De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 19 november pagina 4

19 november 1893 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 856 Anabasis, noch in die van Sallustius' samenzwe ring van Catiliua; de in het Grieksch en Latijn zoo talryke participia worden geregeld door hem opgelost; kortom waar hij dat noodig acht, vertaalt hij vrij, zoodat zijn Hollandsch niet een fotografie van, maar een teekeuing naar het oorspronkelijk zou kunnen worden genoemd. Men oordeele naar n voorbeeld uit elk: Letterlijke vertaling. Xen. Anab. I, l j 4 vlg. Toen deze nu was heenge gaan, gevaar geloopeii heb bende eii smadelijk behan deld zijnde, overlegt bij boe hij nimmer meer in de macht van zijn broeder zal zijn, maar, als hij kan, koning zal zijn in diens plaats. Parysatis n n, demoeder, was Cyrus gunstig gezind, hem meer liefhebbende dan den koning zijndeu Artaxerxes. Alvsie na nit 'a konings omgeving naar hem toe kwam, liet hij van zich gaan, allen zóó stemmend, dat zij hem meer vriendschappelijk gezind waren dan den ko ning. Sall. Samenne. XXII, 3. Sommigen meenden dat n dit n veel bovendien ver zonnen was door degenen, die geloofden dat de haat tegen Cicero, welke later ontstaan is, verzacht werd door de wreedheid der mis daad van degenen die geitraft waren. Vertaling van Sr. Muller. Door het gevaar dat hem bedreigd, en de schande die hij ondervonden had, kwam hij op het denkbeeld zich aan de heerschappij van zijnen broeder te onttrek ken en in diens plaats ko ning te worden. Parysatis ondersteunde hem in 't geheim, want zij hield meer van hem dan van Artaxerx.es. Allen, die de koning naar hem toezond, behandelde Cyrus zoo, dit hij hunne genegenheid in hoogere mate verwierf dan de ko ning die bezat. Anderen vertelden dat zoowel dit als nog veel meer daarenboven verzinsels wa ren, uitgestrooid door hen, die den later ontstanen haat tegen Cicero meenden te kunnen doen bedaren, wan neer zij de gestrafte Catilinariërs als bij zonder groote booswichten voorstelden. Deze wijze van de zaak aan te pakken heeft echter ten gevolge gehad dat Dr. Muller er erg vlug over heen gegleden is; nauwkeurig in den echten en goeden zin van het woord is hij niet geweest; hij heeft dat blijkbaar ook niet gewild en veeleer gepoogd zijn vertaling een quasi-artistiek tintje te geven. Nu, dat staat hem volkomen Trij. Het groote aantal kleine fouten dat hij dien ten gevolge begaat, zal ik hem dan ook niet te zwaar aanrekenen; maar gekker wordt het wanneer hij heel andere dingen zegt dan er in het oor spronkelijk staan. Als we bijvoorbeeld in Sal lustius lezen: »hun gemoed bood niet moeilijk toeeritand aan zijne listen" terwijl er staan moest: ,werd zonder moeite ingepalmd door zijne listen", of vrouwen die eerst voor ontucht zich groote uit goten hadden getroost' in plaats van : »die eerst haar ontzaglijke uitgaven bestreden hadden door haar lichaam prijs te geven'', dan is dat dunkt me toch nog - al heel erg. En in de Anabasis maakt hij ? het niet veel beter; daar schrijft hij o.a. dat Apollo van Marsyas den wedstrijd op de fluit won", dit moest wezen : »den wedstrijd in musicale vaardigheid won", want Apollo bespeelde niet de fluit, zooals MarsyM, oaar de lier; voorts ver taalt hij: i/zoo zie ik niet in waarom Cyrus ons niet zo» bevelen vooraf de hoogten te bezetten" in plaats van: waarom wij Cyrus niet zouden verzoe ken ia ons belang vooraf de hoogten te bezet ten", en elders: ,als wij de roeren uit de schepen nemen opdat zij beter geschikt voor de vaart worden' voor als wij de schepen bewaren, de roeren er uit nemende, totdat me vervoermiddelen in voldoende aan tal hebben". De plaatsruimte laat mij tot mijn spijt niet toe de lijst van dergelijke door Dr. Muller begane grove fouten verder uit te breiden; en die lijst ou heusch niet kort zijn. De lezers vaa De Amtterdammer hebben echter, vertrouw ik, aan bo venstaand proefje genoeg; klassieke litteratoren lullen er hun handen over in elkaar slaan van verbazing en ergernis; en mochten gymnasiasten mijn woorden lezen, dan zullen ze wel begrijpen dat het gebruiken van Dr. Muller's vertalingen voor hen al heel gevaarlijk is. En nu andereu dan de gymnasiasten: de histo ricus ten onzent, die zich niet tevreden stelt met de uittreksels die in uitgebreide geschiedboeken te vinden zijn, maar precies wil weten wat de klas sieken schreven, kent buiten kijf genoeg Duitsch of Sransch om een vertaling in die talen te ver staan, en de belletrist die weten wil hoe de klassieken schreven, zal dit noch uit de accuraat-letterliike vertaling van Dr. Yan Deventer, noch uit de slordig-vrije van Dr. Muller kunnen opmaken; daartoe moet men de taal zelf verstaan. Voor hen zal dus de uitgaaf weinig of geen nut stichten en voor ons gymnasiaal onderwijs kan zij niet anders dan zeer veel kwaad brouwen; ziedaar mijn heilige overtuiging. M. B. MENDES DA COSTA. Amsterdam, Nov. 1893. ?MMmmtiiiiiiiiiiimimimiHiiiiiiiiiiiMiiiiHiiiHiiiiiiiimimiiHiiiiiiiiMiiMi Yerfljnde litteratuur. Ongaarne doe ik 't, maar op verzoek van de redactie, zal ik mijne meening zeggen over het Duitsche tijdschrift Blatter für die Kunst. Ik heb in de mij toegezonden nummers gelezen met sterk begeeren om van de kunst, die men er aan heeft gegeven, al het genot te ontvangen, dat men er mee bedoelde. En slechts gedeeltelijk heb ik dat genot gesmaakt. Waarschijnlijk behoor ik niet tot hen, voor wie deze bladen worden beschreven. Eea der medewerkers aan het tijd schrift geeft eenige aforismen; o. a. het volgende: BEIFALL. Du willst dass dein dichten auch andren gefalle? Das ist ganz gut, das wollen wir alle. Kur musst du zwischen zweien wahlen: die menge oder die einsamen seelen. Geen der medewerkers van het tijdschrift heeft bij de keus een oogenblik getwijfeld. Allen richten zich tot de «.einsamen seelen". Dat is voortreffe lijk: een kunstenaar, die niet vraagt naar de gunst der menigte, houdt zijn karakter en zijn kunst ongeschonden. Maar een dwaling is toch het denkbeeld, dat een kunst, die aan de menigte behaagt, daarom geen kunst zou zijn. De gering schatting der menigte is allengs even banaal ge worden, als de leus l'art pour l'ar t, waarmee vooral zij zich tooien, die onbewust zich bewust zijn, dat zij en niemand anders de schoonheid van wat zij hunne kunst noemen kunnen gevoelen. 't Is waar, dat de menigte een kunst om andere dingen mooi vindt, dan die de kunstenaars er in waardeeren : zij zoekt er filosofie in of het bewijs dat de kunstenaar door haar leven is aangedaan: twee dingen, die niet direkt verband houden met de kunst. Maar even waar is het, dat die twee de kunst niet schaden, indien zij in het gemoeds verstand van den kunstenaar zijn samengegroeid met zijn schoonheids-conceptie. Ik wil zelfs na druk op mijn meening leggen, dat een kunst krachtiger en gezonder is, naarmate de kunste naar sterker is aangedaan door hét leven, dat is het leven ook der menigte, en in die aandoening een levensaanschouwing heeft gewonnen. Zij die (art pour VartT roepen, zullen nu misschien zeggen, dat ik over kunst niet moet meepraten. Zij kunnen gelijk hebben. Iedereen heeft gelijk en over kunst moet een kunstenaar eigenlijk niet praten. Toch verbeeld ik mij tot hen te behooren, die de aforismen-rijmer, ,/einsamen seelen" noemt: menschen die alleen zijn, alleen willen zijn, alleen moeteu zijn, omdat zij vast en recht-óp staan midden-in den droesemen en zeer krachtigen golfslag van de menschenzee. Maar eenige dich ters, die in Blalter fur die kunst hunne verzen publieeeren, zoeken niet enkel de eenzame, zij zoe ken zekere verfijnde zielen, waartoe, ik draag er geen rouw over, ik mij niet reken te behooren. Kracht van gevoel, kracht van verbeelden, kracht van moed, kracht van daad: n van deze, zoo niet allen, moet mij uit de kunst van anderen aan grijpen, als men wil dat ik haar zal liefhebben en eeren. In verfijning is kracht noch moed, is enkel arbeid, maar een arbeid van geduld, niet van in spanning van het hoogste zielevermogen. Ik wil hiermee zeggen, dat een groot deel van de Blatter für die kunst noch voor mij, noch voor de menigte is. Het is voor het passieve gemoed van hen, die het leven verpuren tot een nauw merkbaren welriekeuden geur, waaraan zij zich be dwelmen in de oogenblikken dat de realiteit hen loslaat. Zij sluiten hunne vensters voor de harde, schokkende geluiden der straat en in het half duister van hun binnenvertrek, waar het dwalende oog slechts kleur-nuances vindt, verliezen zij wat hunne ziel nog aan activiteit bezit in een vleienden sluimerdroom, voortzetting der muziek van harpen en violons d'amour, die, uit het verre dichtspel met klanken, rijmen en rhytmen opvloeit tot hun gemoed. Ik ontken niet, dat die kunst door schoon heid kan worden gedragen, en dat deze de reine, aandoenlijke schoonheid is. Ik ontken enkel hare kracht en ik, die de kunst als kracht voel, word door de schoonheid der verfijning slechts aangedaan in de oogenblikken van in-activiteit. Deze kunst is voor de eenzamen, die willen rusten, luisteren en sluimeren, niet voor de eenzamen, die zich krachtig gevoelen en willen arbeiden en enkel dan luiste ren als een krachtige stem hun spreekt van krachtige schoonheid. Dat is soms het geval in de gedichten van Stefan George, Hugo von Hofmannsthal, Georg Edward, een drietal dichters naar wie ieder gaarne luistert. In een klein opstel onderzoekt de uit gever van de Blatter für die kunst, Carl August Klein, die zelf een voortreffelijk Duitsch proza schrijft, de waarde van George als dichter; hij zegt o. a.: Wir sehen dass in seinen gedichten mit neuen mitteln neuen wirkungen gerechnet wird. seitdem die alten götter tot sind, haben wir es zum erstenmal mit den offenbarungen eines urspr nglichen dichterischen geistes zu thun der aus seinen gedanken eine welt für sich gebaut und nach einem ganz bestimmten ihm eigentümlichen plan ein stehendes abgerundetes werk gesehaffen." »Es erhellt dass diese dichtungsart nur vornehmen geistern einen genuss bereiten kann. wer anders aber als ein vornehmer geist hat sich jemals um ernsthafte kunst gekümmert und giebt es nicht genug geschriebenes für die menge? ,/Wir haben auch vertreter einer neuen kunst (dit geldt als antwoord op een bewering in VErmitage, dat George een volgeling van Baudelaire, Verlaine en Mallarmézou zijn, een domheid, die men in Holland ook telkens over Gorter, Kloos en Verweij moet hooren) und brauchen uns nicht ans ausland anzulehnen. sie ist ganz andrer art als die Zola's und der Norweger und ganz bei uns zu haus. ihre hauptstützen Ricbard Wagner der komponist Friedrich Nietzsche der orator der maler Arnold Böcklin und der zeichner Max Klinger. zu ibren tritt ein dichter." Ik geef nu een der gedichten uit Stefan Georjje's WEIIIE. Hinaus zum Strom! wo stolz die holieu rohre lm linden winde ihre fahnen schwingen Und neinen junger wellen schmeichel-chore Zam ufermoose kosend vor zu dringen. Iin rasen lastend solist du dich betauben An starkem Urduft ohne denkerstorung So dass die treinden hauche all zerstauben, Das auge schauend harre der erhömiig. Siehst du im takt des strauclies laub schon zittern Und auf der glatten finten dunkelglanz Die dunne nebclmauer sich zersplittern ? Horst du der elfen lied zum elfentanz? Schon scheinen durch der zweige zackeurahmen Mit sternen stadten seli;re gefilde Der zeiten flug verliert die alten namen Und raum und dasein bleiben nuu im bilde. Nnn bist du reif «un schwebt die herrin niedcr Mondi'arbne gazeschleier sie umschlingen Halb offen ihre traumesschweren lider Zu dir geneigt die segnung zu vollbringen : Indem ihr mund auf deinem antlitz bebte Und sie dich rein und so geheiligt sah Dass sie im kuss nicht auszuwcichen strebte Dein finger stütxend deiner Hnpe nuli. Dit is een gedicht van George Edward: MlTTAGSTILI.E Der weg ist lang den wir vercint gegangen Doch ferne scheint noch immer unser ziel Stumm sind die lerchen die im lenz uns sangcu Das laub liegt welk und ist des windes spie! Ich weiss es dass da leidest ach dein sehnen Ist stil geworden deine jugend wich : So musst dn dich vertranend an mich lehnen Ich halte ich erhebe dich. O warst du glücklich nimmer wars gescheheu Dass ich den weg zu deiuem herzeu fand Doch du warst krank da wollt ich mit dir geheu Nun halt ich fest in meiner deine hand Du warst allein uun bin ich dir zur seite Ich schirme dich wenn sturm und wetter tost So wird mein stilles sorgen dein geleite Uud meine liebe wird dein trost Een gedicht van Hoffmannsthal: PSYCHE .... und Psyche, meine seele, sah mich an Von unterJrücktem weinen blass uud bebend Und sagte leise : Herr, ich möchte sterben, Ich bin zum sterben müde und mich friert" O Psyche, Psyche, meine kleine seele, Sei still ich will dir einen trank bereiten Der warmes leben strömt durch alle glieder. Mit gutem warmen wein will ich dich tronken, Mit glühendem spriihendem saft des lebendigen Funkelnden, dunkelnden, rauscheud nnbandigen Quelleaden, schwellenden, lachenden lebens, Mit farben uud gavben. des trunkeuen bebens: Mit sehnender seele von weinenden liederu Mit ballspiel und grazie von tanzendea gliedern, Mit jauchzender schönheit von sonnigem wehen Hellrollender stürme auf schwarzgrnnen seeen, Mit garten wo rosen und epheu vcrwildern, Mit blassen f-auen und leuchtenden bildern, Mit fremden landern, mit violetten Gelbleuchtenden wolken und rosenbetten, Mit heissen rubinen, griingoldcnen ringen Uud allen pruu renden duftenden dingen. Und Psyche, meine seele, sah mich an Und sagte traurig: alle diese dinge Sind schal und trüb uud tot. das leben hat Nicht glanz und duft. ich bin es müde, Herr" Ich sagte: noch weiss ich wol eine welt, Wenn dir die lebendige nicht gefa'llt. Mit wunierbar nie vernommenen worten Reiss ich dir auf der triinme pforten: Mit goldenglühenden, sussen, laueu Wie duftendes tanzen von lachenden frauen, Mit monddnrchsickerteu nachtig webenden, Wie fiijbernde blumenkelche hebenden, Mit grünen, rieselnden, kiihlen, feuchten Wie rieselndes, grünes meeresleuchten, Mit trunken tanzenden, dunklen, schwülen Wie dunkelglühender geigen wühlen, Mit wilden wenenden, irren und wirren Wie grosser nachtiger vogel schwirren, Mit schnellen und gellenden, heissen und grellen Wie metallener flüsse grellblinkende wellen Mit vielerlei solchen verzauberten worten Werf ich dir auf der traume pforten: Den goldeneu garten mit duftenden auen Im abendrot schwimmeud, mit lachenden frauen, Das rauschende violette dunkel Mit weissleuchtenden baumen und sterngefunkel, Den fliisternden, brauneu, vergessenen teich Mit kreisenden schwanen und nebel bleich, Die gondeln im dunkeln mit seltsamen lichtern Schwülduftenden blumen und blassen gesichtern, Die heimat der winde die nachts wild wehen, Mit riesigen schatten auf traurigen «eeen, Und das land von metall das in schweigeuder glut Unter eisernem graneiu himtnel ruht. Ik heb aan de Blcitter für die kunst ontleend van wat er, naar mijne meening het beste in is, en wil daarmee aantoonen, dat, welke beschou wing men over kunst hebbe, men er de kunst in kan vinden, die de zuivere weerklank is van de gemoedsharmoaiën van het jonge, zelf-gevoelende, vrije leven. Dat leven is universeel en openbaart zich tegelijkertijd overal. Slechts de oneerlijkheid, of de domheid, of de verblicdheid kan beweren, dat de dichters van dat leven in het eene land die van het andere volgen. Dichters volgen nooit, zij leiden. VOSMEER DE SPIE. De heer P. H. Eeyers te Utrecht is de verte genwoordiger in Nederland van de exploitatie van de Blatter für die kunst. Theodor Mommsen vierde Woensdag het SOjarig jubilaeum van zijn doctorschap. Hy vertoeft te Rome, juist het middelpunt van z\jn Ojarige werkzaamheid als oudheidkenner en geschied schrijver. Het doctoraat verwierf hij eigenlijk in de rechtswetenschap; op 8 November 1843 pro moveerde hy te Kiel op een dissertatie (of eigen lijk twee): »Ad legem de scribus et viatoribus et de auctoritate commentationes duae." Bij deze promotie verdedigde hij ook 15 stellingen, van welke er eene is, die bijzonder zijne wetenschap pelijke richting aanduidt, de betrekking tnsschen juristen en philologen: »Jurisconsultorum a philologo discere posse; an possit philologus ab illo, adhuc dubitandum". Ook in dat jaar 1843 ontstond een ander werk waaraan, de jonge geleerde deel had, het»Liederbuch dreier Freunde", waaraan Theodor's broeder Tycho, en de dichter Theodor Storm medewer kers waren. Mommsen was toen reeds 26 jaar. Hij maakte daarna wetenschappelijke reizen naar Italiëen Frankrijk; de reden van zijn terugkeer naar Duitschland was de vrijheidsbeweging in 1848. Hij schreef toen vurige leadings in de Schleswig-Hohteinsche Zeitung; toch werd hij dat jaar professor te Leipzig. In 1850 werd hij intusschen wegens revolutionnaire woelingen afge zet. Hij leed nu gebrek, tot een prijs van de Parijsche Académie des Sciences hem voor een tijd uit de nood hielp. In 1852 werd hij pro fessor te Zürich, in 1854 te Breslau. Zijn eerste groote werk, de verzameling der Latijnsche in scripties, voor de Duitsche Academie van Weten schappen te Berlijn, begon in 1858, en tegelijk de uitgave van zijne Komische Geschichte, die door haar deugd en aan gebreken evenveel van zich spreken deed; de levendige, stoutmoedige voor stelling, de groote scherpzinnigheid en bekwaam heid stonden er tegenover een menigte harts tochtelijke, onrechtvaardige oordeelen en te wei nig weerstand lieden van den invloed van moderne beschouwingen en begrippen. Tientallen van kleinere werken over Romeinsche geschiedenis en rechtsgeschiedenis, jurisprudentie, staatsrecht en gemeenterecht, uitgaven van handschriften, inscripties en fragmenten, volgden in den loop der jaren; terwijl Mommsen toch tijd en lust behield om zich voortdurend met de politiek van den dag in te laten en zelfs van 73?82 lid van het Abgeordnetenhaus was. Eenige maanden geleden besloten de dames Emilie C. Knappert en Johanna Ter Meulen tot eene proefneming, om te voorzien in de behoefte aan onderhoudende en goede novellistische lectuur voor meisjes uit de arbeiderskringen. Tot dusver hadden zij drie geschriften het licht doen zien. Het aantal verkochte exemplaren echter is betrekkelijk gering gebleven; hetgeen de dames hieraan toeschrijven, dat op de uitgave niet in genoegzame mate de aandacht gevestigd was. De prijs is zeker niet hoog; men kan de boekjes voor 10 cents, of bij grootere getallen voor 8 cents, koopen, en ze zijn heel leesbaar; maar het blijft altoos een feit, dat men ieder deel van De Graaf de Monte-Christo en De Wandelende Jood voor een stuiver huren kan, en de concurrentie dus nog altoos ongelijk blijft. De Almanak De liefde sticht voor 1894 is bij de hh. van Holkema en Warendorf uitgekomen. Behalve den spreukenkalender (een zeer goede keus) bevat bij Mengelwerk, waaraan H. Vrendenberg, Manita, G, van der Veen, Helene Swarth, E. Laurillard, M. Buijs, Silvanus, Tyra, G. J. van Lakerveld, Cella, P. Keuning, C. J. C. Geerlings, P. Jz. Proost, H. Bertrand, D. G. M. Roldanus, Adelheid C. Horch en Ernestine bij dragen leverden. Dr. H. C. Muller, docent aan het gymnasium te Amsterdam, heeft de Hoofdregelen der La tijnsche syntaxis ten behoeve van liet gymnasiaal onderwijs in een kort boekje saamgevat, dat by de Erven H. van Munster & Zoon is uitgegeven. Een aanhangsel behandelt nog de uitspraak van het Latjjn. Te Annaberg is een monument onthuld voor den beroemden rekenmeester Adam Riese, (de Duitsche »Bartjes") uit de 16e eeuw. Het mo nument bestaat uit een bronzen buste ; op het voetstuk vindt men den hoofdregel van zijn boek: 2 X 2 4. Adam Riese (eigenlijk Ries) werd geboren in 1492 te Staffelsheim; h\j werd te Annaberg mynambtenaar en later stedelijk »Rezess-schreiber". Als zoodanig wist hij zijn ad ministratie door een handige methode van boek houden te vereenvoudigen; later richtte hij een bijzondere ambachtsschool op, en maakte voor deze ook rekenboeken. In 1538 werd hy door keurvorst Maurits van Saksen tot »hofarithmeticus" benoemd; hij had ook een fortuintje bijelkaar gerekend, althans men vindt een docu ment van het koopen van een bergwerk. Ar-me Patty, naar 't Engelsen van Mrs. OLIPHANT. Uitgave van Allert de Lange, Amsterdam. Dat dit werk in 't oorspronkelijke reeds 4 uit gaven beleeft, is zeker reeds een aanbeveling. De vertaling is goed, de stijl los en onderhou dend. De karakters der hoofdpersonen zjjn menschkundig geteekend en uitmuntend volgehouden. De onversaagde Patty is de belichaming van het spreekwoord: »Als niet komt tot iet, kent het zich zelven niet." 't Is zeer vermakelijk om te lezen hoe »de arme Patty" zich zocht op te wer ken en haar doel »de rijke Patty" te worden, bereikte en toch nimmer armer was dan toen rijkdom en weelde haar omringden. De oude Sir Gilles en zijn vrouw, hun sufferige zoon zijn typen zooals men ze in de samenleving soms aantreft. Het kinderfiguur is met groot talent, fijn en met voorliefde geteekend. Dit werk zal menigeen met genoegen lezen, voor leesgezel schappen is het een groote aanwinst, omdat oud en jong dit boek in handen kunnen nemen; het boeit zonder heftige emotie te geven. J . Nanny, een oorspronkelijk verhaal voor jonge meisjes, door SUZE ANDRIESSEN. Uitgave van Holkema en Warendorf, Am sterdam. De naam van Suze Andriessen als schrijfster voor jonge meisjes is zoo gunstig bekend, dat een nieuw werk van haar hand steeds met onver deelden bijval wordt begroet. Nanny is een boeiend geschreven verhaal, door Willem Steelinck met talent geïllustreerd. Voor vele meis jes zal dit boek een welkom St. Nicolaas-geschenk zijn. De typographische uitvoering is allerkeurigst, en het prachtbandje byzonder net. Dit boek is het 2e van een serie meisjesboeken van grooteren omvang en degelijken inhoud ver leden jaar verscheen »De docUer van den Goo chelaar" door Agatha als Ie No. die de uit gevers zich voorstellen te geven. J. Met het oog op de Decemberfeesten zenden de uitgevers van Holkema en Warendorf, Singel 542 te Amsterdam gratis een fraai geïllustreerd pro spectus hunner nieuwe uitgaven, geschikt tot feestgeschenk, aan ieder die zulks aanvraagt franco per post. Bij de uitgevers P. N. van Kampen & Zoon, Amsterdam, verscheen een drietal novellen van Emile Seipgens. De eigenaardige bekoring die van dit boek uitgaat vindt, behalve in het talent van den schrijver, ook voor een deel zijn oor sprong in de locale Limburgsche kleur en het zeer oordeelkundig hier en daar aangebrachte dialect. »Jean" de eerste novelle, vroeger reeds in De Gids opgenomen, is de eenvoudige, treffende ge schiedenis van een dorpskapelaan, zijn droevige, ernstigen strijd tusschen liefde en plicht. »'t Stumpke," een krachtig boeiend geschre ven verhaal uit 't leven der fabrieksarbeiders in een spinnerij. »Hawioe Ho!", eerst in Neder land verschenen, een dorpsvertelling uit ZuidLimburg. De uitgevers hebben voor een netten duidelijken druk en goede uitvoering gezorgd. Dit boekje van Seipgens zal zeker even als zijn vorige verhalen gaarne gelezen worden. J.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl