Historisch Archief 1877-1940
No. 854
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
waren ook tal van andere componisten wier namen
nu grootendeels vergeten zijn zooals Gomis (1793
1836), Montfort (1803?1856;, Prevost (1809
1872), Batton (1797?1855), Mme Leborne (1797
1866), Jules Godefroid (1811?1840), Theod.
Labarre (1805?1870), Gustav Hequet 1803?1865)
en zooveel anderen.
Meer bekend zijn de namen van Albert
Grisar (1808?1869), en Clapisson (1808?1866), hoe
wel van hunne werken weinigen meer iets afweten.
Voor ons Nederlanders staan aan de appreciatie,
van de goede ouderwetsche onvervalschte Op
raComique tal van hinderpalen in den weg.
In de eerste plaats: de smaak van het tegen
woordig Opera-publiek, dat het meest geniet bij
clats de voix, groote optochten, sterk bezette en
sembles, en vooral veel liefde-duetten, waarin de
geliefde niet blozend en gelukkig het jawoord
toeluistert, doch hare liefde bekent met heldhaftige
stem, en dit aan het publiek mededeelt op een toon
alsof zij zeggen wilde; Ik ga het Vaderland even
redden.
In de tweede plaats heeft ieder werk, om goed
tot zijn recht te komen, eene passende omgeving
noodig. Opera's, klein van stijl, die een intiem en
huiselijk karakter hebben, verdragen geen
tooneelen en zalen zooals die van het Paleis voor Volks
vlijt of van den Parkschouwburg,
Het rapport tusschen uitvoerders en hoorders
ontbreekt dan, terwijl de snelle dialoog in het
Fransch (voor velen toch al moeilijk te volgen)
bijna geheel verloren gaat.
Verder zijn de eischen die aan de vertolking
van zulke werken moeten gesteld worden, lang
niet gering, en ik beschouw bet als een fout, dat
men leden, die anders slechts kleine partijtjes ver
vullen, in zulke werken een hoofdpartij laat spelen.
De ensembles (dikwijls ware juweeltjes van stijl
en bewerking) gaan bij middelmatige vertolking
geheel verloren; ook weet het publiek de bekoring
van het naive karakter, de humor en opgewekt
heid die in zulke werken doorstraalt, niet te waar
deeren. Men is door de operette aan scheller
komische kleur gewend geraakt. Het potsierlijke
heeft den humor verdrongen; in dit opziclit heeft
de operette aan de Fransche Opéra-comique kwaad
gedaan. Doch afgescheiden hiervan heeft ons pu
bliek: weinig smaak meer in die onschuldige
liefdes-intriguetjes; voor zijn geld wil men: emotie,
veel emotie of een schaterlach.
Toch zou de oude bekoring op het publiek blij
ven werken, indien de spelers niet, inplaats van
de vereischte lichtheid van voordracht, onduide
lijkheid, en inplaats vaa eenvoud en humor, zoo
dikwijls onbeduidenheid en lafheid te aanschouwen
gaven.
Waartoe die inleiding?
De opvoering' van Le Toreador ou V Accord parfait
van Adam door het Fransche Opera-gezelschap
gaf er mij reden toe.
Adam, een echt Parijzenaar, (1803-1856) had een
yroolijken vluggen geest en was een vruchtbaar
melodist. Hij begon zijn loopbaan met tal van
vroolijke en dwaze liederen te schrijven voor de
kleinere boulevard-theaters, alvorens hij zijne
opera's liet opvoeren, waardoor hij een plaats in
het »Institut" veroverde.
Evenals zijn leermeester Boieldieu onderscheidde
hij zich door gemakkelijkheid van vinding, eene
opmerkelijke gave voor tooneeleffecten en een
goed instinct altijd den waren toon op het tooneel
te treffen.
Zijne werken zijn vol leven en beweging, alleen
zou men in zijne denkbeelden en de wijze waarop
hij ze voordient wat meer distinctie wenschen;
doch Adam's eerste muzikale werken waren nu
eenmaal de openbaring van zijn karakter als mu
sicus. Het populaire lied bleef voor hem altijd
het aantrekkelijkst, en door veel en snel te werken
heeft hij het verwijt wel eens verdiend dat hij
niet genoeg zorg aan zijne werken besteedde. (Le
Toreador is o.a. in zes dagen geheel gecompo
neerd !)
Toch had men alle gelegenheid Adam's groote ga
ven van vinding en bewerking te bewonderen; men
herinnere zich slechts, hoe geestig, hoe knap hij
het populaire liedje: Ah! vous dirai-je Maman?
tot een ensemble (trio) heeft verwerkt. De jonge
vrouw zingt het lied, de minnaar speelt het op
zijn flageolet met allerlei arabesken en variatiën,
terwijl de echtgenoot Le Toreador (tevens dilet
tant coutrabassist) er figuren in het karakter van een
contrebasbegeleiding bij zingt.
Het publiek dacht er echter anders over.
Flauw hél zeide iemand achter mij.
Dat het ie gestolen! verklaarde een ander.
(Nu heeft men Wagner indertijd wel verweten
dat hij uit de Hugenoten gestolen had, toen hij
gebruik maakte van het Lutherkoraal.)
Met dergelijke opmerkingen wil men eigenlijk
tot zichzelf zeggen: Wat heb ik toch uitstekende
muzikale ooren! Zoo'n sterk geheugen als ik heb,
tref je maar zelden aan! Laten wij dus het genot
van zulke opmerkers niet vergallen door verklarin
gen n toelichtingen.
Ik heb vermeld dat een gepaste omgeving van
veel invloed is op de waardeering van een werk,
doch voeg er tevens bij dat als alle drie vertol
kers zoo goed waren geweest als de heer Darvis
de indruk ongetwijfeld beter zou geweest zijn.
Na de pauze dirigeerde de heer Mertens op
zijne bekende artistieke wijze Cavalleria Rmticana,
in hoofdzaak met de zelfde bezetting als het vorige
jaar. Alleen de Lucia (Mevrouw Andral) en Alfio
(de Heer Barbe) waren nieuw. De eerste was
zeer goed, doch de heer Barbe zal ongetwijfeld in
een andere rol zich beter en gunstiger doen ken
nen, zijn stem past niet voor dit karakter. Hij
bezit echter veel tooneelroutine.
Over het geheel heb ik van de uitvoering die
ik in het vorige jaar van dit werk hoorde, grooter
indruk gekregen dan thans; toen marcheerde alles
gelukkiger, doch ook nu waren zeer schoone mo
menten op te merken, dank zij vooral de leiding
en instudeering van den heer Mertens.
Over de opvoering van de Hugenoten bij de
Ned. Opera kan ik kort zijn, omdat bij dit ge
zelschap de debuten zijn afgeloopen en Meijerbeers
meesterwerk niet geheel onbekend is.
Met ingenomenheid maak ik melding van de
zeer goede vertolking van de heeren Pauwels,
Orelio en Schmier, en van het wederoptreden van Mevr.
Orelio na hare langdurige ongesteldheid. Zij is
een van de oudere beproefde krachten aan wie dit
gezelschap zijn opkomst heeft te danken gehad,
(een opkomst die dreigt in verval te ontaarden,
vooral door de nieuwe krachten in den laatsten
tijd, ondanks alle waarschuwingen, voor vast aan dit
gezelschap verbonden) ; van de verdienstelijke
interpretatiën van den heer en mevr. Engelen
Sewing; doch ik moet er bijvoegen, dat het uit
mej. Vermeeren's vertolking van Valentine weer
gebleken is, hoe noodig het was haar enga
gement voor eerste dramatische partijen te ontra
den. Dit alles heeft niet gebaat en dus is het
beter er verder het zwijgen toe te doen.
Ook de ensembles, koren en orkest waren verre
van voortreffelijk. De taak van den heer Van der
Linden is niet benijdenswaardig, en onder deze om
standigheden mag men het hem niet te veel wijten,
want ik bewonderde het, dat hij op sommige
oogenblikken alles nog zoo bij elkander wist te houden.
Met verbazing zag ik in de derde acte den ach
tergrond. Ik heb nooit geweten dat in de dagen
van de bloedbruiloft er al een Are de triomphe was,
(de eerezuil die Napoleon I zichzelf heeft gesticht)
die bovendien niet op de Place de l'Etoile doch
aan de oevers van de Seine stond, evenmin wist ik
dat de gevels van de huizen en de breede straten
en pleinen zooals men ze in de nieuwste wijken
van Parijs tegenwoordig vindt, er toen juist zoo
uitzagen als thans.
Menig oudheidkenner zal deze bijzonderheden met
belangstelling vernemen.
Op het Abonnements-concert in het Concertgebouw
traden twee solisten: Mej. C, Kloppenburg (zang)
en de Heer F. Berber (viool) met groot en wel
verdiend succes op. Op deze uitvoering kom ik in
een volgene nummer terug, wanneer ik naar aan
leiding van het vijfjarig bestaan van het Concert
gebouw dat heden avond zal worden herdacht, wel
licht enkele algemeene beschouwingen over deze
kunstinstelling zal geven, en tevens gelegenheid
zal hebben na te gaan, hoe dit orkest zich onder
leiding vau de Heer Kes heeft ontwikkeld.
VAN MlLLIGEN.
Weimar zal een interessante inrichting van
liefdadigheid krijgen, de
Niemann-Seebach-Stiftung, voor hulpbehoevende oude tooneelspelers.
Er zal voorloopig plaats zijn voor 10 a 12 be
woners ; Mevr. Niemann-Seebach heeft er terstond
120,000 mark voor gegeven, en by testament nog
100,000 mark. De groothertog van Saxen Weimar
heeft het protectoraat over de inrichting aanvaard.
Beethoven-Cyclus. Het bestuur van het
Concertgebouw is voornemens onder leiding van
den Heer Kes op negen Zondagavonden de voor
naamste orkestwerken van Beethoven ten gehoore
te brengen, nl. al de Simfonieën, ouverturen, de
Egmoat-muziek, het vioolconcert en
Triple-concert, benevens andere werken.
De toegangsprijs voor de acht avonden is f 4
(f 0,75 voor eiken avond), doch op het laatste
concert, waarop de Ie Simfonie zal worden uitge
voerd, is de toegangsprijs ? 1.00. De opbrengst
van dat concert zal geheel ten voordeele van hulp
behoevende Amsterdamsche toonkunstenaars zijn.
De firma Schillemans en van Belkum (Thierne's
boek- en muziekhandel) te Zutphen, heeft dota
verschijnen een Catalogus van Ihieme's goedkoope
muziek, waarin een duizendtal nummers, voor
piano (gemakkelijk, middelzwaar en zwaar), zang,
piano en viool, orgel, koraal, kinderliederen,
mannenkoor, vrouwenkoor, enz., voorkomen.
Het St. Oregorius-llad, tijdschrift tot bevor
dering van kerkelijke toonkunst, XVIIIe Jaargang,
No. 10 (October) bevat o. a.: t Pastoor Petrus
Vermeulen. Onze schermutseling (vervolg en
slot), door J. Bogaerts, C. Ss. R. Kerkelijk
Mis- en Lofboekje van Past. E. H. van der
Heijda, door Ch. F. Le Blanc, Past. 24
Vorund Naehspiele, van Jos. Rietra, door J. A. S.
van Schaik, Pr. Muziekbylage.
anMiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiimiHiiiiiiimiiiiiiiiiiittiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiimi
Multatuli
und kein Ende. (1)
Het bovenstaande zal men nog steeds kunnen
uitroepen, zoolang in sommige kringen de taktiek
van doodzwijgen tegenover Multatuli wordt toe
gepast, eene taktiek waarvoor gelukkig de heer
Julius Pee van Gent het XXIIe Taal- en Let
terkundig Congres in Arnhem bewaard heeft.
Het zoude anders de vereerders en bewonderaars
van den kunstenaar nog des te meer kunnen
prikkelen, om aan hunne gevoelens uiting te geven,
om een hulde te brengen aan den schrijver van
de Ideën en van den Max Havelaar.
De heer Pee heeft goed gedaan met een over
druk van zijn artikel uit het Nederlandsen Mu
seum, wat hij geeft is een belangwekkende
bydrage tot de allengs reusachtige toenemende
Multatuli - literatuur.
Eerst wordt de geschiedenis van dat treffende
gedicht »Het gebed van den onwetende" behan
deld. Wij leeren uit dit korte overzicht, dat er
in 1861, op dit gedicht een antwoord onder het
pseudoniem Pisteuologos verscheen; dat er in
18G8 te Gent eene Fransche vertaling van ver
scheen, van den jongen Herman van Duyse, in
1876 eene Friesche vertaling, in 1887 eene ver
tolking in prosa in het tijdschrift La Sociét
Nouvelle (2), en eindelyk evenzeer eene Fransche
(1) Het Gebed van den Onwetende, met een
onuitgegeven brief van Multatuli,
enmijnhuldevoorstel, door J. Pee. Overgedrukt uit het
Nederlandsch Museum, Oct. 1893. Gent 1893.
80. 26 blz.
(2) Naar de schrijver vermoedt, van de hand
van wylen dr. César de Paepe.
prosavertaling, onlangs in den Réveil van Mei
opgenomen. Eene Duitsche bewerking van het
gedicht is volgens den heer Pee in den
»Freidenker" te Milwaukee verschenen, doch het is hem
niet gelukt er een ex. van onder de oogen te
krijgen.
Op deze bibliographie laat de schrijver een
onuitgegeven brief van Multatuli aan den heer
Herman van Duyse volgen, gedateerd den Haag,
16 Februari 1899, die werkelijk verdient alge
meen gelezen te worden. Het vraagstuk van de
brieven van groote mannen is een moeielijk
vraagstuk; als bijdrage tot hunne beoordeeling
is het mededeelen van alle mogelijke bijzonder
heden, ook uit het allerintiemste leven, aan den
eenen kant toe te juichen, anderdeels echter niet
zonder gewichtige bedenkingen te aanvaarden.
Vooral wanneer dit laatste overhaast en zonder
behoorlijke schifting geschiedt, en dus het onbe
langrijkste naast het belangrijke geplaatst wordt.
Maar dat deze brief algemeen eigendom wordt,
is voorzeker onbewimpeld goed te keuren.
Ten slotte vertelt de heer Pee nog eens wat
op de twee jongste congressen met betrekking
tot Multatuli gebeurd is. Hij gaat daarby uit van
de woorden, door den heer Nuyens in September
1887 te Amsterdam gesproken, herhaalt daarna
de wel is waar korte, maar toch welgemeende
woorden van hulde, door den voorzitter van het
Gentsche congres in 1891 geuit, en deelt einde
lijk de toespraak mede, door hem zelf in de
laatste algemeene zitting in het Arnhemsche con
gres gehouden.
De heer Pee wenscht, en ik ondersteun hem
daarin ten volle, een goedkoope bloemlezing uit
Multatuli's meesterwerken. Een commissie zou vol
gens hem de vier navolgende punten moeten rege
len: 1. Het inzamelen van gelden om de uitgave
zoo goedkoop mogelijk te maken. 2. Het samen
stellen der bloemlezing, met medewerking der
weduwe. 3. Het laten vervaardigen van een por
tret, als titelplaat. 4. Het schrijven van eene be
knopte levensschets.
Op voorstel van den voorzitter, dr. Slotemaker,
is dit voorstel naar de bestendige commissie
der congressen verzonden (i5). Het is nu af te
wachten wat door de commissie zal worden gedaan,
niet alleen wat dit voorstel aangaat maar ook
ten opzichte van den Schrijversbond, die mijns
inziens reeds lang behoorde te zijn opgericht.
Ik vrees dat wij tot Antwerpen zullen moeten
wachten, want de taak eener commissie is
moeielijk en veelomvattend, en daarom werkt zij ten
onzent steeds bijzonder langzaam. Doch quien
sabe ?
Het huldevoorstel van den onvermoeiden en
jeugdigen heer Pee, dat in hoofdzaak volkomen
overeenkomt met de strekking der meer uit
voerige verhandeling over Multatuli als kunste
naar en schrijver, door mij aangeboden voor de
Handelingen van het Arnhemsche congres, is
bescheiden, eenvoudig en niet al te moeielijk
in de uitvoering. Een standbeeld, dat toch
vroeg of laat zal worden opgericht, verwerpt de
heer Pee voorhands, met een handige verwij
zing naar Multatuli zelf, die opkwam tegen
de standbeeldenwoede (4). Hot is dus te hopen
dat spoedig de handen aan het werk zullen
worden geslagen, ten einde ten minste op deze
bescheiden maar nuttige wijze meer algemeene
verspreiding te geven aan een prosa, dat in vele
opzichten onnavolgbaar, klassiek kan worden
genoemd.
Ik herinner mij dat Dekker in menig onder
houd den spot dreef met het arti&ten-bargoensch
of jargon, dat de dagbladen en tijdschriften ons
zoo dikwijls te slikken geven. Vergis ik mij niet,
dan spreekt hij daarover ook in zijne Ideën; in
zyne belangwekkende beschouwingen over kunst
geeft hij althans een gansch ander voorbeeld van
taal en van stijl dan wij nog heden, ja misschien
heden nog meer dan vroeger, in zoo menig
courantenartikel moeten verorberen. Ook hierom,
en om nog meer andere redenen, acht ik het
wenschelijk dat uitstekend prosa zoo ruim moge
lijk verspreid worde, wellicht is dit het beste
geneesmiddel tegen ziekelijke uitwassen van den
laatsten tijd.
Oct. 1893. H. C. MUIXEB.
(3) Het doel dier bestendige commissie laat
ik daar, maar de samenstelling moet anders
worden. Waarom niet op ieder congres een
nieuwe commissie van voorbereiding gekozen?
Alleen vernieuwing van krachten belet vastroesten
van denkbeelden.
(4) Waaraan wij ons echter voorloopig nog
niet bezondigen. (N. v. d. Zetter).
Bij de firma Preyer & Co., lokaal Pictura, is
geëxposeerd een schilderij van J. v. d. Sande
Bakhuyzen «Landschap in Drenthe".
^Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co.,
Kalverstraat, is geëxposeerd een schets in olie
verf van »Fortuny".
Een Rotschild-Museum in Engeland. Te
Tring, een stadje in Buckinghamshire, waar de
landgoederen van verscheidene leden van de familie
Rothschild liggen, is voor korten tijd een zoölo
gisch museum geopend, dat zijn ontstaan zoowel
als zijn inhoud aan den heer Walter Rothschild,
een zoon van Lord Rothschild, te danken heeft.
Van zijn vroege kindsheid is deze Rothschild
een ijverig verzamelaar van vogels en insecten
geweest. Zijne collectiën, tot welker aanvulling
hij voor de landen buiten Europa een aantal
andere deskundigen heeft in 't werk gesteld,
waren sedert eenigen tijd zoo aangegroeid, dat
hij voor het bergen ervan een eigen museum moest
bouwen, dat nu reeds door dertig duizend per
sonen bezocht is. Het is in twee deelen ver
deeld: de verzamelingen voor het algemeene pu
bliek, en die voor studenten. De eerste bevat
ten 950 zoogdieren, BGOO vogels, '200 kruipende
dieren, 300 visschen, 1500 insekten, vele schel
pen, koralen, enz. Deze collectie omvat een
bijna volledige verzameling der dierenwereld van
de Britscho eilanden, en uit de overige landen
der wereld exemplaren van de interessantste en
soms zelden voorkomende of uitgestorven soorten.
Zoo ^ bevindt zich hier de kop van den Ursus
Behringanus, die maar enkele malen op
deBehringseilanden gevonden werd. Deze reuzenbeer
volgens de jagers is hij recht op staande twaalf
voet lang werd als uitgeroeid beschouwd tot
hij kort geleden in het noorden van Kamscliatka
nog ontdekt werd. Geen ander museum bezit tot
heden een exemplaar daarvan, of van een even
eens in Kamschatka voorkomend wild zwijn, dub
bel zoo groot als dat van de Duitsche bosschen.
Een der vier nog bestaande exemplaren van de
pas uitgestorven Quagga bevindt zich eveneens
in deze verzameling. De afdeeling voor studen
ten bevat buiten eene bibliotheek van 6000 dee
len, 40000 vogelhuiden, ongever 350000 kevers
en 300000 lepidopteren.
De leiding van het museum en van de
vogelafdeeling is in handen van een Duitscher, den
heer Ernst Hatert; een andere Duitscher, Dr. K.
Jordan, is chef van de insecten-afdeeling; om zijne
schatten ook voor andere natuuronderzoekers toe
gankelijk te maken, dan die, welke ze in Tring
kunnen komen bezichtigen, zal de heer Walter
Rothschild met het begin van 't jaar een
tijdschrift Novitates Zoölogicae laten verschy'nen, aan
de beschrijving van de door hem en anderen
verzamelde materialen gewijd.
Een pelgrimstocht naar Jeruzalem. Dat
er in Engeland meer dan honderd vijf-en-dertig
godsdienstige secten zijn, is een bekend feit. Ieder
kan ze in Whitakers Almanac opzoeken. Niet
zoo algemeen bekend is het, dat sedert eenigen
tijd door de geleerde leiders dezer secten po
gingen zijn aangewend om deze verspreide
afdeelingen van het Protestalitsche christendom in
Engeland weer tot aaneensluiting te brengen.
Reeds in het vorig jaar werd er te Grindelwald
eene bijeenkomst gehouden van geestelijken der
Anglikaansche kerk en predikanten der voor
naamste secten, Methodisten, Baptisten,
Independenten, enz., waarbij de mogelijkheid,
van eene toenadering, zelfs eventueel van eene
hereeniging, besproken werd. Op deze religieuse
pic-nic te Grindalwald is nu een niet minder
religieuse table d'hóte te Luzern gevolgd. Dr. Lunn,
de hoofdredacteur van een kerkely'k tijdschrift,
had in den zomer een nog grooter getal lichten
der kerkelijke wereld naar het
Vierwaldstattermeer heen genoodigd, en de beraadslagingen op
dit modern Protestantsch concilie zijn in groote
eendracht afgeloopen. Of ze echter tot eene
overeenstemming zullen, leiden, is eene an
dere vraag. In elk geval hebben pic-nic en
banket op Zwitserschen bodem tot een naspel
geleid, dat voor den praktischen zin onzer her
vormers getuigt. Er is voor dezen winter een
pelgrimstocht naar het Oosten op touw gezet,
speciaal naar Jeruzalem, waaraan de deelnemers
der beide conferentiën te Grindelwald en Luzern
ook zullen deelnemen. De gedachte aan deze
conclusie der pogingen tot vereeniging is reeds
te Grindelwald ter tafel gebracht, maar heeft
eerst nu tot een praktische uitwerking geleid. De
bisschop van Worcester zal te Jeruzalem gaan pree
ken ; op de heenreis zal de kanunnik Farrar, de
schrijver van een bekend Leven van Jezus, te
Rome voordrachten houden. De kanunnik Tristram
uit Durham zal in Palestina eene reeks van
voorlezingen houden, en ook in Egypte is voor
dergelijk geestelijk voedsel zoo goed mogelijk
gezorgd. Reeds is het stoomschip Sunniva er
voor afgehuurd. Het zal de geestelijke vracht te
Napels aan boord nemen, haar dan naar Alexandri
brengen vanwaar men een uitstapje zal maken
naar Caïro en dan voortgaan naar Jaffa, van
waar de pelgrims zich naar Jeruzalem zullen
begeven. Na Palestina wordt de Piraeus aange
daan, en Athene bezichtigd.
Men ziet, dat het de geestelyke heeren ernst
is. Nog moet vermeld worden, dat niet de be
kende reisfirma Thomas Cook en Zonen de lei
ding van deze reis op zich heeft genomen. De
oudste zoon van den bisschop van Worcester zal
cicerone, reiskoerier en gevolmachtigde zijn. Of
de vertegenwoordigers der 135 Engelsche secten
bij het zien van de krakeelen der Oostersche
Christenen om het Heilige Graf in hun streven
naar grootere eendracht zullen bevestigd worden,
zal zeker al spoedig blijken.
Over de Oceanen. Reisindrukken van
Constantinopel, Athene, Smyrna, Egypte,
Ceylon, Java, China, Japan, Amerika,
met afbeeldingen van Alexandria en
Japan, door P. J. PH. VOET VAN
VERMIXEKLE. Amsterdam, M. M. Olivier, 1893.
Wie zijn geest verrijken wil met de kennis
van landen en oorden, die zijn voet waarschijn
lijk nimmer zal betreden, leze het bovengenoemde
werk, en zal liet met voldoening nederleggen.
Van af Buda-Pest geleidt u de schrijver op
onderhoudende wijze naar Azië. Van elke be
langrijke plek worden de bijzonderheden aange
wezen, en zoo brengt hij u naar de «Edelste
parel aan den gordel van Smaragd, Insulinde"
dat land vol zonnegloed, overwaard om in nog
ruimere mate gekend te worden. Daarna betreedt
gij onder zijn geleide China en Japan, landen
met zeden, gewoonten, en vooral beschaving reeds
eeuwen bestaande. Vele minder algemeen bekende
bijzonderheden over China en voornamelyk over
Japan zal men in dit werk aantreffen. Als later
nog een bezoek aan Amerika is gebracht, zal
zeker de lezer van dit werk zich niet te leur
gesteld gevoelen. J,
Verzen, door HÉLKN'K SVVAIÏTH. Amsterdam,
P. N. van Kampen & Zoon.
Liederen en zangen vol gloed en gevoel, maar
ook soms vol weemoed en smart. Hier en daar
schilderijen in woorden, men leest en ziet. De
aquarellen zijn natuur in beeld, de aquarellen
uit de kinderwereld allerliefst, en wie leest niet
het Lied van de Zee en gevoelt de smart van
Oud Moedertje.
Helene Swarth's Vergen zullen alweer hunnen
weg tot menig hart vinden! J.
In den boekhandel van Julius Vuylsteke te
Gent is verschenen : Hendrik de Marez, Van de
Engelen zonder vlerken. Het zijn heel naieve
verzen, meer van huiselijke hartelijkheid dan
van eenige kunstvaardigheid of zelfs van
artistieken aanleg getuigend.