De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 12 november pagina 2

12 november 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 855 * T f' t. A " f i" staad der massa en dus te weinig den nadruk lemen op de verbetering des volks door mid delen van geestelijken en xeMijken aard. Wg /roer ons behooren tot hen die deze laatste middelen op zichzelf niet laag schatten, maar die niettemin gelooven dat ze zeer weinig doel zullen treden zoolang de levensstandaard van het grootste gedeelte der menschen zich blijft bewegen om en -bij het cgfer onvoldoende. Onze ervaring leert dat welgemeende predikatien en andere pogingen tot zoogenaamde zedelijke verheffing van allerlei soort van gevallenen, zonder meer, bitter weinig vrucht afwerpen en dat men, ter wegneming van mis.?tanden, die ons ook uit een moreel oogpunt gruwel zijn, dus wel zal doen bovenal krachten te wijden aan de meest nuchtere ftagstukken van louter stoffelijken aard. Wij LLea uit eenige siatistische werken verschilopgaven verzameld om dit ons standpunt niet slechts door redeneering maar ook door feiten te staven en onderwerpen het resultaat daarvan hierbij aan onze lezers. Hoe enorm groot de invloed van den stofffeJijken toestand is pp het geluk der menschen blijkt al dadelijk uit de cijfers van den levensduur der welgesteMen en der armen. Naar Casper's onderzoekingen leven van de ?.1000 gelijktijdig geboren menschen Welgestelden. Armen. na 5 jaar nog 70 943 938 866 796 557 235 655 598 566 486 283 65 Villermé's waarnemingen stemmen hierttede overeen, volgens hem sterft jaarlijks in de welvarende departementen van Frankrijk V«, in de arme V" gedeelte der Bewoners. Een opzettelijk onderzoek van Körösi over de jaren 1872 en 1873 voor de stad Pest ingesteld bewees dat van de in die jaren overledenen: de rijken een gemid delden leeftijd bereikten van 35 M jaar, de bemiddelden_ van 20/4 jaar, de onbemiddelden van 13 X jaar en de armen van slechts UK jaar. Behalve de sterftecyfers geven ook de ziekleeiffers sprekende getuigenissen van den invloed van rijkdom of armoede op het levenslot der menschen. Interessant materiaal leveren ons de Enjjelsche ondersteunin gak assen (Friendly JSÓcieties) bewerkt door Finlaison. Daaruit blijkt dat de arbeider bij lichten arbeid gednrende, 70 jaar heeft door te maken 4Va , liektejaar, doch bij xwaren arbeid 5Va jaar. Bij zwaren arbeid Bedraagt het aantal ziekte dagen dus een jaar meer. De arbeider heeft voorts op zijn 39en geboortedag een halfjaar in ziekte doorgebracht, de man met lichtere bezigheden bereikt dit aantal ziektedagen eerst in zjjn 44e jaar. Van de ongelukken, die den arbeider bij zijn .^erk treffen, is'hetonnoodig cijfers te geven, daar dit een risico IF, dat hem geheel alleen treft met uitsluiting van de andere klassen der maatschappij. Luide spreken in ons betoog ook de cijfers betreffend; den invloed, die de woning der verschillende klassen uitoefent op den levens duur. In de »Mittheilungen des Stat. Bureaus der Stadt Leipzig" (Heft 8) worden de straten verdeeld in 3 klassen: lo huizen met hoog stens 2 bewoners op n kamer, 20 huizen met 2 a 3 en 30 huizen met meer dan 3 be woners op n kamer. En dan blijkt, wat de sterfte .betreft, dat in 1872 op elke 1000 inwo ners stierven: gemiddeld 22, maar in de Ie klasse slechts 19, in de 2e klasse 22 en in de3e klasse niet minder dan 33 per 1000 Het daaraan voorafgaande jaar 1871 was het jaar van de pokken-épidémie. Toen was de gemid delde sterfte 33, maar in de Ie klasse werden slechts weggerukt 24, in de 2e klasse 34 en in de 8e klasse niet minder dan 56 per 1000 iiiiiHiiiiuiiiiiiniiiiiüiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuii ging Hendrika haar karig maal bereiden. Zij zette een half keteltje koffie, liet Barend hier zijn bekomst van drinken, nam zelve, ofschoon zij warm en dorstig was, niet meer dan een half kommetje, at een stuk brood met vleesoh en gaf den Hottentot zijn deel. Daarop gaf zij hem order om het vuur aan te houden, bracht haar knaapje naar bed, ging naast hem zitten en trachtte hem in glaap te sussen. Na eenigen tijd viel zij zelve in slaap. Kort na middernacht werd Barend plotseling wakker, de koortsgloed kleurde HJne wangen, hij klaagde over een ondragelijken dorst en bad en smeekte haar hem iets te drinken geven. Hendrika stak de antaarn aan en ging den wagen uit om de rest Van de koffie en een beker water voor Baar jongen te halen. Met begeerigen blik nam het knaapje den beker in zijne bevende handjes en ledigde hem in twee teugen. Hendrika had den moed niet om hem niet te laten begaan. Kort daarop ging hij weer liggen en viel weer in slaap. De dag brak aan en met heirossen gloed verscheen de zon aan de kim en wierp hare verzengende stralen over de schaduwlooze vlakte. Toen Hendrika uit haren zwaren, door bangen droomen bezochten slaap ont waakte en het zeil van den wagen op zij schoof, bemerkte zij op nog geen honderd passen afstands een anderen wagen, di« in den nacht moest zijn aangekomen, en dien zij weldra als dien van Schalk Oosthuijsen herkende. Hierop vernam zij van Andries, den Hottentot, dat baas Oosthuijzen zijne ossen had laten uitspannen, hen ongeveer om vier uur in den morgen naar Inkouan gezonden had, daar zij onmogelijk meer trekken konden, en dat de baas zelf, die reeds veel vee verloren had, in zijn wagen in slaap was gevallen. Het was inwoners. Hoe vreeselijk verwoestend de wo ningstoestand werkt op de sterfte onder de kinderen blijkt mede. In 1871 stierven van de kinderen beneden het jaar gemiddeld 44 %. In de Ie woningsgroep ^stierven echter slechts 36, in de 2e groep 43, in de 3e daaren tegen bereikte de sterfte het verschrikkelijke cijfer van 69De jaren 1875 en 1876 leveren even treu rige resultaten: terwijl op elke 1000 inwoners jaarlijks voorkwamen 24 sterfgevallen, was dit getal voor de straten met l persoon per kamer slechts 13, terwijl het bn 3 en meer personen per kamer steeg tot 37, dus tot bijna het drievoudige. Dergelijke cijfers staan ons ook ten dienste voor Pest van Körösi over 1872 en 1873 en voor Berlijn over 1877 van Dr. Albu. De eerste deelt ons mede dat.de overledenen in de woningen met l persoon per kamer gemiddeld een leeftijd van 40V jaar bereikten; bij 2 per kamer daalde dit cijfer tot 25 jaar; bij 3 a 5 tot 12J4 jaar; bij 6 a 10 tot 11^ jaar, terwijl in de wonings kazernes met meer dan 15 personen per kamer de gemiddelde levensduur d aaide tot het veel zeggende cijfer van slechts 6 jaar! Voor Berlijn verklaart Albu dat in de welgestelde wijken bij een 4 maal minder-dichte bevolking en een 10 maal grooter welstand slechts een half zoo groote sterfte voorkomt als in de dicht bevolkte wijken. Van hooge beteekenis zijn ook de cijfers, die een beeld geven van den invloed die goede en slechte jaren uitoefenen op sommige maat schappelijke verschijnselen, bijv. op nuwelijken, geboorten en zelfmoorden. Wij hebben hiervoor statistisch materiaal beschikbaar van vrij jeugdigen datum. In het tijdvak 1870 tot 1884 toch vallen twee periodes waartenemen. De jaren 1870?1873 onderscheidden zich in bijna alle landen door groote verlevendiging en ondernemingslust maar worden opgevolgd door een diepe depressie gedurende de jaren 1877?1880 Opvallend is in verband hiermede de statistiek der huwelijken en geboorten. In bijna alle landen, vooral in Engeland, Duitschland, Frankrijk, België, Oostenrijk, Italiëen Nederland, stijgt hel aantal huwelijken gedu rende de voorspoedige jaren tot 1873 om daarna aanmerkelijk te verminderen van 1876 af' en zich hier en daar, namelijk in Engeland, Frankrijk, Oostenrijk en Italië, weder te her stellen bij het eindigen der ergste depressie omstreeks het jaar 1880. Het aanschouwelijkst blijkt de invloed der beide tijdperken, wanneer wij uit het omvangrijk materieel be treffende 12 Europeesche staten constateeren dat in de gunstige jaren in deze staten tezamen werden gesloten 1.759.300 huwelijken en in den slechten tijd daarentegen slechts 1452.000 huwelijken, wat dus een verschil maakt van 307.300 ten gunste van de voor spoedige jaren. Wie gevoelt hoe gunstig het huwelijk werkt op den moreelen toestand des volks, zal vooral in deze cijfers den groot^rinvloed erkennen van het stoffelijk op het zedelijk leven. Sombere, maar voor ons niet minder wel sprekende cijfers zijn die betreffende de sta tistiek der zelfmoorden. De toeneming van het aantal zelfmoorden na de crisis van 1873 is zeer opvallend. In 22 Europeesche staten, waarvan de verhoudingen uit dit oogpunt zijn nagegaan door W. Jacknik, nam de zelfmoord toe van 99 per millioen inwoners in het tijd vak 1871?1875 tot 119 in de jaren 1876-1880. Tot dezelfde conclusie komt v. Oettiugen en de bekende statisticus Dr. von NeumannSpallart constateert mede, dat de gunstige jaren 1870?1873 de minste zelfmoorden aanwijzen en dat het aantal stijgt in de maatschappelijk onge lukkige tijdvakken. Behalve d«ze toeneming valt ook nog een algemeene stijging van het aan tal zelfmoorden waar te nemen, die in sommige landen inderdaad hoogst verontrustende proHiiiiiiiiiiiniiiiiiiitimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii IIIIHIIIIIUHHU»IIIIIHIIIIIMM wel noodlottig, dat het zoo moest loopen. De man, dien zij zich voorgenomen had zooveel mogelijk te vermijden, had hier in hare onmiddelijke nabijheid halt gehouden. Geen van beiden kon vóór of achterwaarts en n, misschien ook wel meer dan n lange dag zou moeten verloopen eer er aan dit pijnlijk samenzijn een einde kon worden gemaakt. Hij scheen van zijne bedienden vernomen te hebben aan wien de wagen be hoorde, die het dichtst bij hem stond, maar klaarblijkelijk was hij voornemens de bewo ners met rust te laten, waarvoor Hendrika hem in stilte dankte. De gloeiende zonne schijf bewoog zich langzaam aan het uit spansel voort en Hendrika en haar kind wisten niets beters te doen dan hunne toe vlucht te zoeken in de schaduw van. den wagen. In dit jaargetijde was de zon ten noorden van de linie en dus nooit vlak boven hunne hoofden, maar toch was de hitte on dragelijk en daarbij was hun voorraad water bijna geheel verbruikt. Hendrika had slechts even de lippen bevochtigd, Andries had slechts een paar teugen gedronken en de rest was voor den armen, kleinen Barend bewaard, die den vorigen dag waarschijnlijk door een zonnesteek getroffen was en hard ziek was. Af en toe wierp Hendrika een zijdelingschen blik op den anderen wagen een blik, die van angst en twijfel sprak, en er kwam een nog vastere trek dan gewoonlijk om den fieren mond, alsof er een hevige strijd in haar binnenste woedde. Dien mid dag was Oosthuysen met het geweer over den schouder het struikgewas ingegaan, mis schien in de hoop een eland of giraffe onder schot te krijgen; maar het scheen hem niet gelukt te zijn ; men had geen enkelen knal gehoord, en vóór zonsondergang was hij reeds portiën aanneemt, vooral in Duitschland, waar het cijfer steeg van 135 per millioen inwoners in 1871 tot 222 in 1883. Het verband tusschen het aantal misdaden en de duurte der leyensmiddelen heeft bij verschillende statistici een punt van onder zoek uitgemaakt. Kolb deelt mede dat in 1846 in Frankrijk wegens diefstal terechtston den 31768 personen, in het dure jaar 1847 steeg dit cijfer tot 41626 om in 1848 weer terug te loopen tot 30000. In Engeland had men van 1837 tot 1841 voortdurend hooge prijzen met zwakken handel, de hechtenissen stegen van 25000 tot 31300. In 1842 begon Peel zijne hervorming, waardoor de graanprijzen daalden; de hechtenissen verminderden dadelijk weer tot 24 a 25 duizend om bij de crisis van 1847 op nieuw te stijgen tot 28800 en in 1848 zelfs tot ruim 30000. Nu volgde de afschaffing der graanbelasting; de prijzen der levensmiddelen daalden dientengevolge spoedig en niettegen staande de toeneming der bevolking bleef het aantal misdadigers een tijdlang constant. In Beijeren vond Dr. Majer op grond van nasporingen over 25 jaren »dat elk dubbeltje, waarmede de schepel rogge in prijs gestegen is, op elke 100.000 inwoners n dief meer te voorschijn roept." De crimineele statistiek van Oostenrijk toont aan dat van de in 1871 veroordeelden 21,620 waren zonder vermogen, 2637 waren in het bezit van een gering vermogen, terwijl slecht 123 welgesteld mochten worden genoemd. Uit al deze cijfers blijkt welk een nauw verband er bestaat tusschen de stoffelijke bestaansvoorwaarden en de levenslust, het levensgeluk, de moraliteit van een volk. Had den wij dus geen gelijk, toen wij beweerden dat wie het volk verhefien wil moet begin nen met het materieele leven te verbeteren? Inderdaad, wij zijn zelfs geneigd te gelooven dat allerlei, ook zedelijke, misstanden, die ons thans in onze medemenschen zoozeer bedroe ven, bij verbetering van den stoffelijken toe stand zelfs zonder toediening van andere spe ciale middelen geleidelijk zullen verdwijnen. De maatschappelijke hervormers behoeven zich derhalve over den naam van materialisten volstrekt niet te schamen. Socius. Naar aanleiding van ons artikel werkver schaffing in het groot merkt de heer Dr. Bos te Veendam op dat hij niet heeft beweerd dat de bypotheekschuld in 1891 met 300 millioen zou z'jn vermeerderd. Ook ons kwam het cijfer reeds zeer hoog voor. Wij vermoeden dat onze zegsman uit die streken heeft geput uit een courantenver slag, dat een nul te veel heeft gegeven, S. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiH Brieven uit Utrecht door GlBSE VAN BEU D OM. Dit eigenaardige hebben we hier, dat hoe spoedig ook onze belangstelling in de eene of andere ge beurtenis wordt opgewekt, als de zaak, die het be treft, niet //heet van de naald" gaat, dan is die belangstelling ook weer spoedig bekoeld. We hebben er nu weer een bewijs van gezien in de zooveel gerucht gemaakt hebbende malversatiëa van den directeur en den boekhouder aan de Bank van Leening. Heel de stad was in rep en roer toen de tijding verspreid werd, dat die twee zeer bekende personen in hechtenis genomen waren. Dat geval was ons eten en ons drinken, ons opstaan en naar bed gaan. Er werd weken lang van niets anders gesproken, en menschen waren er in overvloed, die beweerden het al lang voor zien te hebben! Toen begon men er den gek een weinig mede iiiiiiiiiiiiiiiiMiiiimiiiimif teruggekeerd en zat nu met een knorrig ge zicht zijne pijp te rooken. Toen de avond begon te vallen, waren Hendrika's oogen bijna onafgebroken op den weg naar Inkouanêgevestigd. Binnen kort zou haar echtgenoot terugkeeren! Hij had daar immers water gevonden en hij zou niet nalaten het hun zoo spoedig mogelijk te brengen, want hij wist aan welk eene ellende zijne dierbaren ter prooi waren. Ja, stellig zou hij spoedig bij haar zijn ! Maar het eene uur verliep na het andere; de roode zonneschijf neeg weer ter kimme, de sterren werden aan het uitspansel zichtbaar en weldra was het landschap overgoten door het reine, zilveren licht van de kalme maan, die zulk een scherp contrast vormde met al de wanhoop, al de ellende, die zij bescheen. Een doodelijke stilte heerschte alom; zelfs de zware, regelmatige ademhaling der ossen, die anders om dezen tijd lagen te slapen, werd niet gehoord, want al de ossen waren ver weg, behalve de drie doode beesten, die dicht in hare nabijheid lagen en wier tegenwoordigheid reeds eene kwelling te meer begon te worden. Om acht uur gaf Hendrika, die. nadat de duisternis was ingevallen, met den klei nen Barend bij Let vuur had gezeten, hem het laatste kommetje koffie, daar hij weer zeer onrustig begon te worden. Het was het beste wat zij het kind geven kon, want daar het water een leelijken smaak had, was het beter er koffie van te zetten. Toen bracht zij hem naar bed en spreidde een schaapsvel over hem heen. Weer verliet Hendrika den wagen en bleef bij het vuur stilstaan. Den geheelen dag was zij in een hevigen tweestrijd geweest, maar eindelijk had zij een besluit genomen. Zij zag in dat zij hare Hollandsche fierheid op zij moest zetten en naar Schalk Oostte steken. Men vroeg elkander schertsend op straat'. //hoe laat is het?" of »\eb jij je geld ook in de lombard zitten ?" en nadat men zich daar een tijd lang mede vermaakt had, ging de belangstelling //uit" als een nachtkaars. Een enkelen keer flikkerde zij nog weer eens op, als uit de instructie van de zaak uitlekte welke per&onen er al zoo bij betrokken zouden worden, die ook hunne ,/pandjes" kwijt geraakt waren door de oneerlijke handelingen van de beambten. Maar dan goid onze belangstelling volstrekt niet meer den directeur en den boekhouder, maar geheel al leen de personen, die weder als hunne slachtoffers waren ontdekt en al naar mate deze personen meer bekend waren of om eene of andere reden meer in het oog vielen, waïook het gejuich in het dorp grooter! Het was of het gansch iets wonders, ja, itts misdadigs was, dat men; c'ien zich uit tijdelijke geldverlegenheid hadden ge el door voorwerpen van waarde te beleenen! Wie zou dat nu gedacht hebben! Zoo'n heer! Zoo'n dame! En nadat men een poosje met biddend opzien tot den Heere, ge kwezeld had: zoo'n heer, zoo'n dame, hield men ook eindelijk daarmode op. De lamp ging uit bg gebrek aan olie. Maar eindelijk zou de belangstelling weer met vernieuwde kracht losbarsten. De instructie was afgeloopen! Meer dan zes maanden had zij ge duurd en nu kwamen de falsarissen eindelijk voor den rechter! Mjer d»n honderd getuigen waren gedagvaard! Waarom zoovelen, dat kunnen menschen, die niet in de praktijk des rechts thuis zijn, maar niet begrijpen. Maar het is een feit! Honderd en n beëedigde verklaringen schijnen er noodig te zijn, om die twee trouwelooze be ambten te bewijzen dat zij oneerlijke handelingen hebben gepleegd, om de rechtbank precies te kunnen doen uitcijferen, hoelang zij daarvosr zitten" moeten. Honderd en n! Het is geen kleinigheid! En daaronder zijn verscheidenen, die er al zeer leelijk ingeloopen zijn. Zij waren ook hun pand kwijt en hadden het reeds op hunne rekening afgeschreven. Maar toen kwam plotse ling de vriendelijke mededeeling van de justitie, dat deze verscheidene panden nier en daar in beslag had doen nemen, en dat nu teleurgestelde beleeners maar eens moesten komen kijken of hun verloren geraakt eigendom daar ook bij was. In het beste vertrouwen, met het geld in den zak, stapten de argeloozen naar het Paleis van Justitie, in de stellige verwachting, hun pand mede naar huis te krijgen. Maar, jawel! Eenmaal binnen die deuren en hun pand aangewezen hebbende, heette het: kip ik heb je! Hun naam werd netjes genoteerd op een perkamentje en dat perkamentje aan het voorwerp gehecht en nu staan zij daar om getuigenis der waarheid af te leggen en te gelijk aan gansch Utrecht te verkondigen, dat het niet alles goud is wat er blinkt en dat de kruidenier en de bakker wel wat voorzichtig mogen zijn, want dat zij ook den boel al naar den lommerd brengen ! Het zal toch niet een gevolg van de edele zucht zijn om de Utrechtsche neringdoenden op de hoogte van de soliditeit" hunner klanten te brengen, dat de honderd en n getuigen gedag vaard waren ?! Al Het de ruimte in de zaal nu niet toe, dat er een groot publiek kon tegenwoord g zijn, men kan er op rekenen dat, nu de namen officieel door den deurwaarder in de gangen van het Palcis zijn uitgeschreeuwd, deze ook verder door alle koffie huizen en water-en vuurwinkels hunnen weg zullen vinden. De beide beschuldigden zagen er slecht uit! De directeur nog in een tamelijk wel verzorgde klee ding, de boekhouder met een gele das, slordig om den hals geknoopt en onverschillig voor ziek starende. Koch toont nog veel aandacht voor hetgeen de getuigen verklaren en hij maakt een indruk alsof hij nog hoop heeft zijne handelingen te kunnen verschoonen. Maar wat zal hij tegen honderd en n verklaringen! Zooveel is wel gebitkeu dat het tcezicht al bij millllllllllllllllllMIHIIIIIIIMHIItllllllllllimlIlllllllllllllllllllllllllllllllllllltM huysen moest gaan, om hem als een g mst om water voor haar kind te smeeken. Zij zelve leed een ondragelijken dorst door de benauwende hitte en alles, wat zij in de laatste uren had doorstaan, en al Het de trouwe Andries geen klacht over zijn lippen komen, toch was het met hem eveneens ge steld. Dit alles zouden zij echter, als het moest, nog langer kunnen dragen; maar Barend, haar kleine, vroolijke, mooie Barend lag daar met gloeiende wangen, brandend voorhoofd en kurkdroge lippen op zijn leger uitgestrekt, hij moest tot allen prijs gered worden. Haar plan stond vast. Zij zag over het vuur heen naar den anderen wagen. Duidelijk teekende de forsche gestalte van Schalk, die nog steeds zijne pijp rookte, zich tegen den gloed van het vuur af. Met vasten tred trad Hendrika op hem toe. De boer was alleen; zijne bedienden sliepen reeds onder den wagen. Schalk keerde zich bij hare nadering om en zag haar rechtstreeks in het gelaat. De uitdrukking van zijn gezicht was niet geschikt om haar moed in te spreken. Hij zag er verbitterd en ontstemd uit en het was niet waarschijn lijk, dat hij hare woorden goed zou opnemen. Hendrika was de eerste, die de stilte ver brak. »Mijnheer Oosthuijsen,'' zeide zij gejaagd, »ik kom u om wat water vragen. Mijn jon gen is ziek en heeft koorts en ik heb geen droppel water meer. Mijn man zou van avond terug zijn gekomen met een verschen voorraad; maar ik merk nog niets van hem. Gij zult mij toch wel willen helpen, niet waar?" (Sic' v ~gt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl