De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 12 november pagina 4

12 november 1893 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 855 L ieeft hij meer dan driehonderd werken gecomponeerd. Zijn dood beeft hem belet zijn laatste groote ireirk,_eeue opera: De Courtisane, te voltooien. De text is ontleend aan een Tndische stof, die aan Goethe's Der Gott und die Bajadere herinnert. Zijne muziek getuigt meer van een schitterenden geest dan vel van een diep gevoelend gemoed, toch wist hij voor alle toestanden, de liefde, de vreugde, den hartstocht, een passend karakter en rijke en sprekende kleuren te vinden. Zijne verken zullen nog niet spoedig vergeten , worden. Hedenavond wordt in het Concertgebouw de e «ympbonie van Tschaikowski uitgevoerd. v. M. Handschriften van Beethoven. De be kende Weener kunstvriend en verzamelaar dr. G. v. Juriéheeft kort geleden verscheidene hand schriften van Beethoven aangekocht, die van groot belang zjjn. Van 't meeste belang is het ontwerp voor het melodrama in de tweede acte van Fidelio. Gedachten over den bouw van Fuga's, op een groot papier met potlood geschreven, sluiten zich ? hierbjj aan. Eindelijk vermeldt men een brief van Beethoven aan Schre|jvogel (West>een schr|jven, dat zich door zjjn weiwillenden toon voordeelig van de vele bekende brieven van den maestro onderscheidt. Dr. v. Jnriéheeft de wetenschappelyke bewerking vin deze handschriften ' -aan de$ Beethoven-kenner dr. Ph. v. Frimmel te Weenen toevertrouwd! Het stuk Der Talisman, van Ludwig Fulda, dat t» Berljjn sedert Januari gespeeld wordt, heeft de TOrige week te Weenen z\jn première gehad, met veel succes. M?n heeft er zich echter vrooIjjk gemaakt over eene aantrekkelijkheid der censuur. In het derde bedryf verschijnt de ko ning, die een talisman, het tooverkleed, meent te dragen (naar het sprookje van Andersen), in een wit z|jden négligévoor het verzamelde volk, en ter wijl de huichelachtige hovelingen het prachtige kroningsgewaad pryzen, verzekert een eenvoudig natuurkind, Rita, vrijmoedig, dat de koning niets aanheeft. De 'koning wordt vertoornd, en het meisje zegt: Wie kann, o Herr, dich das so sehr erbosen ? Du bleibst ein Eönig auch in Unterhosen. In Berl|jn had men dat niet erg gevonden; te. Weenen veranderde men het in »Unterkleidern", en het zonderlinge rijm wekte onder het publiek, waar al spoedig het bericht verspreid was, veel vrool|jkheid. De Censuur besloot hier aan een eind te maken, en kapte de passage maar geheel. De Koning mag dus noch in »ond«broeV'. noch in »onderkleeren" boos worden. DéDuitsche bladen maken er gekheid over en stelten allerlei varianten voor; de Frankfurter had : Wenn auch das Kleid ist nicht visible, Du bleibst ein König, auch in Inexpressibles! Het Berliner Tagéblatt geeft verschillende vari anten: »Wicr .kamt, o Herr, Dich. das so sehr zerschmettern, " Du bleibst ein König selbst in Feigenblattern." »Wie kann, -o Herr, Dich das so sehr beleid'gen, Du bleibst ein König selbst im Badekleid'chen." »Du bleibst ein König, warum Dich erregen, Allein bekleidet mit dem blanken Degen." »Sprich nicht im Zorn zu Deinem Knecht: »verdamm' Se", Du bleibst ein König auch im Unterwammse.'' Madame Sans-Gêne, het langverwachte stuk Tau Sardou (en Moreau) is een volkomen succes ge weest. Het is een historische vaudeville, meer vaudeville dan historisch, een opeenvolging van pikante en pittoreske topneeltjes, door een niet al te ge lukkige Sardou-intrige bijeengehouden. Hoofdper soon van het drama is de Marèchak Lefebvre, de gewezen waschvrouw Cathérine Herscher; verder treden op Napoleon, een meer intieme Napoleon, de Napoleon uit de mémoires van mevrouw de Rémusat, zijn zusters Pauline en Elisa, Fouché, Lefebvre, graaf van Neipperg, enz. Iii het voor spel is Cathérine nog waschvrouw. Het speelt in haar winkel op den dag van de inneming der Bastille. Dank zij een mooi jalousie-tooneeltje tusschen Cathérine en Lefebvre (iij heeft den gewon den Neipperg in haar kamer een schuilplaats ge geven), dank zij Sardou's ongeëvenaarde tooneelkennis en vindingrijkheid, had dit reeds dadelijk groot succes. In het eerste bedrijf (1811) is Cathérine marechale, doch een maréchale, die haar waschvrouwmanieren heeft behouden. Sardou heeft hier ter wille van goedkoope aardigheden en banale effecten over dreven. Cathérine geeft een partij, krijgt twist met Pauline en Elisa, en zegt dezen op wat al te openhar tige wijze de waarheid. Het tweede bedrijf speelt in Napoleon's kabinet en bevat een paar heel mooie en dankbare tooneeltjes. De zusters komen zich bij den keizer beklagen; deze is in een kwade luim ; de familie windt zich op; Pauline en Elisa ? gaan ongemerkt haar geliefkoosd Corsikaanseh patois gebruiken. Napoleon volgt haar voorbeeld. Dit tooneel viel bijzonder in smaak. Evenzeer een volgend tusschen Napoleon en Cathérine, waarin ae keizer de ongemanierde maréchale on derhanden zal nemen, doch deze hem te slim af is, hem er aan herinnert, dat hij haar uit de dagen, dat hij eenvoudig luitenant en zij wasch vrouw was, nog trois Napoléons" schuldig is en bekent, dat zij hem toen een beetje lief bad, doch hij dit niet bemerkte. Het vervolg, een ver standhouding tusschen Marie Louise en van Neip perg, door Napoleon ontdekt, vertegenwoordigt het meest dramatische, doch minst iuteressante en origineele gedeelte van het drama. De kostumen, decoratieven en requisieten worden als wonderen van pracht en goeden smaak geprezen. De regie was door Sardou zelf geregeld en dus boven allen lof verheven. De vertolking liet weinig of niets te wenschen over; Réjane was Cathérine en dit zou reeds voldoende zijn geweest om het succes te verzekeren. H. J. M. Massenet schrift thans eene opera voor Sir , Augustus Harris, den directeur van Covent Garden-Theatre te Londen. De tekst is door Jules Claretie getrokken uit eene novelle van hem zelven, La Navarraise; de hoofdrol zal gezongen worden door Mad. Emma Calvé, die in de vol gende seakson te Londen zal optreden. De Opéra- Comique te Parijs heeft een nieuwe opera aangenomen van Théodore Dubois, Xavière; het libretto wordt door Louis Gallet uit een roman van Ferdinand Fabre getrokken. Mlle Richard, van de Groote Opera, gaat na Nieuwjaar naar St. Petersburg, met den tenor van Dyck; zij zullen er optreden in Samson et Dalüa, Sigurd en Marie Magdeleine. Te Karlsruhe is de eerste van eene reeks historische opera-avonden gehouden; opgevoerd werden Die Magd als Herrin van Pergolese, Der Portugiesische Gasthof van Cherubini, en Der Liebestrank van Donizetti. Het tweede van de drie werken viel weinig in den smaak, de beide anderen des te meer. De Turksche gezant te Londen bracht dezer dagen plotseling een bezoek b|j de minister van Buitenlandsche Zaken, Lord Rosebery. RugtemPacha was namelijk den vorigen avond in het Gaiety Theatre geweest, en had er een nieuwe burlesque, Don Juan, zien spelen, waarin »de sultan van Turkije" voorkwam op weinig eer biedwekkende w\jze flirtend met zijn odalisken. De gezant achtte dit beleedigend voor het hoofd eener bevriende mogendheid, en stond erop, dat eene verandering in het stuk gebracht werd. Men veranderde nu den sultan in een pacha, en deze Oostersche quaestie was uit de wereld; de vrede van Europa was hersteld. De heer W. J. Oorver, Heerengracht 210, is voornemens, een zeer by zonderen piano-cursus te openen, uitsluitend voor volwassenen. Hy stelt zich voor: Ie Het houden van voordrachts-byeenkomsten, waarop de deelnemers stukken zullen voordragen, toegelicht door op merkingen van den leeraar, betreffende de aesthetiek. 2e Het geven van kamermuziek-uitvoe ringen, waarop de heer Oorver en andere artisten zich zullen doen hooren. 3e De mededeeling van geschiedkundige en biografische bijzonder heden. De lessen zullen een paar uren duren, telkens met niet meer dan vijf deelnemers. IIIIHIIIIIIIIIIIIIItllllUtlllllllHllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllIlllllllllllllllltlf In den tuin van het Louvre werd deze week een monument onthuld ter eere van Raffet. Het zeer artistieke beeld is van Frémiet den maker van het mooie monument voor Jeanne d'Are, en bestaat uit eene buste van den kunstenaar o.p een granieten zuil, met een tropee van ;drp vlaggen, die de Republiek, het Eerste Keizerrijk en de regeering van Louis Philippe voorstellen. Om de stokken van deze vlaggen is een lauwer krans en een harnas, waarin een gat van een kanonskogel. Het is gemaakt naar eea kuras in het Musée de l'artillerie, dat aan een jong karabinier, Fauveau, die bij Waterloo viel, toebehoort. De groote bronzen figuur aan den voet van het piedestal stelt een van Raffet's meesterstukken voor, de Béveille, een tamboer van de fuseliers der Garde in 1806. Te Krakau is de bekende Poolsche historie schilder Jan Matejko overleden, eerst 56 jaar oud. Hij schilderde enkel Poolscbe onderwerpen, zoodat zijn stukken, Prediking, van den Jezuïet Szarqa voor den Rijksdag te Krakau; J)e Alchimist Sendzivoi voor Siffismund III; Stephen Bathory ia het Kamp van Wielki Lttki, enz., als zij in het buitenland tentoongesteld werden, gewoonlijk een geheele brochare ter uitlegging noodig hadden, en niet al het succes genoten, dat zij verdienden. Hierdoor verbitterd, trok Matejko zich reeds jong in Polen terug, en stierf er als directeur van de Kunstaca demie te Krakau. B|j de firma E. J. van Wisselingh & Co., Kalverstraat, is geëxposeerd een schilderij van A. Palamedesz (begin 17e eeuw) voorstellende een Stilleven met eene figuur. Aan den heer J. F. N. te B. Wordt er voor den hemel een extra-editie van het Weekblad de Amsterdammer gedrukt ? een ge zuiverde editie: alle ondeugende p'.aten zijn weg gelaten, en in plaats van het gepruttel van Brommeijer en de prises van den Snuifjesman staan er op de zevende pagina aanhalingen uit de Ethische Fragmenten van dr. Ritter? Ik stel die vraag aan u, omdat u corresponden ten in de oorden der gelukzaligen schijnt te heb ben en ik kom tot die vraag, omdat er in de hemelsche Amsterdammer ook aan den inhoud van mijn stuk iets veranderd sehijnt te zijn. Wie hier op aarde Ranke heette, haalt althans zoo het schijnt uit mijn artikel zinsneden aan, die wel in de inaugureele oratie van prof. Blok, maar niet in mijn stuk voorkomen. Maar ik wil aannemen, dat Ranke die eatreerede van buiten kent en dus uit zijn geheugen citeert. Vreemder is het, dat hij mij woorden in den mond legt, die ik mij niet herinner gesproken te hebben. Kernkamp wil de wetten van Darwin toepassen; hij zoekt wetten in de geschiedenis." Toen ik dat la«, ben ik werkelijk aau het zoeken gegaan, of ik die woorden in mijn artikel had gebruikt maar gevonden heb ik niet. De hemel is immera wel de plaats van handeling in uw stuk? Ik begon daaraan te twijfelen, toen Ranke zei dat ze //hier" de democraten wel bekeeren. Als Ranke van //hier" spreekt, dient hij wel den hemel te bedoelen, maar komen daar dan ook demoeraten ? en als zij er komen, worden zij dan zelfs daar lastig gevallen met pogingen om hen te bekeeren ? Dit zou een reden kunnen zijn om voor de poort te blijven staan. Slaat //hier" dan op Duitschland ? of was Ranke en u met hem in Nederland verdwaald ? Want daar probeeren ze het nog wel, of er ook democraten zijn, die niet vast in hunne schoenen staan. Maar dan is het erg ondeugend van Ranke, om te maken dat een mensch niet weet of hij in Nederland dan wel in deu hemel is. U vindt nu zeker wel goed, dat ik den hemel den hemel laat, en mij verwijder uit streken, waar ik mij minder tehuis gevoel. Liever dan een gat in de lucht te slaan, door naar de schimmen van Darwin en Ranke te grijpen, zal ik den heer J. F. N. te voorschijn halen uit de hemelsche wolk, waarachter hij zich verbergt. Laat mij dan onze aardsche conversatie beginnen met de mededeeling, dat ik het in vele opzichten volmaakt met u eens ben wat geen kwaad begin is voor een dispuut, maar nog beter einde. Aangevallen heb ik mij maar zelden gevoeld onder de lezing van uw stuk. Als belangstellend toe schouwer heb ik gezien naar de slagen, die u toedeelt aan den door het Darwinisme bezetene, die door de geschiedenis rondwaart om naar wetten te zoeken", en die geen rust zal vinden voor hij alle //wetten" van Darwin en nog andere boven dien heeft «.toegepast". Voortreffelijk vind ik uw raad, dat de historie haar eigen weg gaan en niet met vreemde woorden, als Darwinisme, moet scbermen. Aan mijn wand gegrift staat uw gulden uit spraak: ,De historie moet uit eigen feiten, en niets dan feiten, haar eigen wetten trachten te vinden." Niet recht duidelijk is het mij echter, hoe mijn artikel u aanleiding heeft gegeven tot deze ver maningen. Kunt u mij ook verkeerd begrepen hebben ? (Dit behoort ook bij een dispuut). En mag ik dan mijne bedoeling eens naderverklaren ? Prof. Kramer had zich erg ongunstig uitgelaten over hen, die ook in de geschiedenis van de menschenmaatschappij wetten meenden op te merken. //Van dergelijke regelen" dus schrijft hij //kan in de menschenwereld sprake zijn voor zoover men den mensch als dierlijk organisme beschouwt, doch in zijn oneindig veelvuldige handelingen in de samenleving" (de historie was toen voor prof. Kr. nog geschiedenis van de samenleving) ver toont zich de macht van het individu zoo sterk, dat gelijkheid van omstandigheden zoo goed als nooit of nergens bestaat." Dat vond ik wat kras gezegd. En ik waagde het als mijne meening uit te spreken, dat Z.H 61. een weinig overdreef, en het aantal gevallen, waarin zich ook in de geschiedenis der samen leving gelijkheid van omstandigheden voordoet, te gering schatte, Vervolgens haalde ik eenige regels uit de oratie van prof. Blok aan, waaruit blijkt dat ook hij van wetten in de geschiedenis spreekt. Of dat nu wetten waren van Darwin of van een ander, dat deed er in dit geval niets toe. 't Was ook geen bewijs, dat prof. Kiatner ongelijk had, want het komt wel meer voor dat de eene pro fessor den anderen tegenspreekt en toch gelijk heeft. Wat ik meende, had ik b.v. ook zoo kunnen reggen: Spreekt u niet al te boud, prof. Kramer? Zou u de zaak nog niet eens in overweging nemen?" Maar ik begreep wel, dat prof. Kramer zou kunnen antwoorden: //Mijnhooggeachteambgenoot 'uit Groningen beweert wel, dat hij die wetten gevonden heeft, maar hij bewijst het niet" d.w.z. hij noemt geen feiten, warruit hij die wetten hedft afgeleid. Dat prof. Blok dit wel zou kun nen wie weet wat hij nog doet? geloof ik gaarne. Maar in zijne rede heeft hij het onnoodig gevonden die bewijzen aaa te brengen. En zoo lang die ontbreken, behoeft niemand zich te laten overtuigen. Daarom herinnerde ik aan Fruin's studie over het burgemeesterschap van Amsterdam. Toen prof. Fruin zich met dat onderzoek bezig hield, zal hij wel niet plaats genomen hebben voor zijne schrijf tafel met het plaa om een wet te gaan ontdekken in de geschiedenis. Maar hij zag hoe het samenstel der stedelijke regeering zich ontwikkelde uit den eenvoudigen grondvorm van het bestuur van schout en schepenen; hoe de schepenen niet langer al het regeeringswerk afkonden, en zich daarom mede arbeiders kozen: burgemeesteren, die straks allen admiuistratieven arbeid van de schepenen over namen ; hoe gaandeweg, naarmate de tijd vorderde, de steden zich uitbreidden en het gemeenteleven meer bescherming behoefde, de drang tot splitsing van de omvangrijke taak der burgemeesteren ge durig sterker werd; hoe naast hen gaandeweg andere meesters opkwamen, met een gedeelte van hun werkzaamheid belast: weesmeesters, vestmeesters, tresoriers. Telkens dus nieuwe organen voor de zich steeds vermeerderende functiëu. En naar aanleiding van die feiten schreef prof. Fruin, dat elk later samenstel van stadsregeering zich uit den grondvorm van hst middeleeuwscho bestuur van schout en schepenen ontwikkeld heeft volgens de wet, door Herbert Spencer aangewezen : onder de inwerking der omstandigheden vormen zich voor de verschillende functiën verschillende organen; het lichaam wordt allengs meer samen gesteld en tevens in zijn deelen meer onderscheiden. V^ie nu, zoo daelit ik, dit glasheldere betoog leest, die zal zich nog wel eens bedenken vóór hij blijft volhouden, dat de philosophie der ge schiedenis gewoonlijk van aprioristische denkbeelden uitgaat, wie vraagt naar historische feiten, waarop de wetten berusten, vindt hier al vast een ant woord. En nu ik mijn gedachtengang bij het schrijven van dit gedeelte van mijn vorig artikel nog eens b nagedacht, kom ik alweer tot de conclusie: Wie hieruit nu afleidt, dat ik een maniaqur, ban van het Darwinisme, die maakt 7,ich toch wat gauw ongerust. Met deze verklaring van mijne bedoeling zal ik nu wel verspeeld licbben den lof van scherp zinnigheid, mij door u toegebracht, ortulat u meende dat ook ik wel inzag hoe die wetten maar Sehlagwörter waren. Dit is wel jammer voor mij. Maar houd mij de opmerking ten goede was het ook niet wat zonderling van u, mij scherp zinnig te noemen, omdat gij gelooft dat ik het eigenlijk toch met u eens was? Dat ik een beeld van Fruin als wet in mijn ak laat gelden, omdat Fruin zelf in zijne gelij kenis van de wet van Spencer spreekt, zal een bewijs zijn van mijne verslaafdheid aan de natuur wetenschap, die zoo in de mode is. Een gelijkenis heb ik in het artikel van prof. Fruiu ook bespeurd, maar een andere dan u; u is in de war gekomen door het woordje gelijk", waarmede de door mij aangehaalde periode begint. Professor Fruin rede neert zoo: In het levende lichaam is de cel de kiem, waaruit zich het organisme vormt. Uit het eenvoudige middeleeuwsche stadsbestuur ontwik kelde zich de later zoo samengestelde stadsregee ring. Beide ontwikkelingsprocessen zijn aan elkaar gelijk. Beide hebben plaats volgens de wet van Spencer, enz. In deze redeneering nu kan men het middeleeuwsche stadsbestuur vergelijken met de cel, de later stedelijke regeering met het orga nisme van het lichaam. Maar daarmede houdt de //gelijkenis" dan ook op. Tusschen de ontwikke lingsprocessen en daarom is het hier te doen bestaat geen //gelijkenis", maar zij zijn geheel dezelfde. Trouwens, prof. Fruin zal wel geweten hebben, dat de theorie van Spencer, naar de bedoeling van dezen wijsgeer, niet alleen geldt voor nen mensch als individu, maar ook voor de politieke en maat schappelijke geschiedenis van het menschdom. En het verwondert mij, dat u, die zoo goed thuis schijnt te zijn in de geschriften van Darwin, on bekend is met het feit, dat men Spencer'» theorie niet langs een omweg //toepasselijk'1 behoeft te maken voor ^de geschiedenis. Heeft niet Spencer geschreven (vergun mij de mooie Fransche verta ling aan te halen, den origineelen tekst heb ik niet bij de hand): //La loi du développement organique, découverte par les physiologistes allemands, est la loi de tout développement. Le passage du simple au complexe, a travers les différenciations successives, est visible et dans les premiers changements de l'univers, autant que Ie raisonnement nous permet d'y remonter, et dans les changements les plus anciens que l'induction peut d montrer; il est visible dans l'évolution géologique et dans celle de la formation des climats, comme dans celle de tont organisme particulier qui se trouve a la surface de la terre; il est visible dans l'évolution de l'humanité, soit qu'on regarde les individus civilisés ou les races qui s'agrègent; il est visible dans l'évolution de la société, en ce qui concerne son organisation, tant palitique que religieuse et conomique; il est visibfe enfin dans l'évolution de tous ces produits de l'activit humaine, concrete et abstraite, en nombre infini, qui forment Ie milieu ou nous vivons quotidieunement.". Ik trek haastig mijn voet terug van het terrein, dat ik niet wilde betreden. Prof, Fruin is beter uitlegger van zijne eigen woorden dan ik. Ook zult gij niet van mij verwachten dht ik den band schoen, aan prof. Blok toegeworpen, opraap; te meer niet, omdat gij ook zinsneden uit Blok's rede critiseert, die door mij niet zijn aangehaald. Of de Groninger hoogleeraar veel lust zal hebben om, na negen jaar, nog eens een polemiek te beginnen over zijne intrede, meen ik te mogen betwijfelen. Is echter het gesprek t isschen Darwin en Ranke slechts een middel geweest om, voor uw deel, mede de aandacht er op te vis^igen, dat de intreerede van prof. Kramer haast een doorfoopende bestrijding is van Blok's oratie, dan juioh ik het verschijnen van uw stuk nog meer toe dan ik al doe. Bij onze schermutseling vlogen de jassen al gauw op den grond, en wij kunnen niet verwachten dat de Groninger en Utrechtsche hoogleeraar hunne toga zullen uittrekken om in hunne hemdsmouwen een partij te gaan schermen. Maar, zoo zij dan al niet op het vechtterrein van de Amsterdammer willen komen daar zijn, Godlof! nog acade mische wapenen, daar is nog een academische stijl, daar zijn nog academische betoogen en daar ben ik wel een beetje nieuwsgierig naar. Utrecht. G. W. KEKNKAMP. Deze week vierde Jonas Lie, de voortreffelijke Noorsche volksdichter en romanschrijver, zijn zestigsten verjaardag. Eerst op zijn 37ste jaar begon hij te schrijven; zijn eerste werk was ook dadelijk een zeer opmerkelijk boek, Den Fremsynte (De Clairvoyant), het verscheen in 1870. Jonas Lie verstaat uitnemend de eigen aardige natuur, het diepe, vreemde karakter van zijn landslieden te schilderen. Hij is daarenbo ven, een uitzondering onder de vele Noorsche schrijvers, duidelijk en helder. Een aantal bundels vertellingen en verscheidene romans volgden; Kutlanrf, Gaa pnn, Livsslaoen, later Rommandorens Dottre, Muisa Jon) en Trold be vestigden steeds zijn naam. Een paar drama's, Faus'ina Strozzi en Grabow's Kat, vielen niet in den smaak. De jongst verschenen nummers van Warendorfs Novellen-bibliotheek zijn O.ize Schutterij door Conrad Van der Liede, en Roe-wungen van Mevr. Ahn?de Jongh. De firma W. P- van Stockum en Zoon, Bui tenhof 36 te 's Gravenhage, heeft haren catalogus No. 3 van fraaie en zeldzame oude boeken ver zonden, tegen bijgevoegde prijzen bij haar ver krijgbaar. De catalogus is zeer uitgewerkt en moet voor den liefhebber van curieuze oude uitgaven iets zijn om te watertanden. De November-aflevering van Gouverneur'^ Oude Huiswi'nd heeeft aan oorspronkelijke stukken: Fokko Ros, Ein lied van spoken.. Zaterdag 18 November te 3 uur wordt een cur sus »Eerste Hulp bij Ongelukken" door Dr. C. 15. Tilanus in de Gehoorzaal van het Gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen geopend. Sedert eenigen tijd verschijnen bij de firma Scliillemans en Van Belkum te Zutphen de tivee bekende tijdschriften »Voor de Kinderkamer" en »Voor 't Jonge Volkje," beide onder redactie van P. Louwerse. Het kwam den uitgevers wenschelijk voor, die twee tijdschriften door een derde aan te vullen, waardoor een geleidelijke overgang van »Voor de Kinderkamer" tot »Voor 't Jonge Volkje" wordt verkregen. Het nieuwe tijdschrift, onder den titel De Kindtrivereld zal ook verschijnen onder redactie van den heer P. Louwerse, wiens naam als schrijver voor de jeugd bij allen, die tot de kinderwereld in betrekking staan, zoo welbekend is.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl