Historisch Archief 1877-1940
H*. 854
DE AMSTEKDAMMEE
A*. 1893
WEEKBLAD VOOÏMDEKLAND
Dit nonuner bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgeverij VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel b|j de Vijzelstraat, 542.
Zondag 5 November
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar ????»» maUB 9.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12*
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . , 0.20
Reclames per regel 0.40
I N H O r Ds
VAN VERRE EN VAN NABIJ. _ SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Twee stroomingen, door
Socius. FEUILLETON: Piet van Staden's
vrouw, naat het Engelsen van H. A. Braden. I.
TOONEEL EN MUZIEK: Het tooneel, door
H. J. Mehler. Muziek in de hoofdstad, door
VanMilligen. - KUNST EN LETTEREN:
Multatuli und kein Ende, door Dr. H. C. Muller.
WETENSCHAP: Een gesprek tusschen
Darwin en Ranke, door J. F. N. SCHAAKSPEL.
VOOR DAMES, door E-e. ALLERLEI.
RECLAMES. UIT Dr. GANNEF's STUDEER
KAMER. PEN- EN POTLOODKRASSEN.
ADVERTENTIÉN.
nuniiiiiiiiiiiiuiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiit
Nu admiraal Avellan met zijn officieren
en manschappen Frankrijk heeft verlaten,
krijgt men gelegenheid om aan 'nog andere
zaken dan de drukke en luidruchtige ver
broederingsfeesten de aandacht te wijden, en
treden de dappere Spaansche hiddlgo's en
hun niet minder dappere tegenstanders, de
Kabylen van Marokko, op den voorgrond.
Een paar weken geleden zijn de vijande
lijkheden tusschen de Spaansche bezetting
van Melilla en de RifF-Kabylen begonnen.
Eerst gelukte het aan de Spaansche bezet
ting, de aanvallers op de vlucht te jagen;
enkele dagen later echter leden de Span
jaarden bij een uitval eene zeer gevoelige
nederlaag; hunne troepen moesten zich
terugtrekken na een hevig gevecht, waarbij,
onder tal van officieren en manschappen,
ook de bevelvoerende generaal Margallo den
dood vond. Met alle kracht rust thans de
Spaansche regeering eene expeditie uit, die
der bedreigde bezetting van Melilla ter hulp
zal komen en de Kabylen zal tuchtigen.
Onmogelijk is het niet, dat deze incidenten
het begin zullen worden van een bloedigen
oorlog, die niet slechts voor Spanje en
MamMimMiHHnnimiiiiiiiiiitiiiiini
iiiiiiiiiiniimiiHiiiiimiiiiiimimii»
PIET VAN STADEN's VROUW.
Een verhaal uit het leven der Trek-Boeren".
Naar het Engelsch
VAN
H. A. B R IJ D E N.
Het was in het jaar 1877. Maanden
achtereen waren de wagens der Trek-Boers
gespannen en stonden aan de oevers van
de Krokodillen-rivier geduldig het sein af te
wachten, waarop zij hun tocht naar het
noord-westen konden vervolgen en de onbe
kende, dorre woestenij oversteken, welke zich
tusschen de «trekkers" en het verre land,
dat zij zochten, uitstrekte. Tusschen het
zware geboomte en het struikgewas, dat
aan de boorden van den majestueusen stroom
omhoogschoot, had dit wonderlijke volfcje
halt gehouden en reeds op anderhalve mijl
afstands duidden de witte stippen in de verte
de plaats aan, waar hunne huifkarren ver
spreid stonden. Hier waren de woestste, taaiste,
vermetelste zonen der Transvaal bijeengeko
men. Olifantenjagers, die eene andere, nog
geheel in natuurstaat verkeerende streek
zochten, om daar ongestoord het ivoor te be
machtigen, waar zij hun leven zoo herhaal
delijk voor in de waagschaal hadden gesteld ;
verarmde farmers, op wie de wisselvalligheden
van het herdersleven met looden hand wa
ren neergekomen; en verbitterde «Doppers",
wier strenge godsdienstige begrippen de ruwe
dogma's der oude Israëlieten in herinnering
brachten en die nu vol verlangen naar het
land van Canaan, aan gene zijde der woes
tijn, uitzagen.
Zij hadden hunne vrouwen en kinderen
en wat er van hunne werktuigen ge
makkelijk te vervoeren was, met zich in de
rokko, maar ook voor andere landen van
Europa, van groot belang kan zijn.
Melilla behoort tot de Spaansche
»precitfo'oY', d. i. tot de in het bezit der Span
jaarden zijnde versterkte plaatsen aan de
noordkust van Marokko. eeds in het jaar
1859, na den dood van Sultan
Abdoerrhaman, trachtten de Kabylen Melilla bij over
rompeling te nemen; die aanval was de
aanleiding tot een oorlog tusschen Spanje en
Marokko, in welken O'Donnell en Prim hunne
schoonste lauweren plukten en het Spaansche
leger zich zijn ouden, maar wel wat
getaanden roem waardig toonde. De Marok
kanen, die in een reeks van gevechten en
ten slotte op 22 Maart 1860 in den slag bij
Tetoean het onderspit moesten delven, zagen
zich genoodzaakt een vernederenden vrede
te sluiten, eene oorlogsschatting te betalen
en eene toestemming te geven tot een han
delstraktaat. Die ongelukkige afloop heeft aan
den traditioneelen haat der half barbaarsche
stammen tegen de Europeesche indringers
nieuw voedsel gegeven, en botsingen op kleine
schaal behooren sedert dien tijd niet tot de
zeldzaamheden.
De souvereiniteit van den Sultan van
Marokko over de Kabylen-stammen van het
zoogenoemde Riff bestaat meer in naam dan
in werkelijkheid. De Kabylen betalen den
sultan niet eens belasting, en Moeley
Hassan geeft zich ook geen moeite om zijn on
derdanen dien plicht te herinneren : hij weet,
dat voor de invordering geweld noodig zou
zijn en dat zij hem meer zou kosten dan zij
hem kan opbrengen. Maar dit neemt niet
weg, dat de sultan verantwoordelijk is voor
de houding dier stammen, en dat hij zich
in het traktaat van 1860 uitdrukkelijk heeft
verbonden tot handhaving der orde in den
omtrek der Spaansche precidio's. Wanneer
de conflicten van niet al te ernstigen aard
waren, heeft de sultan die plichten zoo goed
mogelijk vervuld, door het geven van scha
deloosstelling en het aanbieden van veront
schuldigingen, waar die werden geëischt.
Twee maal is de voorganger van den thans
regeerenden sultan zelfs met een leger tegen
de RUT-Kabylen opgerukt (in 1863 en 1871)
en heeft een paar van hunne roofnesten ver
brand. Ook thans zou hij, zooals zijn
ininisiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitimiiiHiiiili
wagens en tenten meegenomen. Om hen
heen, mijlen ver verspreid over het »velcltv,
graasden de ossen, de schapen, de paarden
en de geiten, die bij den »trek" behoorden.
Varkens en hoenders maakten eveneens deel
van het kamp uit en werden bij iederen wa
gen aangetroffen. Allen, die hier waren
jagers, farmers, herders en «doppers" wer
den door eene en dezelfde gedachte bezield.
Zij waren de Transvaal moede. De telkens
wederkeerende oorlogen met Sekakuni en
andere Kaffers waren aan hunne zijde te
nadeelig gevoerd; de belasting, eene dier
vele ellendige instellingen, die de beschaving
meebrengt, werd onophoudelijk verhoogd en
hun met geweld afgeperst; de moed van den
president was tot overmoedigheid overge
slagen ; de oogst was mislukt; en de
Engelschen, die verfoeide Engelschen, breidden
hun gebied langzaam maar zeker naar het
noorden uit. En dus was de langbeloofde
»ll/and-Trek" de trek waar reeds sedert
jaren over gesproken was eindelijk bij
eengekomen.
Sommige dezer boeren, de «doppers" en
zij, die verder van de streken, in welke de
beschaving begon door te dringen, gewoond
hadden dan de anderen, stelden zich gouden
bergen van den uitslag hunner onderneming
voor. Zij meenden dat hun Egypte zich even
voorbij de Zambesi-rivier, dus niet ver be
noorden de streek, waar zij zich bevonden,
uitstrekte. Het stond bij hen vast, dat zij eer
lang zouden zijn aangekomen in dat land, dat
zich ginds in het geheimzinnige noord-westen,
aan gene zijde van het meer N'Gami moest
bevinden, een land, ingesloten en beschut
door hooge, met sneeuw gekroonde bergen,
rijk aan water, vee, koren- en weilanden,
waar het groote wild even talrijk was als
veertigjaar geleden in de Transvaal en den
Vrijstaat, toen hunne vaderen de Oranje
rivier overgestoken en het land bezet had
den. Meer dan zeventig wagens hadden zich
nu aan de oevers van de Krokodillen-rivier
verzameld, en hunne eigenaars, het
opontter van buitenlandsche zaken, Sidi Moham
med Torres, dadelijk heeft verklaard, onge
twijfeld tot het geven van voldoening bereid
zijn. Ongelukkig echter is Moeley Hassan,
eenige maanden geleden, op reis gegaan naar
de binnenlanden van zijn gebied, niet slechts
om zijn vorstelijk aangezicht over zijne be
minde onderdanen te laten lichten, maar
hoofdzakelijk met de prozaïsche bedoeling,
om achterstallige belastingen in te vorderen.
Waar Zijne Keizerlijke Majesteit zich op het
oogenblik bevindt, weet men eigenlijk niet
precies; men vermoedt, dat hij ergens in de
nabijheid der oase van Tafilet is, en booze
tongen beweren, dat zijn blijven aldaar niet
geheel vrijwillig is, en dat zijn getrouwe on
derdanen niet van hem kunnen of willen
scheiden. Men is het echter er over eens,
dat een bode, om hem te bereiken, minstens
veertien dagen zou noodig hebben en even
veel om terug te komen. De Spaansche
regeering heeft dan ook een tijdlang haar
eigen werkeloosheid verontschuldigd door te
wijzen op het uitblijven van Moeley Hassan's
antwoord, doch na het ernstig echec dat hare
troepen hebben geleden, kan van dralen of
aarzelen geen sprake meer zijn.
Melilla, dat thans door duizenden Kaby
len wordt bedreigd, is omgeven door een
kring van forten, waarvan de voornaamste
Rostrogordo, Cabrerizas Altas, Cabrerizas
Bajas, Camellos en Sidi Guariax heeten.
Het laatstgenoemde fort ligt, naar men
beweert, in de onmiddellijke nabijheid van
het graf van een Mohammedaanschen heilige.
Korten tijd geleden werd besloten tot uit
breiding van dit fort. De Spanjaarden be
weerden, dat zij daarbij op hun eigen ter
rein bleven ; de Kabylen spraken die bewe
ring wel niet tegen, maar verklaarden dat
duor e werken aan het fort de rust van
hun dooden heilige werd verstoord. De zaak
werd onderworpen aan het oordeel eener uit
Madrid gezonden regeeringscommissie, en
deze besliste, dat de gouverneur van Melilla
in zijn recht was en dat de werken moesten
worden voltooid. Dit besluit was voldoende
om de omliggende stammen den heiligen
oorlog tegen de Spanjaarden te doen ver
klaren. In dichte drommen rukken de Ka
bylen nu aan, en hun aantal mag, volgens
houd, dat zij gehad hadden, hartelijk moede,
zagen verlangend de terugkomst tegemoet
der twee afgevaardigden, door hen aan
Khama, het opperhoofd van Bamangwato,
wiens gebied zij zouden moeten oversteken,
gezonden.
Op zekeren namiddag nam de »trek" die
toch reeds buitengewone afmetingen had
aangenomen, weder in omvang toe door de
komst van een grooten wagen, die waggelend
naderbij kwam en bij een hoogen boom stil
hield, waarna de ossen werden uitgespannen.
Spoedig ging het gerucht, dat het Piet van
Staden van Zoutpansberg was, die zich met
vrouw en kind bij hen had gevoegd. Piet's
aankomst op zich zelve zou geene opschud
ding veroorzaakt hebben, want Piet was een
zeer alledaagsche man, die niet afweek van
het gewone type der Transvaalsche boeren
een stoere, logge, zwaargebouwde kerel,
die er overigens niet kwaad uitzag en nooit
veel meer zei dan noodig was; maar Piet's
vrouw was anders dan al de anderen. Zij
was eene vrouw van buitengewone schoon
heid, waardoor zij reeds gunstig afstak bij
het gros der Hollandsche vrouwen in
ZuidAfrika; daarbij had zij zoo iets origineels
over zich, was zoo doortastend en wist zoo
krachtig handelend op te treden, dat haar
gedrag lang niet altijd de goedkeuring harer
bezadigde, ingetogen zusteren wegdroeg.
Maar de mannen van Zoutpansberg kon
den geen kwaad in haar zien. Want had zij
niet vaak zelve de buks ter hand genomen,
met haar echtgenoot het lage »veldt" bij de
Delagoa Baai doorkruist en met eigen hand
de giraffe en den buffel, ja zelfs den mach
tigen olifant neergeschoten? /elfs mompelde
men dat Heridrika van Staden niet eens,
maar verscheidene malen haar echtgenoot,
bij het naderen van eene kudde half dolle
olifanten, nog moed had weten in te spre
ken; in ieder geval had zij een »staleii hart",
zooals zij het noemden en geen leeuw, of'
olifant, of woedende Kaffer was in staat haar
een schrik op het lijf te jagen.
betrouwbare bronnen, op 20 a 25,000 wor
den geschat. Natuurlijk kan men deze ben
den niet gelijkstellen met een Europeesch
leger van dezelfde getalsterkte. Maar zij zijn
dank zij den ijver van Spaansche smok
kelaars ! uitmuntend gewapend met Win
chester repeteergeweren, en staan in moed
en doodsverachting gelijk met de dappersten
der dapperen. Daarbij bewonen zij in het
gebergte dorpen, die voor gewone stervelin
gen bijna ontoegankelijk zijn, en waarvan
elk op zich zelf eene rotsburcht vormt. De
sultan van Marokko heeft deze krijgshaftige
stammen nooit geheel tot onderwerping kun
nen brengen, en den Spanjaarden zal dit
zeker eerst na een langdurigen en
moeielijken strijd en ten koste van zeer groote
opofferingen kunnen gelukken.
De nederlaag door de Spaansche troepen
bij Melilla geleden en de dood van gene
raal Margallo hebben in Spanje een die
pen indruk te weeg gebracht en bij de
geheele natie den sluimerenden krijgshaftigen
geest doen ontwaken. Alles roept om wraak,
om voldoening voor de beleedigde nationale
eer. De ministerraad, die over de
Melillazaak besluiten zou nemen, werd gepresideerd
door de koningin en bijgewoond door den
leider der oppositie, Canovas del Castillo.
De koningin-regentes, vergezeld door den
kleinen koning, heeft zelve in de kazernes
der hoofdstad de aanstaande expeditie aan
gekondigd, en de bevolking dringt aan op
de uitzending van een zoo groot mogelijk
aantal troepen. Het is de oude nationale
trots, die zich doet gelden.
Blijft het bij eene tuchtiging der Kabylen,
dan zal de zaak veel geld en veel bloed
kosten, maar geen politieke beteekenis heb
ben. Waarschijnlijk zal Moeley Piassan er
niets tegen hebben, dat een ander de ook
voor hem zoo lastige onderdanen tot rede
brengt. Er is echter alle reden om te vree
zen, dat het conflict kan leiden tot een oor
log met Marokko en dan komt het even
wicht aan de Middellandsche Zee en allerlei
hooge politiek er bij te pas. Zoo zou de
muis van Melilla een leelijk staartje kunnen
hebben.
IMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHMIllllllllMllimillllllllllHIIHIIIIIIIIIIIIIIIIimilllllltlllll
Hendrika was eene ijverige, werkzame
vrouw ; zoodra de ossen uitgespannen waren,
haalde zij de hoenders onder uit den wagen,
bracht een tafel en een paar stoelen te
voorschijn en beval een der inlandsche jon
gens een vuur aan te leggen en voor het
avondeten te zorgen, waarna zij, haar zes
jarig zoontje Barend ter hand nemende en
druk met hem pratende, de eigenaars der
wagens, die het dichtst in hare nabijheid
stonden, ging begroeten en het kamp verder
in oogenschouw nam. Barend, die de fraaie
trekken, het gele haar, de diepe, blauwe
oogen en de frissche gelaatstint zijner moe
der overgeërfd had, was een flinke, mooie
jongen, de type van een echt Hollandschen
knaap en met zijn kort jasje, zijn wijden
broek, zijn flanellen kiel en zijn
breedgeranden. vilten hoed geleek hij, wat kleeding
en houding betrof, een miniatuurportret van
zijn stoeron vader. Het tweetal begaf zich
.samen op weg, terwijl Barend met zijn klein
zwecpje klapte, en niet uitgepraat was over
alles, wat hij om zich heen. zag en hoorde.
Toen zijne moeder, die eenige oude bekenden
uit hare vroegere woonplaats had aangetrof
fen, hiermee in een levendig gesprek ver
diept was, kreeg het kleine ventje plotseling
zijn vader in het oog, die zich bij eene ver
der staande groep van wagens bevond, en
op een draf je liep hij naar hem toe.
Xa een half uur staakte Hendrika, die
alles vernomen had wat zij weten wilde,
haar buurpraatje. Zij was nog niet dicht bij
het water geweest en toen de zon ter kimme
neeg, begon zij een aandrang te gevoelen,
de Krokodillenrivier, waar zij zoo langen
tijd verlangend naar hadden uitgezien, nog
voor het donker was van nabij te aanschou
wen eu daarom sloeg zij linksaf, volgde een
pad voor het vee en bevond zich weldra
vlak bij den stroom. Juist op het punt waar
zij stond, maakte hij een bocht en stuwde,
door den lagen stand van het water, zijne
golven slechts midden in zijne bedding met
kracht voorwaarts, doch liet op een zijner