De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 26 november pagina 2

26 november 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. e vensdraad afgebroken. ader von Batten berg heeft met hart maar zonder zich zelf te zoeken, wat zijne hand vond om te doen. rvde Russische pers wijdt een waardeer Woord aan zijne nagedachtenis en erkent, zoo hij volgens hare opvatting in 'Y de rol van een avonturier heeft het Rusland's politiek is geweest, "hem daartoe heeft genoodzaakt. iiimuiiiiiiiiinitiiiiiHiii niiiiiiiiiiiiitii ....... llliiilll niniillliliiimilllliliiiiiiliiliimmiiiimiimMimmimi Nog eens Materialisme. Nicht leicht kann das geistig-sittliche Leben im Elend der Armuth, mitten in Schmutz und sehlechtem Beispiel von Kindheit auf gedeihen Urn das Edelste im Menschen zur Blüthe zn bringen und in Kraft zu erhalten braucht er wr Allemï) eine menschenwürdige Existenz. Prof. dr. OssTEKLEX,Handbitch der Hygieine. __s werden eenige ingezonden stukken ter ad gesteld, gef chreven naar aanleiding van ? Ertikel Materialisme", die ons nopen 9p nog met een kort woord terug te ko? «en, zoowel om een misverstand uit den weg mimen als om onze bedoeling nader.in . licht te stellen. De bezwaarschriften zijn stig van den heer Gunning te Zwolle, ontboezeming werd opgenomen in.het van verleden week, en van den-heer L. wiens keurige studie mij dóór de werd ter hand gesteld en die ik, ' ipoover de beperkte plaatsruimte dit toelitrbij tevens tot haar recht zal doen ___ misverstand bestaat in de opvatting . «ouden, wij aan middelen van geestelijken "«edeïijken aard volstrekt of althans bijna fSSO vaarde hechten. Wij verzekerden in ons Cïlnfc artikel reeds aanstonds het tegendeel 4ö? antennen vol gaarne nog eens dat wy aan ?en goed woord, een ernstige waarschuwing .?vooral aan een goed voorbeeld geen ge waarde hechten. Maar wat wij hebben 9n te betoogen en hier blijven volhoudai de massa, vner stoffelijke ellende en ,ke ontaarding ons vervullen met deernis "mnig medelijden niet is terecht te brengen 'w dat haar vooraf een mensehwaardig bewordt verschaft Men is nu al minstens >? jaar bezig met preeken, met verbieden met straffen en wat is het resultaat? Een W die soms walging wekt, en die men te euphemiBtisch nog maar steeds »samenblyft noemen hoewel de menschen 'voortdurend tegenover elkander staan ^is veel teller en meestal veel listiger eroeener dan het redelooze dier. Aan de kent men den boom, Welnu, waar Nïttefeten van het tot dusver gevolgde syBOO voos zijn, daar wordt net hoogtijd' de aandacht te wijden aan het tot dusIe veel verwaarloosde punt: verbetering hei stoffelyk bestaan des volks en dat wel : de vereffening der maatschappelijke ou dheden. das Edelste im Menschen zur Blüthe (yiagen und in Kraft zu erhalten braucht ""#? AUem eine menschwürdige Existenz". - woorden vaa den hygiënist dr. Oesterlen ik boven dit opstel en ik zou wente te mogen aanbrengen boven den van het studeervertrek van allen die houden met de vraagstukken van thd. Vóór alles een mensehwaardig , , dat is het standpunt dat ik aanneem v1» toet algemeen en waarop ik mij óók plaats <£*fK aanzien van het alcoholisme, het drankgybtaik en het drankmisbruik. Mijne beide -opponenten schijnen uit mijn vorig artikel op '; t8i maken dat ik niet aan hunne zijde sta, Maar zij wijzen op den schrikkelüken omvang B de ruïneuse gevolgen van het drankgeIIUUUIIHIIHUIIIIUini -,*8, een,e oude, afgeleefde vrouw? Kunt gij kern zijn zonden en zwakheden vergeven, ?r -wanneer zij u het meest pijn doen? Als hij. iK, twintig jaar lang een lastige zieke mocht ;.;,,,' ign, zoudt ge hem al dien tijd in uw armen yrr kunnen dragen, en hem vertroosten als een *j-- ? moeder haar kind?" De vrouw haalde diep £?* adem, ' *O, ik houd oneindig veel van hem! Ik "*, zou willen sterven, als het mij slechts n^ maal gegeven werd te hooren, dat hij meer van mij hield dan van iemand ter wereld!" De vrouw stond daar en zag op haar neder. »Hebt ge nooit gedacht aan die andere; of *'* . niet misschien xy zijn leven even volmaakt gelukkig zou kunnen maken als u?" vroeg zij langzaam. T_ 'Q< geen vrouw kan ooit voor herp'wezen wat ik zijn zou. Ik zou voor herij leven. Hij behoort mij." Zij boog voorover, zij jBchreide niet, maar haar schouders b&wogen' £" «eb. »Het is zoo vreeselijk een vr&uw te zijn, niets te kürien' doen, niets te Kunnen zeggen!" ':- ;i ^t De vrouw legde de Mnd op den schouder i\ der jongere die opzag naar haar gelaat; toen keerde de oudste zich 'om en keek in het vuur. Hét was zoo stil, men kon de klok . hooren tikken op de schrijftafel. De vrouw zei: »Er is n ding, dat ik voor u doen kan. Ik weet niet of het heljj..*,.-,-|>eaf zal ik zal het doen/' Zij wendde ?fef" tóch om. *' »0y wat is u- groot en goed, zoo nobel, bruik. Al wat zij daarover zeggen is echter ten aanzien van mij prêcher Ie converti en daarom had het, op zichzelf overigens zeer interessante, betoog van den heer P., als hier ter zake niet dienende, gerustelijk achterwege kunnen blijven. Het onderscheid tusschen den heer P. en mij schijnt vooral hierin gele gen, dat hij het alcoholisme beschouwt als de oorzaak, terwijl ik het. beschouw vooral als het gevolg der maatschappelijke ellende, daarbij overigens mijnerzijds erkennende dat hier wisselwerking bestaat en dat hetdrankgebruik, eenmaal ingekankerd, op zijne beurt, de stoffe lijke ellende nog helpt verergeren. Het gevolg van dit verschil van standpunt is natuurlijk, dat de heer P. z\jn heil zoekt in ijveren voor verbodswetten, terwijl ik óók ter beteugeling van dit k waad vóór alles verbetering blijf vragen van verheffing van het stoffelijk bestaan der massa, zonder mij daarbij het zij nogmaals her haald schuldig te maken aan Principienreiterei, door het oog te sluiten voor het be trekkelijk nut van goede vermaningen en vooral van goed vóórgaan, wat maar al te dikwijls wordt vergeten door sommige drankbestrijderp, die zich den wijn goed laten sma ken, na het volk gewaarschuwd te hebben voor den jenever. Ik zeide zooeven dat er tusschen den heer P. en mij verschil van standpunt, van begin sel, bestaat. Maar zijn artikel herlezende, rijst bij mij de vraag of dit eigenlijk wel zoo is ? En dan komt het mij.inderdaad voor dat de heer P. door zijn hartelijke verontwaardiging en ijverige vervolging van den drankduivel, de poel is voorbijgeloopen waar het monster zich schuil houdt en waar hij het bij kalmer overleg zelf ook zou hebben gezocht en ge vonden. Wat toch zegt hij sprekende van de oorzaak der drinkkwaal. Dit: Ik voor mij meen aan de huidige maatschappelijke toestanden een groote plaats in dezen te moeten inruimen". Eilieve, geachte heer P., dit is precies onze meening. Wij staan dus minder ver van elkaar af dan aanvankelijk wel het geval scheen te zijn, Alleen meen ik eenigszins consequenter te zijn dan gij door de kwaal aan te tasten bij den wortel, die zich bevindt in de maatschappelijke toestanden, waarvan ik vóór alles verbetering vraag. Daar ligt ook volgens u voornamelijk de oorzaak, maar is het dan logisch den nadruk te leggen op verbodsbepa lingen in plaats van op doortastende sociale hervormingen? Verbodsbepalingen nemen de oorzaak der kwaal niet weg. En wat kunnen zij dan anders teweeg brengen dan andere openbaringsrormen van hetzel/de euvel ? De massa zal zich dan eenvoudig met andere middelen of op clandestiene wijze 2) zoeken te bedwelmen omdat de prik kei blijf t bestaan die tot drankmisbruik leidt: onvoldoend voed sel, onvoldoende dekking, onvoldoende woning bij het proletariaat, luiheid en verveling bij zijn maatschappelijk pendant, de werkefoose bourgeoisie satisfaite. Sommige werkgevers weten heel goed hoe de drank, zy het dan pok tijdelijk en met de noodlottigste gevolgen, in de plaats kan treden_ van rusten van goed voedsel en schromen niet daarvan schande lijk misbruik temaken. Een afschuwelijk verhaal ter illustratie daarvan vernam ik juist dezer dagen van een mijner vrienden, die op de kliniek van prof. Pel had kennis ge maakt met een patiënt die tengevolge van drankmisbruik bezweek aan een z. g. cor bovinum, een ossen hart, driemaal zoo groot als een normaal orgaan. De man was polder werker. Zijn werktijd was van Zondagnacht 3 tot Dinsdagavond 8 uur en zoo drie werktijden tot Zaterdagavond acht uur, natuurlijk met schafttijden, waarin ze in de hooge laarzen op hun jas wat gingen rusten. Om den gang er in te houden, werd aan ieder per werktijd een liter alkohol verstrekt l Dezelfde genees heer, aan wien ik deze mededeeling ontleen, vertelde my mede dat ook prof. Forster op zijn college als zyne meening te kennen gaf, dat armoe tot drankgebruik leidt omdat de opwekking van den borrel meer genot geeft dan de voeding, die voor 't zelfde geld kan worden verkregen. Dit strookt vrijwel met de meening van den hygiënist, dien ik reeds citeerde, en ook met de ervaring, die mijn zoo heel anders als andere vrouwen, die altijd alleen aan zichzelven denken! Dank, har telijk dank. Ik weet dat ik u kan vertrou wen. Ik zou het niet aan mijne moeder hebben kunnen zeggen, aan niemand dan aan u.;' »Nu moet ge gaan; ik moet mijn werk afma ken." De jongste sloeg de armen om haar heen. »O, u is zoo goed en zoo nobel!" De zijden japon en de bonte mantel gin gen ruischend de kamer uit. De vrouw, die alleen was gebleven, liep het vertrek op en neer, sneller en sneller, tot de zweetdruppels haar op het voorhoofd ston den. Eenigen tijd later ging zij naar de tafel: met een onduidelijke mannenband stond op een los stukje papier: »Kan ik u van middag even spreken ?" Daarnaast lag een gesloten en geadresseerde brief. Zij opende hem. Hij bevatte de woorden: «Zeker, met genoegen." »Zij verscheurde den brief en schreef de woorden: »ï^|en, ik heb geen tijd." Zij deed ze^n een erïveloppe en adresseerde. Toen rolde zij haar 'copie op, die op tafel lag en scheld^. Zij gaf het aan de meid. »Laat den jongen dit medenemen en zeggen dat het artikel nog niet af is; zij moeten er bij voegen dm het vervolgd wordt; morgen schrijf ik het af. Als hij voorbij 'No. 20 gaat, laat hem daar dezen brief afgeven." De meid verliet het vertrek. Zij liep heen en weer, de handen boven het hoofd gevouwen. (Slot volgt). eigen bescheiden persoon opdeed bij zijn leven onder de arbeidende klasse: doorgaand, drank misbruik vond ik vooral bij het eigenlijk ge zegde proletariaat veel minder bij den zoo genaamd gezeten werkman. Wilt gij, waarde heer P., nog een getuigenis van een man veel meer bevoegd tot spreken dan ik en wier opvattingen overigens lijnrecht staan tegenover de mijne? Welnu, ik verwijs u naar generaal Booth van het Heilsleger, die zijn recht om gehoord te worden ontleent aan het feit, dat hvj het grootste gedeelte zijns levens heeft doorgebracht in wat hij noemt Engelands donkerste wildernissenr'. Hij durft op het gevaar af van misverstaan te worden in de duidelijkste bewoordingen uit te spreken dat hij in de allereerste plaats 3) en voornamelijk tot redding van het hooger levensbeginsel poogt te bewerken de verlos sing van het lichaam uit zijn nooden Wie maatschappelijk te gronde gaat is even min bij machte u het oor te leenen als een man, die met zijn hoofd reeds diep onder water is, iets van eene tegen hem gehouden preek zal kunnen verstaan. De eerste zaak, welke bij u in aanmerking dient te komen is te zorgen dat hij althans vasten grond onder de voeten heeft en dat hij in zooveel ruimte komt dat hq zich kan bewegen om te leven." Dit algemeene beginsel verkondigt hij ook nog eens speciaal ten aanzien van het drank misbruik. Wie als maatschappelijke hervor mers willen slagen, zullen altijd den drank winkel op hun pad blijven ontmoeten zoolang zij er niet toe komen om den kroeghouder den loef af te steken, door iets meer aantrek kelijks te geven dan waarmede de herbergier zijn gasten lokt. Bovenal mag nooit door ons vergeten worden dat de verzoeking tot drinken juist dan het sterkst is, wanneer gebrek en ellende zich het 'scherpst en pijnlrjkst doen gevoelen." Dit is het standpunt dat Booth overal ge trouw blijft, niet alleen in de theorie maar ook in de praktijk. Hg vraagt geen verbodewetten, maar verschaft voedsel, onderkomen en werk. Zoo begrijpt dus zelfs een man als Booth, wiens hoogste doel is de menschen tot het Evangelie te brengen, dat stoffelijke welstand ten grondslag moet worden gelegd aan zedelijke verheffing. Inderdaad, dit is de weg ter ontkoming uit de maatschappelijke wil dernis. Wie anders handelt zal zijne pogjngen, hoe welgemeend ook, slechts zien uitloopen op bittere teleurstelling. _^ Socnis. 1) Wij cursiveeren. 2) Als een merkwaardig voorbeeld hiervan kan dienen het bericht, dezer dagen in de bladen voorkomende, omtrent het aanbod van de Amsterdamsche tappers met vergunning om te bewezen, dat er wel op 800 plaatsen wordt getapt zonder vergunning! 3) W\j zijn het weer die cursiveeren. iiiHiiiiiiiniiiiniiniiiiiitiiiHTtiiiiiiimiiiii Brieyen uit Utrecht door GIBSE VAK DEN DOM. Dat het hier in de «grijze" bisschopsstad, waar eigenlijk alles »grijg" genoemd mag worden, van den »grjjzen" dom af tot aan de kleine jongens toe, nog alt\jd oud-manne^jes-achtig toegaat in *ele opzichten, zou ik niet behoeven te zeggen, want het is genoeg bekend. Maar toch kan het mis-schien geen kwaad, het nog eens te herhalen en aan te toonen dat we de reputatie die we buiten dragen, nu niet zoo geheel onverdiend op ons geladen hebben. We hebben hier het spreekt haast vanzelf, want men heeft ze zelfs in de kleinste dorpen ook sociëteiten. We zjjn negentigduizend zielen sterk, en daaronder zyn, tot onze schande zij 't gezegd, een aanzienlek getal, die tich beter in de herberg dan in de kerk op hun gemak voelen. Het is dus geen wonder dat, ofschoon het aantal kerken niet afneemt, dat der koffie- en bierhuizen op dominees-verontrustende wijze zich uit breidt. En het toenemen van dat aantal bier- en koffiehuizen heeft tot onmiddellijk gevolg een gevolg waaruit de heeren «herders" wel eens eene wijze les mochten putten dat de kasteleins onderling wedijveren om het hunnen bezoekers zooveel mogelijk naar den zin te maken en hun iets voor te zetten dat zy »ook bjj nader inzien" blaken goed te hebben kunnen verduwen. Het gevolg van dezen edelen wedijver is alweder dat het stormloopt in die herbergen en daaruit volgt het houdt niet op met gevolgen dat het publiek in deze holen des verderfs, naar onzer vaderen en ook nog naar onze opvattingen wel een weinig geméleerd wordt. Aan deze laatste omstandigheid vooral hebben we te danken het bestaan van sociëteiten, maar of de menschen daar niet komen omdat het bier er niet goed is, of dat het bier er niet goed is omdat de menschen er niet komen, is nog altijd eene vraag, die tusschen de kasteleins en de societeitsbesturen opgelost moet worden. Zeker is het echter dat inmiddels n de menschen er niet komen, n het bier er niet goed is. Daar begrijpen de sociëteit-oprichters en be stuurders ook eigenlijk niets van ! »Is dat bier dan niet goed?" vragen zij, terwijl zij met een diepzinnig gelaat het halfuitgedronken glas tus schen hunne oogen en het daglicht of de gas vlam houden. »Dat bier is zoo goed als men het maar verlangen kan" beweren zij en drinken het glas uit, maar nemen daarna tot instandhouding hunner veelgeliefde sociëteit, een grogje koud of warm naar den tijd van 't jaar omdat zij zooveel bier niet kunnen verdragen, doch hebben toch «inwendig" het land, dat het in zoo'n slecht bezette zaal zoo in het oog loopt als zij nog een grogje en nog een of twee drinken. Zoo is dan eigenlijk het bier de oorzaak dat de sociëteiten hier een kwijnend bestaan leiden! Daar is bv, de studentensociëteit. Xu, ofschoon deze in de eerste plaats eene geheel afgesloten wereld in onze wereld vormt, is het toch van algemeene bekendheid dat onze studenten zoowat overal te vinden z\jn, behalve daar waar het »de muzen behaagt te rusten." Daaruit is dan ook wel voornamelijk te verklaren her feit, dat, hoe wel de studentensociëteit er zoo »unheimisch'' uitziet, dat zelfs de muren er van wegloopen, de heeren hunne pogingen om geld byeen te krij gen voor een nieuwe sociëteit, tot dusver deerlijk zagen mislukken. Dan hebben we nog de sociëteit «Sic semper" de van ouds bekende »0ranje-sociteit". Deze, welke hare leden telt onder de aanzienlijkste en rijkste ingezetenen, heeft verle den jaar op den hoek van de Trans een harer waardig gebouw doen verryzen, waar men van tijd tot ty'd ook nog wel eens het hoofd van het Edelachtbaar hoofd der gemeente voor de spiegel ruiten kan zien zitten. Maar overigens is het de dood in de pot. De kasteleins, die er vroeger rijk in werden, worden er tegenwoordig arm in. De sociëteit »de Vriendschap", die als tegenhangster van Sic semper voorheen »de Keezensocieteit" heette, had ook, als laatste stuiptrekking, haar gebouw in de Keistraat »harer waardig" laten verbouwen, maar is mede dientengevolge kort daarna op de flesch gegaan en in een harer za len rusten thans de muzen der »boeven" (zooals hier de niet-leden van het studentencorps ge noemd worden) terwijl in eene andere het pro fane publiek biljard en domino speelt of schudjast en pandoert. De Vriendschap bestond indertijd uit burgers die te groot waren voor een servet en te klein vofr een tafellaken en weerde toen allen uit ha ren kring, die niet de behoorlijke lengte hadden om een ouderwetsche Haarlemmertaf el al naar goedvinden der heeren met een door hen vasttestellen aantal inlegbladen te bedekken. Daaraan hadden we te danken dat de behoefte zich deed gevoelen aan een «goede burgersocieteit." Die behoefte werd zelfs zoo dringend.dat er een gebouw werd aangekocht voor f 27.000 op de Mariaplaats en daar verrees de sociëteit de Vereeniging. Dit is veertien of vijftien jaar geleden en nu telt die sociëteit nog een zeventig leden, waarvan er een stuk of vier per dag »op de vlakte" komen. Men wil nu nog eene poging doen, zooals verluidt, om die sociëteit te doen herleven en waarlijk schijnt het geen slecht denk beeld als het tot uitvoering komt om de ballottage te doen vervangen door een stelsel van »uitnoodiging". Men wil dan de daarvoor geschikt geachte burgers vragen om tegen de intusfchen tot ?10.?verminderde contributie lid te worden van de Vereeniging en hoopt daardoor het lidmaatschap der sociëteit tot een soort van onderscheiding te maken. Het is te hopen dat dit plan moge slagen en weder niet afstuiten op den geest van uitsluiting die hier heerscht. Doch vraagt men mij, wat ik er van denk, dan kan ik de vrees niet verhelen dat ook deze poging zal mislukken en het gebouw der Vereeni ging weldra ook weer een gewoon koffiehuis of nog iets anders zal zijn. Het Park Tivoli zet zjjnei deuren in den laatsten tijd gastvrij open en hét blijkt daar maar al te duidelijk, dat ojyk zonder ballottage, het pu bliek dat men er niet gaarne zou zien, uit eigen beweging wel wegblijft. En aU men daar nu ook nog maar eens begint met aan de eischen des tijds te voldoen en een goed glas bier te schen ken want dat deugt er nog altyd niet, wat men ook beweren moge dan zal dat Park met zijne flinke zalen en groote verscheidenheid van uitspanningen toch op den duur 'een concurrent worden, die zelf den stijven Utrechtschen geest weet te overwinnen en allen zal dwingen om in te gaan. ~ En ne goede sociëteit, waar allen zich kunnen vereenigen, zou niet alleen voldoende voor Utrecht zyn, maar zeker ook den verderfelrjken geest van afscheiding, die hier heerscht, een weinig onscha delijk kunnen maken. iiuniiiimunniiinHiiiiiiiHituiiiiiiiiiiiiiii iiniimimiimMi Muziek In de hoofdstad. Een blik op Beethoven is ons deze week in ruime mate geschonken. Niet alleen een blik op den meester in zijn heerlijkste kracht, op den Beethoven, zooals wij hem uit zijn derden stijl kenm n, doch ook een blik op den jongeling Beethoven, toen hij: noch harmlos in die Welt hineinsang". De Heer Kes (die zich voorstelt negen Beethoven-avonden te geven) opende Zondagavcni dezen cyclus met de uitvoering van de Promethe-i.s-mtziek, het eerste klavier-concert (de Heer Rön'gen), de Leonore-Oeertttre no.-l en de Ie SjmfAonie. Den avond te voren op de eersl'e JCamermuzieksoirée van toonkunst droeg de Heer Röntgeu de laatste klaviersonate, opus 111 van Beethoven, voor. Hoewel deze sonate lang niet een van d laatste zijner werken is, (de Missa-solemnis en 9e Symphonie kwamen eerst later) is de sonate opus 111 een van die werken, waaruit reeds spreekt, dat Beethoven zich geheel vau de we reld wist los te maken. Men voelt uit zulke toonscheppingen, dat de stemmen van de buitenwereld niet meer tot zijn geest en oor doordringen en dat hij uitsluittnd met zichzelf verkeert, Hij voelt zichzelf hoe langer hoe meer vervreemd van hetgeen hij om zich heen ziet, hij schept zich eene wereld: de wereld van zijn ideaal en zijne fantasie. Echter spreekt uit de Sonate opus III die geest sterker dan uit sommige van zijne latere werken, doch in die periode waren ook voor hem de ver drietelijkheden door het lijden naar ziel en lichaam in ruime mate zijn deel. Wanneer men de noodkreten leest, die hij in oogenblikken van moedeloosheid in die periode neerschreef, zooals: Gott, helfe! Du siehst mich von der Menschheit verlassen! (Beethoven's dagboek) of: Ich war derweilen mit solchen Sorgen behaftet wie noch mein Leben nicht, und wohl durch bertriebene Wolthaten gegen andere Meuschen, (Brief aan Ries, Mei 1819) begrijpt men dat Beett ar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl