De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 26 november pagina 3

26 november 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Hé.-. 857 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. hoven meer «dm oeit behoefte bad de buitenwereld weg te denken en alleen met zichzelf te verkee ren, wilde hij moed en kracht behouden om te kunnen scheppen. Het is alsof wij in het eerste deel van die So nate : Maettoeo en Allegro con brio ed appastionato den strijd met Beethoven medeleven. ' Is het niet als of hij al het kleine, het nietige, met reazeakrachi van zich afschudt? En is het niet a'sof in het tweede deel Arietta, Adagio motto simjitiee e fantabite een andere wereld zich voor den hoorder opent? Ook hier ontwaart men eene ontwikkeling die een oogenblik iets gigantisch verkrijgt, doch allee leeft als het ware, in hoogere, in meer aetheriaebe streken. Die indruk ontving ik bij het hooren. Bat een kunstenaar zooals Röntgen dien indruk wist te geven, bewijst wel voor zijn maeht als kunstenaar, want deze sonate behoef ik het nog te zeggen is een scbafc dien de ingewijde in de kunst alleen kan vinden: de oningewijde kan het geraamte wel grijpen en vasthouden, doch voor le.i gaat de ziel, het leven op de vlucht. Hoe gaarne zou ik Zondag avond weer een blik hebben willen slaan op de periode toen zijn oog nog straalde van hoop in de idealen van bet leven, want al was hij ook wellicht ernstiger dan menig jongeling, Beethoven was jong van hart en bezat een hart dat warm klopte voor vriend schap en menschenliefde. (Waarom moest juist hij zijn hart zoo dikwijls geheel wegschenken aan personen die het niet ver dienden, ja, die er ten sterkste misbruik van maakten?) Doch ik was niet in de gelegenheid deze uitvoe ring bij te wonen. Ik ontving echter van zeer bevoegde hand op miju verzoek een schrijven waarin de impressie van dit concert ontvangen, wordt weergegeven. Mijn vriendelijke berichtgever zegt ongeveer: //Groot succes! Het was ditmaal vooral een zonnige Beethoven. Alles C-dur. Men zou haast aan het inhaerent karakter der toonaarden gaan gelooven. Alles licht, alleen bij den aanvang van de Prometheus muziek een dissonant: het symbool van de stoutmoedigheid die nieuwe wegen bewandelt. Behalve eene kleine afwijking in de stemming van houten blaasinstrumenten en pauken alles zeer schoon uitgevoerd. Röntgen's voordracht van het concert van Beethoven hoogst artistiek. De Beethoven-gemeente grooter dan wij hadden verwacht. Moge bij de volgende uitvoeringen geen plaatsje onbezet blijven." Dit hoop ik oak zeer, want het gebeurt hoogst zelden, of la'en wij liever zeggen het is zonder voorbeeld, dat bij ons te lande zulk een volledig overzicht van Beethsven's instrumentale werken gegeven wordt. Het is waar dat het woord volledig niet juist schijnt, want van al de weiken (138 met opus getal en ongeveer 88 zonder opus getal) zijn de thans geannonceerde stukken slechts een een zeer klein gedeelte wat het aantal betreft, doch het geldt hier in hoofdzaak : Beethoven's werken voor orkest, en voorzeker leert men uit dezen cyclus Beethoven en zijn drie stijlen zeer goed kennen. Toen ik de kamermuziek-soirée besprak, heb ik alleen Beethoven en den Beethoven-vertolker R utgen genoemd, doch ik heb ook te spreken over Schubert en diens vertolker, Messchaert, die den geheelen Liederen-cyclus: Winterreise voordroeg. Ik heb in dit blad reeds vroeger besproken, dat ook Schubert op dit aardrijk een oneffen pad heeft moeten bewandelen. Men vraagt zich nog af hoe dit mogelijk wa«, doch de geschiedenis komt ons met de onverbid delijke feiten bewijzen, dat Schubert's kortstondig leven rijk was aan teleurstellingen. (ioethe verwaardigde den zanger van zijne gedic'iten met geen enkelen blik, en ook Beethoven heeft eerst in zijn laatste levensdagen het inzicht gekregen van Schubert's genie. Schubert zong toch door, omdat hij zineren moest, omdat er een schat van muzikale gedachten in zijn rijk gemoed aanwezig was, . die hij als een hoorn des overvloeds over zijne weinig dankbare tijdgenooten uitstortte. Hij componeerde, hij zong onder de ongelukkigste omstandigheden, in de miust inspireereiide omge ving. Inspiratie behoefde bij hem niet opgewekt te wordeo, de geest scheen bij hem altijd te ge tuigen. Daarvan getuigt ook weer: Die Winterreise. Welk componist zou van dit wiuter- eu wiuterachtig beeld in vierentwintig liederen, zulk een diepgevoeld, afwisselend kunstwerk weten te ge ven. De grijze en grauwe kleur wordt bij hem nooit eentonig, en toch is die kleur in de ge dichten ruimschoots aanwezig. Dor-h men moet kunstenaars als Messchaert en B-öntgen hebben, om die liederen door de wedergave zoo aantrekkelijk te kunnen maken, want het is bij eene compositie niet alleen de vraag of zij goed, zelfs mooi wordt voorgedragen. Er zij u zooTeel verschillende wijzen van opvatting en wedergave; men kan op vele deelen als liet ware eeii geheel nieuw, en toch juist licht lateu vallen. Er zijn van die traditioneele opvattingen door usance gewettigd en geheiligd, waar bijna niemand aan durft te laken, eu het is dikwijls zeer twij felachtig of die heilige wetten wel het rechte eu het ware zijn. DJ heer Messchaert durft een lied te geven zooals liij het voelt eu begrijpt; dit is oorzaak dat ik steeds genot smaak bij zijue voordrachten, want zijue zangkunst en steinbeheerschiug ziju ontegenzeggelijk onontbeerlijk en machtige fac toren, doch dat andere moet er bijkomen, eu dat bezitten zoowel Messchaert als Röutgen iu hooge mate. Zeer vol was gisteravond de zaal van het Cor.'«ertgebouw bij gelegenheid van het optreden van de solisten mej. Joh. Kempees en de heer dr. Otto Neitzel, pianist uit Keulen. Dr. Neitzel is voor oiis eene nieuwe verschij ning. Ia de Wanderer Fantasie vau Schubett Liszt en in eeue Nocturne van Chopin toonde hij een degelijk pianist te zijn, tegen wiens rhythmiek men nu en dan wel bezwaren kan opperen, doch wiens spel door eenvoud en duidelijkheid eeu goeden indruk maakte. Die indruk werd voor mij eenigszins te niet gedaan door de voordracht van de Bullade zan Chopin in As. gr. t, doch zeer sterk door die van de Invitation a la Valse van Weber, door Tausig van muzikale saltomortales en reuzenzwaaien voorzien. Hiermede deed zich dr. Neitzel niet als een virtuoos kennen. Hij sloeg niet een paar maal (dat komt in de eerste families voor) doch tallooze malen mis, bovendien getuigde deze voordracht van te weinig zelfbeheersching. Dr. Neitzel is echter een man op velerlei gebied ontwikkeld. Als schrijver over muzikale vraagstukken heeft hij veel naam in Duitschland. Ook als componist is hij bekend en bij heeft in zijne studiejaren bovendien de philosophie bestudeerd. Hij is dus niet //Ie premier venu." Het publiek juichtte de Invitation het sterkst toe, hetgeen mij zeer verwonderde. Mej. Kempees is ons reeds langer bekend; ook zij had geen gelukkigen avond, noch wat hare wijze van zingen, noch wat de keuze van stukken betreft. De stem was in het piano vaak klankloos en klonk in het forto geforceerd, ook het twijfelen van enkele tonen wilde mij niet behagen. In het voordragen van Fransche muziek heeft deze dame echter loffelijke eigenschappen ont wikkeld, hetgeen vooral in Les trois Serpentes van Auguste Holmes uitkwam; doch na haar vorig optreden hier te stede, had ik iets meer, iets be ters verwacht. Mej. Kempses neme dus spoedig revanche! Het glanspunt van den avond was, n'en d plaise aan de solisten, het voorspel van de 3e acte van Lohengrin, door het orkest schitterend gespeeld. In de pauze werd mij gevraagd naar aanleiding van de woorden: ,Phoebésur la plainte marine répand la caresse argentine" enz., voorkomende in de Ode uit Sappho die mej. Kempees zong, of de Frausche Marine als zoo pruttelachtig of klagend bekend staat. Ik zeide, dat de frissche zee onmo gelijk dien invloed op eenige Marine ter wereld zou kunnen uitoefenen, doch waagde de opmerking of de dichter ook bedoeld kon hebben: /,la plaine marine." VAN MlLUGEN. Op het derde concert van Lamoureu* is César Franck's Symphonie in D. kl. t., die alleen nog maar bekend was bij de hoorders van de conservatoire concerten te Parijs, met buitengewoon succes opgevoerd. Even schoon werd Chabrier's ouverture Gwendoline ontvangen. Het publiek juichte den componist (die pas van zijne ziekte hersteld de uitvoering bijwoonde) zoo lang toe, dat hij op moest staan en buigen. (In Frankrijk is het geen gewoonte de componisten op het orkest of het tooneel te roepen). Dit is een gunstig voorteekeu voor het succes van de aanstaande oproeping opvoering van Gwendoline (in December) in de Groote Opera te Parijs. In de zaal St. James te Londen heeft de be roemde pianist Paderewski voor een «uitverkocht huis" een kiavier-recital gegeven, en later een te Edinburg. Hier was de toevloed nog grooter. Het publiek was zoo op elkander gedrongen, dat meer dan twaalf dames flauw vielen en naar buiten gedragen moesten worden. De Daily Graphic zegt: als dat zoo voortgaat, zullen de directeuren van levensverzekeringen wanneer zij nieuwe contracten afsluiten aan hunne cliënten moeten vragen: Gij bezoekt toch geen recitals van Paderewski? ' De componist George Marty is tot chef de chant van de Groote Opera te Parijs benoemd. De berichten in het buitenland over Holland sche muziekuitvoeringen zijn wel eens onbe trouwbaar. Le Ménéitrel, het te Parijs verschij nend tijdschrift voor muziek, weet te vertellen, dat een jong violist van vijfjaar Bronislaw Umbermann (Huebermann) te Holland groote tri omfen viert. Wie weet of Huebermann niet spoedig tot zuigeling promoveert. Hetzelfde blad weet te vertellen, dat Mej. Ocket die in de Ned. Opera een niet twijfelach tig fiasco als Mignon maakte en sedert niet meer is opgetreden, eveneens een schitterend succes heeft behaald. Zoo schrijft men de geschiedenis. Eicordi is te Parijs gekomen om met de direc teuren van de beide opera's over de opvoeringen van Othello en Faht'jf, (het eerste werk in de Groote Opera en het laatste in de Opera-Comique) te onderhandelen. Met de heeren Bertrand en Gailhard is hij nog niet ver gevorderd, daar zij geen enkele belofte hebben -willen doen, doch met den heer Carvalho is hy het geheel eens geworden. Hij is van plan den beroemden bariton Maurel in dit werk evenals in Massenet's Werther te laten optreden. Waarschijnlijk zullen op de Grands Concerts de l'Eden fragmenten uit Othello worden ten gehoore gebracht met medewerking van de:i tenor Tamagno, den bariton Raschmann en de zangeres Gini. Het Russische hof schijnt zeer getroffen door Tschaikowski's dood. De Czar heeft den wensch uitgesproken dat door de Keizerlijke Opera's de voornaamste werken die Tschaikovvski in den laatsten tijd heeft gecomponeerd, zullen worden ten gehoore gebracht. Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Kal verstraal, is geëxposeerd een aquarel van A. Mauve »0p weg naar de weide." nitlllllllllMIIIIIMIIIIIIimUIIIMHMMlmillllHIHtMUtltlimlIIIIIII Iets over Alma adeuia. Het is nu reeds meer dan zeven jaar geleden, dat de thans in de Brakke Grond geëxpozeerde schilderijen van Alma Tadema: Bezoek van keizer Hadrianus aan een pottenbakker^ in Engeland, en de werkplaa's van een Romeinschpottenbakker, welke beiden toen nog onder den oorspronkelijken titel: Een bezoek van Hadrianus aan ee» Bomeinseh-Brittehe pottenbakker^ aan elkaar op een en hetzelfde belangwekkende doek zaten, ik meen by den heer Oldenzaal te Rotterdam, te zien waren. Schrik niet lezer, geen onkundige heeft sedert vandalisme gepleegd aan het oorspronke lijke schilderij, de beide deelen zijn opmerkel\jkerw\jze vreedzaam van elkaar geseheiden door niemand anders dan den maker zelf, die bovendien aan elk der twee nieuwe doeken zoo veel heeft vereenvoudigd en bijgeschilderd (aan het groote is van boven een heele reep aan gezet en een heele figuur op de trap is ver wijderd), dat zy behoorlijk op eigen beenen konden gaan, en er nu goed en wel twee pottebakkerijen uit het atelier weder te voorschijn kwamen, een boven- en een onderverdieping, een groote en een kleine. Een dergelijke operatie is niet alleen bedenkelijk voor het behouden van goede ordonnantiën, zij bedreigt ook de homo geniteit van de stoffelijke schildering. En zoo zal een kenner, ook al heeft hij het oorspronkelijke geheel nooit gezien of niet klaar meer vooroogen, zonder veel moeite aan de faktuur al kun nen ontdekken, waar hier de overschilderingen zjjn geschied. Vooral op het kleine doek, kan men in de helle bloemen rechts bovenaan, een vrijwel onderscheiden stijl van schilderen opmer ken, als het misschien tien jaar oudere ge deelte te zien geeft. Doch bij Tadema speciaal, schaadt zooiets minder dan bij een ander. Zijn wer ken hebben zoozeer geen gedragen evenmaat zel den zijn. zij een onverbreekelijkrhytmieschsamen stel, en men is altoos geneigd ze bij stukken te bekijken, zooals de schilder ook de oudheid zelve bij brokken beziet. Ofschoon hij van het antieke leven een kenner is van liet eerste water, schijnt hem de Historie niets algemeens te zeggen, of benut hij dat algemeene slechts tot peperen van het bijzondere. Voor dezen geduldigen vorscher niet het breede geschiedverbeelden, het geestelijke, het monumentale, voor hem het authentieke, het partikuliere, het strikt werke lijke. Hy wil het ongeziene dokumenteel, we zenlijk portretteeren, het in scherven overge blevene tastbaar weder opbouwen voor onze oogen. Hij behoort tot degenen, die het dagelyksche wenschen te belichamen van wat in onzen geest monumentale gestalten werden, die het direktwaarneembare willen geven van wat ons gehuld ligt in de schoonheid der verbeelding. Hij is het kind van pozitivisine en moderne archeologie, hij is de overbekwame realist van het heengegane, het niet meer reëele. Met antieke potten en paanen vóór zich, denkt hij ? naar wat in ge schriften is geboekt en de monumenten ons leeren, vernuftig verpassend wat voorhanden is, en het vermoedelijke lardeerend met echte spe cimens, een epizode uit het antieke leven feitelijk op te kunnen stellen, maar hij heeft voor zijn tableaux-vivants ook menschen noodig, die, trots al zijn archeologie, uit geen museum te ontbieden zijn. Zeker, zyn streven is stout in zijn soort, doch blijkt het niet spoedig ijdel te zijn ? Voor m\j, ofschoon mijn respekt voor de energische gaven van den maker, sedert eer toegenomen is dan verflauwd, ik vind over dezen Hadrianus (in tweeën gesneden of aan n stuk), geen ander eind-oordeel dan wat ik reeds in 188G meende er van te mogen schrij ven : »dat ge voor dit vermoeiende schilderij »staat, met een gevoel van verbazing over uzelf, «verbazing dat zooveel kwaliteiten' geen vat op »u hebben. Want het werk van Tadema is gigan ten- arbeid of monnikenwerk, zooals ge >;wilt. Hij kent al de geheimen en listen van »zijn metier, zoowel als van de archeologie. Zijn «teekening ia onberispelijk, zijn kleuren zijn ge»distingeerd. In n schilderij, weet bij al de ku«rieuze overblijfselen vaneen tijdvak, die verschil lende musea bezitten, saam te plakken. En dit »alles zou zóó logisch gelijken, zóó natuurlijk .... «wanneer ge niet gingt bemerken datookdekop»pen der figuren, alleen opgeschilderde antieke »busten zijn, en de gansche voorstelling zóó be redeneerd en ongeestelijk, dat ge snakt naar wat leven". J. V. mitmliiiiiiiiimiiiiimiiiimiiiitiiitmHiiiiimltiumiimiiiiiiiiiimiiiitmtm Een aardig Hollandsch prentenboek. Kijkjes in de jil(iwtenw<'rel/l, door EMILIE KN.UTEUÏ, met teekeningen van L. W. R. WENCKEBACH. Amsterdam, Loman en Fuakc. Het heeft mij vaak verwonderd, en zelfs som wijlen wel begroot, hoe de heer Wenckebach, die zekeren ten ouzent, niet zoo algemeenen zin voor illustratie heeft, eu tot wat hij doet, het voordeel vau eeu trantje frischheid en natuurlijke, bedreven heid weet bij te brengen, hoe deze tcckeuaar, ik zeg minder, verzuimde iu eeu werk van eenige beteekcnis zoozeer te toonen. wat hij vermocht, dau wel, hoe hij naliet, door het zich stellen vau een ernstige opgaaf iu dit kader, zijn niet gerijpt talent serieus te ontwikkelen eu te beschaven. En daarom terwijl de illustrator Wenckebach zich al lans versnipperde eu verloor in te faciel, te gemauirreerd en te gewoon-industrieel werk, schijnt het mij verblijdend, dat hij thans gelegen heid heeft, gevonden, een welverzorgd boekjo de wereld te helpen insturen, dat bswijs geeft van zoo verrassend? vooruitgang in deze ?ijn be moeiingen, en dat, naar het mij voorkomt zonder schade, met aandacht mag worden bezien, zouder schade omdat het goede wat er vau te zeggen valt, de te maken aanmerkingen licht zal blijven overs e amen. L uit mij met die aanmerkingen dan maar ineens beg n .en. Zij gelden eeu vijftigtal losse teekeuingen, tusscheu den gedrukten tekst van hit bock gazet, naar een soort va'i hot-tn-tiaar opvatting, die men hier ongeveer letterlijk kan zeggen, kant ncch val te raken. Hoe uu, zijn die takj s, c!i^ steugt-1», die halmen, die vogels, kapellen en torreu dan niet weergaasch aaardig geteekend, zal men wil'c'it vragen, en rni;n wederwoord zou aaustonds luiden: weergaasch aardig, in zelfs meer dan dat. Want wannetr ik de vogel je? mag uit zonderen, die minder aan nauwgezette natuurstndie dan aan misplaatste doortrekken van Japansche modellen denken doen, zijn deze vignetjes op zichzelf doorgaans juist van een prijselijke cierlijkheid, en een niet licht genoeg te waardeeren so bere zuiverheid. Vooral het speenkruid, de malv», de ooievaarsbek, de smeerwortel, het viooltje, waren hem aanleiding tot fraaie lijuteekeningen, die in haar soort zoo goed zijn als het maar hoeft. Maar er is iets anders. Zoo op zich zelf deze teekeniftgetjes zich onderscheiden door een gelukkige af wezigheid ran allen chic, de wijze waarop zij met de pagina in verband werden gebracht, e liever buiten verband daarmee zijn gehouden, ie van een zinledigheid, die slecht samengaat met juist het betere in de teekeningen zelf, en die tegen alle rationalisme in zake van boek verzor ging lijnrecht ingaat. Het kan niet moeilijk val len hier met den vinger een veelvoorkomende wond te raken, want ook indien schrijver dezes aarzelen mocht zich op eigen houtje aan het defiuiëeren van de bedoelde kwaal te wagen, kom hij zich beroepen op de uitspraak van een ervaren esthetiek patholoog, wiens gezag, het lijdt geen twijfel, jnist door den heer Weuckebach, bizonder wordt erkend. Het is namelijk Walter Crane, die in een beschouwing over vercieringskunst, er w het voorbijgaan op wijst, hoe door kwalijk te pas gebrachte pikturale neigingen en een slecht ver teerd Japonisme, vele moderne illustratoren ge komen zijn tot een geheel ouorgauische manier van met losse vignetten te vercieren, do»T de teekening dwars over een pagina te gooien, zonder te letten op de mechanische kondities of het noodwendig verband van den letterdruk. In het door Wenckibach verzorgde boekje nu, is die wijze van dekoreeren buiten verband met di n bouur van de pagina wij deden het reeds gevoelen weelderig toegepast. De ordelijk gedrukte letters, moeten uit den weg blijven van een groote bij, die daar dreigend, dwsrs aan het eind van hun regel zit, of wel de regels worden onregelmatig in tweeën gebarsten door een vreedzaam lelietakje, dat toevallig middeniu de pagina overeind staat, sommige wcorden komen, doordat een kamper foelie of een sparreboom daar met hen om de plaats schijnt te hebben gekibbeld, zoo raar afge zonderd in den hoek van huu pagina te staan, en enkele bloemen zijn zoo dartel bezig zich vanden wal der bladzij in den sloot van de marge te verplaatsen, dat men nauwelijks bevat, waarom de letters ook maar niet eeu beetje buiten het kader heen verdwalen, of luchtigheidthalve niet eens wat op hun kop staa», of wel haasje over gingen spelen. Met ook nog iets van die in het boekverband vrij misplaatste zwierigheid, zijn enkele boven de hoofdstukken gezette, halfomlijnde, half pittoresk ge karteld uitloopende tafereeltjes behept, van losse landschappen, waaronder er die in uit den band val-, lende bloempartijen op den voorgrond, weer tusschen den tekst heen veiloopen. Deze zijn eigen lijk nog een weinig in het genre waarin Weucke bach vroeger zoo menigte van dingetjes heeft ge leverd, welke hij zelf thans, dunkt mij, erkennen zal vau een zeer negatieve distiuktie te zijn ge weest. Maar heel veel beter zijn dan die andere kop stukken, waarin de piktnrale verteller zich in het gelid hield door haaksche omlijstingen, die vrijornamentaal gevuld, aan Klingere marges denken doer, en terwijl deze tevens strakker gekomponeerde vignetteo,de aantrekkelijke eigenschappea. van doen hebben, der in en om deu tekst bunge lende teekeningetjes hoeveel meer komen die hier dan niet tot hun recht, en hoe meer «erken zij hier uit. Doch het, beste in dit boekje, zijn ongetwijfeld de zes groote gekleurde afbeeldingen van bh-ernen buiten den tekst, die men maar eins naast d« prenten van Crane's zoo fraai bloemenboekjc, Flora's Featt behoeft te leggen, om te waardeeiea hoezeer zij in voortreffelijkheid van uitvoering met het Engelsch model wedijveren. En het ligt er toe, dat men dit een niet zoo geringe verdienste moet achten. Want wij zijn zoo gewoon, alles wat er in Holland van prentenboeken wordt gefabriceerd, wanneer men het naast goed Engelsch werk legt, te hooreu buiken van burgerlijkheid, dat de om standigheid alleen, iemand onder ons te weten, die eeu prent kan leveren als in dit boekje aan. de boterbloem wordt gewijd, en welke voor de equivalente iu Flora's Fcasf inderdaad niet onder doet, reeds een reden tot groote veiheuging is. En ik zal de laatste zijn, er den lieer Wenckebach een grief vau te maken, dat hij hier, en vooral ook in het uitstekend geslaagde titelblad, zijn voor beeld tot in mlnutieuse oaderdeelen getrouw navolgt. Dit wijst slechts daarop, lioe volmondig hij de supsrioriteit vau Crane aanvaardt. Iu het zoozeer in het openbaar gaan bestudeeren van de formules van een grooteu voorganger, zit voor iemand, die als de heer Wenckebach wel wat op ziju artistieken kerfstok heeft, ecu royaal bekennen vau ongelijk. Mij althans lust het, in den smaak, de kennis, dti zorg, den stijl zelfs, die de teekenaar aan het samenstellleu dezer gekleurde platen heeft besteed, eeue goede belofte te zien voor den ernst waar mede hij ziju weg deukt te vervolgen. En alevel wanneer liet waar is, dat onder al de wanhopig verloopeu dekoratieve kunsten, ook ten ouzent de kunst der boekverciering nog de meeste kansen op ecu nieuweu bloei aanbiedt, dau mag ? ik weet htt zoo goed als de beste dit hoekje er nog zoover af zijn, volkomen een rijp verwerkt begrip of reeds superieur kunstvermogen te geven, men zal niettemin den mar, die hiermede .rulk gaaf en zulk genietbaar wei k uit ziju handen gaf, als technische krac'it wel degelijk iu waarde mogeu houder. Over de zorg aan de uitvoering van dit bescheiden boekje gewijd mag niet gering wordea gedacht. Het is zulke zorg, die wij misschien mede het eerst vau noode hebber. Wa »t wanneir ieder maar e«ns wat hij deed, IK e besc'ie'den cok van opgaaf, zoo gewetensvol en zuiver te doen wist als hij kon, ? wel dan zonden de aidere eigenschappen veel spoediger volgen. Ziju niet door kracht vau eenvoudig nauwgezet te willen -wezer, de oude prentsuijders en botkdiukker dikwijls ar geloos tot iets waarlijks magnifieks gekomen? JAN VEUT.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl