Historisch Archief 1877-1940
DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 855
*
T
f'
t.
A "
f
i"
staad der massa en dus te weinig den nadruk
lemen op de verbetering des volks door mid
delen van geestelijken en xeMijken aard. Wg
/roer ons behooren tot hen die deze laatste
middelen op zichzelf niet laag schatten, maar
die niettemin gelooven dat ze zeer weinig doel
zullen treden zoolang de levensstandaard van
het grootste gedeelte der menschen zich blijft
bewegen om en -bij het cgfer onvoldoende. Onze
ervaring leert dat welgemeende
predikatien en andere pogingen tot zoogenaamde
zedelijke verheffing van allerlei soort van
gevallenen, zonder meer, bitter weinig vrucht
afwerpen en dat men, ter wegneming van
mis.?tanden, die ons ook uit een moreel oogpunt
gruwel zijn, dus wel zal doen bovenal
krachten te wijden aan de meest nuchtere
ftagstukken van louter stoffelijken aard. Wij
LLea uit eenige siatistische werken
verschilopgaven verzameld om dit ons standpunt
niet slechts door redeneering maar ook door
feiten te staven en onderwerpen het resultaat
daarvan hierbij aan onze lezers.
Hoe enorm groot de invloed van den
stofffeJijken toestand is pp het geluk der
menschen blijkt al dadelijk uit de cijfers van den
levensduur der welgesteMen en der armen.
Naar Casper's onderzoekingen leven van de
?.1000 gelijktijdig geboren menschen
Welgestelden. Armen.
na 5 jaar nog
70
943
938
866
796
557
235
655
598
566
486
283
65
Villermé's waarnemingen stemmen
hierttede overeen, volgens hem sterft jaarlijks
in de welvarende departementen van
Frankrijk V«, in de arme V" gedeelte der
Bewoners. Een opzettelijk onderzoek van
Körösi over de jaren 1872 en 1873 voor de
stad Pest ingesteld bewees dat van de in
die jaren overledenen: de rijken een gemid
delden leeftijd bereikten van 35 M jaar, de
bemiddelden_ van 20/4 jaar, de onbemiddelden
van 13 X jaar en de armen van slechts
UK jaar.
Behalve de sterftecyfers geven ook de
ziekleeiffers sprekende getuigenissen van den invloed
van rijkdom of armoede op het levenslot der
menschen. Interessant materiaal leveren ons
de Enjjelsche ondersteunin gak assen (Friendly
JSÓcieties) bewerkt door Finlaison. Daaruit
blijkt dat de arbeider bij lichten arbeid
gednrende, 70 jaar heeft door te maken 4Va
, liektejaar, doch bij xwaren arbeid 5Va jaar.
Bij zwaren arbeid Bedraagt het aantal ziekte
dagen dus een jaar meer. De arbeider heeft
voorts op zijn 39en geboortedag een halfjaar
in ziekte doorgebracht, de man met lichtere
bezigheden bereikt dit aantal ziektedagen
eerst in zjjn 44e jaar. Van de ongelukken, die
den arbeider bij zijn .^erk treffen,
is'hetonnoodig cijfers te geven, daar dit een risico
IF, dat hem geheel alleen treft met uitsluiting
van de andere klassen der maatschappij.
Luide spreken in ons betoog ook de cijfers
betreffend; den invloed, die de woning der
verschillende klassen uitoefent op den levens
duur. In de »Mittheilungen des Stat. Bureaus
der Stadt Leipzig" (Heft 8) worden de straten
verdeeld in 3 klassen: lo huizen met hoog
stens 2 bewoners op n kamer, 20 huizen
met 2 a 3 en 30 huizen met meer dan 3 be
woners op n kamer. En dan blijkt, wat de
sterfte .betreft, dat in 1872 op elke 1000 inwo
ners stierven: gemiddeld 22, maar in de
Ie klasse slechts 19, in de 2e klasse 22 en
in de3e klasse niet minder dan 33 per 1000 Het
daaraan voorafgaande jaar 1871 was het jaar
van de pokken-épidémie. Toen was de gemid
delde sterfte 33, maar in de Ie klasse werden
slechts weggerukt 24, in de 2e klasse 34 en
in de 8e klasse niet minder dan 56 per 1000
iiiiiHiiiiuiiiiiiniiiiiüiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuii
ging Hendrika haar karig maal bereiden.
Zij zette een half keteltje koffie, liet Barend
hier zijn bekomst van drinken, nam zelve,
ofschoon zij warm en dorstig was, niet meer
dan een half kommetje, at een stuk brood
met vleesoh en gaf den Hottentot zijn deel.
Daarop gaf zij hem order om het vuur aan
te houden, bracht haar knaapje naar bed,
ging naast hem zitten en trachtte hem in
glaap te sussen. Na eenigen tijd viel zij zelve
in slaap. Kort na middernacht werd Barend
plotseling wakker, de koortsgloed kleurde
HJne wangen, hij klaagde over een
ondragelijken dorst en bad en smeekte haar hem
iets te drinken geven. Hendrika stak de
antaarn aan en ging den wagen uit om de
rest Van de koffie en een beker water voor
Baar jongen te halen. Met begeerigen blik
nam het knaapje den beker in zijne bevende
handjes en ledigde hem in twee teugen.
Hendrika had den moed niet om hem niet
te laten begaan. Kort daarop ging hij weer
liggen en viel weer in slaap.
De dag brak aan en met heirossen gloed
verscheen de zon aan de kim en wierp hare
verzengende stralen over de schaduwlooze
vlakte. Toen Hendrika uit haren zwaren,
door bangen droomen bezochten slaap ont
waakte en het zeil van den wagen op zij
schoof, bemerkte zij op nog geen honderd
passen afstands een anderen wagen, di« in
den nacht moest zijn aangekomen, en dien
zij weldra als dien van Schalk Oosthuijsen
herkende. Hierop vernam zij van Andries,
den Hottentot, dat baas Oosthuijzen zijne
ossen had laten uitspannen, hen ongeveer
om vier uur in den morgen naar Inkouan
gezonden had, daar zij onmogelijk meer
trekken konden, en dat de baas zelf, die
reeds veel vee verloren had, in zijn
wagen in slaap was gevallen. Het was
inwoners. Hoe vreeselijk verwoestend de wo
ningstoestand werkt op de sterfte onder de
kinderen blijkt mede. In 1871 stierven van de
kinderen beneden het jaar gemiddeld 44 %.
In de Ie woningsgroep ^stierven echter
slechts 36, in de 2e groep 43, in de 3e daaren
tegen bereikte de sterfte het verschrikkelijke
cijfer van
69De jaren 1875 en 1876 leveren even treu
rige resultaten: terwijl op elke 1000 inwoners
jaarlijks voorkwamen 24 sterfgevallen, was
dit getal voor de straten met l persoon per
kamer slechts 13, terwijl het bn 3 en meer
personen per kamer steeg tot 37, dus tot bijna
het drievoudige. Dergelijke cijfers staan ons
ook ten dienste voor Pest van Körösi over
1872 en 1873 en voor Berlijn over 1877 van
Dr. Albu. De eerste deelt ons mede dat.de
overledenen in de woningen met l persoon
per kamer gemiddeld een leeftijd van 40V
jaar bereikten; bij 2 per kamer daalde dit
cijfer tot 25 jaar; bij 3 a 5 tot 12J4 jaar; bij
6 a 10 tot 11^ jaar, terwijl in de wonings
kazernes met meer dan 15 personen per kamer
de gemiddelde levensduur d aaide tot het veel
zeggende cijfer van slechts 6 jaar! Voor Berlijn
verklaart Albu dat in de welgestelde wijken bij
een 4 maal minder-dichte bevolking en een
10 maal grooter welstand slechts een half
zoo groote sterfte voorkomt als in de dicht
bevolkte wijken.
Van hooge beteekenis zijn ook de cijfers,
die een beeld geven van den invloed die goede
en slechte jaren uitoefenen op sommige maat
schappelijke verschijnselen, bijv. op
nuwelijken, geboorten en zelfmoorden. Wij hebben
hiervoor statistisch materiaal beschikbaar van
vrij jeugdigen datum. In het tijdvak 1870 tot
1884 toch vallen twee periodes waartenemen.
De jaren 1870?1873 onderscheidden zich in
bijna alle landen door groote verlevendiging
en ondernemingslust maar worden opgevolgd
door een diepe depressie gedurende de jaren
1877?1880 Opvallend is in verband hiermede
de statistiek der huwelijken en geboorten. In
bijna alle landen, vooral in Engeland,
Duitschland, Frankrijk, België, Oostenrijk, Italiëen
Nederland, stijgt hel aantal huwelijken gedu
rende de voorspoedige jaren tot 1873 om daarna
aanmerkelijk te verminderen van 1876 af' en
zich hier en daar, namelijk in Engeland,
Frankrijk, Oostenrijk en Italië, weder te her
stellen bij het eindigen der ergste depressie
omstreeks het jaar 1880. Het
aanschouwelijkst blijkt de invloed der beide tijdperken,
wanneer wij uit het omvangrijk materieel be
treffende 12 Europeesche staten constateeren
dat in de gunstige jaren in deze staten
tezamen werden gesloten 1.759.300 huwelijken
en in den slechten tijd daarentegen slechts
1452.000 huwelijken, wat dus een verschil
maakt van 307.300 ten gunste van de voor
spoedige jaren. Wie gevoelt hoe gunstig het
huwelijk werkt op den moreelen toestand des
volks, zal vooral in deze cijfers den
groot^rinvloed erkennen van het stoffelijk op het
zedelijk leven.
Sombere, maar voor ons niet minder wel
sprekende cijfers zijn die betreffende de sta
tistiek der zelfmoorden. De toeneming van het
aantal zelfmoorden na de crisis van 1873 is
zeer opvallend. In 22 Europeesche staten,
waarvan de verhoudingen uit dit oogpunt zijn
nagegaan door W. Jacknik, nam de zelfmoord
toe van 99 per millioen inwoners in het tijd
vak 1871?1875 tot 119 in de jaren 1876-1880.
Tot dezelfde conclusie komt v. Oettiugen en
de bekende statisticus Dr. von
NeumannSpallart constateert mede, dat de gunstige jaren
1870?1873 de minste zelfmoorden aanwijzen en
dat het aantal stijgt in de maatschappelijk onge
lukkige tijdvakken. Behalve d«ze toeneming
valt ook nog een algemeene stijging van het aan
tal zelfmoorden waar te nemen, die in sommige
landen inderdaad hoogst verontrustende
proHiiiiiiiiiiiniiiiiiiitimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
IIIIHIIIIIUHHU»IIIIIHIIIIIMM
wel noodlottig, dat het zoo moest loopen.
De man, dien zij zich voorgenomen had
zooveel mogelijk te vermijden, had hier in
hare onmiddelijke nabijheid halt gehouden.
Geen van beiden kon vóór of achterwaarts
en n, misschien ook wel meer dan n
lange dag zou moeten verloopen eer er aan
dit pijnlijk samenzijn een einde kon worden
gemaakt. Hij scheen van zijne bedienden
vernomen te hebben aan wien de wagen be
hoorde, die het dichtst bij hem stond, maar
klaarblijkelijk was hij voornemens de bewo
ners met rust te laten, waarvoor Hendrika
hem in stilte dankte. De gloeiende zonne
schijf bewoog zich langzaam aan het uit
spansel voort en Hendrika en haar kind
wisten niets beters te doen dan hunne toe
vlucht te zoeken in de schaduw van. den
wagen. In dit jaargetijde was de zon ten
noorden van de linie en dus nooit vlak boven
hunne hoofden, maar toch was de hitte on
dragelijk en daarbij was hun voorraad water
bijna geheel verbruikt. Hendrika had slechts
even de lippen bevochtigd, Andries had
slechts een paar teugen gedronken en de
rest was voor den armen, kleinen Barend
bewaard, die den vorigen dag waarschijnlijk
door een zonnesteek getroffen was en hard
ziek was.
Af en toe wierp Hendrika een
zijdelingschen blik op den anderen wagen een
blik, die van angst en twijfel sprak, en er
kwam een nog vastere trek dan gewoonlijk
om den fieren mond, alsof er een hevige
strijd in haar binnenste woedde. Dien mid
dag was Oosthuysen met het geweer over
den schouder het struikgewas ingegaan, mis
schien in de hoop een eland of giraffe onder
schot te krijgen; maar het scheen hem niet
gelukt te zijn ; men had geen enkelen knal
gehoord, en vóór zonsondergang was hij reeds
portiën aanneemt, vooral in Duitschland, waar
het cijfer steeg van 135 per millioen inwoners
in 1871 tot 222 in 1883.
Het verband tusschen het aantal misdaden
en de duurte der leyensmiddelen heeft bij
verschillende statistici een punt van onder
zoek uitgemaakt. Kolb deelt mede dat in
1846 in Frankrijk wegens diefstal terechtston
den 31768 personen, in het dure jaar 1847
steeg dit cijfer tot 41626 om in 1848 weer terug
te loopen tot 30000. In Engeland had men
van 1837 tot 1841 voortdurend hooge prijzen
met zwakken handel, de hechtenissen stegen
van 25000 tot 31300. In 1842 begon Peel zijne
hervorming, waardoor de graanprijzen daalden;
de hechtenissen verminderden dadelijk weer tot
24 a 25 duizend om bij de crisis van 1847 op
nieuw te stijgen tot 28800 en in 1848 zelfs
tot ruim 30000. Nu volgde de afschaffing der
graanbelasting; de prijzen der levensmiddelen
daalden dientengevolge spoedig en niettegen
staande de toeneming der bevolking bleef het
aantal misdadigers een tijdlang constant.
In Beijeren vond Dr. Majer op grond van
nasporingen over 25 jaren »dat elk dubbeltje,
waarmede de schepel rogge in prijs gestegen
is, op elke 100.000 inwoners n dief meer te
voorschijn roept."
De crimineele statistiek van Oostenrijk
toont aan dat van de in 1871 veroordeelden
21,620 waren zonder vermogen, 2637 waren
in het bezit van een gering vermogen, terwijl
slecht 123 welgesteld mochten worden genoemd.
Uit al deze cijfers blijkt welk een nauw
verband er bestaat tusschen de stoffelijke
bestaansvoorwaarden en de levenslust, het
levensgeluk, de moraliteit van een volk. Had
den wij dus geen gelijk, toen wij beweerden
dat wie het volk verhefien wil moet begin
nen met het materieele leven te verbeteren?
Inderdaad, wij zijn zelfs geneigd te gelooven
dat allerlei, ook zedelijke, misstanden, die ons
thans in onze medemenschen zoozeer bedroe
ven, bij verbetering van den stoffelijken toe
stand zelfs zonder toediening van andere spe
ciale middelen geleidelijk zullen verdwijnen.
De maatschappelijke hervormers behoeven
zich derhalve over den naam van materialisten
volstrekt niet te schamen.
Socius.
Naar aanleiding van ons artikel werkver
schaffing in het groot merkt de heer Dr. Bos
te Veendam op dat hij niet heeft beweerd dat
de bypotheekschuld in 1891 met 300 millioen
zou z'jn vermeerderd.
Ook ons kwam het cijfer reeds zeer hoog
voor. Wij vermoeden dat onze zegsman uit
die streken heeft geput uit een courantenver
slag, dat een nul te veel heeft gegeven,
S.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiH
Brieven uit Utrecht
door
GlBSE VAN BEU D OM.
Dit eigenaardige hebben we hier, dat hoe spoedig
ook onze belangstelling in de eene of andere ge
beurtenis wordt opgewekt, als de zaak, die het be
treft, niet //heet van de naald" gaat, dan is die
belangstelling ook weer spoedig bekoeld.
We hebben er nu weer een bewijs van gezien
in de zooveel gerucht gemaakt hebbende
malversatiëa van den directeur en den boekhouder aan
de Bank van Leening. Heel de stad was in rep
en roer toen de tijding verspreid werd, dat die
twee zeer bekende personen in hechtenis genomen
waren. Dat geval was ons eten en ons drinken,
ons opstaan en naar bed gaan. Er werd weken
lang van niets anders gesproken, en menschen waren
er in overvloed, die beweerden het al lang voor
zien te hebben!
Toen begon men er den gek een weinig mede
iiiiiiiiiiiiiiiiMiiiimiiiimif
teruggekeerd en zat nu met een knorrig ge
zicht zijne pijp te rooken.
Toen de avond begon te vallen, waren
Hendrika's oogen bijna onafgebroken op den
weg naar Inkouanêgevestigd. Binnen kort
zou haar echtgenoot terugkeeren! Hij had
daar immers water gevonden en hij zou niet
nalaten het hun zoo spoedig mogelijk te
brengen, want hij wist aan welk eene ellende
zijne dierbaren ter prooi waren. Ja, stellig
zou hij spoedig bij haar zijn ! Maar het eene
uur verliep na het andere; de roode zonneschijf
neeg weer ter kimme, de sterren werden aan
het uitspansel zichtbaar en weldra was het
landschap overgoten door het reine, zilveren
licht van de kalme maan, die zulk een scherp
contrast vormde met al de wanhoop, al de
ellende, die zij bescheen. Een doodelijke stilte
heerschte alom; zelfs de zware, regelmatige
ademhaling der ossen, die anders om dezen
tijd lagen te slapen, werd niet gehoord, want
al de ossen waren ver weg, behalve de drie
doode beesten, die dicht in hare nabijheid
lagen en wier tegenwoordigheid reeds eene
kwelling te meer begon te worden.
Om acht uur gaf Hendrika, die. nadat
de duisternis was ingevallen, met den klei
nen Barend bij Let vuur had gezeten, hem
het laatste kommetje koffie, daar hij
weer zeer onrustig begon te worden. Het
was het beste wat zij het kind geven kon,
want daar het water een leelijken smaak
had, was het beter er koffie van te zetten.
Toen bracht zij hem naar bed en spreidde
een schaapsvel over hem heen.
Weer verliet Hendrika den wagen en bleef
bij het vuur stilstaan. Den geheelen dag
was zij in een hevigen tweestrijd geweest,
maar eindelijk had zij een besluit genomen.
Zij zag in dat zij hare Hollandsche fierheid
op zij moest zetten en naar Schalk
Oostte steken. Men vroeg elkander schertsend op straat'.
//hoe laat is het?" of »\eb jij je geld ook in de
lombard zitten ?" en nadat men zich daar een tijd
lang mede vermaakt had, ging de belangstelling
//uit" als een nachtkaars.
Een enkelen keer flikkerde zij nog weer eens op,
als uit de instructie van de zaak uitlekte welke
per&onen er al zoo bij betrokken zouden worden,
die ook hunne ,/pandjes" kwijt geraakt waren door
de oneerlijke handelingen van de beambten. Maar
dan goid onze belangstelling volstrekt niet meer
den directeur en den boekhouder, maar geheel al
leen de personen, die weder als hunne slachtoffers
waren ontdekt en al naar mate deze personen meer
bekend waren of om eene of andere reden meer
in het oog vielen, waïook het gejuich in het dorp
grooter! Het was of het gansch iets wonders, ja,
itts misdadigs was, dat men; c'ien zich uit tijdelijke
geldverlegenheid hadden ge el door voorwerpen
van waarde te beleenen! Wie zou dat nu gedacht
hebben! Zoo'n heer! Zoo'n dame! En nadat men
een poosje met biddend opzien tot den Heere, ge
kwezeld had: zoo'n heer, zoo'n dame, hield men
ook eindelijk daarmode op. De lamp ging uit bg
gebrek aan olie.
Maar eindelijk zou de belangstelling weer met
vernieuwde kracht losbarsten. De instructie was
afgeloopen! Meer dan zes maanden had zij ge
duurd en nu kwamen de falsarissen eindelijk
voor den rechter! Mjer d»n honderd getuigen
waren gedagvaard! Waarom zoovelen, dat kunnen
menschen, die niet in de praktijk des rechts thuis
zijn, maar niet begrijpen. Maar het is een feit!
Honderd en n beëedigde verklaringen schijnen
er noodig te zijn, om die twee trouwelooze be
ambten te bewijzen dat zij oneerlijke handelingen
hebben gepleegd, om de rechtbank precies te
kunnen doen uitcijferen, hoelang zij daarvosr
zitten" moeten. Honderd en n! Het is geen
kleinigheid! En daaronder zijn verscheidenen, die
er al zeer leelijk ingeloopen zijn. Zij waren ook
hun pand kwijt en hadden het reeds op hunne
rekening afgeschreven. Maar toen kwam plotse
ling de vriendelijke mededeeling van de justitie,
dat deze verscheidene panden nier en daar in
beslag had doen nemen, en dat nu teleurgestelde
beleeners maar eens moesten komen kijken of hun
verloren geraakt eigendom daar ook bij was. In
het beste vertrouwen, met het geld in den zak,
stapten de argeloozen naar het Paleis van Justitie,
in de stellige verwachting, hun pand mede naar
huis te krijgen. Maar, jawel! Eenmaal binnen
die deuren en hun pand aangewezen hebbende,
heette het: kip ik heb je! Hun naam werd netjes
genoteerd op een perkamentje en dat perkamentje
aan het voorwerp gehecht en nu staan zij
daar om getuigenis der waarheid af te leggen en
te gelijk aan gansch Utrecht te verkondigen, dat
het niet alles goud is wat er blinkt en dat de
kruidenier en de bakker wel wat voorzichtig
mogen zijn, want dat zij ook den boel al naar
den lommerd brengen !
Het zal toch niet een gevolg van de edele
zucht zijn om de Utrechtsche neringdoenden op de
hoogte van de soliditeit" hunner klanten te
brengen, dat de honderd en n getuigen gedag
vaard waren ?!
Al Het de ruimte in de zaal nu niet toe, dat er
een groot publiek kon tegenwoord g zijn, men kan
er op rekenen dat, nu de namen officieel door den
deurwaarder in de gangen van het Palcis zijn
uitgeschreeuwd, deze ook verder door alle koffie
huizen en water-en vuurwinkels hunnen weg
zullen vinden.
De beide beschuldigden zagen er slecht uit! De
directeur nog in een tamelijk wel verzorgde klee
ding, de boekhouder met een gele das, slordig
om den hals geknoopt en onverschillig voor ziek
starende.
Koch toont nog veel aandacht voor hetgeen de
getuigen verklaren en hij maakt een indruk alsof
hij nog hoop heeft zijne handelingen te kunnen
verschoonen. Maar wat zal hij tegen honderd en
n verklaringen!
Zooveel is wel gebitkeu dat het tcezicht al
bij
millllllllllllllllllMIHIIIIIIIMHIItllllllllllimlIlllllllllllllllllllllllllllllllllllltM
huysen moest gaan, om hem als een g mst
om water voor haar kind te smeeken. Zij
zelve leed een ondragelijken dorst door de
benauwende hitte en alles, wat zij in de
laatste uren had doorstaan, en al Het de
trouwe Andries geen klacht over zijn lippen
komen, toch was het met hem eveneens ge
steld. Dit alles zouden zij echter, als het
moest, nog langer kunnen dragen; maar
Barend, haar kleine, vroolijke, mooie Barend
lag daar met gloeiende wangen, brandend
voorhoofd en kurkdroge lippen op zijn leger
uitgestrekt, hij moest tot allen prijs gered
worden. Haar plan stond vast. Zij zag over
het vuur heen naar den anderen wagen.
Duidelijk teekende de forsche gestalte van
Schalk, die nog steeds zijne pijp rookte, zich
tegen den gloed van het vuur af.
Met vasten tred trad Hendrika op hem
toe. De boer was alleen; zijne bedienden
sliepen reeds onder den wagen. Schalk keerde
zich bij hare nadering om en zag haar
rechtstreeks in het gelaat. De uitdrukking
van zijn gezicht was niet geschikt om haar
moed in te spreken. Hij zag er verbitterd
en ontstemd uit en het was niet waarschijn
lijk, dat hij hare woorden goed zou opnemen.
Hendrika was de eerste, die de stilte ver
brak.
»Mijnheer Oosthuijsen,'' zeide zij gejaagd,
»ik kom u om wat water vragen. Mijn jon
gen is ziek en heeft koorts en ik heb geen
droppel water meer. Mijn man zou van
avond terug zijn gekomen met een verschen
voorraad; maar ik merk nog niets van hem.
Gij zult mij toch wel willen helpen, niet
waar?"
(Sic' v ~gt).