hartogh te Birneveld, een auto riteit, zeide onlangs in het Ned. Landb. Week blad dat het Nieuws, door aan iemand als Ericus zijn landbouwrubriek toatevertrouwen, zich heeft geblameerd; een onzer vrienden, wien wij over hem spraken noemde hem kort weg een »fraseur van het eerste water." pwiiitiiiiiiiiiuiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiHinmiuitiiMiimiiimiiiiiui overige gasten op. Daar zaten mannen met groote baarden en lange pijpen »skat" te spelen; breiende vrouwen zaten er bij en lachten. Waarover ? Een van haar had al driemaal ongemerkt uit het glas van haar man gedronken en deed het nu voor de vierden keer. Een ander mevrouw de »Armee-Oberintendantur-secretairin," noemde Hartmann die dame kon met twee vingers van de rechterhand een roffel op tafel rommelen, zonder de andere vingers te bewegen. »Toch een knappe vrouw," fluisterden de andere dames eerbiedig en zagen met be wondering naar de »Armee-OberintendanturSecretairin," die met een gewichtig air haar kunst vertoonde. Toen Van der Grooten dit alles hoorde en zag werd het hem wel om het hart. Hier zouden zijn zenuwen niet op de proef wor den gesteld. Met ware geestdrift zette hij zich den volgenden dag aan 't schrijven van een kranig artikel tegen de Duitsche spoor wegregeling, die geen doorgaande wagens derde klasse naar het Teutoburgerwoud liet loopen en tegen de miserable inrichting der Hollandsche 3e klasse-coupé's. 's Avonds echter liet hij zich door de gebaarde mannen in de geheimen van het edele skat-spel in wijden en mama hield voor de dames een voordracht over de toebereiding van groente. die haar in Duitschland niet bevallen kon. Al spoedig heette het van alle kanten zelfs mevrouw de »Armee OberintendanturSecretarin" stemde er mede in »Wat een knappe vrouw is toch mevrouw de »chef-redacteurin"!" En toen acht dagen later mevrouw Van der Grooten haar man vroeg: »Hoe staat het met je zenuwen ?" kon deze in volle overtuiging antwoorden : »Ik weet niet meer wat dat voor dingen zijn !" arbeid kunnen worden geholpen, terwijl de gemeente die anders elk jaar /' 60000 moet uitgeven aan armengeld, die dan in haar zak zou houden, omdat zij de rente van het op genomen kapitaal terugontvangt in den vorm van pacht. Strekken wij deze berekening uit tot alle gemeenten in Nederland, die soort gelijk land onder hun ressort hebben, d- i. land dat volstrekt niet onvruchtbaar, maar door onverschillige of rijke eigenaren of ver armde boeren wordt verwaarloosd, dan komen wij met den heer Mansholt tot het resultaat dat alleen met dezelfde offers die eventueele Zuiderzeepolders zouden eischen een opper vlakte land van 150000 H.A. op de aange geven wijze in kuituur zou kunnen worden gebracht. Neemt men bij dit alles in aan merking dat er bovendien nog groote uitgestrektheden woesten grond voorhanden zijn die, hoewel van mindere kwaliteit, toch altijd nog wel met bosch kunnen worden beplant, dan wil het ons voorkomen dat ons land nog tamelijk rijk is aan middelen om met succes de werkeloosheid te bestrijden en daarmede tevens aan de opeenhooping van volk in de groote steden paal en perk te stellen. Die middelen zien er zelfs zoo eenvoudig uit dat het verwondering moet wekken dat ze nog in 't geheel geen toepassing hebben gevonden. Een verblijdend verschijnsel achten wij het daarom dat in den laatsten tijd althans pogingen in deze richting werden gedaan. De gemeentebesturen van Weststellingwerf, O jststellingwerf, Vledder en Havelte wendden zich in het begin van dit jaar tot de Regee ring om voorschotten ten einde de omliggende heidevelden tot dennenbosch te cultiveeren en een stap van veel grooter beteekenis nog deed op 26 Sapt. de gemeenteraad van de zooeven besproken gemeente Opsterland door grond aan te koopen ten einde dien op de voorge schreven wijze te doen bebouwen, een besluit dat de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft, welke nog niet is verkregen en waar van het zeer twijfelachtig is of ze wel ooit verkregen zal worden. Toch hebben we hier nog maar te doen meteen zeer bescheiden poging zoowel wat den omvang als den aard betreft, want er wordt slechts /40ÖO besteed en de grond moet onder de bestaande rechtsverhoudingen natuurlijk worden gekocht, dus langs minnelijken weg worden verkregen. Het mag ech ter in de toekomst niet aan het bon plainr van de eigenaren worden overgelaten of de bevolking door arbeid brood zal hebban, dan wel door werkeloosheid zal verhongeren en daarom zal aan de gemeente het recht moe ten worden toegekend de landerijen die zij noodig heeft tegen de gekapitaliseerde huur waarde te onteigenen. Ook de Staat mag voorts niet werkeloos blijven: Hij heeft te zorgen voor voldoende afvoer- en scheep vaartkanalen en voor den aanleg van buurt spoorwegen; hij moet waken dat de kostbare faecaliën der steden voor de bemesting niet verloren gaan, dat kunstmeststoffen zoo noodig gratis worden verstrekt en dat het overvloedige zeeslib onzer kusten als meststof alom worde verspreid. Ziehier een program de moeite der uitvoering waard, maar waarvan helaas nog nooit een spoor is ontdekt op de pro gramma's van de advocaten die tot dusver land en stad hebben geregeerd. Ook met deze zaken zullen wij dus waarschijnlijk wel moeten wachten totdat een nieuw kiesrecht menschen aan het roer zal hebben gebracht die wat praktischer zijn en wat beter bekend met de werkelijke nooden des volks. Sooius. IIHMIIItllllHllllllllllllHIIIIUIinntllMHIlHlllltHIHIIIIIIIIfHlllllltlM Het Tooneel. »IIet Nederlandsch Tooneel" bracht Da schoon zoon van mijnheer Puirier op het repertoire. Het overbekende blijspel van Augier en Sandeau is met roem en eere 40 jaar oud geworden en schijnt aan verval van krachten voorloopig nog niet te denken. Hij bet leven des schrijvers werd het reeds als klassiek beschouwd. Het schijnt terstond klassiek te zijn geboren. Het deed Augier's naam inet dien van Molière in n adem noemen. Dat het veel bevat, dat aan den groot sten der Fransche blijspeldichters herinnert, is zeker. Dat het evenveel bevat, dat de ver gelijking tusschen den zeventiende- en negentiende-oeuwschen dichter bedenkelijk maakt, schijnt mij niet minder zeker. Het tooneel tusschen Poirier en Vatel doet aan een ge lijksoortig tusschen Harpagon en Maitre Jacques in «L'Avare" denken. De monoloog van Gaston in het derde bedrijf »2"« l'as rou'.u, marquii de Presles", schijnt de terugslag op dien van Ceorge Dandin »Vouil'avfz voulu, (jfeorge j.ndm". Wat bewijzen echter twee tooneelen, twee ont leeningen? Indien iets het recht geeft De schoons ion van mijnheer Poirier Molièriaansch te noe men, dan zijn het de stijl en manier, het zuiver technische gedeelte van het blijspel. Als bij Molière een eenvoudige handeling, afspelende tusschen weinige, nauw met elkander verwante personen, eenintiem, huiselijk conflict, een intrige, die aan zich zelf genoeg heeft, die zich zooveel mogelijk in de hoofden en harten der personen verwikkelt en ontwikkelt, die met tijd en plaats weinig of niets heeft uit te staan. Als bij Mo lière de mise-en-scène, de requisieten, enz. van geheel ondergeschikt belang. De vier be drijven spelen in n en hetzelfde vertrek, dat even sober gestoffeerd zou kunnen zijn als de vertrekken in Molière's blijspelen. Tot zoover de overeenkomst. Het verschil tusschen den ouderen en jongeren moralist springt vooral in het oog, wanneer men de personen en philosophie van Augier's blijspel met die van de groote komedies van Molière vergelijkt. De laatste heeft men meer dan eens tragi-komisch, tragisch zelfs genoemd. Plaatst men ze naast een werk als De schoonzoon van mijnheer Poirier, de waarde en beteekenis van zulk een opvatting worden terstond duidelijk. In De schoonzoon v m mynheer Poirier een echtbreukgeschiedenisje, een lichtzinnige, ontrouwe echtgenoot, een bedrogen, diep gegriefde en verontwaardigde echtgenoote, een paar tooneelen, die uiterst tra gisch schenen en toch een bevredigend, ver zoenend slot, toch het geheel een echt en zui ver blijspel, een spel vol licht en zonneschijn, met een paar dunne wolkjes, waardoor de zon terstond weer heenbreekt. De personen niet slecht of laag, hoogstens zwak en bekrompen. Gaston een lichtzinnige, luchthartige fladderaar, een nietsdoener en pretmaker met een hart van goud en een onweerstaanbaar goed humeur, geen hoogvlieger, maar ook geen schavuit, geen vilirion" als de Septmonts in Dumas' »Etrangère". Poirier is ijdel en koppig, eerzuchtig en onhan delbaar. Doch is hij niet te zelfJer tijd een uit stekend vader? Is hij gevaarlijk of boosaardig? Hij heeft zijn gebreken, doch wie heeft die niet? En Antoinette? Zij is een engel. Verdelet? Een juweel van een ouden jongenheer. Hector? Een edelman uit duizenden. Wat is er bekoorlijker, prettiger, innemender denkbaar dan de vereeniging van al deze heel of half goede menschen? Hoe zouden hun avonturen iets bit ters of treurigs kunnen hebben? Wat is er ge moedelijker en optimistischer dan de ontknooping, dan de philosophie en levenswijsheid van De schoonzoon VM mvj'ih'er Poirier? Neem daar entegen een blijspel van Molière, b.v. een blijspel, waarin edellieden voorkomen, »Don Juan" of »Le bourgeois Gentilhomme" of »George Dan din". Hoe geheel verschillend de personen, hoe geheel verschillend de toon en stemming van het komische. Hoeveel bitterheid achter de vroolykheid, hoeveel ernst achter de scherts. Hoe ge heel anders de indruk door deze werken nage laten, hoeveel krachtiger en dieper, doch hoeveel gemengder en pijnlijker tevens. Stel Gaston de Presles naast Don Juan of Dorante of de Sotenville. Welk een brave Hendrik de eerste in vergelijking met onbeschaamden en schavui ten als de laatsten! Wie de meest ware waar heid geeft, Augier of Mo'.ière ? Wie de beste wereld- en menschenkenner is? De tijden zyn zoo geheel veranderd, zal of kan men zeggen. Augiers groote verdienste schijnt mij, dat hij ons aan zijn bekoorlijke helden en heldin wist te doen gelooven, dat hij door fijnen geest het al te gevoelige van enkele, door fijn gevoel het al te satirische van andere tooneelen wist te temperen, dat zijn blijspel hoofd en hart ge lijkelijk streelt en bevredigt, dat het een spel vol heerlijk idealisme en te gelijker tijd vol schijn van leven en waarheid is. Van de vertooning was bij »Het Nederlandsch Tooneel" veel werk gemaakt. Regie en mise-enscène lieten weinig of niets te wenschen over. De vertolking daarentegen had n als geheel n in onderdeelen zwakheden en onvolkomenheden. Dn schoonzoon van mijnheer Penner is zulk een gee :tig en boeiend blijspel, dat het ook bij minder vol maakte vertolking meer dan gewoon genot verschaft en de kennismaking of hernieuwing der kennis making ermede een ieder dan ook ten zeerste kan worden aanbevolen. Dit ontneemt mij echter niet het recht te betreuren, dat bijna alle spelers in meerdere of mindere mate beneden hun taak bleven. Een gebrek van de vertolking als geheel was, dat zij te langzaam en met name in het laatste bedrijf te stroef en secuur, te treurspel achtig was. Een en ander kwam vooral aan het licht en werd voor een deel misschien veroor zaakt door de opvatting van de titelrol door den Ireer Clous. Aan de creatie van den heer Clous ontbraken jeugd en charme. Gaston moet door zijn geest en goed humeur, zijn fierheid en beminnelijkheid ons inpakken, gelijk hij Antoi nette inpakte. Niet voor niets is hij -25 jaar. De Gaston van den heer Clous is een geposeerd viveur, met iets vermoeids en nonchalants in toon en ma nieren, die niet uit speelschheid en dartelheid, doch uit plaagzucht en pedanterie zijn schoonvader voor den gek houdt. Het noodzakelijk gevolg van deze opvatting is, dat de heer Clous het laatste bedrijf' speelt zooals hij de Sartorys in »Frou-Frou" speelt, met bleek gelaat, trillende stem, enz., dat zijn smart al het jonge en spon tane, dat haar even spoedig doet vergeten als ontstaan, mist en men het van dezen niet meer jongen Don Juan wel een beetje vreemd vindt, dat hij zich zoo gemakkelijk laat temmen en bekeeren. Dat een acteur van het talent van den heer Clous ook bij minder gelukkige opvat ting nog herhaaldelijk weet te boeien, behoeft nauwelijks vermelding. Charme en jeugd miste men eveneens, zij het ook in veel minder mate, in de Antoinette van mevrouw Iloltrop. Heel mooi waren Antoinette's vreugde en geluk in het tweede bedrijf. Minder mooi haar smart en verslagenheid in het laatste. Van deze al te kalme en strenge Antoi nette kon men nauwelijks aannemen, dat zij Gaston nog lief had en zou vergeven. Aller vermakelijkst was de Poirier-creatie van den heer Bouwmeester, allervermakelijkst, doch ook juist en volledig? De heer Bouwmeester heeft in Poirier voor alles den parvenu gezien, die zich bespottelijk maakt, die domheden doet en dwaasheden zegt, en zich zelf heel knap en heel grappig denkt. Hij heeft het type een beetje vereenvoudigd en een beetje vergroofd. Dat deze Poirier eerzuchtig is. dat bij pair en baron zou willen worden, neemt men geen oogenblik aan. Daarvoor is hij te veel pias; daarvoor drijft hij met zich zelf te veel den spot; daarvoor speelt en poseert hij te veel. Den heer Bouwmeester komt de lof toe, dat hij aan de mots van zijn rol in alle opzichten recht deed wederwaren (een enkele maal en dit vind ik minder loffelijk maakte bij er zelfs een bij), hem treft het verwijt, dat hij het type ter wille der mots verwaarloosde en geweld aandeed. Had de heer de Boer (Verdelet) zijn stem iets meer mee gehad deze mist het weeke en ge moedelijke, dat in een rol als die van Verdelet vereischte is zijn mooie creatie zou nog meer indruk hebben gemaakt. Wat ten slotte de Hec.tor van den heer Brondgeest betreft, daarvan valt niets dan goeds te zeggen. Door sobere en juiste dictie, door beschaafde houding en manieren was hij geheel de sympathieke persoonlijkheid, die.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl