De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 5 november pagina 3

5 november 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 854 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. waren ook tal van andere componisten wier namen nu grootendeels vergeten zijn zooals Gomis (1793 1836), Montfort (1803?1856;, Prevost (1809 1872), Batton (1797?1855), Mme Leborne (1797 1866), Jules Godefroid (1811?1840), Theod. Labarre (1805?1870), Gustav Hequet 1803?1865) en zooveel anderen. Meer bekend zijn de namen van Albert Grisar (1808?1869), en Clapisson (1808?1866), hoe wel van hunne werken weinigen meer iets afweten. Voor ons Nederlanders staan aan de appreciatie, van de goede ouderwetsche onvervalschte Op raComique tal van hinderpalen in den weg. In de eerste plaats: de smaak van het tegen woordig Opera-publiek, dat het meest geniet bij clats de voix, groote optochten, sterk bezette en sembles, en vooral veel liefde-duetten, waarin de geliefde niet blozend en gelukkig het jawoord toeluistert, doch hare liefde bekent met heldhaftige stem, en dit aan het publiek mededeelt op een toon alsof zij zeggen wilde; Ik ga het Vaderland even redden. In de tweede plaats heeft ieder werk, om goed tot zijn recht te komen, eene passende omgeving noodig. Opera's, klein van stijl, die een intiem en huiselijk karakter hebben, verdragen geen tooneelen en zalen zooals die van het Paleis voor Volks vlijt of van den Parkschouwburg, Het rapport tusschen uitvoerders en hoorders ontbreekt dan, terwijl de snelle dialoog in het Fransch (voor velen toch al moeilijk te volgen) bijna geheel verloren gaat. Verder zijn de eischen die aan de vertolking van zulke werken moeten gesteld worden, lang niet gering, en ik beschouw bet als een fout, dat men leden, die anders slechts kleine partijtjes ver vullen, in zulke werken een hoofdpartij laat spelen. De ensembles (dikwijls ware juweeltjes van stijl en bewerking) gaan bij middelmatige vertolking geheel verloren; ook weet het publiek de bekoring van het naive karakter, de humor en opgewekt heid die in zulke werken doorstraalt, niet te waar deeren. Men is door de operette aan scheller komische kleur gewend geraakt. Het potsierlijke heeft den humor verdrongen; in dit opziclit heeft de operette aan de Fransche Opéra-comique kwaad gedaan. Doch afgescheiden hiervan heeft ons pu bliek: weinig smaak meer in die onschuldige liefdes-intriguetjes; voor zijn geld wil men: emotie, veel emotie of een schaterlach. Toch zou de oude bekoring op het publiek blij ven werken, indien de spelers niet, inplaats van de vereischte lichtheid van voordracht, onduide lijkheid, en inplaats vaa eenvoud en humor, zoo dikwijls onbeduidenheid en lafheid te aanschouwen gaven. Waartoe die inleiding? De opvoering' van Le Toreador ou V Accord parfait van Adam door het Fransche Opera-gezelschap gaf er mij reden toe. Adam, een echt Parijzenaar, (1803-1856) had een yroolijken vluggen geest en was een vruchtbaar melodist. Hij begon zijn loopbaan met tal van vroolijke en dwaze liederen te schrijven voor de kleinere boulevard-theaters, alvorens hij zijne opera's liet opvoeren, waardoor hij een plaats in het »Institut" veroverde. Evenals zijn leermeester Boieldieu onderscheidde hij zich door gemakkelijkheid van vinding, eene opmerkelijke gave voor tooneeleffecten en een goed instinct altijd den waren toon op het tooneel te treffen. Zijne werken zijn vol leven en beweging, alleen zou men in zijne denkbeelden en de wijze waarop hij ze voordient wat meer distinctie wenschen; doch Adam's eerste muzikale werken waren nu eenmaal de openbaring van zijn karakter als mu sicus. Het populaire lied bleef voor hem altijd het aantrekkelijkst, en door veel en snel te werken heeft hij het verwijt wel eens verdiend dat hij niet genoeg zorg aan zijne werken besteedde. (Le Toreador is o.a. in zes dagen geheel gecompo neerd !) Toch had men alle gelegenheid Adam's groote ga ven van vinding en bewerking te bewonderen; men herinnere zich slechts, hoe geestig, hoe knap hij het populaire liedje: Ah! vous dirai-je Maman? tot een ensemble (trio) heeft verwerkt. De jonge vrouw zingt het lied, de minnaar speelt het op zijn flageolet met allerlei arabesken en variatiën, terwijl de echtgenoot Le Toreador (tevens dilet tant coutrabassist) er figuren in het karakter van een contrebasbegeleiding bij zingt. Het publiek dacht er echter anders over. Flauw hél zeide iemand achter mij. Dat het ie gestolen! verklaarde een ander. (Nu heeft men Wagner indertijd wel verweten dat hij uit de Hugenoten gestolen had, toen hij gebruik maakte van het Lutherkoraal.) Met dergelijke opmerkingen wil men eigenlijk tot zichzelf zeggen: Wat heb ik toch uitstekende muzikale ooren! Zoo'n sterk geheugen als ik heb, tref je maar zelden aan! Laten wij dus het genot van zulke opmerkers niet vergallen door verklarin gen n toelichtingen. Ik heb vermeld dat een gepaste omgeving van veel invloed is op de waardeering van een werk, doch voeg er tevens bij dat als alle drie vertol kers zoo goed waren geweest als de heer Darvis de indruk ongetwijfeld beter zou geweest zijn. Na de pauze dirigeerde de heer Mertens op zijne bekende artistieke wijze Cavalleria Rmticana, in hoofdzaak met de zelfde bezetting als het vorige jaar. Alleen de Lucia (Mevrouw Andral) en Alfio (de Heer Barbe) waren nieuw. De eerste was zeer goed, doch de heer Barbe zal ongetwijfeld in een andere rol zich beter en gunstiger doen ken nen, zijn stem past niet voor dit karakter. Hij bezit echter veel tooneelroutine. Over het geheel heb ik van de uitvoering die ik in het vorige jaar van dit werk hoorde, grooter indruk gekregen dan thans; toen marcheerde alles gelukkiger, doch ook nu waren zeer schoone mo menten op te merken, dank zij vooral de leiding en instudeering van den heer Mertens. Over de opvoering van de Hugenoten bij de Ned. Opera kan ik kort zijn, omdat bij dit ge zelschap de debuten zijn afgeloopen en Meijerbeers meesterwerk niet geheel onbekend is. Met ingenomenheid maak ik melding van de zeer goede vertolking van de heeren Pauwels, Orelio en Schmier, en van het wederoptreden van Mevr. Orelio na hare langdurige ongesteldheid. Zij is een van de oudere beproefde krachten aan wie dit gezelschap zijn opkomst heeft te danken gehad, (een opkomst die dreigt in verval te ontaarden, vooral door de nieuwe krachten in den laatsten tijd, ondanks alle waarschuwingen, voor vast aan dit gezelschap verbonden) ; van de verdienstelijke interpretatiën van den heer en mevr. Engelen Sewing; doch ik moet er bijvoegen, dat het uit mej. Vermeeren's vertolking van Valentine weer gebleken is, hoe noodig het was haar enga gement voor eerste dramatische partijen te ontra den. Dit alles heeft niet gebaat en dus is het beter er verder het zwijgen toe te doen. Ook de ensembles, koren en orkest waren verre van voortreffelijk. De taak van den heer Van der Linden is niet benijdenswaardig, en onder deze om standigheden mag men het hem niet te veel wijten, want ik bewonderde het, dat hij op sommige oogenblikken alles nog zoo bij elkander wist te houden. Met verbazing zag ik in de derde acte den ach tergrond. Ik heb nooit geweten dat in de dagen van de bloedbruiloft er al een Are de triomphe was, (de eerezuil die Napoleon I zichzelf heeft gesticht) die bovendien niet op de Place de l'Etoile doch aan de oevers van de Seine stond, evenmin wist ik dat de gevels van de huizen en de breede straten en pleinen zooals men ze in de nieuwste wijken van Parijs tegenwoordig vindt, er toen juist zoo uitzagen als thans. Menig oudheidkenner zal deze bijzonderheden met belangstelling vernemen. Op het Abonnements-concert in het Concertgebouw traden twee solisten: Mej. C, Kloppenburg (zang) en de Heer F. Berber (viool) met groot en wel verdiend succes op. Op deze uitvoering kom ik in een volgene nummer terug, wanneer ik naar aan leiding van het vijfjarig bestaan van het Concert gebouw dat heden avond zal worden herdacht, wel licht enkele algemeene beschouwingen over deze kunstinstelling zal geven, en tevens gelegenheid zal hebben na te gaan, hoe dit orkest zich onder leiding vau de Heer Kes heeft ontwikkeld. VAN MlLLIGEN. Weimar zal een interessante inrichting van liefdadigheid krijgen, de Niemann-Seebach-Stiftung, voor hulpbehoevende oude tooneelspelers. Er zal voorloopig plaats zijn voor 10 a 12 be woners ; Mevr. Niemann-Seebach heeft er terstond 120,000 mark voor gegeven, en by testament nog 100,000 mark. De groothertog van Saxen Weimar heeft het protectoraat over de inrichting aanvaard. Beethoven-Cyclus. Het bestuur van het Concertgebouw is voornemens onder leiding van den Heer Kes op negen Zondagavonden de voor naamste orkestwerken van Beethoven ten gehoore te brengen, nl. al de Simfonieën, ouverturen, de Egmoat-muziek, het vioolconcert en Triple-concert, benevens andere werken. De toegangsprijs voor de acht avonden is f 4 (f 0,75 voor eiken avond), doch op het laatste concert, waarop de Ie Simfonie zal worden uitge voerd, is de toegangsprijs ? 1.00. De opbrengst van dat concert zal geheel ten voordeele van hulp behoevende Amsterdamsche toonkunstenaars zijn. De firma Schillemans en van Belkum (Thierne's boek- en muziekhandel) te Zutphen, heeft dota verschijnen een Catalogus van Ihieme's goedkoope muziek, waarin een duizendtal nummers, voor piano (gemakkelijk, middelzwaar en zwaar), zang, piano en viool, orgel, koraal, kinderliederen, mannenkoor, vrouwenkoor, enz., voorkomen. Het St. Oregorius-llad, tijdschrift tot bevor dering van kerkelijke toonkunst, XVIIIe Jaargang, No. 10 (October) bevat o. a.: t Pastoor Petrus Vermeulen. Onze schermutseling (vervolg en slot), door J. Bogaerts, C. Ss. R. Kerkelijk Mis- en Lofboekje van Past. E. H. van der Heijda, door Ch. F. Le Blanc, Past. 24 Vorund Naehspiele, van Jos. Rietra, door J. A. S. van Schaik, Pr. Muziekbylage. anMiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiimiHiiiiiiimiiiiiiiiiiittiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiimi Multatuli und kein Ende. (1) Het bovenstaande zal men nog steeds kunnen uitroepen, zoolang in sommige kringen de taktiek van doodzwijgen tegenover Multatuli wordt toe gepast, eene taktiek waarvoor gelukkig de heer Julius Pee van Gent het XXIIe Taal- en Let terkundig Congres in Arnhem bewaard heeft. Het zoude anders de vereerders en bewonderaars van den kunstenaar nog des te meer kunnen prikkelen, om aan hunne gevoelens uiting te geven, om een hulde te brengen aan den schrijver van de Ideën en van den Max Havelaar. De heer Pee heeft goed gedaan met een over druk van zijn artikel uit het Nederlandsen Mu seum, wat hij geeft is een belangwekkende bydrage tot de allengs reusachtige toenemende Multatuli - literatuur. Eerst wordt de geschiedenis van dat treffende gedicht »Het gebed van den onwetende" behan deld. Wij leeren uit dit korte overzicht, dat er in 1861, op dit gedicht een antwoord onder het pseudoniem Pisteuologos verscheen; dat er in 18G8 te Gent eene Fransche vertaling van ver scheen, van den jongen Herman van Duyse, in 1876 eene Friesche vertaling, in 1887 eene ver tolking in prosa in het tijdschrift La Sociét Nouvelle (2), en eindelyk evenzeer eene Fransche (1) Het Gebed van den Onwetende, met een onuitgegeven brief van Multatuli, enmijnhuldevoorstel, door J. Pee. Overgedrukt uit het Nederlandsch Museum, Oct. 1893. Gent 1893. 80. 26 blz. (2) Naar de schrijver vermoedt, van de hand van wylen dr. César de Paepe. prosavertaling, onlangs in den Réveil van Mei opgenomen. Eene Duitsche bewerking van het gedicht is volgens den heer Pee in den »Freidenker" te Milwaukee verschenen, doch het is hem niet gelukt er een ex. van onder de oogen te krijgen. Op deze bibliographie laat de schrijver een onuitgegeven brief van Multatuli aan den heer Herman van Duyse volgen, gedateerd den Haag, 16 Februari 1899, die werkelijk verdient alge meen gelezen te worden. Het vraagstuk van de brieven van groote mannen is een moeielijk vraagstuk; als bijdrage tot hunne beoordeeling is het mededeelen van alle mogelijke bijzonder heden, ook uit het allerintiemste leven, aan den eenen kant toe te juichen, anderdeels echter niet zonder gewichtige bedenkingen te aanvaarden. Vooral wanneer dit laatste overhaast en zonder behoorlijke schifting geschiedt, en dus het onbe langrijkste naast het belangrijke geplaatst wordt. Maar dat deze brief algemeen eigendom wordt, is voorzeker onbewimpeld goed te keuren. Ten slotte vertelt de heer Pee nog eens wat op de twee jongste congressen met betrekking tot Multatuli gebeurd is. Hij gaat daarby uit van de woorden, door den heer Nuyens in September 1887 te Amsterdam gesproken, herhaalt daarna de wel is waar korte, maar toch welgemeende woorden van hulde, door den voorzitter van het Gentsche congres in 1891 geuit, en deelt einde lijk de toespraak mede, door hem zelf in de laatste algemeene zitting in het Arnhemsche con gres gehouden. De heer Pee wenscht, en ik ondersteun hem daarin ten volle, een goedkoope bloemlezing uit Multatuli's meesterwerken. Een commissie zou vol gens hem de vier navolgende punten moeten rege len: 1. Het inzamelen van gelden om de uitgave zoo goedkoop mogelijk te maken. 2. Het samen stellen der bloemlezing, met medewerking der weduwe. 3. Het laten vervaardigen van een por tret, als titelplaat. 4. Het schrijven van eene be knopte levensschets. Op voorstel van den voorzitter, dr. Slotemaker, is dit voorstel naar de bestendige commissie der congressen verzonden (i5). Het is nu af te wachten wat door de commissie zal worden gedaan, niet alleen wat dit voorstel aangaat maar ook ten opzichte van den Schrijversbond, die mijns inziens reeds lang behoorde te zijn opgericht. Ik vrees dat wij tot Antwerpen zullen moeten wachten, want de taak eener commissie is moeielijk en veelomvattend, en daarom werkt zij ten onzent steeds bijzonder langzaam. Doch quien sabe ? Het huldevoorstel van den onvermoeiden en jeugdigen heer Pee, dat in hoofdzaak volkomen overeenkomt met de strekking der meer uit voerige verhandeling over Multatuli als kunste naar en schrijver, door mij aangeboden voor de Handelingen van het Arnhemsche congres, is bescheiden, eenvoudig en niet al te moeielijk in de uitvoering. Een standbeeld, dat toch vroeg of laat zal worden opgericht, verwerpt de heer Pee voorhands, met een handige verwij zing naar Multatuli zelf, die opkwam tegen de standbeeldenwoede (4). Hot is dus te hopen dat spoedig de handen aan het werk zullen worden geslagen, ten einde ten minste op deze bescheiden maar nuttige wijze meer algemeene verspreiding te geven aan een prosa, dat in vele opzichten onnavolgbaar, klassiek kan worden genoemd. Ik herinner mij dat Dekker in menig onder houd den spot dreef met het arti&ten-bargoensch of jargon, dat de dagbladen en tijdschriften ons zoo dikwijls te slikken geven. Vergis ik mij niet, dan spreekt hij daarover ook in zijne Ideën; in zyne belangwekkende beschouwingen over kunst geeft hij althans een gansch ander voorbeeld van taal en van stijl dan wij nog heden, ja misschien heden nog meer dan vroeger, in zoo menig courantenartikel moeten verorberen. Ook hierom, en om nog meer andere redenen, acht ik het wenschelijk dat uitstekend prosa zoo ruim moge lijk verspreid worde, wellicht is dit het beste geneesmiddel tegen ziekelijke uitwassen van den laatsten tijd. Oct. 1893. H. C. MUIXEB. (3) Het doel dier bestendige commissie laat ik daar, maar de samenstelling moet anders worden. Waarom niet op ieder congres een nieuwe commissie van voorbereiding gekozen? Alleen vernieuwing van krachten belet vastroesten van denkbeelden. (4) Waaraan wij ons echter voorloopig nog niet bezondigen. (N. v. d. Zetter). Bij de firma Preyer & Co., lokaal Pictura, is geëxposeerd een schilderij van J. v. d. Sande Bakhuyzen «Landschap in Drenthe". ^Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Kalverstraat, is geëxposeerd een schets in olie verf van »Fortuny". Een Rotschild-Museum in Engeland. Te Tring, een stadje in Buckinghamshire, waar de landgoederen van verscheidene leden van de familie Rothschild liggen, is voor korten tijd een zoölo gisch museum geopend, dat zijn ontstaan zoowel als zijn inhoud aan den heer Walter Rothschild, een zoon van Lord Rothschild, te danken heeft. Van zijn vroege kindsheid is deze Rothschild een ijverig verzamelaar van vogels en insecten geweest. Zijne collectiën, tot welker aanvulling hij voor de landen buiten Europa een aantal andere deskundigen heeft in 't werk gesteld, waren sedert eenigen tijd zoo aangegroeid, dat hij voor het bergen ervan een eigen museum moest bouwen, dat nu reeds door dertig duizend per sonen bezocht is. Het is in twee deelen ver deeld: de verzamelingen voor het algemeene pu bliek, en die voor studenten. De eerste bevat ten 950 zoogdieren, BGOO vogels, '200 kruipende dieren, 300 visschen, 1500 insekten, vele schel pen, koralen, enz. Deze collectie omvat een bijna volledige verzameling der dierenwereld van de Britscho eilanden, en uit de overige landen der wereld exemplaren van de interessantste en soms zelden voorkomende of uitgestorven soorten. Zoo ^ bevindt zich hier de kop van den Ursus Behringanus, die maar enkele malen op deBehringseilanden gevonden werd. Deze reuzenbeer volgens de jagers is hij recht op staande twaalf voet lang werd als uitgeroeid beschouwd tot hij kort geleden in het noorden van Kamscliatka nog ontdekt werd. Geen ander museum bezit tot heden een exemplaar daarvan, of van een even eens in Kamschatka voorkomend wild zwijn, dub bel zoo groot als dat van de Duitsche bosschen. Een der vier nog bestaande exemplaren van de pas uitgestorven Quagga bevindt zich eveneens in deze verzameling. De afdeeling voor studen ten bevat buiten eene bibliotheek van 6000 dee len, 40000 vogelhuiden, ongever 350000 kevers en 300000 lepidopteren. De leiding van het museum en van de vogelafdeeling is in handen van een Duitscher, den heer Ernst Hatert; een andere Duitscher, Dr. K. Jordan, is chef van de insecten-afdeeling; om zijne schatten ook voor andere natuuronderzoekers toe gankelijk te maken, dan die, welke ze in Tring kunnen komen bezichtigen, zal de heer Walter Rothschild met het begin van 't jaar een tijdschrift Novitates Zoölogicae laten verschy'nen, aan de beschrijving van de door hem en anderen verzamelde materialen gewijd. Een pelgrimstocht naar Jeruzalem. Dat er in Engeland meer dan honderd vijf-en-dertig godsdienstige secten zijn, is een bekend feit. Ieder kan ze in Whitakers Almanac opzoeken. Niet zoo algemeen bekend is het, dat sedert eenigen tijd door de geleerde leiders dezer secten po gingen zijn aangewend om deze verspreide afdeelingen van het Protestalitsche christendom in Engeland weer tot aaneensluiting te brengen. Reeds in het vorig jaar werd er te Grindelwald eene bijeenkomst gehouden van geestelijken der Anglikaansche kerk en predikanten der voor naamste secten, Methodisten, Baptisten, Independenten, enz., waarbij de mogelijkheid, van eene toenadering, zelfs eventueel van eene hereeniging, besproken werd. Op deze religieuse pic-nic te Grindalwald is nu een niet minder religieuse table d'hóte te Luzern gevolgd. Dr. Lunn, de hoofdredacteur van een kerkely'k tijdschrift, had in den zomer een nog grooter getal lichten der kerkelijke wereld naar het Vierwaldstattermeer heen genoodigd, en de beraadslagingen op dit modern Protestantsch concilie zijn in groote eendracht afgeloopen. Of ze echter tot eene overeenstemming zullen, leiden, is eene an dere vraag. In elk geval hebben pic-nic en banket op Zwitserschen bodem tot een naspel geleid, dat voor den praktischen zin onzer her vormers getuigt. Er is voor dezen winter een pelgrimstocht naar het Oosten op touw gezet, speciaal naar Jeruzalem, waaraan de deelnemers der beide conferentiën te Grindelwald en Luzern ook zullen deelnemen. De gedachte aan deze conclusie der pogingen tot vereeniging is reeds te Grindelwald ter tafel gebracht, maar heeft eerst nu tot een praktische uitwerking geleid. De bisschop van Worcester zal te Jeruzalem gaan pree ken ; op de heenreis zal de kanunnik Farrar, de schrijver van een bekend Leven van Jezus, te Rome voordrachten houden. De kanunnik Tristram uit Durham zal in Palestina eene reeks van voorlezingen houden, en ook in Egypte is voor dergelijk geestelijk voedsel zoo goed mogelijk gezorgd. Reeds is het stoomschip Sunniva er voor afgehuurd. Het zal de geestelijke vracht te Napels aan boord nemen, haar dan naar Alexandri brengen vanwaar men een uitstapje zal maken naar Caïro en dan voortgaan naar Jaffa, van waar de pelgrims zich naar Jeruzalem zullen begeven. Na Palestina wordt de Piraeus aange daan, en Athene bezichtigd. Men ziet, dat het de geestelyke heeren ernst is. Nog moet vermeld worden, dat niet de be kende reisfirma Thomas Cook en Zonen de lei ding van deze reis op zich heeft genomen. De oudste zoon van den bisschop van Worcester zal cicerone, reiskoerier en gevolmachtigde zijn. Of de vertegenwoordigers der 135 Engelsche secten bij het zien van de krakeelen der Oostersche Christenen om het Heilige Graf in hun streven naar grootere eendracht zullen bevestigd worden, zal zeker al spoedig blijken. Over de Oceanen. Reisindrukken van Constantinopel, Athene, Smyrna, Egypte, Ceylon, Java, China, Japan, Amerika, met afbeeldingen van Alexandria en Japan, door P. J. PH. VOET VAN VERMIXEKLE. Amsterdam, M. M. Olivier, 1893. Wie zijn geest verrijken wil met de kennis van landen en oorden, die zijn voet waarschijn lijk nimmer zal betreden, leze het bovengenoemde werk, en zal liet met voldoening nederleggen. Van af Buda-Pest geleidt u de schrijver op onderhoudende wijze naar Azië. Van elke be langrijke plek worden de bijzonderheden aange wezen, en zoo brengt hij u naar de «Edelste parel aan den gordel van Smaragd, Insulinde" dat land vol zonnegloed, overwaard om in nog ruimere mate gekend te worden. Daarna betreedt gij onder zijn geleide China en Japan, landen met zeden, gewoonten, en vooral beschaving reeds eeuwen bestaande. Vele minder algemeen bekende bijzonderheden over China en voornamelyk over Japan zal men in dit werk aantreffen. Als later nog een bezoek aan Amerika is gebracht, zal zeker de lezer van dit werk zich niet te leur gesteld gevoelen. J, Verzen, door HÉLKN'K SVVAIÏTH. Amsterdam, P. N. van Kampen & Zoon. Liederen en zangen vol gloed en gevoel, maar ook soms vol weemoed en smart. Hier en daar schilderijen in woorden, men leest en ziet. De aquarellen zijn natuur in beeld, de aquarellen uit de kinderwereld allerliefst, en wie leest niet het Lied van de Zee en gevoelt de smart van Oud Moedertje. Helene Swarth's Vergen zullen alweer hunnen weg tot menig hart vinden! J. In den boekhandel van Julius Vuylsteke te Gent is verschenen : Hendrik de Marez, Van de Engelen zonder vlerken. Het zijn heel naieve verzen, meer van huiselijke hartelijkheid dan van eenige kunstvaardigheid of zelfs van artistieken aanleg getuigend.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl