De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 19 november pagina 1

19 november 1893 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

858 DE AMSTERDAMMEE A*. 1893 WEEKBLAD VOOB NEDERLAND Dit nommer bevat twee bijvoegsels. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevent VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij déVijzelstraat, 542. Zondag 19 November Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. Voor Indiëper jaar B B Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . , Reclames per regel post ? mail. 1.65 9.0.12» 0.20 0.40 I N H O V Pi VAN VERRE EN VAN. NABIJ. _ SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Economische en sociale toestanden der bevolking, door Socius. FEUIL LETON: Piet van Staden's vrouw, naar het^Engelsch van H. A. Brijden. (Slot). TOONEEL EN MUZIEK: Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. I Medici, door Van Milligen. Sarah Bernhardt. KUNST EN LETTEREN. Klassieke schrijvers, door M. B. Mendes da Costa. Verfijnde litteratuur, door Vosmeer de Spie. SCHETSJES: Bernardino Luini en tante Schoonebaum. SCHAAKSPEL. - RECLA MES. UIT Dr. GANNEF's STUDEERKA MER. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIÉN. Bijvoegsel. WETENSCHAP: Ranke en Darwin nog even, door J. F. N. VOOR DAMES, door E-e. INGEZONDEN. ALLERLEI. AD VERTENTIÉN. IIIIIIUIIHMIIIIIIIIIIIIIItlllllMIUIIIIIIIIIIIIIItlll miiiiiiiiiiiiiiia Van de staatslieden, die rechtstreeks tot het tot stand komen der triple alliantie medewerk ten, is nog slechts n, de OostenrijkschHongaarsche minister van buitenlandsche zaken, graaf Kalkony, in functie. Getrou welijk heeft graaf Caprivi in dit opzicht de traditiën van zijn voorganger, vorst Bismarck, voortgezet, en ook de Italiaansche ministers presidenten, Crispi, Di Riduni, Giolitti, zijn met meer of minder warmte opgetreden, voor de handhaving der triplice, hoe zwaar ook de offers mogen vallen, welke deze verbintenis aan Italiëoplegt. Gedienstige vrienden en heele of halve vijanden blijven echter niet in gebreke, den ongunstigen financiëelen en economischen toestand van Italiëvoor te stellen als het gevolg van eene verkeerde internationale politiek. De heer Gladstone heeft dit reeds jaren geleden in zijn bekend Outidanos-artïkel gedaan, en de Fransche bladen worden niet moede te herhalen, dat Italië, door zijn hardnekkig vasthouden aan het verbond met Duitschland en Oostenrijk, een ondragelijke last op zich heeft genomen en willens en wetens zijn verderf tegemoet gaat. Ook in Italiëzelf ontbreekt het niet aan invloedrijke personen en organen, die beweren, dat eene vermindering der mili taire lasten, welke volgens hen alleen ten «UHmniMiuiniwiiiiiiiiiiiiiiim PIET VAN STADEN's VROUW. Een verhaal uit het leven der Trek-Boeren". 3) Naar het Engelsch VAN H. A. B R IJ D E N. (Slof). Het strakke gelaat van den boer vertrok zich niet, maar er kwam eene eigenaardige flikkering in zijne oogen; het duurde slechts ne seconde en zou niet te zien zijn ge weest als de gloed van het vuur niet juist op zijn gelaat was gevallen. »Hendrika van Staden, waarom komt ge mij dit vragen ?" zeide hij. »Ik dacht' dat ge gezegd had, dat alles tusschen ons uit was; en ik had liever gewild dat ik u nooit meer terug had gezien. Ik heb nauwelijks water genoeg voor mijzelf, en God weet wanneer mijne ossen terug zullen zijn In tijden als dezen moet ieder voor zichzelf zorgen. Uw man zal morgenochtend wel weer bij u zijn en de jongen zal het zoolang nog wel uit houden. Neen, ik kan u niet helpen. Alle machtig ! Ik zou ook gek zijn als ik het deed! Gij zijt de oorzaak van al mijn ongeluk. Gij hebt mij vroeger slecht behandeld; nu is het mijne beurt!1' De ellende en de tegenspoed van de laatste dagen want hij had zeer veel vee ver loren schenen eene verandering in den man teweeg te hebben gebracht en zijne kwade hoedanigheden te hebben wakker ge schud. Al hare vroegere hooghartigheid vergetend, gevolge der alliantie-politiek zoo hoog zijn opgedreven, onvermijdelijk is geworden. Onder deze omstandigheden trekt het be zoek, door graaf Kalnoky aan koning Um berto te Monza (bij Milaan) gebracht, in hooge mate de aandacht. Ook de heer Von Caprivi en later de Russische minister Von Giers zijn door koning Umberto op de Villa Reale te Monza ontvangen, en ook bij de bezoeken van deze staatslieden beweerde men, dat het iets meer gold dan een gewone beleefdheidsvisite. Maar bij het bezoek van graaf Kalnoky moet zeer zeker iets anders in het spel zijn. Dit blijkt reeds uit het feit, dat de Italiaansche gezant te Weenen, graaf Nigra, en de Italiaansche minister van bui tenlandsche zaken, de heer Brin, tegelijk met den Oostenrijkschen minister te Monza zijn verschenen, en dat deze diplomaten herhaal delijk en langdurig met elkaar en met den koning hebben geconfereerd. De onderstelling, dat te Monza onderhan delingen zijn gevoerd over het huwelijk van den Italiaanschen kroonprins met eene Oostenrijksche aartshertogin is zeker niet voldoende om de plaats gehad hebbende conferentiën te verklaren. Evenmin kan men aannemen, dat alleen sprake is geweest van een bezoek, dat keizer Franz Joseph sedert twaalf jaren aan koning Umberto te Rome schul dig is. Het is hoogst onwaarschijnlijk, dat de keizer, die pas, in strijd met zijne katho lieke traditiën en sympathieën, zijne toestem ming heeft moeten geven tot de invoering van het burgerlijk huwelijk in Hongarije, zou willen overgaan tot een stap, die den paus ongetwijfeld diep zou grieven. Zijn goe den wil heeft Franz Joseph duidelijk genoeg bewezen, toen hij den koning van Italiëbe zocht in hetzelfde Venetië, waar hij vroe ger als souverein had geheerscht. Niet lang geleden deed het gerucht de ronde, dat Italië, buiten de bondgenooten om, eene overeenkomst had gesloten met Rusland, waardoor het zich, bij een eventueelen oorlog, in ruil voor zekere concessiën op het Balkan-schiereiland, de integriteit van zijn grondgebied zou hebben verzekerd. En toen onlangs een Engelsch eskader de Italiaansche havens had bezocht, wist een Engelsch blad te verzekeren, dat Italiö's blijven bij de triple aliantie afhing van een machtwoord van Engeland; als men te Lon den wenschte, dat de regeering van koning miUIIIIUIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIItlHIIIIIIIIIIIIII beproefde zij, dan weer door vriendelijke woorden, dan weer door verwijten of door zich te beroepen op hunne vroegere liefde, hem te bewegen haar een of twee bekers water te geven. Maar te vergeefs! Met een norsch, onheilspellend gelaat zag hij haar aan en bleef onverbiddelijk. Wanhopig keerde zij naar haar wagen terug. Een verschrikkelijke nacht volgde. Lang voordat de dag aanbrak was Barend wakker en het was vreeselij k om te zien hoe de dorst hem kwelde. De moeder bette zijn voorhoofd en handen met azijn, bevochtigde er zijne lippen mee en deed wat in haar vermogen was om zijn lijden te verzachten; maar zij kon zoo bitter weinig doen. De koorts nam toe ; het arme, gemartelde wichtje riep onophoudelijk om water. Geen pen kan beschrijven wat Hendrika dien nacht door stond. De woestijn geleek haar eene hel; de glinsterende sterren en de bleeke maan schenen den spot te drijven met haar leed, en de nachtwind, die af en toe door de struiken ruischte, deed haar opschrikken en maakte haar nog zenuwachtiger. Had God haar dan verlaten, dat Hij haar kind zoo liet lijden ? Neen, zij hadden ongelijk, die Predikanten en de »doppers" en al de an deren ! Er kon geen God zijn en wat er in den bijbel stond was eene leugen. Soms viel Barend voor enkele minuten in eene lichte sluimering en dan beproefde zij weer te bid den en haar angst te overwinnen; en zeker wel vijftig malen sprong zij op, omdat zij meende dat zij haar echtgenoot hoorde naderen. Vroeg in den morgen stapte Oosthuysen reeds uit zijn wagen. Als een arend, die zijn prooi beloert, had Hendrika dit oogenblik afgewacht. Zij ijlde op hem toe en vertelde hem hoe groot het gevaar was waar haar kind in verkeerde. Zij viel voor hem op de knieën en, terwijl de tranen rijkelijk over Umberto zich van die alliantie losmaakte, dan zou men te Rome gaarne dien wensch vervullen, natuurlijk weder in ruil voor zekere waarborgen. Heeft koning Umberto zijn minister van buitenlandsche zaken en zijn gezant te Weenen naar Monza ontbo den, om daar aan graaf Kalnoky de verze kering te geven, dat de bedoelde beweringen en geruchten te eenenmale ongegrond waren ? Het is mogelijk. Het waarschijnlijkst ech ter komt het ons voor, dat de koning, door zijne meest bevoegde raadslieden, de aan dacht van den Oostenrijkschen leidenden staatsman heeft willen vestigen op de groote moeielijkheid voor Italiëom, zonder druk kende nieuwe belastingen en zonder eene hoogst impopulaire vereenvoudiging van het administratief raderwerk, de steeds toene mende militaire lasten te bestrijden. »Italië" schrijft de Neue Freie Presse »heeft zich door zijne toetreding tot de Duitsch-Oostenrijksche alliantie de doodelijke vijandschap van Frankrijk op den hals ge haald, en Frankrijk brengt het de vreeselijkste economische slagen toe ; het gaat hier onder pijnlijk gebukt, maar het kan de oor zaak van Frankrijk's vijandschap niet weg nemen, zonder voor eene economische verade ming een prijs te betalen waardoor het zijne politieke positie als groote mogendheid zou ver nietigen. Die toestand is ongetwijfeld zwaar te dragen, maar eene eenvoudige berekening leert den Italiaanschen staatslieden, wat de onafwijsbare eisch is van het nationaal belang. De triple alliantie beveiligt Italiëvoor de oude onmacht tegenover de aanmatigingen van Frankrijk; zij waarborgt het, in over eenstemming met Engeland's vriendschap, de onschendbaarheid van zijn grondgebied. Redenen genoeg, om onwankelbaar getrouw te blijven aan den bond, al kon dit slechts ten koste van de zwaarste financieele offers geschieden." Met andere woorden: Italiëkan slechts eene groote mogendheid zijn en blijven bij de gratie van Duitschland en Oostenrijk. Dat klinkt alles behalve vriendelijk. Maar het Oostenrijksche blad gaat nog veel verder. Duitschland en Oostenrijk, zoo redeneert het, leggen zichzelven de zwaarste militaire lasten op. Zou Italiënog wel »bilndnissfahig" blij ven, althans in dezelfde mate als thans, wanneer het door zijn economischen toestand gedwongen was, zijno legersterkte te verminhare wangen stroomden, smeekte zij hem haar verzoek niet meer af te slaan. Het grauwe morgenlicht bescheen haar en hare goudblonde lokken golfden los over hare schouders. Nog was zij schoon, in weerwil van het lichamelijk en zedelijk lijden der laatste dagen. De boer was zichtbaar aangedaan. »Hendrika," fluisterde hij met heesche stem. »Ik heb u nog lief. Ik heb u nog nooit zoo lief gehad als nu. Ik zal u al het water geven, dat ik heb. Ik zal het tot Inkouanéwel zonder water stellen, als ge uw man wilt verlaten en met mij meegaan. Wij kunnen ver naar het noorden trekken en daar blijven. Doe het, Hendrika. Als wij in Inkouanézijn aangekomen, zal uw man er reeds lang met het vee vandaan zijn en kunnen wij ongestoord verder gaan ; als ge wilt kunt ge den jongen meenemen. Daar staat het water," zeide hij, op het vat on der den wagen wijzende. »Het is bijna vol en ge kunt alles krijgen. Bedenk hoe ge lukkig wij geweest zijn. Wij kunnen weer even gelukkig worden." Hendrika sprong op. Hare oogen schoten vuur. »Zijt ge krankzinnig?" riep zij bleek van toorn. »Hoe kunt ge aan zoo iets denken ? Ziet ge mij dan voor zoo slecht aan ? Neen, ellendeling, dat kan ik niet doen. Blijft ge erbij ? Weigert ge mij het water nog ?'' »Ja," antwoordde hij, »tenzij" Radeloos van smart en verontwaardiging ging zij heen. Hoe Hendrika de volgende acht uren doorkwam wist zij zelve niet. Met sarrende traagheid kropen de uren voorbij. Zij beval Andri'es in de struiken planten en wortels, die vochtige bestanddeelen bevatten, te zoe ken. Maar op de hoogte, waar zij zich be vonden, trof men deze nergens aan. Middelerwijl verergerde Barends toestand meer en deren? Moeten Duitschland en Oostenrijk geen rekening houden met de ontzaglijke moeielijkheden, waarmede de Italiaansche voorstanders der triple alliantie voortdurend te worstelen hebben, moeielijkheden die het eene ministerie voor, het andere na, ten val brengen ? Indien de voorstelling, welke de Neue Freie Presse van het Duitsch-Oostenrijksche stand punt geeft, juist is, dan heeft koning Umberto bij de conferentiën eene alles behalve aange name rol moeten vervullen; dan heeft hij, de heeren Nigra en Brin tot getuigen aan roepend, tot graaf Kalnoky moeten zeggen: »Ziet ge, mijn vriend, ik doe wat ik kan, en meer kunt ge heusch niet van mij vergen." En dan heeft waarschijnlijk graaf Kalnoky, in de allerhoflelijkste termen, iets geantwoord, dat hierop neerkwam: »We zullen het dan maar met dat beetje voor lief nemen, maar met minder zeker niet. Uwe Majesteit moet zelf maar weten, waar Zij de dubbeltjes van daan krijgt. In elk geval verzoeken we u te zorgen, dat men niet meer elke ministerieele crisis bij u te lande met de triple alliantie in verband brengt." Als de zaken inderdaad zoo staan, is het dan te verwonderen, dat menigeen in Itali zich afvraagt, of niet elke combinatie beter zou wezen dan de triplice ? iMuiiiMiitiimiiiinitiininiiiiiiiiimiiiiiHiiiuimiiiiiiiiiiiiiimiiiininiiimHi Sociaiz aniiitiiiiiiiimiijiiiiiiiiiimiiiiMMiMiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiHiiiiiiiiMiiiiiiiiu Economische en Sociale Toestanden der Bevolking." Om een goed beeld van den toestand van ons volk te geven zou men over heel wat statistische cijfers moeten kunnen beschikken. Men zou moeten nagaan de yerdeeling van het bezit en van de rente die het afwerpt; men zou moeten opsporen de baten van de industrie en van den landbouw ; men zou een statistiek moeten hebben van de loonen en ter vergelijking tal van arbeidersbudgets daar nevens ; eindelijk zou men moeten weten hoevelen onzer medeburgers werkloos zijn en hoevelen hun toevlucht moeten nemen tot de armen kas. De Nederlandsche statistiek laat ons echter voor de meeste dezer punten in het duister rondtasten, maar toch leveren de beschikbare bronnen eenige cijfers waarop mtiiiiimniiiiumiiiiiiiiiitiiiiiiiimimiiiuiiiiiimiiiumiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuij meer ; de koorts bleef toenemen, de dorst werd hoe langer hoe ondragelijker ; stuip trekkingen en korte sluimeringen wisselden elkander af. Het was duidelijk, dat het einde nabij was. En nog steeds keerde haar echt genoot niet terug ! De wanhoop van de ge folterde moeder steeg ten top. Plotseling kwam eene vreeselijke gedachte in haar op en even spoedig was haar besluit genomen. Zij trad stil deii wagen binnen, nam het geweer van haar man, dat aan een der haken hing, ter hand, ontdeed het van zijn omkleedsel en haalde twee patronen uit de patroontasch ; met eene ervan laadde zij het geweer en de andere stak zij bij zich, waarop zij, het wapen achter zich houdende, regelrecht naar Oosthuijsen's kar ging. De boer zat juist achter zijn wagen ia de scha duw en bemerkte niet dat zij naderbij kwam, voordat zij hem met duidelijke, doordringende stem toeriep : «Mijnheer Oosthuijzen , ik moet u spre ken!" Schalk sprong haastig op. Hij meende dat hij de overwinning behaald had en dat zij in zijne vreeselijke voorwaarde treden zou. Er was eene vreemde uitdrukking in hare oogen. Zij had het hoofd in den nek ge worpen, hare blanke hals was gedeeltelijk ontbloot en de handen bleef zij op den rug houden. Hij vond wel dat zij er wat uitda gend uitzag, maar dat was niets; de zijne zou zij toch worden. Nooit had hij haar schooner gevonden dan op dat oogenblik. »Schalk," zeide zij met vaste, heldere stem, »ik moet dat water hebben." »Goed," antwoordde hij, »gij kunt het nemen. Gij kent mijne voorwaarde." «Almachtige God," kreet zij, »gij blijft er dus bij! Welnu, dit geweer is geladen. Als gij mij de helft van uw water geeft, dan zal ik u uwe onbeschoftheid vergeven ; als ge blijft weigeren, schiet ik u dood. Kies

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl