De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 12 november pagina 3

12 november 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

855 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. zonder slecht is geweest. Een der commissarissen Verklaarde, dat hij de zaak niet al te best vertrouwd had en al vroeger op controle der pauden bad aangedrongen, maar deze controle zou afgestuit zij u oj> de.... onmogelijkheid! De voornaamste com missaris, mr. W aller, als getuige opgeroepen, was wegens nietige reden niet verschenen. En de anderen hadden hun postje blijkbaar ook maar als een eerebaantje opgevat-i En toch was aan hunne goede zorgen htt eigendom van duizenden armen toe vertrouwd. Intusschen zitten wij tengevolge van deze ge schiedenis thans reeds een half jaar zonder lombard ! Hutitiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiitniiiiiii i: ?> Het Tooneel. Door het Tivoli-gezelschap te Rotterdam en het gezelschap-Chrispy n alhier werd by'na gelijk tijdig Ibsen's Boamertholm ten tooneele gebracht. osmersholm gaat bjj vele Ibsen-kenners en Ibsenvereerders voor 's dichters meest diepzinnige werk door. Of de twee directies er evenzoo over denken en daarom tot de opvoering besloten, of andere omstandigheden in het spel waren, ik weet het niet. Dit alleen weet ik, dat men naar mijn oordeel geen minder gelukkige keus uit de wer ken van den beroemden Noor had knnnen doen. Bosmersholm moge Ibsen's meestdiepzinnige schep ping zijn, als drama schijnt het mij zijn minst krachtige, als kunstwerk zyn minst overtui gende en bevredigende. Als drama zyn minst krachtige. Hiermede bedoel ik niet, dat het als zoodanig gebrekkig of onbeholpen is. Integendeel. Is men het met Ibsen eens, dat een drama dient te spelen in het verleden, dat het een aaneenschakeling van bekentenissen en onthul lingen in dialoogvorm dient te zijn, dat de personen moeten vertellen hoe hun karakter zich vormde en ontwikkelde en wij deze vor ming en ontwikkeling niet in dramatischen vorm Toor oogen mogen zien, dan zal men Rosmersholm een meesterstuk, dan zal men het uit het oogpunt der techniek een wonder van kunstvaar digheid en gpitsvondigheid moeten verklaren. De kwestie ia echter of deze opvatting van het drama een mooie en groote en vooral of zij, waar het een onderwerp als dat van Bosmersholm g«ldt, een gelukkige en aanbevelenswaardige is. Dominee Rosmer op Rosmersholm heeft zich aan de oude, orthodoxe levens- en wereldbeschouwing zjjner familie ontworsteld en is met hart en ziel yrjjgeest en vrijdenker geworden. Zyn bekee ring was het werk van Rebecca West, een jonge vrouw, die als verpleegster van Rosmer's thans «verleden vrouw Beate op Rosmersholm kwam en daar sedert is gebleven. Reeds tijdens het leren van Beate was tusschen Rosmer en Beate een nauwe band ontstaan, een band van vriend schap, steunende op beider overeenstemming in denjcen en oordeelen, een verwantschap der zie len, een geestelijk huwelijk, waarby de zinnen geen oogenblik medespraken. Na Beate's dood zjj stortte zich in een aanval van waanzin (dit laatste meent men ten minste) in de molenbeek is in deze innige, doch reine verhouding geen ver andering gekomen. Rosmer had den omkeer, die er met hem heeft plaats gehad, niet wereldkundig ge maakt. Hy' gaat hiertoe eerst over, als rector Kroll, de broeder van Beate, een fanatiek orthodox man, hem om z\jn hulp in den stry'd tegen de steeds meer kracht en invloed winnende radicale beginselen komt verzoeken. Hij verklaart, dat hij niet langer aan de zy'de van Kroll staat, dat hij met en door Beate een ruimer en vryer blik op de wereld heeft gekregen, dat hij wil trachten een beetje licht te ontsteken, waar zijn geslacht de duisternis zoo lang heeft helpen bestendigen, dat het voortaan zy'n levenstaak zal zijn de menschen te adelen, ze beter, vrijer en oprechter te maken. De rector is verbaasd en verontwaardigd, doch weet wat hem te doen staat. Den volgenden dag komt hy' terug en doet Rosmer eene mededecling, die haar uitwerking niet mist. Beate was hem, Kroll, fcrt voor haar dood komen bezoeken en had in '^aar woorden laten doorschemeren, dat zij zich zelf den dood zou geven, opdat Rosmen en Rebecca met elkander zouden kunnen trouwen. De ontdekking, dat hij hetzy dan onbewust?Beate's dood veroorzaakte, breekt Ros mer's kracht en moed, doet plotseling al zijn mooie en groote plannen in duigen vallen. Hij zal niets meer kunnen, niets meer vermogen. Zy'n vrije levensbeschouwing zal hem niet baten, zal noch hemzelven, noch iemand anders ten goede ko men. Hij is een schuldig, een zondig, als zoo danig een zwak en krachteloos man. Rebecca begrypt, dat Rosmer verloren is, indien hij dit bewustzijn van schuld met zich blyft voortslepen. Zij zal hem redden. Zy bekent, dat zij en zij alleen Beate in den dood dreef, dat zij haar deed gelooven, dat haar dood voor Rosmer een bevrgding zou zyn, dat zy zyn geluk in den weg stond, zijn leven deed mislukken. Rosmer blijft niettegen staande Rebecca's bekentenis aan zijnschuldgelooven, aan zy'n macht tot iets nut, iemand ten zegen te kunnen zyn twyfelen. Rebecca doet een laatste poging. Om hem zy'n zelfvertrouwen te herge ven, deelt zy hem mede, dat zijn macht grooter is dan hy meent, dat hij tenminste iemand, dat hij haar geadeld heeft, dat zij als een berekenende, y'dele, zelfzuchtige vrouw op Rosmersholm kwam, dat zij toen alles kon en durfde, waar het gold haar doel te bereiken, doch dat de levensbe schouwing der Rosmers haar kracht heeft gebro ken, haar mensch en vrouw heeft gemaakt. »Doe wat Beate gedaan heeft en ik zal u gelooven." Re becca, deinst ook voor. dit uiterste niet terug, doch nu begry'pt Rosmer, dat ook haar dood hem nog geen rust zal geven, dat Beate niet slechts Re becca, maar ook hem roept, dat zij tezamen moeten boeten voor het ge m zij tezamen misdreven. Hoe vaker men Bosmersholm leest, hoe meer men den bouw, de inelkanderzetting, de verwik keling en opeenvolging der tooneelen gaat waardee ren en bewonderen. Ibsen is misschien nog geraffi neerder technicus dan Sardou. Bosmersholm schijnt my' nog volmaakter van techniek dan «Spoken". In de onthulling van het verleden een zekerheid en geleidely'kheid, een logica en aoodzakelykheid, die verbluft en ontwapent. Elk bedrijf brengt iets verder en juist zooveel verder, als moet en mag. Het geheel sluit in elkander als een bus; daar is geen hand, daar is geen speld tus schen te kragen. Op hoe eenvoudige en vernuf tige wijze weet Ibsen de belangstelling gaande te houden. Ieder bedrijf eindigt met een vraagteeken; ieder volgend geeft de oplossing van het geen raadselachtig scheen, deelt mede waarnaar men nieuwsgierig, maakt duidelijk waarover men in het onzekere was! Hoe meesterlyk verstond Ibsen de kunst door de weinige en korte uit-' latingen van juffrouw Helseth over de witte paarden, de familietradities van het geslacht Rosmer, enz. aan het geheel een stemming van fataliteit en unheimlichkeit, van naderend wee en onheil te geven. Dat Bosmersholm niettegenstaande al deze technische volmaaktheden als drama onaange daan en als kunstwerk onvoldaan laat, kan ik alleen hieruit verklaren, dat het als al Ibsen's werken een v\jfde bedrijf in zooveel bedreven is, dat het belangrijkste, wat er met de personen heeft plaats gehad, achter hen ligt, wy hiervan geen getuige zy'n, doch. het ons wordt medegedeeld. Het belangrykste in de tragedie Rosmer-Rebecca is voor mij zijn bevrijding en haar bekeering. Hoe kreeg Rebecca zulk een invloed op Rosmer? Hoe kwam Rosmer er toe de ideeën en begin selen zy'ner familie ontrouw te worden. Deze stryd, deze weifeling tusschen oud en nieuw is het kritieke oogenblik in zy'n bestaan. En Re becca? Hoe had die groote, die alles ongedaan makende ommekeer in haar plaats ? Door welk een samenloop van indrukken en aandoeningen werd zij van de hartstochtelijk begeerende de innig liefhebbende, van de berekende en baatzuchtige de dienst- en offervaardige vrouw? Welk ziel kundig proces had boeiender en indrukwekkender kunnen zy'n dan dit? Hoe zal men Rosmer en Rebecca begrijpen, indien deze twee grootste momenten in hun leven, deze momenten, die de verklaring voor al hun verder doen en laten in zich sluiten, ons in ruwe en grove omtrekken, zonder verklaring en verduidelijking, als een fait accompli worden aangeboden? Bosmersholm is Ibsen's diepzinnigste drama, het is mogelijk, ik voor my zou het zijn duisterste drama willen noemen en dit duistere niet als een deugd of schoonheid willen beschouwen. Het is duister tengevolge van Ibsen's eenzijdige en gebrekkige opvatting van het drama, een opvatting, die hem dwingt, zy'n personen in luttele oogenblikken hun geheele leven te laten herleven. Deze opvatting deed wonderen in «Spoken" en kon dat doen, omdat het daar in de eerste plaats een physiologisch conflict gold, een conflict, waarbij men zich slechts kan neerleggen of het op wetenschappelijke gronden moet 'kunnen bestryden, deze opvatting is nergens verderfelijker en meer misplaatst dan in Bosmersholm, omdat hier de conflicten van zuiver psychologischen aard zy'n en niet nauwkeurig en uitvoerig genoeg ontleed en ontwikkeld hadden kunnen worden. Wie het bovenstaande voor alles beschouwt als een aanloopje tot de bekentenis, dat ik de finesses van het drama niet heb begrepen, dien wil ik dit gaarne toegeven, alleen zou ik er willen bijvoe gen, dat hetgeen ik er van begrepen heb mij noch aangedaan noch aangegrepen heeft, dat ik in Ros mer zie een dweeper, een droomer, een wereldver beteraar, die de menschen gaarne allen in engelen zou willen herscheppen, doch het niet verder dan dit willen brengt, die veel denkt, vrij wat praat en niets doet, die door een rampzalig toeval het geloof aan zijn macht om de menschen te verbeteren verliest en ten einde raad in den dood zijn troost zoekt. »Dit is de eeuwige strijd tusschen het willen en het kun nen, tusschen de nieuwe, individueele en de oude, overgeërfde ideeën", zeggen de tekstver klaarders. Ik wil het gelooven, doch hoe komt het dan, dat deze strijd in »Rosmersholm" mij koud laat en in »Hamlet" of »Macbeth" mij mee sleept en aangrijpt, hoe komt het dan, dat ik geen oogenblik den indruk krijg dat de waarhe den, die Rosmer verkondigt, bij zonder verrassend of diepzinnig zijn en ik horribile dictu ! naar ulo be or not to be'' en al die malle ouderwetsche monologen ga terugverlangen? Hoe komt het? Omdat ik het drama niet begry'p? Omdat het niet goed werd gespeeld? (Ik geloof dit tenminste, doch laat de beslissing in dezen gaarne aan bevoegder rechters over. Ik voor my kreeg geen oogenblik den indruk, dat de spelers meer en beter deden dan den tekst zoo getrouw mogelijk weergeven). Of, omdat er en dit is iets, wat mij in by'na al Ibsen's werken treft tusschen den inhoud van het drama en de bedoelingen van den dichter een wanverhouding bestaat, dat men den eerste kan waardeeren, doch dan geen oogen voor de laatste heeft of wel zich door de laatste kan laten boeien, doch dan van oordeel is, dat de door den dichter gekozen fabelen te povere en peuterige illustreering voor zijn gigantische philosophie is? H. J. MEHLER. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIHimillllllllllllllllllMIIÜIIIIIHIIMIIIIIIIIIIIIIimillllltlUÏM Muziek In de hoofdstad. Deze dagen zijn dagen van herinneringen en terugblikken. Voor mij ligt het programma van het concert tot herdenking van het vijfjarig bestaan van het Concertgebouw en eene uitnoodigmg tot bijwoning van het honderdjarig bestaan van de Orkest-Vereeniging Unis par les sonsdela mnsiqtte te Deventer. Ik ken weinig zinspreuken van muziek-vereenigingen, die zoo gelukkig gekozen zijn als boven staande. Geen zelfverheffing, geen valsehe nede righeid spreekt er uit, het is eenvoudig en waar uitgedrukt. Zulk een naam te vinden is /,het ei van Columbus". Tot mijn leedwezen was ik niet in de gelegen heid van de uitnoodiging (die ik op hoogen prijs stel) van het Bestuur van Unis" (zooals alle Dever.tenaren dit lichaam familiaar betitelen) gebruik te maken; doch ik wil deze kroniek niet schrijven zonder mijn gelukwensch aan Unis te hebben gebracht. Het honderdjarig jubiléis des te gewichtiger, omdat de meeste dilettanten-orkesten, die men vroe ger in bijna alle kleinere plaatsen en meer afgelegen grootere plaatsen had, meestal ontmoedigd hebben moeten zeggen: Laat ons eindigen. Dit kon niet anders, want evenals bij de Abscheidssymphonie van Haydn, werd het aantal mede werkers gedurig kleiner, tot er te weinig overbleef om nog van een orkest te kunnen spreken. Hierin ligt iets weemoedigs. Vroeger was iedere stad of ieder stadje trotsch op haar orkest. Toen beijverden zich alle muziek liefhebbers een instrument (blaas of strijkinstrument) te leeren, waaraan behoefte bestond voor het orkest. Het was geen ongewoon verschijnsel, dat bur gemeester of wethouders (als zij muzikaal waren) in het orkest trouw medewerkten, en daar de zaal gevuld was met familie en vrienden van de wer kende leden, was het succes steeds zeer groot. Doch er kwam verandering. De zoons wilden niet meer, zooals hun vaders gedaan hadden, viool, violoneel, fluit of fagot leeren spelen. De alles opslokkende minotaurus, de piano, maakte zich van de opperheerschappij meester en toen begon men in de orkestjes bedenkelijke hiaten te bespeuren. Een harmonium moest aanvullen wat er ontbrak (zooals ik wel heb bijgewoond); met de beschikbare instrumenten liet men ontbrekende partijen aanvul len. Violisten moesten oboepartijen spelen; ik weet zelfs van een plaats, die voor een twintigtal jaren zeer rijk aan violoncellisten was, dat men de fagot, hoorn en trombonepartijen door cellisten liet ver vullen. Toen was het al het rechte niet meer. Sommige begonnen den spot met //ons orkestje" te drijven, die opinie van enkelen, werd langza merhand die van velen, (want wanneer men met iets zich ingenomen toont, en er verheft zich eene stem dat het niet veel waard is, durven velen hunne opinie niet volhouden; zij zijn zoo bang dat men denken zal dat zij geeu verstand van muziek hebben.) Het is daarom een heuchelijk feit dat Unis hoewel ook zij een langen winterslaap heeft gehad, waaruit men vreesde dat zij niet meer zou op staan zich weer heeft kunnen opheffen en staande houden, dank zij de energie en kunstliefde van de toenmalige en tegenwoordige bestuurderen en directeuren. Unis gevoelt zich thans blijkbaar gezond en vol levenslust. Ik acht dit een groot voorrecht, want ik betreur het in veel opzichten dat er zoo weinig dilet<atitenorkesten in het leven zijn gebleven. Al waren zulke uitvoeringen ook niet altijd een hemelsch genot voor de toehoorders, zij waren een voortreffelijke leerschool voor de medewer kenden (wanneer de leider tenminste den tact be zat geen te zwarj werken te kiezen) en dan konden zij dikwijls aan matige eischem voldoen. Natuurlijk heeft de ontwikkeling van de groote orkesten aan die vereenigingen veel kwaad gedaan; doch dit ware wellicht minder het geval geweest, wanneer de meer ontwikkelde, ik bedoel eigenlijk de -wijze, liefhebbers niet met zulke bedenkelijke gezichten op die uitvoeringen gezeten hadden om daarna in de pauze te verklaren : Wanneer je, zooals ik, van tijd tot tijd in Am sterdam of den Haag komt en daar zulke mooie muziek hoort, kun je toch waarachtig met zulk geknoei geen vrede hebben." Zulke wijze mannen stichten meer kwaad dan zij zelf weten, want zij dooden door hunne af keuring of spot, zonder er een nienw leven voor in de plaats te geven. Wanneer zij met de kennis en waarborg die zij zichzelve toeschrijven, opbou wend wilden werken en met raad en daad steunen, zouden zij heel veel goed kunnen doen in dit opzicht. Doch Unis leeft nog en wordt door stadgenooten zeer gewaardeerd. Moge zij dus nog zeer lang leven. Zij is het blijkbaar ten volle waard. Thans kom ik tot de herdenking van het Con certgebouw. Meu zal zeggen: Is vijf jaar niet wat kort? Wat mij betreft ik zou zeggen .? Neen! Wanneer een orkest in vijf jaar zulk een stand punt heeft weten in te nemen, waarom zou men dit dan niet dankbaar gedenken? Voor de oprichting van het Concertgebouw was ons orkettwezen (althans in de laatste jaren) niet wat het wezen moest. Na de stichting van den Park schouwburg, toen de aantrekkelijke Park-concerten ophielden, is er een tijdperk geweest dat de kunste naars zich zelf moesten vereenigen om dit orkest in stand te houden; dat was min of meer een lijdenstijdperk, voor zoover ik af en toe vernam. De oprichting van het Concertgebouw heeft ons een orkest verschaft, dat in veel opzichten het vroeger bestaande overtreft en heeft door de keuze van den heer Kes een kracht aangewonnen, die voor deze stichting van onberekenbaar nut bleek te zijn. Wij vragen thans niet: wat valt er nog te ver beteren, dit weet de leider evengoed als wij; doch wat is er in die vijf jaren tot stand gebracht. Dit Jwil ik thans alleen gedenken, en releveer dus met groote ingenomenheid hoe in die jaren (wat mij betreft kan ik alleen van de drie laatste jaren spreken) het gehalte, zoowel technisch als muzikaal, is vooruitgegaan, en hoe de heer Kes steeds het voorbeeld heeft gegeven van onverzwakte energie, die gevoegd bij zijne groote bekwaamheid heeft uitgewerkt, dat er veel meer is tot stand gebracht, dan men had kunnen vermoeden. Wie het oog slaat op het uitgebreide répertoire, dat de voornaamste werken omvat en het groot aantal nieuwere werken, moet erkennen, dat hier gestreefd en gearbeid is op buitengewone wijze. Wie op het voorlaatste concert het Scherzo: Lareine Mab uit Koméo el Juliette van Berlioz hoorde en zich vergast heeft aan den doorschijnenden klank van de strijkinstrumenten en de hooge vol komenheid die vooral in die groep bereikt is, waar deert, zal ook begrijpen dat zulke resultaten in zoo korten tijd sterker spreken dan alle loftuiting. Op dit herdenkingsfeest was hetzelfde programma gekozen als bij de opening van het Concertge bouw. Onder die werken bevind zich eene !>ymphonie van Villiers Stanford, een werk dat (zoover ik weet) in die vijf jaren niet meer was uitge voerd. Dit feit is ook sprekend, en na het hooren van deze symfonie kwam mij dit begrijpelijk voor. Hoewel er tal van interessante plaatsen zijn aan te wijzen, krijgt men nooit den indruk dat dit werk een geheel is. Meest alles (ook de soms vrij sterke AnUdnge) treedt in fragmentarische» vorm op. Het best voldeed nog in den tweeden satzj Allegro molte vivace het tweede deel met het zan gerige thema in D gr. t. dat door de verlaagde septieme een eigenaardigen kleur verkreeg. Ook het begin van het Andante met de harp ea fluit belooft, doch door de vele modulatiën en het voortdurend afbreken van de motieven, bleef dit gedeelte mij niet boeien. Doch waartoe verdere détails; daar is nog dikwijls gelegenheid toe. Mogen wij na vijf jaren weer kunnen getuigen dat het met deze stichting en met dit orkest steeds Excelsior is gegaan! Mej. van Rennes is aan velen onzer zeer bekend, hetzij persoonlijk, hetzij door baar liederen, die, wat het karakter betreft een bescheiden, doch wat den inhoud betreft, een belangrijke plaats in onze Ned. muziekliteratuur innemen. Deze dame heeft thans het voornemen opgevat, in verschillende plaatsen vau ons lacd hare liederen te gaan voordragen. Voorzeker een goede gedachte om ze meer bekend te maken. Bovendren is voor het guitige genre mej. van Rennes nu eenmaal eene unica. Wie kan zoo guitig kijken a's zij, terwijl zij zingt, en wie weet op vele kleine trekjes zulk een karakterestiek licht te lattn vallen? Bij haar treedt niet de zangeres, doch de vóórdraagster, de zegsttr op den voorgrond. Een specialiteit vroeg haar: Van wie hebt u toch les in de mimiek genomen? Van niemand, antwoordde zij. Wie mej. van Rennes dan ook persoonlijk kent, weet, dat de gelaatsuitdrukking bij haar altijd zeer sprekend is. Zij geeft zich ook in dit opzicht zooals zij is en niet zooals zij het heeft aangeleerd. Om die reden acht ik het zeer aan te bevelen, mej. van Rennes zelf hare liederen eens te hooren voordragen. Dit is tevens zeer leerzaam. Bij ons wordt vooral in geestige of lichte nommers nog zoo dikwijls te zwaar, te gewichtig gezongen. Hare voordrachten hadden groot succes. Er waren ook velen kinderen, die het meest genoten bij de kinderliedjes. Nu! dat mej. van Rennes dol op kinderen is, kan men aan hare liedjes wel merken, en dat de kinderen dol op hare liedjes zijn, getuigde het vuur waarmede zij applaudisseerden. De heeren S. van Adelberg en Gottfried Mann luisterden deze soiree op door soli, eene sonate en suite voor viool en piano, en de heer Mann bo vendien door de begeleiding van al de liederen. Beide kunstenaars mochten groote waardeering vinden voor hun spel, en dus twijfel ik niet, of de soirée's van mej. Van Rennes zullen ook in andere plaatsen veel bijval verwerven. VAN MlLLIGEN. tniinttiniiiiHiiuiitiiiiniiiiiiiiiiniiintiin Peter Iltisch Tschaikowski. De kunstwereld lijdt in den laatsten tijd groote verliezen. Moesten wij voor een paar weken mel ding maken van het overlijden vau een der meest beroemde Fransche componisten, thans is het een der begaafdste zonen van Rusland, die aan de kunst is ontvallen. Hij was een van die componisten, die vóór zij zich geheel aan de kunst gingen wijden, een we tenschappelijke opleiding hebben genoten. Zijn krachtige verbeelding kon echter geen vrede heb ben met de wetenschap alleen, zij dreef hem tot de kunst, en wel tot de toonkunst. Toen in 1862 het Conservatorium te St. Peters burg was opgericht, werd hij leerling vau Zaremba en Rubinstein. In drie jaar doorliep hij de klassen voor harmonieleer en compositie geheel, en werd na de bekroning van zijne cantate op Schiller's Ode An die Freude eervol ontslagen. Hij werd toen leeraar in de compositie aan het Conservatorium te Moskou, waarvan hij echter in 1878 zijn ontslag nam, teneinde kunstreizen door Europa te kunnen maken, doch ook omdat ziju zwakke gezondheid hem toen belette zich geheel aan die betrekking te kunnen wijden. Ware hij thans aiet onverwacht aan de cholera bezweken, wij zouden het voorrecht hebben gehad hem een zijner symphonieën te zien leiden in het Concertgebouw in het a.s. voorjaar. Tschaikowski's verhouding tot zijn leermeester Rubinstein is nooit recht vertrouwelijk geworden, Hij verhaalt zelf dat zijue verecring voor Ru binstein onbegrensd was: doch het mocht hem nooit gelukken in vriendschappelijke betrekking tot hem te komen. In een b-ief aan den schrijver van de Rubin stein- //biographie", Eugen Zabel schrijft hij: yln mijne jeugd brandde ik van verlangen een com ponist van naam te worden, en ik hoopte dat Rubinstein die toen reeds een zeer belangrijke plaats in de muzikale wereld innam, mij zou steu nen en helpen. Doch tot mijn spijt moet ik be kennen dat dit niet zoo was. Natuurlijk heeft hij mij nooit trachten nadeel te doen, daarvoor denkt hij te edel en bezit hij een te goed hart, doch nooit heeft hij tegenover mij zijne terughouding en welwillende onverschil ligheid willen afleggen. Dit heeft mij dikwijls zeer bedroefd. Ik vermoed dat hij van mijne muziek niet hield en dat mijn persoon hem niet sympa thiek was." Tschaikowski heeft nooit getracht de uiterste grenzen van zijne kunst te bereiken of te over schrijden. Het Russische karakter van zijne muziek is in hoofdzaak verkregen door het gebruik van de volksliederen van zijn land, ook schildert hij niet de wilde of droomerige tinten van het Rus sische karakter die aan de onmetelijke steppen doen denken; doch hij treft meer door natuurlijke zangerige inspiratie en hoewel men soms nog zou meenen dat de oude Dr. J ui is of de ambtenaar in hem ontwaakt, treft zijue muziek (vooral in de orkes trale werken) door rijkdom van uitdrukking en kleur. Hij heeft zes opera's: Wojewod, Vahoula de smid, Jeanne d'Ar f, Mazeppa, Oneamne, De gril ccm Oksane en verschillende balletten geschreven. Vooral zijne symphonische gedichten Romeo, de Storm, Francesc», di Bimini, Man/'recl, benevens strijkkwartetten, klavierconcerten, sonaten en symphonieën worden als zijne belangrijkste werken beschouwd. Hoewel hij reeds op 53-jarigen leeftijd overleed,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl