Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 853
hel beroep en bedrijf ten plaüelande hun biedt.
Jfyt pkttieland levert geen productweeën cerbeid
gawea voor xyne bewoners hier ligt de kern
ven ott vraagstuk, en dit is het geval niet
?omdat loonende arbeid niet te vinden zou
maar eensdeels omdat _de grond een
"Voorwerp van geldbelegging is geworden en
? voor een ander deel ornaat aan dien arbeid
de toegang tot grond en bodem wordt ontzegd,
, -Sedert de jaren 1875?80 hebben wij een
voortdurend dalende markt van bijna alle
landbouwproducten, vooral van tarwe en rogge;
de pacht is daardoor in geen verhouding meer
tot de opbrengst van het land en de
eigenerfde boer wordt telkens meer slechts eigenaar
in naam door de hypotheek die hij op zijn
goed verplicht is te vestigen. Volgens Mol tzer
is de hypotheekschuld tusschen 1880 en 1890
toegenomen met gemiddeld 30 millioen gulden
per jaar. Dit is reeds een cijfer dat op zeer
bedenkelijke toestanden wijst, maar dat.waar
schijnlijk nog ver beneden de werkelijkheid
bluft, aangezien de heer Dr. Bos, directeur
der Ned. Hypotheekbank te Veendam onlangs
op het Ned. Landhuishoudkundig Congres
beweerde dat alleen in het jaar 1891 de
hypotheeksehuld was vermeerderd met 300 millioen
"goïden! Zoo werkt de landbouwer dus telkens
meer Of voor den hypotheekhouder of voor
den landheer, welke beiden zonder arbeid hun
repte verteren in de groote steden en
lustoorden. van Europa, soms zelfs zonder te weten
waar de grond ligt waarop anderen in het
zweet des aan schijn s moeten zwoegen ten
" einde kun eeti leven te bezorgen van weelde
en genot. Waar het den boer zox> slecht
gaat, spreekt het vanzelf dat déarbeider
er nog minder aan (oe is 6n dat dus ook
op het platteland een lange arbeidsdag tegen
een mager loon het deel is van hen die den
maatschap pel ijken rijkdom helpen voortbren
gen. Ea nog mogen zij die zulk een scha
mel loon ontvangen zich gelukkig rekenen
vergeleken bij hen die tot werkeloosheid en
daardoor tot broodeloosheid zijn gedoemd.
Ook het getal van deze ongelukkigen is op
het platteland ontzettend groot en in het ant
woord op de vraag: hoe den arbeider ten
plattelande werk te verschaffen? ligt dan ook voor een
goed deel tevens de oplossing van de kwestie :
hoe stuiten w% de noodlottige opeenhooping van
de bevolking, in de groote steden.
Ooi op het platteland volkomen bevredi
gende en billijke toestanden te scheppen moet
natuurtijk een eind worden gemaakt aan ver
houdingen al» de bovengeschefcste die het
mogelijk maken dat aan anderen het leeuwen
deel toevalt van het product van den arbeid
der landbouwende bevolking, maar om daar
toe te geraken zijn maatregelen noodig zóó
ingrijpend, dat het niet aangaat de nood
lijdenden op het tot stand komen daarvan te
laten wachten. Armoede en werkeloosheid
eischeB dadelijke hulp en gelukkig biedt het
platteland veel meer dan de etao, ruime ge
legenheid aan om die door produdieven arbeid
te verschaffen: er is gelukkig nog land ge
noeg dat met betrekkelijk weinig kosten in
cultuur kan worden gebracht en dat tal van
meuschen een onbekommerd bestaan kan be
zorgen, mits men er tevens voor wake dat
het niet in handen komt van kapitalisten die
met de rente gaan strijken en bovendien met
-de waarde van al wat de Staat zoogenaamd
voor den landbouw maar inderdaad voor den
l&ndbezitter zou doen.
Aldus sprekende laten wij ons niet leiden
door de overdreven voorstellingen die over
dit onderwerp in het Nieuws van den Dag
worden ten beste gegeven d3or zekeren
Ericus, iemand die door vakmannen voor een
zeer onbetrouwbaren gids in landbouwzaken
iflllilliluuuMJiiuiMimiiuuuimimMuiuiiHiiiiMiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiimiii
den jongen op den arm er uit, om na enkele
minuten, stalend van vreugde, met den aan
bonbons smullenden Bram in den schoot van
zijn familie terug te keeren. Zijn terugkomst
daar werd gevierd alsof hij jaren was weg
geweest. Mama bedolf Brammetje onder kus
sen. Tot Altenbeken liep alles tamelijk wel
zonder ongelukken af.
Alleen was Kobes, die uit het portier was
gaan hangen, er bijna uitgevallen; gelukkig
dat papa, die een oogenblik in slaap geval
len was, nog bijtijds wakker werd en den
bengel kon grijpen. De nieuwe stroohoed met
het roode lint evenwel ging daarbij verloren.
Het prachtige uitzicht, dat het station in
Altenbeken bood, de heerlijke rust, die daar
heerschte, stelde de zwaarbeproefde familie
eenigermate schadeloos voor het doorgestane
leed. Vrede, daalde in hun harten, toen zij
Emil, het factotum van het hotel Hartmann
te Holzhausen, met een gemakkelijken
landauer zagen gereed staan, om hun verder op
te brengen.
Reeds bij den eersten heuvel begroette hun
het Hermanris Denkmal. De ondergaande
zon spiegelde zich in het flonkerende zwaard
van den Cherusker. De wind, die zoo straks
nog om de Externstéine dartelde, verkwikte
nu de ruim ademhalende reizigers, 't Werd
donker, de lucht frisscher. Emil moest den
landauer dicht maken, anders zouden de
slapende kinderen misschien kou vatten.
Men naderde het doel van de reis. Emil
sprong van den bok en bracht de rem aan.
Krakend ging het rijtuig bergaf. Drie
maal klapte de zweep. Lichten werden zicht
baar en dwaalden heen en weer. Thans be
straalden zij het eerlijke gezicht van den
ouden Hartmann.
Een half uurtje later zat de familie in de
groote zaal van het hotel en deed zich te
goed aan »Wiener Schnitzel1' met
aardappelsalade.
nam nnt een snellen oogopslag de
wordt gehouden 1). Liever luisteren wij naar
hetgeen een uitnemend deskundige als de heer
ManshoÜte Westpolder onlangs over dit onder
werp heeftgepubl iceerd in zij ne brochure betref
fende de droogmaking der Zuiderzee volgens
het ontwerp der commissie. In zijn scherpe
critiek over dit ontwerp doet hij uitkomen
dat de Nederlandsche Staat, door daaraan
uitvoering te geven een ontzaglijk grooten
schuldenlast op zijn schouders zou nemen,
bijna uitsluitend ten behoeve van enkele
kafitalisten die met hun geld verlegen zitten.
adien de Regeering, zegt hij, 200 millioen
zoo goed als renteloos beschikbaar heeft voor
de kultiveering van landerijen, die 4 tot 5
meter beneden den waterspiegel liggen, dan
kan deze som oneindig vruchtbaarder be
steed worden aan land dat boven den water
spiegel lig<, aan de duizenden en duizenden
hectaren, die thans zoo goed als niets op
brengen en die met betrekkelijk weinig kos
ten, alleen door het graven van goede afvoer
en scheepvaartkanalen, het leggen van
spooren tramlijnen, het opbrengen van natuurlijken
mest en kunstmeststoffen, in vruchtbaar en
productief land herschapen kunnen worden.
De heer Mansholt heeft hierbij niet het oog
op de hooge en tamelijk waardelooze zand
gronden, die de moeite en bearbeiding niet
loonen, maar op de uitgestrekte hoogvenen
van Westerwolde, Friesland, Overijsel en
Noord-Brabant, alsmede op delaagvenen.die
door gebrek aan voldoende afwatering zoo
goed als niets opbrengen. Deze zijn. echter
meestal in handen van groot grondbezitters,
wien het weinig kan schelen of ze wat meer
of wat minder trekken en die zonder zich
druk te maken hunne groote inkomens ver
teren te Velp, Scheveningen of in het bui
tenland, terwijl de arbeidersbevolking, die
rondom hunne landerijen woont tot werke
loosheid en gebrek is gedoemd. Dat zijn geen
toestanden die mogen worden geduld: het
land ligt daar niet voor het pleizier der be
zitters, maar is bestemd om de bevolking te
voeden die het bebouwt of liever gaarne zou
willen bebouwen. Het behoort dus ter be
schikking dier bevolking te worden gesteld,
m. a. w. het dient in 't algemeen belang te
worden onteigend om nimmermeer voor eeu
wig in individueelen eigendom terugtekeeren,
maar om door de gemeente aan de bevolking
ter bearbeiding te worden overgegeven tegen
een billijke pachtsom die jaarlijks door een
commissie zou moeten worden vastgesteld.
Wat er langs dezen weg zou zijn te berei
ken ter opheffing van de schrikkelijke ellende
op het platteland wordt duidelijk door de
volgende eenvoudige berekening ten aanzien
van de zwaar gedrukte Friesche gemeente
Opsterland als voorbeeld. Deze gemeente
van 15000 zielen moet jaarlijks aan armen
belasting ongeveer ?00000 opbrengen, waarin
de uitwonende landeigenaren, bezitters van
1300') H.A. land, zoo goed als niets bijdragen.
Gekapitaliseerd tegen 3;/s ten honderd ver
tegenwoordigt dit armengeld een kapitaal van
(? l 700 000.) Volgens de ofticieele cijfers mag
de waarde van het land in deze streek wor
den geschat op f 375 per HA., zoodat de
gemeente met het zooeven genoemde kapitaal
een oppervlakte land zou kunnen onteigenen
groot 5000 H.A. Met dit land zouden allen
die thans worden bedeeld aan productieven
De heer Hartogh te Birneveld, een auto
riteit, zeide onlangs in het Ned. Landb. Week
blad dat het Nieuws, door aan iemand als
Ericus zijn landbouwrubriek toatevertrouwen,
zich heeft geblameerd; een onzer vrienden,
wien wij over hem spraken noemde hem kort
weg een »fraseur van het eerste water."
pwiiitiiiiiiiiiuiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiHinmiuitiiMiimiiimiiiiiui
overige gasten op. Daar zaten mannen met
groote baarden en lange pijpen »skat" te
spelen; breiende vrouwen zaten er bij en
lachten.
Waarover ?
Een van haar had al driemaal ongemerkt
uit het glas van haar man gedronken en
deed het nu voor de vierden keer. Een ander
mevrouw de
»Armee-Oberintendantur-secretairin," noemde Hartmann die dame kon
met twee vingers van de rechterhand een
roffel op tafel rommelen, zonder de andere
vingers te bewegen.
»Toch een knappe vrouw," fluisterden de
andere dames eerbiedig en zagen met be
wondering naar de
»Armee-OberintendanturSecretairin," die met een gewichtig air haar
kunst vertoonde.
Toen Van der Grooten dit alles hoorde en
zag werd het hem wel om het hart. Hier
zouden zijn zenuwen niet op de proef wor
den gesteld. Met ware geestdrift zette hij
zich den volgenden dag aan 't schrijven van
een kranig artikel tegen de Duitsche spoor
wegregeling, die geen doorgaande wagens
derde klasse naar het Teutoburgerwoud liet
loopen en tegen de miserable inrichting der
Hollandsche 3e klasse-coupé's. 's Avonds
echter liet hij zich door de gebaarde mannen
in de geheimen van het edele skat-spel in
wijden en mama hield voor de dames een
voordracht over de toebereiding van groente.
die haar in Duitschland niet bevallen kon.
Al spoedig heette het van alle kanten
zelfs mevrouw de »Armee
OberintendanturSecretarin" stemde er mede in »Wat een
knappe vrouw is toch mevrouw de
»chef-redacteurin"!"
En toen acht dagen later mevrouw Van
der Grooten haar man vroeg: »Hoe staat
het met je zenuwen ?" kon deze in volle
overtuiging antwoorden : »Ik weet niet meer
wat dat voor dingen zijn !"
arbeid kunnen worden geholpen, terwijl de
gemeente die anders elk jaar /' 60000 moet
uitgeven aan armengeld, die dan in haar zak
zou houden, omdat zij de rente van het op
genomen kapitaal terugontvangt in den vorm
van pacht. Strekken wij deze berekening uit
tot alle gemeenten in Nederland, die soort
gelijk land onder hun ressort hebben, d- i.
land dat volstrekt niet onvruchtbaar, maar
door onverschillige of rijke eigenaren of ver
armde boeren wordt verwaarloosd, dan komen
wij met den heer Mansholt tot het resultaat
dat alleen met dezelfde offers die eventueele
Zuiderzeepolders zouden eischen een opper
vlakte land van 150000 H.A. op de aange
geven wijze in kuituur zou kunnen worden
gebracht. Neemt men bij dit alles in aan
merking dat er bovendien nog groote
uitgestrektheden woesten grond voorhanden zijn
die, hoewel van mindere kwaliteit, toch altijd
nog wel met bosch kunnen worden beplant,
dan wil het ons voorkomen dat ons land nog
tamelijk rijk is aan middelen om met succes
de werkeloosheid te bestrijden en daarmede
tevens aan de opeenhooping van volk in de
groote steden paal en perk te stellen.
Die middelen zien er zelfs zoo eenvoudig
uit dat het verwondering moet wekken dat
ze nog in 't geheel geen toepassing hebben
gevonden. Een verblijdend verschijnsel achten
wij het daarom dat in den laatsten tijd althans
pogingen in deze richting werden gedaan. De
gemeentebesturen van Weststellingwerf, O
jststellingwerf, Vledder en Havelte wendden
zich in het begin van dit jaar tot de Regee
ring om voorschotten ten einde de omliggende
heidevelden tot dennenbosch te cultiveeren en
een stap van veel grooter beteekenis nog deed
op 26 Sapt. de gemeenteraad van de zooeven
besproken gemeente Opsterland door grond
aan te koopen ten einde dien op de voorge
schreven wijze te doen bebouwen, een besluit
dat de goedkeuring van Gedeputeerde Staten
behoeft, welke nog niet is verkregen en waar
van het zeer twijfelachtig is of ze wel ooit
verkregen zal worden. Toch hebben we hier
nog maar te doen meteen zeer bescheiden poging
zoowel wat den omvang als den aard betreft,
want er wordt slechts /40ÖO besteed en de grond
moet onder de bestaande rechtsverhoudingen
natuurlijk worden gekocht, dus langs
minnelijken weg worden verkregen. Het mag ech
ter in de toekomst niet aan het bon plainr
van de eigenaren worden overgelaten of de
bevolking door arbeid brood zal hebban, dan
wel door werkeloosheid zal verhongeren en
daarom zal aan de gemeente het recht moe
ten worden toegekend de landerijen die zij
noodig heeft tegen de gekapitaliseerde huur
waarde te onteigenen. Ook de Staat mag
voorts niet werkeloos blijven: Hij heeft te
zorgen voor voldoende afvoer- en scheep
vaartkanalen en voor den aanleg van buurt
spoorwegen; hij moet waken dat de kostbare
faecaliën der steden voor de bemesting niet
verloren gaan, dat kunstmeststoffen zoo noodig
gratis worden verstrekt en dat het overvloedige
zeeslib onzer kusten als meststof alom worde
verspreid. Ziehier een program de moeite
der uitvoering waard, maar waarvan helaas
nog nooit een spoor is ontdekt op de pro
gramma's van de advocaten die tot dusver
land en stad hebben geregeerd. Ook met
deze zaken zullen wij dus waarschijnlijk wel
moeten wachten totdat een nieuw kiesrecht
menschen aan het roer zal hebben gebracht
die wat praktischer zijn en wat beter bekend
met de werkelijke nooden des volks.
Sooius.
IIHMIIItllllHllllllllllllHIIIIUIinntllMHIlHlllltHIHIIIIIIIIfHlllllltlM
Het Tooneel.
»IIet Nederlandsch Tooneel" bracht Da schoon
zoon van mijnheer Puirier op het repertoire.
Het overbekende blijspel van Augier en
Sandeau is met roem en eere 40 jaar oud geworden
en schijnt aan verval van krachten voorloopig
nog niet te denken. Hij bet leven des schrijvers
werd het reeds als klassiek beschouwd. Het schijnt
terstond klassiek te zijn geboren. Het deed
Augier's naam inet dien van Molière in n adem
noemen. Dat het veel bevat, dat aan den groot
sten der Fransche blijspeldichters herinnert, is
zeker. Dat het evenveel bevat, dat de ver
gelijking tusschen den zeventiende- en
negentiende-oeuwschen dichter bedenkelijk maakt,
schijnt mij niet minder zeker. Het tooneel
tusschen Poirier en Vatel doet aan een ge
lijksoortig tusschen Harpagon en Maitre Jacques
in «L'Avare" denken. De monoloog van Gaston
in het derde bedrijf »2"« l'as rou'.u, marquii
de Presles", schijnt de terugslag op dien van
Ceorge Dandin »Vouil'avfz voulu, (jfeorge j.ndm".
Wat bewijzen echter twee tooneelen, twee ont
leeningen? Indien iets het recht geeft De
schoons ion van mijnheer Poirier Molièriaansch te noe
men, dan zijn het de stijl en manier, het zuiver
technische gedeelte van het blijspel. Als bij
Molière een eenvoudige handeling, afspelende
tusschen weinige, nauw met elkander verwante
personen, eenintiem, huiselijk conflict, een intrige,
die aan zich zelf genoeg heeft, die zich zooveel
mogelijk in de hoofden en harten der personen
verwikkelt en ontwikkelt, die met tijd en plaats
weinig of niets heeft uit te staan. Als bij Mo
lière de mise-en-scène, de requisieten, enz.
van geheel ondergeschikt belang. De vier be
drijven spelen in n en hetzelfde vertrek, dat
even sober gestoffeerd zou kunnen zijn als
de vertrekken in Molière's blijspelen. Tot zoover
de overeenkomst. Het verschil tusschen den
ouderen en jongeren moralist springt vooral
in het oog, wanneer men de personen en
philosophie van Augier's blijspel met die van
de groote komedies van Molière vergelijkt. De
laatste heeft men meer dan eens tragi-komisch,
tragisch zelfs genoemd. Plaatst men ze naast
een werk als De schoonzoon van mijnheer Poirier,
de waarde en beteekenis van zulk een opvatting
worden terstond duidelijk. In De schoonzoon v m
mynheer Poirier een echtbreukgeschiedenisje,
een lichtzinnige, ontrouwe echtgenoot, een
bedrogen, diep gegriefde en verontwaardigde
echtgenoote, een paar tooneelen, die uiterst tra
gisch schenen en toch een bevredigend, ver
zoenend slot, toch het geheel een echt en zui
ver blijspel, een spel vol licht en zonneschijn,
met een paar dunne wolkjes, waardoor de zon
terstond weer heenbreekt. De personen niet
slecht of laag, hoogstens zwak en bekrompen.
Gaston een lichtzinnige, luchthartige fladderaar,
een nietsdoener en pretmaker met een hart van
goud en een onweerstaanbaar goed humeur, geen
hoogvlieger, maar ook geen schavuit, geen
vilirion" als de Septmonts in Dumas' »Etrangère".
Poirier is ijdel en koppig, eerzuchtig en onhan
delbaar. Doch is hij niet te zelfJer tijd een uit
stekend vader? Is hij gevaarlijk of boosaardig?
Hij heeft zijn gebreken, doch wie heeft die niet?
En Antoinette? Zij is een engel. Verdelet?
Een juweel van een ouden jongenheer.
Hector? Een edelman uit duizenden. Wat is er
bekoorlijker, prettiger, innemender denkbaar
dan de vereeniging van al deze heel of half goede
menschen? Hoe zouden hun avonturen iets bit
ters of treurigs kunnen hebben? Wat is er ge
moedelijker en optimistischer dan de
ontknooping, dan de philosophie en levenswijsheid van
De schoonzoon VM mvj'ih'er Poirier? Neem daar
entegen een blijspel van Molière, b.v. een blijspel,
waarin edellieden voorkomen, »Don Juan"
of »Le bourgeois Gentilhomme" of »George Dan
din". Hoe geheel verschillend de personen, hoe
geheel verschillend de toon en stemming van het
komische. Hoeveel bitterheid achter de
vroolykheid, hoeveel ernst achter de scherts. Hoe ge
heel anders de indruk door deze werken nage
laten, hoeveel krachtiger en dieper, doch hoeveel
gemengder en pijnlijker tevens. Stel Gaston de
Presles naast Don Juan of Dorante of de
Sotenville. Welk een brave Hendrik de eerste in
vergelijking met onbeschaamden en schavui
ten als de laatsten! Wie de meest ware waar
heid geeft, Augier of Mo'.ière ? Wie de beste
wereld- en menschenkenner is? De tijden zyn
zoo geheel veranderd, zal of kan men zeggen.
Augiers groote verdienste schijnt mij, dat hij
ons aan zijn bekoorlijke helden en heldin
wist te doen gelooven, dat hij door fijnen geest
het al te gevoelige van enkele, door fijn gevoel
het al te satirische van andere tooneelen wist
te temperen, dat zijn blijspel hoofd en hart ge
lijkelijk streelt en bevredigt, dat het een spel
vol heerlijk idealisme en te gelijker tijd vol schijn
van leven en waarheid is.
Van de vertooning was bij »Het Nederlandsch
Tooneel" veel werk gemaakt. Regie en
mise-enscène lieten weinig of niets te wenschen over.
De vertolking daarentegen had n als geheel n
in onderdeelen zwakheden en onvolkomenheden.
Dn schoonzoon van mijnheer Penner is zulk een gee
:tig en boeiend blijspel, dat het ook bij minder vol
maakte vertolking meer dan gewoon genot verschaft
en de kennismaking of hernieuwing der kennis
making ermede een ieder dan ook ten zeerste kan
worden aanbevolen. Dit ontneemt mij echter niet
het recht te betreuren, dat bijna alle spelers
in meerdere of mindere mate beneden hun taak
bleven. Een gebrek van de vertolking als geheel
was, dat zij te langzaam en met name in het
laatste bedrijf te stroef en secuur, te treurspel
achtig was. Een en ander kwam vooral aan het
licht en werd voor een deel misschien veroor
zaakt door de opvatting van de titelrol door
den Ireer Clous. Aan de creatie van den heer
Clous ontbraken jeugd en charme. Gaston moet
door zijn geest en goed humeur, zijn fierheid en
beminnelijkheid ons inpakken, gelijk hij Antoi
nette inpakte. Niet voor niets is hij -25 jaar. De
Gaston van den heer Clous is een geposeerd viveur,
met iets vermoeids en nonchalants in toon en ma
nieren, die niet uit speelschheid en dartelheid, doch
uit plaagzucht en pedanterie zijn schoonvader
voor den gek houdt. Het noodzakelijk gevolg
van deze opvatting is, dat de heer Clous het
laatste bedrijf' speelt zooals hij de Sartorys in
»Frou-Frou" speelt, met bleek gelaat, trillende
stem, enz., dat zijn smart al het jonge en spon
tane, dat haar even spoedig doet vergeten als
ontstaan, mist en men het van dezen niet
meer jongen Don Juan wel een beetje vreemd
vindt, dat hij zich zoo gemakkelijk laat temmen
en bekeeren. Dat een acteur van het talent van
den heer Clous ook bij minder gelukkige opvat
ting nog herhaaldelijk weet te boeien, behoeft
nauwelijks vermelding. Charme en jeugd miste
men eveneens, zij het ook in veel minder mate, in
de Antoinette van mevrouw Iloltrop. Heel mooi
waren Antoinette's vreugde en geluk in het tweede
bedrijf. Minder mooi haar smart en verslagenheid in
het laatste. Van deze al te kalme en strenge Antoi
nette kon men nauwelijks aannemen, dat zij Gaston
nog lief had en zou vergeven. Aller vermakelijkst
was de Poirier-creatie van den heer Bouwmeester,
allervermakelijkst, doch ook juist en volledig?
De heer Bouwmeester heeft in Poirier voor alles
den parvenu gezien, die zich bespottelijk maakt,
die domheden doet en dwaasheden zegt, en zich
zelf heel knap en heel grappig denkt. Hij heeft
het type een beetje vereenvoudigd en een beetje
vergroofd. Dat deze Poirier eerzuchtig is. dat
bij pair en baron zou willen worden, neemt men
geen oogenblik aan. Daarvoor is hij te veel pias;
daarvoor drijft hij met zich zelf te veel den
spot; daarvoor speelt en poseert hij te veel.
Den heer Bouwmeester komt de lof toe, dat
hij aan de mots van zijn rol in alle opzichten
recht deed wederwaren (een enkele maal en dit
vind ik minder loffelijk maakte bij er zelfs
een bij), hem treft het verwijt, dat hij het type
ter wille der mots verwaarloosde en geweld aandeed.
Had de heer de Boer (Verdelet) zijn stem iets
meer mee gehad deze mist het weeke en ge
moedelijke, dat in een rol als die van Verdelet
vereischte is zijn mooie creatie zou nog meer
indruk hebben gemaakt. Wat ten slotte de Hec.tor
van den heer Brondgeest betreft, daarvan valt
niets dan goeds te zeggen. Door sobere en juiste
dictie, door beschaafde houding en manieren was
hij geheel de sympathieke persoonlijkheid, die.