Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 854
Scciak
minimum imiimmiimimimiimiummi
Twee stroomingen.
De
revolgen van den forschen
vrijheidslie zich sedert het laatst der vorige
eeuw over _het oude Europa deed gelden, open
baarden zich niet alleen op politiek maar
vooral ook op maatschappelijk gebied en wel
over alle takken van maatschappelijk bedrijf
en verkeer: de landman werd vrijgemaakt
van zjjne hoerigheid aan den grond, de meest
ingrijpende adellijke en geestelijke rechten uit
het grondbezit voortvloeiende werden afge
schaft en de grond zelf, waarvan de eigen
dom tot dusver zeer gebonden was, werd meer
en meer een voorwerp van handel, waarover
de bezitter kon beschikken op gelijke wijze
als over zjjn roerende goederen; de nijverheid
werd bevrijd van vele ninderpalen haar door
de gilden en door Staatstusschenkomst aan
gelegd en op het gebied van den handel werd
het protectionisme telkens meer overvleugeld
door den vriihandelsgeest. Na verloop van
zeker" tijdperk van overgang in het eene
land iets langer, in het andere iets korter
stond nu de maatschappij daar vrij van alle
vroegere banden, als het ware wedergeboren
naar den geest van Adam Smith, en als nu
verder alles en allen maar zooveel mogelijk
werden overgelaten aan den natuurlijken loop
en aan eigen wil en begeerte, dan zou men
een wereld hebben zoo goed als er maar eene
bestaanbaar was. Aldus luidde het liberale
dogma. Het was goed gemeend, maar nau
welijks was het systeem in volle werking of
het bleek helaas dat de praktijk met alle
theorieën spot, en dat de nieuwe toestand
.moest uitloopen op een woesten strijd om den
Mammon, op onderdrukking der zwakkeren
en op eene algemeene corruptie in hoofd en
leden. Trouwens bij sommige voorstanders der
nieuwe school bestond reeds een donker voorge
voel van de noodlottige dingen die komen zou
den. Want terwijl Smith nog geloofde dat het
egoïsme van den een gebreideld zou worden
door de waakzaamheid van den ander en een
ieder zoodoende den natuurlijken prijs zou
ontvangen van zijn waar en zijn arbei_d, werd
Malthus reeds gebracht tot de pessimistische
erkenning van een natuurlijke wet der over
bevolking met alle daaruit voortvloeiende el
lende en sprak Ricardo 1) later reeds van een
ijzeren loonwet" die de arbeidende klasse
doemde tot een toestand van voortdurende
ontbering.
Beiden echter beschouwden deze dingen als
het natuurlijke lot der menschheid, waaraan
geen macht ter wereld iets zou kunnen ver
anderen. Dat zij, die bij deze lotsbeschikking
het betere deel kregen en tot bloei en welvaart
geraakten, deze theorie van het noodlot als het
? laatste woord der hoogste wijsheid beschouwden,
spreekt van zelf, maar even natuurlijk is het
dat de misdeelden zich uiterst moeilijk in hun
lot konden schikken en sterk begonnen te
twijfelen aan de onfeilbaarheid van de nieuwe
leer. Zoo ontstond al spoedig eene reactie die
óók hare wetenschappelijke mannen en pro
pagandisten kreeg en die wij, na heel wat
wederwaardigheden en on klaarheid, thans, ge
baseerd op den wetenschappelijken grondslag
van Karl Marx' waardetheorie, scherp belijnd
en wél geformuleerd voor ons zien als de
1) SmitKüInquiry verscheen in 1776 en
Bieardo'e Principfes m 1817.
?BiHuuiiiililinmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiniimiiiiiiitmiiiiiiiimiiiim»
oevers eene breede zandstrook droog liggen.
Iets verder verwijdde het glinsterende water
vlak zich wederom en werd door de onder
gaande zon met een warmen, rossigen gloed
overgoten. Aan hare rechterhand, meer
stroomafwaarts, bevond zich een wonder
schoon eilandje, dat in zijn midden met
zware boomen en struiken, aan de kanten
met slank opschietend riet begroeid was.
Geelgebekte hoornvogels vlogen heen en
weer tusschen de acacia's, helgekleurde pape
gaaien, in hun blauwen, groenen of gelen
tooi dartelden met schril gefluit boven haar
hoofd en grijsbruine pisang-eters lieten hunne
menschelijke kreten hooren bij de nadering
van de eenzame gedaante. Kleine patrijzen
kwamen in zwermen hun dorst lesschen en
het zacht gekir der duiven werd-in de tak
ken gehoord. Het was een liefelijk schouw
spel, maar Hendrika's aesthetisch gevoel was
niet ontwikkeld en zij had geen oog voor
de schoonheid van het landschap en de ver
blindende pracht van de ondergaande zon. Wel
klopte haar hart sneller bij het zien van
den trotschen stroom, die zelfs nu, in den
winter, met krachtigen, zwaren golfslag de
dorre landstreek doorsneed. Maar het was
haar echt Hollandsche, praktische aard, die
maakte dat zij dit waardeerde, want het be
loofde haar een onuitputtelijken voorraad
drinkwater voor de runderen en schapen.
Op tweehonderd passen van haar af kwam
eene kudde ossen zich aan het water te goed
doen. Een Hollander stond bij hen en
Hendrika richtte hare schreden er heen om te
zien aan wien de kudde behoorde. De man
stond met den rug naar haar toe, en niet
voordat zij op dertig passen afstands van
hem genaderd was. drong het geluid van hare
voetstappen tot hem door en keerde hij zich
om. Er gleed eene uitdrukking van herken
ning over hunne gezichten, een oogenblik
aarzelden beiden, doch toen trad de man, een
flinke, knappe boer, met een goudblonde
baard en knevel en met veel meer zorg ge
kleed dan de meeste andere Transvalers,
beweging der sociaal-democratie. Tegenover
het liberale beginsel der Staatsonthouding,
verlangt zij dat d_e Staat een al-verzorger
worde, die alle privaat-bezit aan zich moet
trekken om, steunende op den arbeidsplicht
van allen, daarmede te werken en de vruch
ten van den arbeid aan al zijne leden ten
goede te doen komen.
Liberalisme en socialisme twee woorden,
twee onwaarheden! Het liberalisme in zijn
tot dusver _bekenden vorm is niet waar voor
het zich uitgeeft, is niet de vrijmaking van
het individu; het is, en is nooit anders ge
weest, dan de vrijmaking van den derden
stand en de heerschappij van deze over de
arbeidende klasse. De derde stand heeft fei
telijk voor een goed deel de wereld in be
slag genomen: door zijne vennootschappen,
concessiën en mouopoliën beheerscht hij de
nijverheid en in vele landen ook de groote
middelen van verkeer; de beurs is zijn on
betwistbaar terrein en den grond bezit hij
grootendeels of zelf of indirect door de hy
potheek. Eerst toen deze toestand, deels
met behulp van de staatsmacht, die hij mede
had in beslag genomen, geschapen was, al
thans vrij baan had om zich te ontwikkelen,
proclameerde de derde stand de vrijheid van
het individu en de theorie der staatsonthou
ding zonder zich daardoor echter, ook voor
het vervolg, zelf te onthouden van de staats
machine ten einde zich te bevoordeelen door
het scheppen van nieuwe monopolies, con
cessies en andere voorrechten.
Is het wonder dat de arbeidende klasse, dit al
les ontdekkende, van het liberalisme een afkeer
kreeg? Maar ook is het wonder dat zij, ziende wat
er door de heerschappij over den Staat al zoo
te verkrijgen is, dit ontzaglijke en voor velen
zoo raadselachtige organisme wil aangrijpen
om de geheele maatschappij te organiseeren
volgens een bepaald stelsel waarvoor de keuze
meer en meer schijnt te vallen op het dogma der
sociaal-democratie? Wij begrijpen dit volko
men, maar betreuren het niet minder, want de
Staat, die, van alle fantastische omhulsels
ontdaa^ toch eigenlijk niet veel meer is dan de
georganiseerde macht eener meerderheid, zou,
tot een almachtige voorzienigheid geworden,
het vrije individueele leven nog meer on
mogelijk maken dan het voor driekwart ge
deelte der menschheid thans reeds is en daar
mede de kiem dooden van alle energie en
vooruitgang. Gelukkig openbaart zich tegen
over deze socialistische strooming vooral in
de laatste jaren meer en meer zelfbewust
eene andere. Evenals de
conservatief-burgerlijke verklaart ook deze nieuwe richting zich
afkeerigvan staatsalmacht. maar wel verre dat
zij zich schaart aan de zijde der eerste, stelt
zij zich beslist tegenover haar en roept haar
toe: goed, geen ingrijpende
staatstusschenkomst, maar dan dient ook en wel in de
eerste plaats de staatszorg te vervallen ten
bate van de bezittende klasse en vragen wij
vóór alles opheffing van uwe voorrechten,
uwe concessiën en monopoliën en een wijzi
ging van het eigendomsrecht, waardoor de
arbeid niet langer wordt afgescheept met het
geen gij goed vindt hem te geven, maar een
billijk aandeel bekome in de vruchten die
hij voortbrengt met behulp van uw kapitaal.
Dat deze richting lijnrecht tegenover het so
cialisme staat springt in het oog: terwijl
toch het laatste de maatschappij wil doen
opgaan in den Staat is zij er alleen op uit
om bestaande voorrechten, door Staatswetten
in het leven geroepen, opteheffen. Zal zij
daarbij dikwijls de sociaal-democratie ont
moeten, onmiddellijk zal zij daarvan
scheitififfifitffifiiiifiiiilififi immuun
iiiiiitiiuiiiiffiiifmmmiti
naderbij en schudde het tweetal elkander de
hand. Hij was de eerste, die sprak.
«Zoo, vrouw van Staden, je hebt je dus
ook bij den »trek" aangesloten ? Jij en je
man waren de laatsten, die ik hier ver
wachtte. Ik dacht dat jullie het veel te goed
hadden op je boerderij in Zoutpansberg."
»Neen, wij hadden genoeg van het land.
De boerderij is wel flink, maar wij hadden
er te veel last van de koortsen en de Kaf
fers maakten het ons zoo moeilijk; en daarbij
lijdt de bevolking veel door de onophoude
lijke twisten tusschen den president en
Sekukuni. Er wordt ook hoe langer hoe meer
vee gestolen. Wij vonden het dus maar
beter met den »trek" mee te gaan en ons
geluk te beproeven in een land, waar meer
wild is en waar wij ons niet met een lap
grond van driehonderd morgen behoeven te
behelpen."
Het was op bijna stuggen toon, dat de
vrouw sprak en haar gelaat had een
eenigszins hooghartige uitdrukking aangenomen.
Maar toch hervatte zij weder: »Mij dunkt,
ik heb meer reden om verbaasd te zijn om
dat mijnheer Schalk Oosthuysen, die toch
in goeden doen was, Marico, het mooiste
gedeelte van de Transvaal, verlaten heeft."
De man had zijn blik niet van haar afge
wend, terwijl zij sprak. Blijkbaar rustte zijn
oog met welgevallen op Hendrika van Staden
en het was zelfs alsof zijn gelaat eene zachtere
uitdrukking had aangenomen. En geen
wonder! Ofschoon zij reeds lang geleden
gehuwd en moeder van een kind van zes
jaren was, kon zij toch met hare krachtige,
rijzige gestalte en haar frisch, blozend gelaat,
dat nauw merkbaar door de Afrikaansche
zon bruin getint was en omlijst werd door
een schat van weerbarstige, goudblonde lok
ken zulk eene bekoorlijke verschijning ge
noemd worden, dat weinige Transvalers
en Schalk Oosthuysen zeker het allerminst
er ongevoelig voor konden blijven.
(Wordt vervolgd).
den zoodra vraagstukken van meer positieven
aard aan de orde komen. Dan zal zij tegen
over de sociaal-democratie strijden tot wering
van de staatsalmacht en de rechten hoog
houden van het individu om te komen tot
eene vrije samenleving die niet van bovenaf
wordt georganiseerd, maar zich zal ontwik
kelen uit de vrije openbaring en wisselwer
king van de wenschen en nooden des volks.
Deze richting, die men de consequent libe
rale zou kunnen noemen, zien wij ook in de
arbeidersbeweging meer en meer het hoofd
opsteken en een krachtig protest aanteekenen
tegen de aartsvaderlijke theorieën der socia
listische leiders. Of deze beweging zich krach
tig genoeg zal ontwikkelen om ons voor be
paalde proefnemingen in socialistischen geest
te behoeden zal de tijd moeten leeren. In
elk geval is zij daartegen de beste remedie
en verdient zij daarom aanmoediging van de
zijde van hen die vrijheid verkiezen boven
dwang.
Afschaffing van de privilegies der bezittende
klasse, bevordering van de vrije organisatie
der werklieden en Staatstusschenkomst alleen
ingeval van onvermijdelijke noodzakelijkheid,
ziedaar, naar het ons voorkomt, beginselen
beter geschikt om de sociaal-democratie te
bestrijden dan bonden van orde met of zon
der Oranje.
Socius.
IIIIIIIIIIIIHIIIIIIIMIlllllHIIIHIIIHinillllllltlll
'Het Tooneel.
In het »Paleis voor Volksvlijt" had de eerste
en tot heden eenige voorstelling plaats van Jeugd,
drama in drie bedrijven van Max Halbe, uit
het Duitsch vertaald door C. F. van der Horst.
Max Halbe is na Gerhart Hauptmann de meest
bekende en meest geprezene der jongere Duitsche
dramaturgen van het oogenblik. Jeugd is zijn
laatste en naar het oordeel der Duitsche kritiek
zijn beste drama. In het »Residenz-Theater"
te Berlijn behaalde het groot en echt succes.
Dat Halbe niet de eerste de beste, dat zijn
drama meer en beter dan een alledaagsch
tooneelproductje is, schijnt mij boven beden
king verheven. Welke plaats hem toekomt, welke
waarde zijn drama heeft, valt, na dit laatste slechts
n maal te hebben gezien, maar niet zoo
dadelijk en gemakkelijk te bepalen. Jeugd is een
eenvoudig, een alledaagsch Liebesdrama, spelende
in de katholieke pastorie van een klein plaatsje
in West-Pruisen. Anna is een gezond, frisch,
dartel schepseltje, die in de stille pastorie tusschen
den eenvoudigen, gemoedelijken pastoor, die haar
na den dood harer ongehuwde moeder tot zich
nam en den ernstigen, strengen kapelaan, die
niet moede wordt haar het kloosterleven aan te
prijzen, versuft en verkwijnt, die opleeft en
optiert, als Hans, de speelnoot harer jeugd, thans
een jonge man van 18 jaren en op het
punt als student naar Heidelberg te vertrek
ken, de pastorie komt bezoeken, die voor den
jongen man liefde gaat gevoelen en bij dezen
liefde wekt, die zich door haar geluk laat be
dwelmen, zich vergeet en valt. Minder nieuw en
verrassend onderwerp dan dit kan men zeker moei
lijk bedenken. Versierd en opgesmukt heeft Halbe
het nauwelijks. Tegen het slot laat hij Anna door
een toeval (haar idiote broer is jaloersch op Hans,
wil dezen doodschieten, doch treft Anna) het
leven verliezen en het is nog zeer de vraag of
deze vinding zijn drama in eenig opzicht ten
goede komt. De personen zijn zes in getal. Toch
is het Halbe gelukt met dit onderwerp en deze
weinige dramatis personae een tooneelspel in drie
bedrijven te schreven, dat bijna voortdurend boeit
en bekoort, dat zonder feitelijk dramatisch te
zijn de aandacht gespannen en de belangstel
ling gaande houdt. Nog meer. Zijn drama is
als drama in engeren zin vol zwakheden en on
volkomenheden, het is het tegendeel van een
vpièee bicn faite" en toch is het alles eerder dan
een kregel makend stumperwerk. De gebreken
van technischen aard vergeet men, kan en mag
men vergeten, omdat de hoofdzaak er is, omdat
de menschen er zijn, omdat deze Hans en Anna,
deze pastoor leven en het leven van wie of wien
ook, indien het maar echt en waarachtig leven
is, steeds boeit en pakt. Waarom deze men
schen leven, waarom wij aan en in hun lot en
lijden gelooven, ik weet het niet:
»Pourquoi Manon Lescaut, dés la première scène,
E-t-elle si vivante et si vraiment humaine?"
Zij leven, omdat Halbe met hen heeft geleefd
en zij meer dan het spel of de spooksels zijner
verbeelding zijn, omdat Halbe een dichter is,
omdat hij het leven en de dingen grooter en
mooier ziet dan een gewoon mensch, omdat....
omdat zij leven. En niet alleen de menschen,
ook de natuur leeft in Jtugd. De lente is de
hoofdpersoon van het drama; zij geeft het kleur
en stemming; zij leeft door allen on in allen.
De echte Halbe is voor mij deze Halbe, de Halbe,
die Anna en Hans in hun bekoorlijke jeugd en
naieveteit, den pastoor in zijn aandoenlijke een
voud en gemoedelijkheid wist uit te beelden, die
de lente wist te tooveren in de jonge harten der
eersten en in het jong gebleven oude hart van
den laatste, de Halbe met Duitsche gevoelig
heid en gemoedelijkheid, de jongere van, de meer
moderne Auerbach en lleuter. De onechte Halbe
is de Halbe, die meent Anna's liefde en zwak
heid physiologisch en psychologisch zuiver en
volledig te moeten verklaren, de
would-be-na.turalistische Halbe, die Zola heeft gelezen en
diens invloed ondergaat. Deze Halbe, die zijn
eigen kracht en deugden miskent en onder
schat, meent minstens vijf of zes factoren noodig te
hebben om ons Anna's val aannemelijk en noodza
kelijk te doen .schijnen. (Zij is een onwettig kind:
zij is bang voor hot kloosterleven; Hans is de
speelnoot harer jeugd; het milieu laat zijn invloed
gelden; het is lente). Deze Halbe vervalt in de
gebreken van zijn deugden, wil te veel bewijzen
en bewijst niets. Wat wij bij eenvoudiger moti
veering zouden hebben aangenomen, wekt nu onze
bedenking en achterdocht; wat zoo uitvoerig en
nauwkeurig verklaard moet worden, schijnt wel
heel moeilijk te verklaren en zou wel eens on
waar en onverklaarbaar kunnen zijn. Wat dwingt
ons aan Anna's val te gelooven? Het tegendeel
kan ons immers even waarschijnlijk voorkomen.
Andere gevolgen van deze kleingeestige bewijs
manie zijn, dat de auteur omslachtig en breed
sprakig wordt, in herhalingen vervalt en per
sonen ten tooneele brengt, die om zich zelf
geen oogenblik belang inboezemen b. v. den
kapelaan, als dramatisch persoon al bijzonder
oninteressant. Het jammerlykst gevolg is juist,
dat het beeld der te verklaren personen
vager en onbestemder wordt, dat de auteur
steeds meer achter zijn personen te voorschijn
komt, dat het geheel iets kouds, gewilds en
bedoelds krijgt. In Jeugd doen deze gebreken
en onvolkomenheden zich alle in meerdere of
mindere mate gevoelen. Zij konden het echt en
werkelijk mooie in het drama niet dooden, wel
verzwakken. Een volgend werk bewijze, dat
Habbe zijn talent van alle alliage wist te zuiveren,
dat hij zich zelf kan en durft zijn.
De vertolking door het gezelschap Chrispyn
getuigde van zooveel studie en overleg, van
zooveel ernst en oordeelkunde, was als ensemble
zoo mooi en interessant, dat ik bijna den moed
mis te verklaren, dat de heer Chrispijn aan
de rol van Hans niet in alle opzichten recht
deed wedervaren, dat zyn prettig-gewone wyze
van doen en spreken als steeds boeide en
bekoorde, dat wy echter den
achttienjarigen Hans in zijn brutale jeugd en
frischheid niet te zien kregen. Overtuigender, vol
lediger creatie was de Anna van juffrouw van
der Lucht. Juffrouw van der Lucht is een van
onze weinig talrijke actrices, die in het komische
en tragische eenvoudig en natuurlijk weet te
zijn. In weinig partijen kwam haar dit zoo
zeer te stade als in die van Anna. Haar
dartelen in het eerste bedrijf was even echt als
haar wanhoop in het laatste. De minder belang
rijke rollen waren allen zonder uitzondering in
goede handen. Regie en mise-en-scène lieten
weinig of niets te wenschen over. Alleen late
men bij volgende voorstellingen de vogels wat
bescheidener kwinkeleeren.
Wie de voorstellingen van Febvre heeft bij
gewoond, heeft zijn hart weer eens kunnen op
halen aan die artistieke, sobere en voorname
manier van com,édie vertolken, die speciaal en
specifiek Fransch schijnt en het in het huis van
Molière tot haar hoogste volmaaktheid heeft ge
bracht. Doen door laten is in onze dagen van
verisme en naturalisme op de planken een gaarne
gebruikte en veel misbruikte uitdrukking. Wat
werkelijk doen door laten - niet enkel laten
is, heeft men weer eens in Febvre kunnen be
wonderen. Hij gaf ons eerst den echten, den eenig
juisten Olivier, den Olivier, die den geheelen
demimonde geen handomdraaien waard acht, die zich
niet ergert, niet boos maakt, die steeds kalm en
gentleman blijft. Als enkel staaltje het slot van
het tweede bedrijf: «Alors, c'est la guerre?"
»Va pour la guerre" en met een nauwelijks
spottend glimlachje hangt hij Suzanne den mantel
om en met een bijna eerbiedigen groet neemt hij
afscheid. Febvre is 60 jaar; zijn stem is niet
sterk meer; hij is nog lang niet op, omdat hij,
minder geniaal dan vele leden van de »Comédie
Frangaise", in stiptheid, nauwgezetheid en keu
righeid allen overtrof, omdat zyn talent het resul
taat van onvermoeide studie en onverbiddelijke
zelfkritiek is. Enkele Fransche bladen dreven er
den spot mee, dat de 60-jarige ex-sociétaire nog
wilde gaan kunstreizen. Ex-sociétaires van zijn
gehalte zullen bij ons steeds welkom zijn. Febvre's
omgeving is bijna geheel voldoende. Madame Harris
(Suzanne) is een oude bekende. Haar stem is
een beetje schel en hard, haar dictie is het tegen
deel van volmaakt; zij is echter een mooie
tooneelverschijning en neemt door soberheid en
natuurlijkheid voor zich in. Het ensemble was
als bij bijna alle Fransche voorstellingen uitste
kend. De demi-monde was typischer dan wij dien
bij Nederlandsche vertooningen te zien krijgen.
Het »Salon" vertoont De koopmansdoehter van
Lyon (The lady of Lyons) van Bulwer. In stijl
vertaald en goed vertoond zou het misschien
nog wel behagen. Het is een romantische, aan
doenlijke, echt Bulweriaansche liefdesgeschiedenis,
de verwikkeling van de »Prëcieuses ridicules",
den »Bettelstudent" en wie weet hoeveel
tooneelspelen nog van den tragischen kant bekeken. In het
»Salon" het spijt mij het temoeten zeggen kwam
er weinig van terecht. Dat de decoratieven
enkostumen niet alle even schitterend waren, ik kan het ver
geven en vergeten. Erger vond ik, dat de spelers
geen van allen tegen hun ik erken het, zware
taak bleken opgewassen, dat zij het
lyrisch-romantische drama vertolkten, alsof het een modern
tooneelspel ware. Het ergste, dat de vertaler de
metrische gedeelten in proza overgebracht en ze
aldus van alle kleur en stemming had beroofd.
Deze gedeelten kunnen en mogen alleen
rythmisch worden gezegd; zij verlangen naar maat
en kadans, naar taalmuziek, ja bijna naar echte
muziek. De koopmansdoehter van Lyon is een
bekoorlijk tooneelspelletje, het zou een prachtige
opera-tekst zijn. Van ->The lady of Lyons" bestaat
een oudere Nederlandsche vertaling van het jaar
18t>() door J. H. Ankersmit Hzn.; deze is deels
in proza, deels in jamben. Waarom deze niet
gebruikt? Het beetje ouderwetsche en stijve der
taal had een bekoring te meer kunnen zijn; het
is geheel in overeen-stemming met toon en
manier van het drama.
II. J. MEHLER.
iiiiMiimmi il l i
Muziek in de hoofdstad.
Wanneer men van het roemrijke tijdperk van
ransche Opcra-Comique spreekt, denkt men niet
allcou aan de periode van Monsigny, Philidor,
Gossec e.a. doch ook aan het tijdperk van de eerste
helft van deze eeuw, toen de werken van Boieldieu,
Isouard, Adam, Auber, Hérold bekend werden. Er