De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 19 november pagina 2

19 november 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

K, DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 856 bet wel de moeite waard is eens bet licht te doen vallen, vooral voor zoover zij betrekking hebben op het levenslot der massa die zoo dringend en zoo terecht om verbetering roept en waartoe voor een goed deel ook de zoogenaamde middenstand mag worden gerekend! Eenige aanwijzing hoezeer ook deze stand lijdt vinden wij in_ net gesta dig toenemen van het aantal failissementen der bijzondere kooplieden dat van 1878 tot 1892 steeg van 499 tot 1050 dus meer dan verdubbelde. De toestand der ondernemingen met groot kapitaal schijnt daartegenover vrij gunstig: noch de vennootschappen ondereen firma noch de naamlooze vennootschappen vertoonen een gestadige vermeerdering van de failissementen. Voor de eerste beweegt zich het cijfer in de genoemde jaren tusschen de 25 en 65, welk hoogste getal alleen in 1885 werd bereikt, terwijl het overigens nooit hooger steeg dan tot 41 en in 1892 zelfs slechts 28 bedroeg. Voor de naamlooze vennootschappen fluctueert het cijfer tusschen l en 10, een ge tal dat alleen in 1892 voorkwam. Wat den toestand der arbeidende klasse be treft, zou men haast kunnen zeggen, dat de statistiek alleen kan strekken om de mate van ontbering te constateeren, want dat ont bering hier de grondtoon van_het leven moet zijn, leert reeds een eenvoudige vergelijking van de loonen met de kosten der noodzake lijkste levensbehoeften. Wrj deden dit meer malen met weglating van_afle genotsuitgaven en steeds was de conclusie: onbegrijpelijk hoe de menschen er komen! Bepaalde officieele gegevens, waaruit alg_emeene conclusiën zijn te trekken die men niet-ingewijden onder de oogen kan brengen, ontbreken hier echter ten eenenmale- Het is inderdaad, alsof men voor deze toestanden maar liever een sluier laat hangen. Wel dringen zoo nu en dan eens zeer schrille kreten tot de buitenwereld door, maar het grootste gedeelte van de gegoede klasse heeft er geen voorstelling van hoe al gemeen het lijden harer medemenschen is. Het is nweielijk een spijtigen glimlach te onder drukken, wanneer men in de onlangs door de Centrale Commissie voor de Statistiek uitge geven jaarcijfers het hoofdstuk opslaat dat den wijdschen titel voert van ^Economische en So ciale toestand der bevolking." Onder de uiterlijke teekenen van welvaart kan men daar opgaven vinden omtrent het aantal dienst- en werkboden, omtrent de huurwaarde, het meubilair enz, van gebouwen, omtrent het aantal luxe en andere paarden, omtrent de hoeveelheid vleesch die er wordt verorberd, etc. Maar over den toestand der menschen die geen dienstboden of paarden houden leest men niets, hoewel toch ook deze zeker wel tot de bevol king van Nederland zullen mogen gerekend worden. Evenmin komt men iets te weten aangaande de woningen van deze soort van lieden en van het «meubilair" dat zij er pp nahouden, terwijl het ook een diep geheim blnft hoeveel hun. toevalt van het rund- en baïfsvleesch dat jaarlijks wordt »veraccijnsd." Wij vreezen dat een zorgvuldige statistiek hieromtrent treurige onthullingen zou bren gen ! Zoolang evenwel_ zulk een statistiek niet bestaat, hebben zij die maar steeds beweren dat het volk 't zoo slecht nog niet heeft, ta melijk wel vrij spel. Wel zal het hun altijd moeitlijk blijven vallen aantetoonen hoe iemand met een loon van ?10 a ?12 in de «teden en ?6 k ?7 op het platteland door de wereld kan komen, doch dit bewijs laten zij gewoonlijk maar rusten. In den regel maken zg zich van de zaak af' door te wijzen op het resultaat der verhoudingen en dan te beweren dat het volk er in het algemeen toch nog vrij welvarend en knap uitziet en steeds toe neemt in physieke degelijkheid, wat dan vooral zou moeten blijken uit het feit dat.... MwliiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiniiiiniiiHHiimiiiHiiniiiimiiiiiHiiiin dus, en spoedig." De boer, die klaarblijkelijk dacht dat het grootspraak was, werd boos. »Ik herhaal u," riep hij, »dat ik u geen droppel water geef, als ge uw echtgenoot niet verlaat en mij volgt! Dit zijn mijne laatste woorden.'1 »Dat zijn het ook!" antwoordde Hendrika met heesche, onderdrukte stem. Zij hief het geweer op. De boer deed een sprong naar voren om haar het wapen te ontnemen, maar op hetzelfde oogenblik loste zij het schot en de kogel drong door Oosthuijsen's schedel. Hij wankelde, viel voorover in het zand en was dood. Nauwelijks achtslaande op het lijk, ging Hendrika regelrecht naar het vat met water, waar zij deze wanhopende daad voor vol bracht had. Al haar krachten verzamelende, droeg zij het naar haar wagen. Daarop goot zij een theelepeltje water, met brandewijn vermengd in de verdroogde keel van haar stervend kind. Na tien minuten keerde het bewustzijn terug en opende Barend de oogen. Haar kind was gered, en in weerwil van het schrikbeeld, dat haar vervolgde, stortte de moeder tranen van dankbaarheid. Zij was het, die haar jongen gered had, maar tot welken prijs! Na een half uur kou zij Barend, die in eene geruste sluimering ge vallen was, alleen laten en keerde zij naar Oosthuijsen's wagen terug. In dien tusschentijd waren de Kaffers, die in zijn dienst wa ren, teruggekeerd en stonden druk pratend en gesticuleerend om het lijk. Hendrika trad onbeschroomd op hen toe en haar geweer opnemende, zeide zij op vasten toon: »Ja, de baas is dood. Hij wou mij geen water geven en daarom heb ik hem doodgeschoten Een van beiden moest sterven, hij of mijn kind. Gij zoudt het beste doen met naar Inkouan te gaan en zijne vrienden te zeggen, den de_ lotelingen hoe langer hoe langer worden! Dit is inderdaad een feit. het aantal jongelui beneden de maat van 1.55 M. is werkelijk verminderd van 1579 op de 28600 gemetenen in 1880 tot 1278 op de 35200 gemetenen in 1892. Maar de vermeerdering van het aantal lange slungels bewijst nog volstrekt niet dat de physieke kracht van ons volk vooruit gaande is. Het tegendeel blijkt zelfs uit een andere statistiek die veelal verzwegen wordt, de statistiek namelijk van het aantal afgekeurden wegens ziekte of lichaamsgebrek: het percentage van deze afgekeurden toch is stijgende en bedroeg in 1892 14,04 tegen 13,35 in 1883. Ook zonder vergelijking, op zichzelf fenomen, zal men moeten toestemmen dat it cijfers zijn van treurige welsprekendheid. Of is het niet een bedroevend en veront rustend teeken dat 13 a 14 percent van onze jongens te ellendig zijn om de wapenen te dragen ? Een weinig bemoedigend cijfer is ook dat der veroordeelde gevangenen dat van 1883 tot 1892 is gestegen vao 15 tot 20 duizend. Daarbij komen dan nog de veroordeelden in de ijkswerkinrichtingen, waarvan het aan tal steeg van 2000 in 1887 tot 3594 in 1892. Vooral treft het hierbij dat het getal jeugdige veroordeelden zoozeer toeneemt: het vermeer derde van 584 in 1883 tot 1032 in 1892, d. i. van 3.90 tot 5.14 per 100 veroordeelden. Er is echter n cijfer in onze statistiek dat alle andere in beteekenis overtreft en dat spreekt voor boekdeelen vol beschouwingen. Het is het cijfer van het aantal bedeelden. Dit bedroeg in het jaar 1820 niet minder dan 243743, zijnde 166590 hoofden van huisgezin nen en 77153 eenloopende personen! Reeds in 1880 bedroeg dit totaal'216532, maar in 10 jaar tijds steeg het nog met 27000. Neemt men nu hierbij in aanmerking dat het geheele aantal huisgezinnen in ons land op 't oogen blik circa 911000 bedraagt, dan komt men tot de schier ongelooflijke conclusie dat MEER DAN 18 PEECENT onzer huishoudens tot de bedeeling hun toevlucht moeten nemen! Als men daar nu bij rekent de eenloopende be deelden, de lieden die leven van bedelarij en zwendelarij en de overgroote massa die maar juist den mond kan openhouden als ze zwoegt van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, dan moet men, dunkt ons, al zeer optimistisch ge stemd zijn om te beweren dat het er in ons dierbare vaderland bizonder rooskleurig uit ziet! Socius. IHIItllllllllllllllMlllllimimillHIIIIIIIIIIIJIItMIHMIIIMIMIUIIMHIIIHIIIlMIIIIM TOONLLC7J.MVZIEK Httziek in d* hoofdstad. Een gedeelte van dit verslag moet gewijd zijn aan Muziek buiten de hoofdstad, n.!, de opvoering van: Leiden ontzet, Opera van C. van der Linden en B. van der Ven in het Ned. Lyrisch Tooaeel (Vlaemsche Schouwburg) te Antwerpen. Mijn gunstigen indruk van dit werk ontvangen, heb ik vroeger uitvoerig beschreven; doch het is thans mijn doel, melding te maken van de warme ontvangst die aan dit zangspel ten deel viel, en tevens eens na te gaan wat uit de inrichting en samenstelling van deze jonge instelling (aij bestaat zes weken) voor ons te leeren valt. De directeuren Henri Fontaine (bij ons als zan ger gunstig bekend) en Edward Keurvels (die zoo voortreffelijk Charlotte Corcluy van Peter Benoit te Amsterdam leidde) hebben begrepen dat deze ver MlllflIilllUIIIIIIIIIIIHIIIHIimilHIHIIUIIIIIIIIIililiymiHIIIIIIIIHIIIIililiHIHM wagen te laten halen." De inlanders, die geschrikt waren van haar blik en hare woorden, slopen weg, en hunne dekens, assegais en de kleinen voorraad water meenemende, haastten zij zich de struiken in, verheugd uit de tegenwoordig heid van deze vreeselijke vrouw te kunnen gaan. Toen zij vertrokken waren, begaven Hen drika's krachten haar. In de laatste twee dagen was er te veel van haar gevergd. Zij knielde naast het lijk van Oosthuijsen neer en weende tranen van angst, wroeging en medelijden. Hoe had zij deze man, met wiens beeld zoovele aangename herinneringen uit haar jeugd waren samengevlochten,kunnen dooden? Hoe levendig stonden haar hunne woningen in Marico, de vruchtbare valleien en het liefelijke hoogland, de viermaal's jaars terugkeerende aangename tochten naar het Nachtmaal te Zeerust voor den geest! Hare tranen vloeiden weer rijkelijk! Langzamer hand werd zij kalmer; zij ging Oosthuijsen's wagen binnen en haalde eene deken, die zij eerbiedig, bijna teeder, over het lijk uit spreidde. Plotseling drongen eenige doffe geweer schoten tot haar door. Zij kwamen van den kant van Inkouanéen Hendrika wist wat zij beteekenden. Haar echtgenoot keerde terug en hulp was nabij ! Nu eerst besefte i zij het verschrikkelijke van de schuld, die zij op zich geladen had en het bloed stolde haar in de aderen. Hadden deze schoten een uur vroeger weerklonken, dan had zij de afschu welijke daad niet behoeven te begaan. Het was of haar hart ophield te kloppen; zij zakte in elkander en bleef bewusteloos lig gen naast den man, die door haar gedood was. Vijf minuten later was Piet van Staden ? aangekomen en, zijne vrouw in zwijm vineeniging zich in verbinding moest stellen met het machtigste Vlaamsche muzieklichaam te Antwer pen nl. de Vlaamsche Muziekschool. Peter Benoit nam het eere-voorzitterschap op zich en heeft zich met het artistieke oppertoezicht belast. Reeds dit is teekenend. Men begreep, dat koor en orkest machtige fac toren zijn in eene opera en daarom sloeg men het oog op de oud-leerlingen van de Vlaamsche Muziekschool. Zoowel het koor als het orkest zijn bijna geheel saamgesteld uit oud-leerlingen en leerlingen van die school. Bij zulke artistieke samenwerking moet men op den duur wel eene opera krijgen, die den naam kunstinstelling ook verdient. Natuurlijk getuigde deze opvoering op vele plaat sen nog van de mindere ervaring en tooneelroutine van velen, doch het is hier niet de zaak: wat is de opera reeds, doch wat zal zij worden. Veel moet nog anders en beter worden, doch de ijzeren hand van den heer Keurvels bracht in de ensem bles reeds zeer veel glans, en hoewel sommige vertolkers in hunne partijen te kort schoten, waren Mej. Levering als Elisabeth (eene jonge zangeres die belooft,) en de heeren Baets als Van Noort en Fontaine als Van der Werf zeer te prijzen. Het koor klonk zeer frisch. Wat mij genoegen deed was, dat het (dikwijls zoo valsche) pathos waaronder wij, dank zij de Fransche Groote-Opera, nog steeds gebukt gaan, hier vermeden wordt, er wordt veel werk van een voud en natuurlijkheid gemaakt. Dit alles vind ik voor een begin al heel veel, en houdt meer belofte in, dan een goede bezetting van twee of drie hoofdpartijen zonder goede basis. Vooral het feit dat het koor den hoorder ook genot zal kunnen verschaffen, is in de Opera voor ons zoo iets ongewoons, dat het wel met gulden letteren mag worden aangeteekend. Het vormt met het orkest de basis zoowel bij een opera als bij een oratorisch werk en men kon dan ook van zoo goede kunstenaars niet anders verwachten, dan dat hunne aandacht bet eerst hieraan gewijd zoude zijn. Dank zij de samenwerking van de Muziek school en het Tooneel zullen «vij (ik ben er van overtuigd) zeer spoedig belangrijke resultaten zien. Het Lyrisch Tooneel te Antwerpen heeft dus datgene wat iedere Opera moest hebben: een Foorbereidende leerschool. Ik heb dien avond met verrassing ontwaard hoe enthousiastisch men voor deze stichting gestemd was. Zonder geestdrift wordt in de kunst niets goeds verkregen, zegt, Schumann. Die geestdrift is hier aanwezig. Zij kan ons tot voorbeeld strekken; bovendien kunnen wij iets leeren van het zegenrijke effect door samenwer king verkregen. .vi en moet deze stichting de gelegenheid geven zich te ontwikkelen; doch om te voorspellen, dat zij zich in krachtige en gezonde richting zal ont wikkelen, behoeft men geen profeet te zijn. Het publiek toonde zich met Leiden ontzet zeer ingenomen. Na de eerste acte reeds was het applaus warm en krachtig. Dit herhaalde zich bij de vol gende bedrijven. Na het vierde bedrijf werden componist en dichter op het tooneel geroepen en zoowel door de mede werkers als het publiek luide gehuldigd. Meester Beuoit verscheen op het tooneel en reikte aan de heeren Van der Linden en Van der Ven een versierden palmtak over, waarbij hij ongeveer zeide: Wij brengen aan u, mijne heeren, onze har telijke hulde. Beschouw die niet alleen als eene waardeering voor uw schoon zangspel, doch ook als een bewijs van dankbaarheid, dat gij en vele uwer Noord-Nederlandsche kunstbroeders zooveel hebt gedaan voor de uitvoering van onze toonwerken in Noord-Nederland. Dat wij daar dankbaar voor waren, hebben wij u bewezen door zoo spoedig mogelijk een werk van een onzer Noord-Nederlandsche stambroeders op te voeren. Dit feit is nu geschied! Dat uw werk gewaarmiiiiiiitiiiiiiiiiiMiii iiniiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiuiiiiiiiiHiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiuii dende bij het nog niet koude lijk van Schalk Oosthuysen, gevoelde de anders zoo kalme, ferme Hollander, zijne knieën knikken. Hier moest iets ontzettends gebeurd zijn. Toen met behulp van brandewijn en water de levensgeesten weer waren opgewekt, ver telde Hendrika hem de geheele toedracht der zaak. Het was hem onmogelijk haar een verwijt te maken, al waren de gevolgen van hare daad niet te overzien. Zijne vrouw stond te hoog b,ij hem aangeschreven, dan dat hij niet zou begrijpen, dat zij slechts in het uiterste geval met den dood van haar kind voor oogen er toe kon gekomen zijn om hare handen te bevlekken met het bloed van een harer medemenschen. Dien avond werd Oosthuyzen begraven en om de wilde beesten op een afstand te hou den, werd liet graf met doornen bedekt en met een scherm van doornen omheind. Den nacht daarop kwamen de ossen terug en den volgenden dag ging men, aan angst en kom mer ter prooi, door naar Inkouané, waar zich een vreeselijk drama afspeelde. De bronnen waren verdroogd, liet grootste ge deelte van het vee was van uitputting be zweken, het gebrek aan water nam toe, en mannen, vrouwen en kinderen stierven bijna van dorst. In zulke omstandigheden zijn menschen geen strenge rechters : ieder is te veel vervuld van zijn eigen ellende. Toen Piet van Staden en zijne vrouw aan de lei ders der expeditie vertelden wat er was voorgevallen, verlangden zij niets meer dan dat zij zich voor goed van den »trek" zouden afscheiden en heen zouden gaan. Niet zonder reden waren zij verheugd dat zij er zoo ge nadig afkwamen. Bij een zoo weinig ont wikkeld volk als de trek-bocren worden moordenaars gewoonlijk met gelijke munt betaald. De Van Stadens trokken de wildernis in deerd is geworden moeten u de toejuichingen be wezen hebben. Aanvaardt dan dezen palmtak als eene hulde aan U en onze Noord Nederlandsche kunstbroeders!" Met belangstelling heb ik van het streven van deze jonge instelling kennis genomen; ik hoop tevens dat de hoofdgedachte die bij deze stichting is vooropgesteld, ons ook eens de oogen mogen openen om te trachten te verkrijgen, wat door samenwerking, doch vooral door een echt artistiek streven zou zijn te bereiken. Thans keer ik tot onze goede stad terug en begin met de verklaring dat, wat men ook van ons operawezen moge zeggen, ons concertwezen op een hoogen trap van ontwikkeling staat. Dat hebben weer twee uitvoeringen bewezen, die (helaas!) heden op den zelfden avond plaats hadden nl. de eerste soiree van de heeren Timmer en Wirtz, de uitvoe ring van de Liedertafel Euterpe (Directeur den heer Joh. M. Messchaert) en bovendien het con cert van de Maatschappij Cecilia onder leiding van Mr. H. Viotta. De voordracht van alle vioolsonates van Beet hoven in het vorige seizoen hebben mij reeds de gelegenheid gegeven uitvoerig de gaven en vooral het schoone samenspel van de heeren Wirtz en Timmer te bespreken. Ook thans in de sonates van Bach (A..gr.t.) B,. Schumann (A.kl,t.) Brahms (G gr.t.) en Grieg (C.kl.t.) waarvan ik de drie eer ste hoorde, hetgeen mij een werkelijk kunstgenot verschafte, (zooals men dat alleen bij vertolkingen van den, eersten rang smaakt) kwamen die gaven op zeer schoone wijze uit. Ik dring er dus sterk op aan, dat zeer velen deze uitvoeringen gaan bijwonen, want de vele af wezigen hadden groot ongelijk. Ik heb bij de volgende soirees nog alle gelegen heid op deze uitvoeringen terug te komen, ik ga dus thans over tot de uitvoering van de liedertafel Euterpe. Het bleek mij, toen ik voor het tweede deel bin nen kwam, uit de enthousiastische mededeelingen van kennissen, dat, ik veel gemist had door het eerste deel niet te hooren. Zij wisten natuurlijk niet dat ik ook eene groot kunstgenot had gesmaakt, doch ik vernam dat Eutfrpe, zelf voor haar doen, buitengewoon mooi had gezongen en dat vooral de Zweedsche, Noorsche en Oud-Finsche volksliederen van Grieg voor kleine koor en baritonsolo, een zeldzaam genot hadden verschaft, welk genot nog verhoogd werd door Messchaert's voordracht van den solo, en dat de heeren Henri Tibbe en Julins Röntgen eene Romance (Variationen ber ein Norwegisches Volks lied) voor twee piano's van Grieg voortreffelijk hadden uitgevoerd. Het speet mij, dit te hebben gemist, doch men kan maar op n plaats tegelijk genieten en dus zette ik mij neder om tenminste Let tweede deel te kunnen hooren. Het koor klonk zeer schoon, vooral in Löwe's ballade: Die Heinzelmdnnchen door den heer Mes schaert op effectvolle wijze voor koor gearrangeerd. In dit werk kwam de zangkunst van de leden van Euterpe het best uit. Een scherzo voor twee piano's van Röntgen (in onze stad reeds meermalen uitgevoerd) Werd door den componist en den heer Tibbe op brillante wijze vertolkt. Te recht werden zij warm toegejuicht en teruggeroepen. Deze avond was voor Euterpe en den heer Mes schaert een hoogst gelukkigen avond, want Ettlerpe deed zich van hare beste zijde kennen. Gisteravond bewees de Maatschappij Caecilia eveneens weer, dat onze orkestkrachten van groote beteekenis zijn; deze uitvoering mocht een (zelfs voor Cecilia) buitengewoon succes verwerven. Na de bekende overture: Die Fingahhöhle van Mendelssolm werden de drie orkestrale gedeelten uit Berlioz' Romeo et Juliette ten gehoore gebracht. In dit meesterwerk gaf het orkest op vele plaat sen eene vertolking, zooals men zich niet beter kan wenschen. Het eerste en tweede deel en het zoo nraMnumiiuiiiiiiinuiiiimniiiiiiiiiHiitmniiiiiiiiimiiiiiiiiniifii en bereikten na veel tegenspoed de Okavango rivier, voorbij het meer N'Gami. Maar Hendrika kon hare smart niet van zich afzetten ; de gedachte, dat zij de oorzaak was van het ongeluk van haar man en kind, die nu als ballingen moesten voortleven, liet haar geen rust. Met den dag werd zij bleeker en lusteloozer ; al hare vroegere moed en wilskracht waren verdwenen en keerde niet weder; en toen zij in de moerassige streken van den Okavango waren aangekomen kon zij de gevaarlijke koortsen, die in de onge zonde streek heerschten, geen weerstand bieden. Doodzwak en uitgeput was zij eindelijk niet meer dan eene schaduw van wat zij vroeger geweest was ; hare leden weigerden j haar hunnen dienst. Onder een grooten Motjeerie-boom sloegen zij hunne tenten op, en verpleegd door haar man en Andries, den Hotten lot, die hen niet had verlaten, stierf zij, met Barends hand in de hare. Hendrika van Staden rust, zooals zoo menige koene, heldhaftige Hollandsche vrouw, die in Afrika haar tweede vaderland gevon den heeft, in de dorre woestijn, onder den hoogen Motjeerie-boom, in welks zwaar ge bladerte de wilde boschduiven hun /acht requiem kirren. Het groote wild, dat zij zoo lief' had gehad, zwei f t vrij en ongestoord op de eenzame vlakte. En aan de bron, die zich dicht bij haar graf bevindt, komen 's nachts de slanke giraffe, de zware olifant, de gevlekte zebra, de gespierde leeuw en de tengere steenbok hun dorst lessclien. Welke rustplaats kan harer meer waardig zijn ? En zoo Hendrika gedwaald heeft, toen zij die eene groote verzoeking geer. weerstand kon bieden, welke vrouw, welke moeder zou anders gehandeld hebben 'i Wie zal haar daarom veroordeeleii ?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl