Historisch Archief 1877-1940
855
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
zonder slecht is geweest. Een der commissarissen
Verklaarde, dat hij de zaak niet al te best vertrouwd
had en al vroeger op controle der pauden bad
aangedrongen, maar deze controle zou afgestuit zij u
oj> de.... onmogelijkheid! De voornaamste com
missaris, mr. W aller, als getuige opgeroepen, was
wegens nietige reden niet verschenen. En de anderen
hadden hun postje blijkbaar ook maar als een
eerebaantje opgevat-i En toch was aan hunne goede
zorgen htt eigendom van duizenden armen toe
vertrouwd.
Intusschen zitten wij tengevolge van deze ge
schiedenis thans reeds een half jaar zonder lombard !
Hutitiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiitniiiiiii
i:
?>
Het Tooneel.
Door het Tivoli-gezelschap te Rotterdam en
het gezelschap-Chrispy n alhier werd by'na gelijk
tijdig Ibsen's Boamertholm ten tooneele gebracht.
osmersholm gaat bjj vele Ibsen-kenners en
Ibsenvereerders voor 's dichters meest diepzinnige
werk door. Of de twee directies er evenzoo over
denken en daarom tot de opvoering besloten, of
andere omstandigheden in het spel waren, ik weet
het niet. Dit alleen weet ik, dat men naar mijn
oordeel geen minder gelukkige keus uit de wer
ken van den beroemden Noor had knnnen doen.
Bosmersholm moge Ibsen's meestdiepzinnige schep
ping zijn, als drama schijnt het mij zijn minst
krachtige, als kunstwerk zyn minst overtui
gende en bevredigende. Als drama zyn minst
krachtige. Hiermede bedoel ik niet, dat het als
zoodanig gebrekkig of onbeholpen is. Integendeel.
Is men het met Ibsen eens, dat een drama
dient te spelen in het verleden, dat het een
aaneenschakeling van bekentenissen en onthul
lingen in dialoogvorm dient te zijn, dat de
personen moeten vertellen hoe hun karakter
zich vormde en ontwikkelde en wij deze vor
ming en ontwikkeling niet in dramatischen vorm
Toor oogen mogen zien, dan zal men
Rosmersholm een meesterstuk, dan zal men het uit het
oogpunt der techniek een wonder van kunstvaar
digheid en gpitsvondigheid moeten verklaren. De
kwestie ia echter of deze opvatting van het
drama een mooie en groote en vooral of zij,
waar het een onderwerp als dat van Bosmersholm
g«ldt, een gelukkige en aanbevelenswaardige is.
Dominee Rosmer op Rosmersholm heeft zich aan
de oude, orthodoxe levens- en wereldbeschouwing
zjjner familie ontworsteld en is met hart en ziel
yrjjgeest en vrijdenker geworden. Zyn bekee
ring was het werk van Rebecca West, een jonge
vrouw, die als verpleegster van Rosmer's thans
«verleden vrouw Beate op Rosmersholm kwam
en daar sedert is gebleven. Reeds tijdens het
leren van Beate was tusschen Rosmer en Beate
een nauwe band ontstaan, een band van vriend
schap, steunende op beider overeenstemming in
denjcen en oordeelen, een verwantschap der zie
len, een geestelijk huwelijk, waarby de zinnen
geen oogenblik medespraken. Na Beate's dood
zjj stortte zich in een aanval van waanzin (dit
laatste meent men ten minste) in de molenbeek
is in deze innige, doch reine verhouding geen ver
andering gekomen. Rosmer had den omkeer, die er
met hem heeft plaats gehad, niet wereldkundig ge
maakt. Hy' gaat hiertoe eerst over, als rector Kroll,
de broeder van Beate, een fanatiek orthodox
man, hem om z\jn hulp in den stry'd tegen de
steeds meer kracht en invloed winnende radicale
beginselen komt verzoeken. Hij verklaart, dat hij
niet langer aan de zy'de van Kroll staat, dat hij
met en door Beate een ruimer en vryer blik op
de wereld heeft gekregen, dat hij wil trachten
een beetje licht te ontsteken, waar zijn geslacht
de duisternis zoo lang heeft helpen bestendigen,
dat het voortaan zy'n levenstaak zal zijn de
menschen te adelen, ze beter, vrijer en oprechter te
maken. De rector is verbaasd en verontwaardigd,
doch weet wat hem te doen staat. Den volgenden
dag komt hy' terug en doet Rosmer eene
mededecling, die haar uitwerking niet mist. Beate was
hem, Kroll, fcrt voor haar dood komen bezoeken
en had in '^aar woorden laten doorschemeren,
dat zij zich zelf den dood zou geven, opdat
Rosmen en Rebecca met elkander zouden kunnen
trouwen. De ontdekking, dat hij hetzy dan
onbewust?Beate's dood veroorzaakte, breekt Ros
mer's kracht en moed, doet plotseling al zijn mooie
en groote plannen in duigen vallen. Hij zal niets
meer kunnen, niets meer vermogen. Zy'n vrije
levensbeschouwing zal hem niet baten, zal noch
hemzelven, noch iemand anders ten goede ko
men. Hij is een schuldig, een zondig, als zoo
danig een zwak en krachteloos man. Rebecca
begrypt, dat Rosmer verloren is, indien hij dit
bewustzijn van schuld met zich blyft voortslepen.
Zij zal hem redden. Zy bekent, dat zij en zij
alleen Beate in den dood dreef, dat zij haar deed
gelooven, dat haar dood voor Rosmer een
bevrgding zou zyn, dat zy zyn geluk in den weg stond,
zijn leven deed mislukken. Rosmer blijft niettegen
staande Rebecca's bekentenis aan
zijnschuldgelooven, aan zy'n macht tot iets nut, iemand ten zegen
te kunnen zyn twyfelen. Rebecca doet een laatste
poging. Om hem zy'n zelfvertrouwen te herge
ven, deelt zy hem mede, dat zijn macht grooter
is dan hy meent, dat hij tenminste iemand, dat
hij haar geadeld heeft, dat zij als een berekenende,
y'dele, zelfzuchtige vrouw op Rosmersholm kwam,
dat zij toen alles kon en durfde, waar het gold
haar doel te bereiken, doch dat de levensbe
schouwing der Rosmers haar kracht heeft gebro
ken, haar mensch en vrouw heeft gemaakt. »Doe
wat Beate gedaan heeft en ik zal u gelooven." Re
becca, deinst ook voor. dit uiterste niet terug,
doch nu begry'pt Rosmer, dat ook haar dood hem
nog geen rust zal geven, dat Beate niet slechts Re
becca, maar ook hem roept, dat zij tezamen moeten
boeten voor het ge m zij tezamen misdreven.
Hoe vaker men Bosmersholm leest, hoe meer
men den bouw, de inelkanderzetting, de verwik
keling en opeenvolging der tooneelen gaat waardee
ren en bewonderen. Ibsen is misschien nog geraffi
neerder technicus dan Sardou. Bosmersholm schijnt
my' nog volmaakter van techniek dan «Spoken". In
de onthulling van het verleden een zekerheid en
geleidely'kheid, een logica en aoodzakelykheid, die
verbluft en ontwapent. Elk bedrijf brengt iets
verder en juist zooveel verder, als moet en
mag. Het geheel sluit in elkander als een bus;
daar is geen hand, daar is geen speld tus
schen te kragen. Op hoe eenvoudige en vernuf
tige wijze weet Ibsen de belangstelling gaande te
houden. Ieder bedrijf eindigt met een
vraagteeken; ieder volgend geeft de oplossing van het
geen raadselachtig scheen, deelt mede waarnaar
men nieuwsgierig, maakt duidelijk waarover men
in het onzekere was! Hoe meesterlyk verstond
Ibsen de kunst door de weinige en korte uit-'
latingen van juffrouw Helseth over de witte paarden,
de familietradities van het geslacht Rosmer, enz.
aan het geheel een stemming van fataliteit en
unheimlichkeit, van naderend wee en onheil te
geven. Dat Bosmersholm niettegenstaande al deze
technische volmaaktheden als drama onaange
daan en als kunstwerk onvoldaan laat, kan ik
alleen hieruit verklaren, dat het als al Ibsen's
werken een v\jfde bedrijf in zooveel bedreven
is, dat het belangrijkste, wat er met de personen
heeft plaats gehad, achter hen ligt, wy hiervan geen
getuige zy'n, doch. het ons wordt medegedeeld. Het
belangrykste in de tragedie Rosmer-Rebecca is
voor mij zijn bevrijding en haar bekeering. Hoe
kreeg Rebecca zulk een invloed op Rosmer?
Hoe kwam Rosmer er toe de ideeën en begin
selen zy'ner familie ontrouw te worden. Deze
stryd, deze weifeling tusschen oud en nieuw is
het kritieke oogenblik in zy'n bestaan. En Re
becca? Hoe had die groote, die alles ongedaan
makende ommekeer in haar plaats ? Door welk een
samenloop van indrukken en aandoeningen werd
zij van de hartstochtelijk begeerende de innig
liefhebbende, van de berekende en baatzuchtige
de dienst- en offervaardige vrouw? Welk ziel
kundig proces had boeiender en indrukwekkender
kunnen zy'n dan dit? Hoe zal men Rosmer en
Rebecca begrijpen, indien deze twee grootste
momenten in hun leven, deze momenten, die de
verklaring voor al hun verder doen en laten in
zich sluiten, ons in ruwe en grove omtrekken,
zonder verklaring en verduidelijking, als een
fait accompli worden aangeboden? Bosmersholm is
Ibsen's diepzinnigste drama, het is mogelijk, ik
voor my zou het zijn duisterste drama willen
noemen en dit duistere niet als een deugd of
schoonheid willen beschouwen. Het is duister
tengevolge van Ibsen's eenzijdige en gebrekkige
opvatting van het drama, een opvatting, die hem
dwingt, zy'n personen in luttele oogenblikken
hun geheele leven te laten herleven. Deze
opvatting deed wonderen in «Spoken" en kon
dat doen, omdat het daar in de eerste plaats
een physiologisch conflict gold, een conflict,
waarbij men zich slechts kan neerleggen of
het op wetenschappelijke gronden moet 'kunnen
bestryden, deze opvatting is nergens verderfelijker
en meer misplaatst dan in Bosmersholm, omdat
hier de conflicten van zuiver psychologischen
aard zy'n en niet nauwkeurig en uitvoerig genoeg
ontleed en ontwikkeld hadden kunnen worden.
Wie het bovenstaande voor alles beschouwt als
een aanloopje tot de bekentenis, dat ik de finesses
van het drama niet heb begrepen, dien wil ik dit
gaarne toegeven, alleen zou ik er willen bijvoe
gen, dat hetgeen ik er van begrepen heb mij noch
aangedaan noch aangegrepen heeft, dat ik in Ros
mer zie een dweeper, een droomer, een wereldver
beteraar, die de menschen gaarne allen in engelen
zou willen herscheppen, doch het niet verder dan dit
willen brengt, die veel denkt, vrij wat praat en niets
doet, die door een rampzalig toeval het geloof aan
zijn macht om de menschen te verbeteren verliest en
ten einde raad in den dood zijn troost zoekt. »Dit is
de eeuwige strijd tusschen het willen en het kun
nen, tusschen de nieuwe, individueele en de
oude, overgeërfde ideeën", zeggen de tekstver
klaarders. Ik wil het gelooven, doch hoe komt
het dan, dat deze strijd in »Rosmersholm" mij
koud laat en in »Hamlet" of »Macbeth" mij mee
sleept en aangrijpt, hoe komt het dan, dat ik
geen oogenblik den indruk krijg dat de waarhe
den, die Rosmer verkondigt, bij zonder verrassend
of diepzinnig zijn en ik horribile dictu ! naar
ulo be or not to be'' en al die malle ouderwetsche
monologen ga terugverlangen? Hoe komt het?
Omdat ik het drama niet begry'p? Omdat het
niet goed werd gespeeld? (Ik geloof dit tenminste,
doch laat de beslissing in dezen gaarne aan
bevoegder rechters over. Ik voor my kreeg geen
oogenblik den indruk, dat de spelers meer en
beter deden dan den tekst zoo getrouw mogelijk
weergeven). Of, omdat er en dit is iets, wat
mij in by'na al Ibsen's werken treft tusschen den
inhoud van het drama en de bedoelingen van den
dichter een wanverhouding bestaat, dat men den
eerste kan waardeeren, doch dan geen oogen
voor de laatste heeft of wel zich door de laatste
kan laten boeien, doch dan van oordeel is, dat
de door den dichter gekozen fabelen te povere en
peuterige illustreering voor zijn gigantische
philosophie is?
H. J. MEHLER.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIHimillllllllllllllllllMIIÜIIIIIHIIMIIIIIIIIIIIIIimillllltlUÏM
Muziek In de hoofdstad.
Deze dagen zijn dagen van herinneringen en
terugblikken.
Voor mij ligt het programma van het concert
tot herdenking van het vijfjarig bestaan van het
Concertgebouw en eene uitnoodigmg tot bijwoning
van het honderdjarig bestaan van de
Orkest-Vereeniging Unis par les sonsdela mnsiqtte te Deventer.
Ik ken weinig zinspreuken van
muziek-vereenigingen, die zoo gelukkig gekozen zijn als boven
staande. Geen zelfverheffing, geen valsehe nede
righeid spreekt er uit, het is eenvoudig en waar
uitgedrukt.
Zulk een naam te vinden is /,het ei van Columbus".
Tot mijn leedwezen was ik niet in de gelegen
heid van de uitnoodiging (die ik op hoogen prijs
stel) van het Bestuur van Unis" (zooals alle
Dever.tenaren dit lichaam familiaar betitelen) gebruik te
maken; doch ik wil deze kroniek niet schrijven
zonder mijn gelukwensch aan Unis te hebben
gebracht.
Het honderdjarig jubiléis des te gewichtiger,
omdat de meeste dilettanten-orkesten, die men vroe
ger in bijna alle kleinere plaatsen en meer afgelegen
grootere plaatsen had, meestal ontmoedigd hebben
moeten zeggen: Laat ons eindigen.
Dit kon niet anders, want evenals bij de
Abscheidssymphonie van Haydn, werd het aantal mede
werkers gedurig kleiner, tot er te weinig overbleef
om nog van een orkest te kunnen spreken.
Hierin ligt iets weemoedigs.
Vroeger was iedere stad of ieder stadje trotsch
op haar orkest. Toen beijverden zich alle muziek
liefhebbers een instrument (blaas of strijkinstrument)
te leeren, waaraan behoefte bestond voor het orkest.
Het was geen ongewoon verschijnsel, dat bur
gemeester of wethouders (als zij muzikaal waren)
in het orkest trouw medewerkten, en daar de zaal
gevuld was met familie en vrienden van de wer
kende leden, was het succes steeds zeer groot.
Doch er kwam verandering.
De zoons wilden niet meer, zooals hun vaders
gedaan hadden, viool, violoneel, fluit of fagot leeren
spelen. De alles opslokkende minotaurus, de piano,
maakte zich van de opperheerschappij meester en
toen begon men in de orkestjes bedenkelijke hiaten
te bespeuren.
Een harmonium moest aanvullen wat er ontbrak
(zooals ik wel heb bijgewoond); met de beschikbare
instrumenten liet men ontbrekende partijen aanvul
len. Violisten moesten oboepartijen spelen; ik weet
zelfs van een plaats, die voor een twintigtal jaren
zeer rijk aan violoncellisten was, dat men de fagot,
hoorn en trombonepartijen door cellisten liet ver
vullen.
Toen was het al het rechte niet meer.
Sommige begonnen den spot met //ons orkestje"
te drijven, die opinie van enkelen, werd langza
merhand die van velen, (want wanneer men met
iets zich ingenomen toont, en er verheft zich eene
stem dat het niet veel waard is, durven velen hunne
opinie niet volhouden; zij zijn zoo bang dat men
denken zal dat zij geeu verstand van muziek hebben.)
Het is daarom een heuchelijk feit dat Unis
hoewel ook zij een langen winterslaap heeft gehad,
waaruit men vreesde dat zij niet meer zou op
staan zich weer heeft kunnen opheffen en
staande houden, dank zij de energie en kunstliefde
van de toenmalige en tegenwoordige bestuurderen
en directeuren. Unis gevoelt zich thans blijkbaar
gezond en vol levenslust. Ik acht dit een groot
voorrecht, want ik betreur het in veel opzichten
dat er zoo weinig dilet<atitenorkesten in het
leven zijn gebleven.
Al waren zulke uitvoeringen ook niet altijd
een hemelsch genot voor de toehoorders, zij waren
een voortreffelijke leerschool voor de medewer
kenden (wanneer de leider tenminste den tact be
zat geen te zwarj werken te kiezen) en dan konden
zij dikwijls aan matige eischem voldoen.
Natuurlijk heeft de ontwikkeling van de groote
orkesten aan die vereenigingen veel kwaad gedaan;
doch dit ware wellicht minder het geval geweest,
wanneer de meer ontwikkelde, ik bedoel eigenlijk
de -wijze, liefhebbers niet met zulke bedenkelijke
gezichten op die uitvoeringen gezeten hadden om
daarna in de pauze te verklaren :
Wanneer je, zooals ik, van tijd tot tijd in Am
sterdam of den Haag komt en daar zulke mooie
muziek hoort, kun je toch waarachtig met zulk
geknoei geen vrede hebben."
Zulke wijze mannen stichten meer kwaad dan
zij zelf weten, want zij dooden door hunne af
keuring of spot, zonder er een nienw leven voor in
de plaats te geven. Wanneer zij met de kennis
en waarborg die zij zichzelve toeschrijven, opbou
wend wilden werken en met raad en daad steunen,
zouden zij heel veel goed kunnen doen in dit
opzicht.
Doch Unis leeft nog en wordt door stadgenooten
zeer gewaardeerd. Moge zij dus nog zeer lang leven.
Zij is het blijkbaar ten volle waard.
Thans kom ik tot de herdenking van het Con
certgebouw.
Meu zal zeggen: Is vijf jaar niet wat kort?
Wat mij betreft ik zou zeggen .? Neen!
Wanneer een orkest in vijf jaar zulk een stand
punt heeft weten in te nemen, waarom zou men
dit dan niet dankbaar gedenken?
Voor de oprichting van het Concertgebouw was
ons orkettwezen (althans in de laatste jaren) niet wat
het wezen moest. Na de stichting van den Park
schouwburg, toen de aantrekkelijke Park-concerten
ophielden, is er een tijdperk geweest dat de kunste
naars zich zelf moesten vereenigen om dit orkest
in stand te houden; dat was min of meer een
lijdenstijdperk, voor zoover ik af en toe vernam.
De oprichting van het Concertgebouw heeft ons
een orkest verschaft, dat in veel opzichten het
vroeger bestaande overtreft en heeft door de keuze
van den heer Kes een kracht aangewonnen, die voor
deze stichting van onberekenbaar nut bleek te zijn.
Wij vragen thans niet: wat valt er nog te ver
beteren, dit weet de leider evengoed als wij; doch
wat is er in die vijf jaren tot stand gebracht.
Dit Jwil ik thans alleen gedenken, en releveer
dus met groote ingenomenheid hoe in die jaren
(wat mij betreft kan ik alleen van de drie laatste
jaren spreken) het gehalte, zoowel technisch als
muzikaal, is vooruitgegaan, en hoe de heer Kes
steeds het voorbeeld heeft gegeven van onverzwakte
energie, die gevoegd bij zijne groote bekwaamheid
heeft uitgewerkt, dat er veel meer is tot stand
gebracht, dan men had kunnen vermoeden.
Wie het oog slaat op het uitgebreide répertoire,
dat de voornaamste werken omvat en het groot
aantal nieuwere werken, moet erkennen, dat hier
gestreefd en gearbeid is op buitengewone wijze.
Wie op het voorlaatste concert het Scherzo:
Lareine Mab uit Koméo el Juliette van Berlioz hoorde
en zich vergast heeft aan den doorschijnenden
klank van de strijkinstrumenten en de hooge vol
komenheid die vooral in die groep bereikt is, waar
deert, zal ook begrijpen dat zulke resultaten in
zoo korten tijd sterker spreken dan alle loftuiting.
Op dit herdenkingsfeest was hetzelfde programma
gekozen als bij de opening van het Concertge
bouw. Onder die werken bevind zich eene
!>ymphonie van Villiers Stanford, een werk dat (zoover
ik weet) in die vijf jaren niet meer was uitge
voerd. Dit feit is ook sprekend, en na het hooren
van deze symfonie kwam mij dit begrijpelijk voor.
Hoewel er tal van interessante plaatsen zijn aan
te wijzen, krijgt men nooit den indruk dat dit werk
een geheel is. Meest alles (ook de soms vrij
sterke AnUdnge) treedt in fragmentarische»
vorm op.
Het best voldeed nog in den tweeden satzj
Allegro molte vivace het tweede deel met het zan
gerige thema in D gr. t. dat door de verlaagde
septieme een eigenaardigen kleur verkreeg.
Ook het begin van het Andante met de harp ea
fluit belooft, doch door de vele modulatiën en
het voortdurend afbreken van de motieven, bleef
dit gedeelte mij niet boeien. Doch waartoe
verdere détails; daar is nog dikwijls gelegenheid toe.
Mogen wij na vijf jaren weer kunnen getuigen
dat het met deze stichting en met dit orkest steeds
Excelsior is gegaan!
Mej. van Rennes is aan velen onzer zeer bekend,
hetzij persoonlijk, hetzij door baar liederen, die,
wat het karakter betreft een bescheiden, doch wat
den inhoud betreft, een belangrijke plaats in onze
Ned. muziekliteratuur innemen.
Deze dame heeft thans het voornemen opgevat,
in verschillende plaatsen vau ons lacd hare liederen
te gaan voordragen. Voorzeker een goede gedachte
om ze meer bekend te maken. Bovendren is voor
het guitige genre mej. van Rennes nu eenmaal
eene unica.
Wie kan zoo guitig kijken a's zij, terwijl zij
zingt, en wie weet op vele kleine trekjes zulk een
karakterestiek licht te lattn vallen?
Bij haar treedt niet de zangeres, doch de
vóórdraagster, de zegsttr op den voorgrond.
Een specialiteit vroeg haar: Van wie hebt u toch
les in de mimiek genomen?
Van niemand, antwoordde zij.
Wie mej. van Rennes dan ook persoonlijk kent,
weet, dat de gelaatsuitdrukking bij haar altijd zeer
sprekend is. Zij geeft zich ook in dit opzicht zooals
zij is en niet zooals zij het heeft aangeleerd.
Om die reden acht ik het zeer aan te bevelen,
mej. van Rennes zelf hare liederen eens te hooren
voordragen. Dit is tevens zeer leerzaam. Bij ons
wordt vooral in geestige of lichte nommers nog
zoo dikwijls te zwaar, te gewichtig gezongen.
Hare voordrachten hadden groot succes. Er
waren ook velen kinderen, die het meest genoten
bij de kinderliedjes.
Nu! dat mej. van Rennes dol op kinderen is,
kan men aan hare liedjes wel merken, en dat de
kinderen dol op hare liedjes zijn, getuigde het
vuur waarmede zij applaudisseerden.
De heeren S. van Adelberg en Gottfried Mann
luisterden deze soiree op door soli, eene sonate en
suite voor viool en piano, en de heer Mann bo
vendien door de begeleiding van al de liederen.
Beide kunstenaars mochten groote waardeering
vinden voor hun spel, en dus twijfel ik niet, of
de soirée's van mej. Van Rennes zullen ook in
andere plaatsen veel bijval verwerven.
VAN MlLLIGEN.
tniinttiniiiiHiiuiitiiiiniiiiiiiiiiniiintiin
Peter Iltisch Tschaikowski.
De kunstwereld lijdt in den laatsten tijd groote
verliezen. Moesten wij voor een paar weken mel
ding maken van het overlijden vau een der meest
beroemde Fransche componisten, thans is het een
der begaafdste zonen van Rusland, die aan de
kunst is ontvallen.
Hij was een van die componisten, die vóór zij
zich geheel aan de kunst gingen wijden, een we
tenschappelijke opleiding hebben genoten. Zijn
krachtige verbeelding kon echter geen vrede heb
ben met de wetenschap alleen, zij dreef hem tot
de kunst, en wel tot de toonkunst.
Toen in 1862 het Conservatorium te St. Peters
burg was opgericht, werd hij leerling vau Zaremba
en Rubinstein. In drie jaar doorliep hij de klassen
voor harmonieleer en compositie geheel, en werd
na de bekroning van zijne cantate op Schiller's
Ode An die Freude eervol ontslagen.
Hij werd toen leeraar in de compositie aan het
Conservatorium te Moskou, waarvan hij echter in
1878 zijn ontslag nam, teneinde kunstreizen door
Europa te kunnen maken, doch ook omdat ziju
zwakke gezondheid hem toen belette zich geheel
aan die betrekking te kunnen wijden.
Ware hij thans aiet onverwacht aan de cholera
bezweken, wij zouden het voorrecht hebben gehad
hem een zijner symphonieën te zien leiden in het
Concertgebouw in het a.s. voorjaar.
Tschaikowski's verhouding tot zijn leermeester
Rubinstein is nooit recht vertrouwelijk geworden,
Hij verhaalt zelf dat zijue verecring voor Ru
binstein onbegrensd was: doch het mocht hem nooit
gelukken in vriendschappelijke betrekking tot hem
te komen.
In een b-ief aan den schrijver van de Rubin
stein- //biographie", Eugen Zabel schrijft hij: yln
mijne jeugd brandde ik van verlangen een com
ponist van naam te worden, en ik hoopte dat
Rubinstein die toen reeds een zeer belangrijke
plaats in de muzikale wereld innam, mij zou steu
nen en helpen. Doch tot mijn spijt moet ik be
kennen dat dit niet zoo was.
Natuurlijk heeft hij mij nooit trachten nadeel
te doen, daarvoor denkt hij te edel en bezit hij
een te goed hart, doch nooit heeft hij tegenover
mij zijne terughouding en welwillende onverschil
ligheid willen afleggen. Dit heeft mij dikwijls zeer
bedroefd. Ik vermoed dat hij van mijne muziek
niet hield en dat mijn persoon hem niet sympa
thiek was."
Tschaikowski heeft nooit getracht de uiterste
grenzen van zijne kunst te bereiken of te over
schrijden. Het Russische karakter van zijne muziek
is in hoofdzaak verkregen door het gebruik van
de volksliederen van zijn land, ook schildert hij
niet de wilde of droomerige tinten van het Rus
sische karakter die aan de onmetelijke steppen
doen denken; doch hij treft meer door natuurlijke
zangerige inspiratie en hoewel men soms nog zou
meenen dat de oude Dr. J ui is of de ambtenaar in
hem ontwaakt, treft zijue muziek (vooral in de orkes
trale werken) door rijkdom van uitdrukking en kleur.
Hij heeft zes opera's: Wojewod, Vahoula de smid,
Jeanne d'Ar f, Mazeppa, Oneamne, De gril ccm Oksane
en verschillende balletten geschreven. Vooral zijne
symphonische gedichten Romeo, de Storm, Francesc»,
di Bimini, Man/'recl, benevens strijkkwartetten,
klavierconcerten, sonaten en symphonieën worden als
zijne belangrijkste werken beschouwd.
Hoewel hij reeds op 53-jarigen leeftijd overleed,