Historisch Archief 1877-1940
AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 855
L
ieeft hij meer dan driehonderd werken gecomponeerd.
Zijn dood beeft hem belet zijn laatste groote
ireirk,_eeue opera: De Courtisane, te voltooien. De
text is ontleend aan een Tndische stof, die aan
Goethe's Der Gott und die Bajadere herinnert.
Zijne muziek getuigt meer van een schitterenden
geest dan vel van een diep gevoelend gemoed,
toch wist hij voor alle toestanden, de liefde, de
vreugde, den hartstocht, een passend karakter en
rijke en sprekende kleuren te vinden.
Zijne verken zullen nog niet spoedig vergeten
, worden.
Hedenavond wordt in het Concertgebouw de e
«ympbonie van Tschaikowski uitgevoerd.
v. M.
Handschriften van Beethoven. De be
kende Weener kunstvriend en verzamelaar dr.
G. v. Juriéheeft kort geleden verscheidene hand
schriften van Beethoven aangekocht, die van groot
belang zjjn. Van 't meeste belang is het ontwerp
voor het melodrama in de tweede acte van Fidelio.
Gedachten over den bouw van Fuga's, op een
groot papier met potlood geschreven, sluiten zich
? hierbjj aan. Eindelijk vermeldt men een brief
van Beethoven aan Schre|jvogel (West>een
schr|jven, dat zich door zjjn weiwillenden toon
voordeelig van de vele bekende brieven van den
maestro onderscheidt. Dr. v. Jnriéheeft de
wetenschappelyke bewerking vin deze handschriften
' -aan de$ Beethoven-kenner dr. Ph. v. Frimmel te
Weenen toevertrouwd!
Het stuk Der Talisman, van Ludwig Fulda, dat
t» Berljjn sedert Januari gespeeld wordt, heeft
de TOrige week te Weenen z\jn première gehad,
met veel succes. M?n heeft er zich echter
vrooIjjk gemaakt over eene aantrekkelijkheid der
censuur. In het derde bedryf verschijnt de ko
ning, die een talisman, het tooverkleed, meent te
dragen (naar het sprookje van Andersen), in een wit
z|jden négligévoor het verzamelde volk, en ter
wijl de huichelachtige hovelingen het prachtige
kroningsgewaad pryzen, verzekert een eenvoudig
natuurkind, Rita, vrijmoedig, dat de koning niets
aanheeft. De 'koning wordt vertoornd, en het
meisje zegt:
Wie kann, o Herr, dich das so sehr erbosen ?
Du bleibst ein Eönig auch in Unterhosen.
In Berl|jn had men dat niet erg gevonden;
te. Weenen veranderde men het in
»Unterkleidern", en het zonderlinge rijm wekte onder het
publiek, waar al spoedig het bericht verspreid
was, veel vrool|jkheid. De Censuur besloot hier
aan een eind te maken, en kapte de passage
maar geheel. De Koning mag dus noch in
»ond«broeV'. noch in »onderkleeren" boos worden.
DéDuitsche bladen maken er gekheid over en
stelten allerlei varianten voor; de Frankfurter had :
Wenn auch das Kleid ist nicht visible,
Du bleibst ein König, auch in Inexpressibles!
Het Berliner Tagéblatt geeft verschillende vari
anten:
»Wicr .kamt, o Herr, Dich. das so sehr
zerschmettern,
" Du bleibst ein König selbst in Feigenblattern."
»Wie kann, -o Herr, Dich das so sehr beleid'gen,
Du bleibst ein König selbst im Badekleid'chen."
»Du bleibst ein König, warum Dich erregen,
Allein bekleidet mit dem blanken Degen."
»Sprich nicht im Zorn zu Deinem Knecht:
»verdamm' Se",
Du bleibst ein König auch im Unterwammse.''
Madame Sans-Gêne, het langverwachte stuk
Tau Sardou (en Moreau) is een volkomen succes ge
weest. Het is een historische vaudeville, meer
vaudeville dan historisch, een opeenvolging van pikante
en pittoreske topneeltjes, door een niet al te ge
lukkige Sardou-intrige bijeengehouden. Hoofdper
soon van het drama is de Marèchak Lefebvre, de
gewezen waschvrouw Cathérine Herscher; verder
treden op Napoleon, een meer intieme Napoleon,
de Napoleon uit de mémoires van mevrouw de
Rémusat, zijn zusters Pauline en Elisa, Fouché,
Lefebvre, graaf van Neipperg, enz. Iii het voor
spel is Cathérine nog waschvrouw. Het speelt in
haar winkel op den dag van de inneming der
Bastille. Dank zij een mooi jalousie-tooneeltje
tusschen Cathérine en Lefebvre (iij heeft den gewon
den Neipperg in haar kamer een schuilplaats ge
geven), dank zij Sardou's ongeëvenaarde
tooneelkennis en vindingrijkheid, had dit reeds dadelijk groot
succes. In het eerste bedrijf (1811) is Cathérine
marechale, doch een maréchale, die haar
waschvrouwmanieren heeft behouden. Sardou heeft hier ter wille
van goedkoope aardigheden en banale effecten over
dreven. Cathérine geeft een partij, krijgt twist met
Pauline en Elisa, en zegt dezen op wat al te openhar
tige wijze de waarheid. Het tweede bedrijf speelt in
Napoleon's kabinet en bevat een paar heel mooie
en dankbare tooneeltjes. De zusters komen zich
bij den keizer beklagen; deze is in een kwade
luim ; de familie windt zich op; Pauline en Elisa
? gaan ongemerkt haar geliefkoosd Corsikaanseh
patois gebruiken. Napoleon volgt haar voorbeeld.
Dit tooneel viel bijzonder in smaak. Evenzeer
een volgend tusschen Napoleon en Cathérine,
waarin ae keizer de ongemanierde maréchale on
derhanden zal nemen, doch deze hem te slim af
is, hem er aan herinnert, dat hij haar uit de
dagen, dat hij eenvoudig luitenant en zij wasch
vrouw was, nog trois Napoléons" schuldig is
en bekent, dat zij hem toen een beetje lief bad,
doch hij dit niet bemerkte. Het vervolg, een ver
standhouding tusschen Marie Louise en van Neip
perg, door Napoleon ontdekt, vertegenwoordigt het
meest dramatische, doch minst iuteressante en
origineele gedeelte van het drama. De kostumen,
decoratieven en requisieten worden als wonderen
van pracht en goeden smaak geprezen. De regie
was door Sardou zelf geregeld en dus boven allen
lof verheven. De vertolking liet weinig of niets
te wenschen over; Réjane was Cathérine en dit
zou reeds voldoende zijn geweest om het succes
te verzekeren.
H. J. M.
Massenet schrift thans eene opera voor Sir
, Augustus Harris, den directeur van Covent
Garden-Theatre te Londen. De tekst is door Jules
Claretie getrokken uit eene novelle van hem
zelven, La Navarraise; de hoofdrol zal gezongen
worden door Mad. Emma Calvé, die in de vol
gende seakson te Londen zal optreden.
De Opéra- Comique te Parijs heeft een nieuwe
opera aangenomen van Théodore Dubois, Xavière;
het libretto wordt door Louis Gallet uit een
roman van Ferdinand Fabre getrokken.
Mlle Richard, van de Groote Opera, gaat na
Nieuwjaar naar St. Petersburg, met den tenor
van Dyck; zij zullen er optreden in Samson et
Dalüa, Sigurd en Marie Magdeleine.
Te Karlsruhe is de eerste van eene reeks
historische opera-avonden gehouden; opgevoerd
werden Die Magd als Herrin van Pergolese,
Der Portugiesische Gasthof van Cherubini, en
Der Liebestrank van Donizetti. Het tweede van
de drie werken viel weinig in den smaak, de
beide anderen des te meer.
De Turksche gezant te Londen bracht dezer
dagen plotseling een bezoek b|j de minister van
Buitenlandsche Zaken, Lord Rosebery.
RugtemPacha was namelijk den vorigen avond in het
Gaiety Theatre geweest, en had er een nieuwe
burlesque, Don Juan, zien spelen, waarin »de
sultan van Turkije" voorkwam op weinig eer
biedwekkende w\jze flirtend met zijn odalisken.
De gezant achtte dit beleedigend voor het
hoofd eener bevriende mogendheid, en stond
erop, dat eene verandering in het stuk gebracht
werd. Men veranderde nu den sultan in een
pacha, en deze Oostersche quaestie was uit de
wereld; de vrede van Europa was hersteld.
De heer W. J. Oorver, Heerengracht 210, is
voornemens, een zeer by zonderen piano-cursus
te openen, uitsluitend voor volwassenen. Hy
stelt zich voor: Ie Het houden van
voordrachts-byeenkomsten, waarop de deelnemers
stukken zullen voordragen, toegelicht door op
merkingen van den leeraar, betreffende de
aesthetiek. 2e Het geven van kamermuziek-uitvoe
ringen, waarop de heer Oorver en andere artisten
zich zullen doen hooren. 3e De mededeeling
van geschiedkundige en biografische bijzonder
heden. De lessen zullen een paar uren duren,
telkens met niet meer dan vijf deelnemers.
IIIIHIIIIIIIIIIIIIItllllUtlllllllHllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllIlllllllllllllllltlf
In den tuin van het Louvre werd deze week
een monument onthuld ter eere van Raffet. Het
zeer artistieke beeld is van Frémiet den maker
van het mooie monument voor Jeanne d'Are,
en bestaat uit eene buste van den kunstenaar o.p
een granieten zuil, met een tropee van ;drp
vlaggen, die de Republiek, het Eerste Keizerrijk
en de regeering van Louis Philippe voorstellen.
Om de stokken van deze vlaggen is een lauwer
krans en een harnas, waarin een gat van een
kanonskogel. Het is gemaakt naar eea kuras in
het Musée de l'artillerie, dat aan een jong
karabinier, Fauveau, die bij Waterloo viel, toebehoort.
De groote bronzen figuur aan den voet van het
piedestal stelt een van Raffet's meesterstukken
voor, de Béveille, een tamboer van de fuseliers
der Garde in 1806.
Te Krakau is de bekende Poolsche historie
schilder Jan Matejko overleden, eerst 56 jaar oud.
Hij schilderde enkel Poolscbe onderwerpen, zoodat
zijn stukken, Prediking, van den Jezuïet Szarqa voor
den Rijksdag te Krakau; J)e Alchimist Sendzivoi
voor Siffismund III; Stephen Bathory ia het Kamp
van Wielki Lttki, enz., als zij in het buitenland
tentoongesteld werden, gewoonlijk een geheele
brochare ter uitlegging noodig hadden, en niet al
het succes genoten, dat zij verdienden. Hierdoor
verbitterd, trok Matejko zich reeds jong in Polen
terug, en stierf er als directeur van de Kunstaca
demie te Krakau.
B|j de firma E. J. van Wisselingh & Co.,
Kalverstraat, is geëxposeerd een schilderij van A.
Palamedesz (begin 17e eeuw) voorstellende een
Stilleven met eene figuur.
Aan den heer J. F. N. te B.
Wordt er voor den hemel een extra-editie van
het Weekblad de Amsterdammer gedrukt ? een ge
zuiverde editie: alle ondeugende p'.aten zijn weg
gelaten, en in plaats van het gepruttel van
Brommeijer en de prises van den Snuifjesman staan er
op de zevende pagina aanhalingen uit de Ethische
Fragmenten van dr. Ritter?
Ik stel die vraag aan u, omdat u corresponden
ten in de oorden der gelukzaligen schijnt te heb
ben en ik kom tot die vraag, omdat er in de
hemelsche Amsterdammer ook aan den inhoud van
mijn stuk iets veranderd sehijnt te zijn. Wie hier
op aarde Ranke heette, haalt althans zoo het
schijnt uit mijn artikel zinsneden aan, die wel
in de inaugureele oratie van prof. Blok, maar niet
in mijn stuk voorkomen. Maar ik wil aannemen,
dat Ranke die eatreerede van buiten kent en dus
uit zijn geheugen citeert. Vreemder is het, dat hij
mij woorden in den mond legt, die ik mij niet
herinner gesproken te hebben. Kernkamp wil de
wetten van Darwin toepassen; hij zoekt wetten in
de geschiedenis." Toen ik dat la«, ben ik werkelijk
aau het zoeken gegaan, of ik die woorden in mijn
artikel had gebruikt maar gevonden heb ik niet.
De hemel is immera wel de plaats van
handeling in uw stuk? Ik begon daaraan te twijfelen,
toen Ranke zei dat ze //hier" de democraten wel
bekeeren. Als Ranke van //hier" spreekt, dient hij
wel den hemel te bedoelen, maar komen daar
dan ook demoeraten ? en als zij er komen, worden
zij dan zelfs daar lastig gevallen met pogingen om
hen te bekeeren ? Dit zou een reden kunnen zijn
om voor de poort te blijven staan. Slaat //hier"
dan op Duitschland ? of was Ranke en u met
hem in Nederland verdwaald ? Want daar
probeeren ze het nog wel, of er ook democraten zijn,
die niet vast in hunne schoenen staan. Maar dan
is het erg ondeugend van Ranke, om te maken
dat een mensch niet weet of hij in Nederland dan
wel in deu hemel is.
U vindt nu zeker wel goed, dat ik den hemel
den hemel laat, en mij verwijder uit streken, waar
ik mij minder tehuis gevoel. Liever dan een gat
in de lucht te slaan, door naar de schimmen van
Darwin en Ranke te grijpen, zal ik den heer J.
F. N. te voorschijn halen uit de hemelsche wolk,
waarachter hij zich verbergt.
Laat mij dan onze aardsche conversatie beginnen
met de mededeeling, dat ik het in vele opzichten
volmaakt met u eens ben wat geen kwaad
begin is voor een dispuut, maar nog beter einde.
Aangevallen heb ik mij maar zelden gevoeld onder
de lezing van uw stuk. Als belangstellend toe
schouwer heb ik gezien naar de slagen, die u
toedeelt aan den door het Darwinisme bezetene,
die door de geschiedenis rondwaart om naar wetten
te zoeken", en die geen rust zal vinden voor hij
alle //wetten" van Darwin en nog andere boven
dien heeft «.toegepast". Voortreffelijk vind ik uw
raad, dat de historie haar eigen weg gaan en niet
met vreemde woorden, als Darwinisme, moet
scbermen. Aan mijn wand gegrift staat uw gulden uit
spraak: ,De historie moet uit eigen feiten, en
niets dan feiten, haar eigen wetten trachten te
vinden."
Niet recht duidelijk is het mij echter, hoe mijn
artikel u aanleiding heeft gegeven tot deze ver
maningen. Kunt u mij ook verkeerd begrepen
hebben ? (Dit behoort ook bij een dispuut). En
mag ik dan mijne bedoeling eens naderverklaren ?
Prof. Kramer had zich erg ongunstig uitgelaten
over hen, die ook in de geschiedenis van de
menschenmaatschappij wetten meenden op te merken.
//Van dergelijke regelen" dus schrijft hij
//kan in de menschenwereld sprake zijn voor zoover
men den mensch als dierlijk organisme beschouwt,
doch in zijn oneindig veelvuldige handelingen in
de samenleving" (de historie was toen voor prof.
Kr. nog geschiedenis van de samenleving) ver
toont zich de macht van het individu zoo sterk,
dat gelijkheid van omstandigheden zoo goed als
nooit of nergens bestaat."
Dat vond ik wat kras gezegd. En ik waagde
het als mijne meening uit te spreken, dat Z.H 61.
een weinig overdreef, en het aantal gevallen,
waarin zich ook in de geschiedenis der samen
leving gelijkheid van omstandigheden voordoet, te
gering schatte, Vervolgens haalde ik eenige regels
uit de oratie van prof. Blok aan, waaruit blijkt
dat ook hij van wetten in de geschiedenis spreekt.
Of dat nu wetten waren van Darwin of van een
ander, dat deed er in dit geval niets toe. 't Was
ook geen bewijs, dat prof. Kiatner ongelijk had,
want het komt wel meer voor dat de eene pro
fessor den anderen tegenspreekt en toch gelijk
heeft. Wat ik meende, had ik b.v. ook zoo kunnen
reggen: Spreekt u niet al te boud, prof. Kramer?
Zou u de zaak nog niet eens in overweging nemen?"
Maar ik begreep wel, dat prof. Kramer zou
kunnen antwoorden: //Mijnhooggeachteambgenoot
'uit Groningen beweert wel, dat hij die wetten
gevonden heeft, maar hij bewijst het niet" d.w.z.
hij noemt geen feiten, warruit hij die wetten
hedft afgeleid. Dat prof. Blok dit wel zou kun
nen wie weet wat hij nog doet? geloof ik
gaarne. Maar in zijne rede heeft hij het onnoodig
gevonden die bewijzen aaa te brengen. En zoo
lang die ontbreken, behoeft niemand zich te laten
overtuigen.
Daarom herinnerde ik aan Fruin's studie over
het burgemeesterschap van Amsterdam. Toen prof.
Fruin zich met dat onderzoek bezig hield, zal hij
wel niet plaats genomen hebben voor zijne schrijf
tafel met het plaa om een wet te gaan ontdekken
in de geschiedenis. Maar hij zag hoe het samenstel
der stedelijke regeering zich ontwikkelde uit den
eenvoudigen grondvorm van het bestuur van schout
en schepenen; hoe de schepenen niet langer al het
regeeringswerk afkonden, en zich daarom mede
arbeiders kozen: burgemeesteren, die straks allen
admiuistratieven arbeid van de schepenen over
namen ; hoe gaandeweg, naarmate de tijd vorderde,
de steden zich uitbreidden en het gemeenteleven
meer bescherming behoefde, de drang tot splitsing
van de omvangrijke taak der burgemeesteren ge
durig sterker werd; hoe naast hen gaandeweg
andere meesters opkwamen, met een gedeelte van
hun werkzaamheid belast: weesmeesters,
vestmeesters, tresoriers. Telkens dus nieuwe organen
voor de zich steeds vermeerderende functiëu.
En naar aanleiding van die feiten schreef prof.
Fruin, dat elk later samenstel van stadsregeering
zich uit den grondvorm van hst middeleeuwscho
bestuur van schout en schepenen ontwikkeld heeft
volgens de wet, door Herbert Spencer aangewezen :
onder de inwerking der omstandigheden vormen
zich voor de verschillende functiën verschillende
organen; het lichaam wordt allengs meer samen
gesteld en tevens in zijn deelen meer onderscheiden.
V^ie nu, zoo daelit ik, dit glasheldere betoog
leest, die zal zich nog wel eens bedenken vóór
hij blijft volhouden, dat de philosophie der ge
schiedenis gewoonlijk van aprioristische denkbeelden
uitgaat, wie vraagt naar historische feiten, waarop
de wetten berusten, vindt hier al vast een ant
woord.
En nu ik mijn gedachtengang bij het schrijven
van dit gedeelte van mijn vorig artikel nog eens
b nagedacht, kom ik alweer tot de conclusie:
Wie hieruit nu afleidt, dat ik een maniaqur, ban
van het Darwinisme, die maakt 7,ich toch wat
gauw ongerust.
Met deze verklaring van mijne bedoeling zal
ik nu wel verspeeld licbben den lof van scherp
zinnigheid, mij door u toegebracht, ortulat u
meende dat ook ik wel inzag hoe die wetten
maar Sehlagwörter waren. Dit is wel jammer voor
mij. Maar houd mij de opmerking ten goede
was het ook niet wat zonderling van u, mij scherp
zinnig te noemen, omdat gij gelooft dat ik het
eigenlijk toch met u eens was?
Dat ik een beeld van Fruin als wet in mijn
ak laat gelden, omdat Fruin zelf in zijne gelij
kenis van de wet van Spencer spreekt, zal een
bewijs zijn van mijne verslaafdheid aan de natuur
wetenschap, die zoo in de mode is. Een gelijkenis
heb ik in het artikel van prof. Fruiu ook bespeurd,
maar een andere dan u; u is in de war gekomen
door het woordje gelijk", waarmede de door mij
aangehaalde periode begint. Professor Fruin rede
neert zoo: In het levende lichaam is de cel de
kiem, waaruit zich het organisme vormt. Uit het
eenvoudige middeleeuwsche stadsbestuur ontwik
kelde zich de later zoo samengestelde stadsregee
ring. Beide ontwikkelingsprocessen zijn aan elkaar
gelijk. Beide hebben plaats volgens de wet van
Spencer, enz. In deze redeneering nu kan men
het middeleeuwsche stadsbestuur vergelijken met
de cel, de later stedelijke regeering met het orga
nisme van het lichaam. Maar daarmede houdt de
//gelijkenis" dan ook op. Tusschen de ontwikke
lingsprocessen en daarom is het hier te doen
bestaat geen //gelijkenis", maar zij zijn geheel
dezelfde.
Trouwens, prof. Fruin zal wel geweten hebben,
dat de theorie van Spencer, naar de bedoeling van
dezen wijsgeer, niet alleen geldt voor nen mensch
als individu, maar ook voor de politieke en maat
schappelijke geschiedenis van het menschdom. En
het verwondert mij, dat u, die zoo goed thuis
schijnt te zijn in de geschriften van Darwin, on
bekend is met het feit, dat men Spencer'» theorie
niet langs een omweg //toepasselijk'1 behoeft te
maken voor ^de geschiedenis. Heeft niet Spencer
geschreven (vergun mij de mooie Fransche verta
ling aan te halen, den origineelen tekst heb ik
niet bij de hand): //La loi du développement
organique, découverte par les physiologistes allemands,
est la loi de tout développement. Le passage du
simple au complexe, a travers les différenciations
successives, est visible et dans les premiers
changements de l'univers, autant que Ie raisonnement
nous permet d'y remonter, et dans les
changements les plus anciens que l'induction peut d
montrer; il est visible dans l'évolution géologique
et dans celle de la formation des climats, comme
dans celle de tont organisme particulier qui se
trouve a la surface de la terre; il est visible dans
l'évolution de l'humanité, soit qu'on regarde les
individus civilisés ou les races qui s'agrègent;
il est visible dans l'évolution de la société, en ce
qui concerne son organisation, tant palitique que
religieuse et conomique; il est visibfe enfin dans
l'évolution de tous ces produits de l'activit
humaine, concrete et abstraite, en nombre infini,
qui forment Ie milieu ou nous vivons
quotidieunement.".
Ik trek haastig mijn voet terug van het terrein,
dat ik niet wilde betreden. Prof, Fruin is beter
uitlegger van zijne eigen woorden dan ik. Ook
zult gij niet van mij verwachten dht ik den band
schoen, aan prof. Blok toegeworpen, opraap; te
meer niet, omdat gij ook zinsneden uit Blok's rede
critiseert, die door mij niet zijn aangehaald. Of
de Groninger hoogleeraar veel lust zal hebben om,
na negen jaar, nog eens een polemiek te beginnen
over zijne intrede, meen ik te mogen betwijfelen.
Is echter het gesprek t isschen Darwin en Ranke
slechts een middel geweest om, voor uw deel, mede
de aandacht er op te vis^igen, dat de intreerede
van prof. Kramer haast een doorfoopende bestrijding
is van Blok's oratie, dan juioh ik het verschijnen
van uw stuk nog meer toe dan ik al doe. Bij
onze schermutseling vlogen de jassen al gauw
op den grond, en wij kunnen niet verwachten dat
de Groninger en Utrechtsche hoogleeraar hunne
toga zullen uittrekken om in hunne hemdsmouwen
een partij te gaan schermen. Maar, zoo zij dan
al niet op het vechtterrein van de Amsterdammer
willen komen daar zijn, Godlof! nog acade
mische wapenen, daar is nog een academische stijl,
daar zijn nog academische betoogen en daar
ben ik wel een beetje nieuwsgierig naar.
Utrecht. G. W. KEKNKAMP.
Deze week vierde Jonas Lie, de voortreffelijke
Noorsche volksdichter en romanschrijver, zijn
zestigsten verjaardag. Eerst op zijn 37ste jaar
begon hij te schrijven; zijn eerste werk was
ook dadelijk een zeer opmerkelijk boek, Den
Fremsynte (De Clairvoyant), het verscheen in
1870. Jonas Lie verstaat uitnemend de eigen
aardige natuur, het diepe, vreemde karakter van
zijn landslieden te schilderen. Hij is daarenbo
ven, een uitzondering onder de vele Noorsche
schrijvers, duidelijk en helder. Een aantal
bundels vertellingen en verscheidene romans
volgden; Kutlanrf, Gaa pnn, Livsslaoen, later
Rommandorens Dottre, Muisa Jon) en Trold be
vestigden steeds zijn naam.
Een paar drama's, Faus'ina Strozzi en
Grabow's Kat, vielen niet in den smaak.
De jongst verschenen nummers van
Warendorfs Novellen-bibliotheek zijn O.ize Schutterij
door Conrad Van der Liede, en Roe-wungen van
Mevr. Ahn?de Jongh.
De firma W. P- van Stockum en Zoon, Bui
tenhof 36 te 's Gravenhage, heeft haren catalogus
No. 3 van fraaie en zeldzame oude boeken ver
zonden, tegen bijgevoegde prijzen bij haar ver
krijgbaar. De catalogus is zeer uitgewerkt en
moet voor den liefhebber van curieuze oude
uitgaven iets zijn om te watertanden.
De November-aflevering van Gouverneur'^ Oude
Huiswi'nd heeeft aan oorspronkelijke stukken:
Fokko Ros, Ein lied van spoken..
Zaterdag 18 November te 3 uur wordt een cur
sus »Eerste Hulp bij Ongelukken" door Dr. C.
15. Tilanus in de Gehoorzaal van het Gebouw
der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen geopend.
Sedert eenigen tijd verschijnen bij de firma
Scliillemans en Van Belkum te Zutphen de tivee
bekende tijdschriften »Voor de Kinderkamer" en
»Voor 't Jonge Volkje," beide onder redactie van
P. Louwerse.
Het kwam den uitgevers wenschelijk voor, die
twee tijdschriften door een derde aan te vullen,
waardoor een geleidelijke overgang van »Voor
de Kinderkamer" tot »Voor 't Jonge Volkje"
wordt verkregen.
Het nieuwe tijdschrift, onder den titel De
Kindtrivereld zal ook verschijnen onder redactie van
den heer P. Louwerse, wiens naam als schrijver
voor de jeugd bij allen, die tot de kinderwereld
in betrekking staan, zoo welbekend is.