De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 26 november pagina 4

26 november 1893 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 857 , Photografeeren een knust? 3e,, quaestie is in verschillende landen gesteld, door de photografen, vooral door de amateurs. .geestdrift bevestigend beantwoord. Een artikel Poll Mail Gazètte bevat er de volgende opm over. nieuwe pretendent is opgestaan voor den en vaak slecht begrepen titel van artist. ^?aphie vraagt eene plaats onder de kunlen catalogus van den Photographie Salon ley Gallery) wordt gezegd: Voor het beste . wordt evenveel artistiek gevoel, evenveel ihe "vaardigheid, evenveel geduld en zorg als voor eenige andere der graphische De naam van kunstenaar wordt tegenwoordig *l gul gevraagd en gegeven, maar toch geloof :ni«t dat wij reeds geneigd zijn, hem den phote schenken, behalve in denzelfden zin, *w$ er den kapper of den kok mee vereeren. photografea terecht kunnen beweren, is, dat ftó t Maai aanwenden en ontwikkelen. Maar smaak kilaen, ofschoon die voldoende kan zijn om ons te doen genieten, kan niet voldoende zijn 4jn, een kunstenaar te maken. Een kunst bestaat ttit een handwerk en de verbeelding, die de stofMijke elementen van het handwerk dwingt, zekere rollen te spelen in een geconcipieerd geheel. Het : SfOonl kunst" wordt zeer vaak gebruikt in losse «nnen als .artistiek photographeeren", //eene ka*er artistiek meubelen", maar zou het hier niet beter zijn, te zeggen «met smaak P" ? In den laatsten tijd heeft zeer zeker een ideetje «u tmaak de maebinale routine van den photo;Kraaf doortinteld. Een kijkje langs de teutoonstelUagen zal u terstond zeggen, waar het vandaan ' IjOmt. De photograaf is opgevoed door de schil. Tadema, Daubigny, Vicat Cole, de impres«onisten, hebben hem de natuur en de wereld artistiek leeren zien. Maar arangeeren alleen heet geen kunst; kunst is maken. De smaak van den |" photograaf kaa men met dien van den decorateur, ?~lU bloemenverkoopster, de modiste gelijkstellen. t. De schilder daarentegen maakt en gevoelt ieder *4eel van zijn werk. Of hij waarheden van kleur, .- van vorm, van effect, van afstand weergeeft, hij kan niets verkrijgen zonder zijn volle bewustzijn ?a bedoeling. Op zijn minst speelt hij tegelijk de krollen van zon, camera, chemicaliën en photograaf. ' De photograaf is alleen vrij in het schikken en kiezen van zijn motief, in het navolgen van den schilder door het afperken der natuur; maar inde nohte keus van lens, het blootstellen van de plaat .(. MR het licht, het vaardig afdrukken der proef be hoeft hij geen kunstenaar te zijn. De p'iotograaf is zeer zeker, onder den invloed t TOT den schilder, vooruitgegaan; de oude slechte photograpbieën gaven door hun hardheid iets onwezeniijks; de nieuweren liebben, door het rechte .j, gebruik van lenzen, chemicaliën en papier, een * tachtbeid gekregen, die hen dichter bij de i m presiT- W6 brengt, welke menschen van de natuur krijgen 5* ea schilders weergeven. ,'- De schoonheid van de photographie is evenmin '?' kunst als de schoonheid van het Lake-district _ knust is. Het is toch ongerijmd, denzelfden naam '"" te geven aan Velasqnez en aan den man, die, zon,* der zijne lens, niets doen kan. De een schept, maakt een gedicht van kleur, licht, ruimte; de ander neemt op, zooals men een pakje chocolade uit een * automatische machine neemt. Als een artist een - mooie photographie naar de natuur ziet, doet zij !, , hem genoegen; hij zou haar willen uitwerken; hij ^ ? wemt haar als eene notitie; hij denkt er geen ~,\ - oogenblik aan, haar als een afgemaakt kunstwerk r-'v te beschouwen; zij is hem nog materiaal, hij zou wenschen . er leven in te brengen. Het is waar, dat er schilderijen zijn, die niet artistieker zijn dan photographieën; maar men moet toegeven, dat Je slechtste schilder nog zijn stukken zelf maakt, en zijn-onbeholpenheid nog den stempel van zijn persoon en van zijn streven oui wat te doen draagt. Eenige heeren van de photographietentoonstelling zouden zich wel met etsers willen gelijk ge steld zien; zij behooren eer naast den afdrukker van etsen. Men moet hen mannen van smaak noettpn, die bewonderenswaardig handwerk van een edele soort leveren; kunstenaars mag men hen eerst noemen, wanneer men voor Velasquez en Rembrandt een anderen naam gevonden heeft." Wiener Luft." FERDINAND VON SAAB. Wiener Elegieu Zweite Auflage. Heidelberg. Verlag von Georg Weisz. 1893. Wie, afgaande op den titel van von Saar's nieuw dichtbundeltje, mocht meenen hier elegieën te vin den in den trant van Goethe's Komische Elegien, zou zich deerlijk vergissen. Wel is het een boekje amores, maar dan toch in gansch anderen zin dan die twintig klassieke gedichten het zijn, waarin Goethe zijne liefde voor Christiane Vulpius bezingt. In het vijftiental elegieën van dit beminnelijk boekje heeft von Saar neergelegd zijne geestdrift volle liefde voor de Schimmernde Stadt an der Donau" en, wie eenmaal in Weenen geweest is kan licht begrijpen dat het boekje in den smaak der Weeners viel, zoo zelfs dat zij von Saar gefêteerd hebben op eene wijze als hem nog nooit te voren was te beurt gevallen. De ingenomenheid der Weeners met hunne stad is bekend en met de gretigheid van eiken bewo ner van een microscopisch klein provinciestadje vraagt elk rechtgeaard Weener den vreemdeling hoe het hem in de Kaiserstadt bevalt, eene vraag waarop hij natuurlijk een antwoord vol verrukking verwacht. Dit antwoord zal dan pok wel volgen, tenzij de vreemdeling een broertje van den heer Robertus Nurks is. Want Weenen is eene heerlijke stad, en de Wiener Luft, dat ondefinieerbare iets, dat u ook weer uit de bladzijden van von Saar tegemoetwaait, doch -ieder die er eens in geademd heeft, altijd weer terugverlangen naar dat frissche, prettige, rroolijke leven in de Phaeakenstad. En nu komt von Saar en zingt den lof van de stad en de omgeving in eene aaneengeschakelde rij van zangen. Geen wonder dat er zoo spoedig een tweede druk van het boekje noodig was. Jaren lang heeft de dichter in ballingschap zelf-gekozen ballingschap op het land doorgebracht. Voor zijn letterkundigen arbeid achtte hij dit noodig. Hoogst zelden streifte er im Fluge" de geliefde stad. Maar nu de avond zijns levens nadert, drijft de herinnering en het verlangen hem terug. Veel is er in die jaren veranderd, veel is er ver dwenen, Aber weht noch die Luft herüber vom Kahlengebirge, Die ich geathmet als Kind, die mich zum Manne gereift, Noch zu gewahren dem Aug' sind Reste entschwundener Tape, Still wehmüthig erfreu'n sie des Elegikers Herz. En nu schetst hij de heerlijkheid der stad. Den Ring met zijne praalgebouwen en parken, de drukke straten en helverlichte pleinen en het midden der stad, de Freiuxff" am Hof", het Stadspark, de Belvédère, Schönbrunn, den Prater, het Wiener Wald. Veel wordt natuurlijk slechts aangestipt, maar die enkele trekjes zijn voldoende om sterker in de herinnering te doen leven wat eenmaal indruk maakte. Een van de beste eligieën uit het rekje is de tiende, waarvan de grondtoon is; de wijn. Ja, schon schwillt und reift am R;bengelande der Donau Saftigdie Traube nnd blinkt nnter den Blattern hervor Bald auch naht sich der Winzer und halt ergiebige Lese, Die im Korb und im Fasz Sackel und Keiler ihm fullt. Naar Grinzing en Nuszdorf en Siever'mg trekt men in dichte drommen naar het bosch en de parten, und stuben, wo, am Kngang gesteckt, lockend der uBuschen ergriinf' en waar de iHemiger" licht Hinkt im gehenkelten Glas, Hier zit men te eten en te drinken, en te luisteren naar de tonen van harmonica of viool, of wel naar de urwüchsige und derbe liederen der volkszangers, de Wasserverschmahende Oden manch eines volksthümlichen Findar, Welcher den Pegasus nicht, aber den Kutschbock besteigt Deze geheele elegie is een typisch Weener genrebeeld, evenals de dertiende, waar in enkele distischa de Fasching" en het laatste deel der vijfde, waar het Kerstfeest wordt beschreven. Herhaaldelijk is vroeger gezegd dat Weenen was een Capua ^des Geisti'. De zesde elegie brengt in herinnering hoe toch Oroszes hervorging aus Wieii", en hoe men ten onrechte Altwien beschul digde. De namen Haydn en Mozart, van Beetho ven en Schubert, Grillparser en Bauernfeld, var Raimund, Lenau en Grün worden opgeroepen om deze bewering te staven, en met innige piëteit en trots wijst von Saar op al deze mannen, die Oos tenrijks roem uitmaken. Fijnen humor Huinor" zou de Weener zeg gen" vindt men in de veertiende elegie, waar de dichter het knirpsige V'ólklein" gadeslaat, dat de school uitstroomt, en waar hij zich afvraagt wat er in deze kinderen steekt, die kinderen tAeils wie von Rubens, van Dijck theils wie von Cranach gemalt." In de laatste elegie beschrijft de dichter ia ette lijke fraaie disticha de lente in Weenen, den kerkpraal bij de heilige feesten. Maar de dichter zoekt de stilte buiten de stad. Ich doch wandle h;naus in 's Freieund Suche die Pfade, Die zum Kahlengebirg führen allmalig hiuan. Weiter und weiter erschlieszt sich im Kreiac die liebliche landschaft; Dort schon schiinmert der Strom, schimmern die kriospenden Au'i Tieses Sohweigen ringsern, uur noch von scholligcn Feldern Schwingt sich mit Jubelgesang einsam dieLerche empor. Blüheude Baume umfrieden verelnzelte stille Gehöfte, und in brantlichem Schmuck stehen die Büsche am Eain. Endlich ist sic erreicht, die Fernen eröft'nende Stelle, Wo ieh als Knabe bereits schwelgenden Auges geweilt. Dort eine Bank auch vielleicht noch dieselbe! Nnn ruh/icr im Anblick." Hehr aufschauert in mir wonniges Heimatgefühl. Ja, da bin ich im Herzen der alten, der herrlichen Ostmark, Deren Banner einst stolz flatterte ber dem Keich Ueber dem Reich, von dem sie getrennt nuu, beinahe Frerndling; Oestreichs Söhne, man zahlt kaum zu den Dentschen sie mehr. Aber nicht deshalb neig' ich die Stirn jetzt in bangendem Trauer, Weil du, mein Vnterland, ganz auf dich selber gestellt. Proben kannstdudieeigenste Kraft, die Kraft des Gerechten, Und es sinkt und es steigt ewig die Woge der Zeit. Aber o Schmerz ! Du bist auch getrennt von den eigenen Gliedern, In Verblendung. mit Hasz wiithen sie gegen das Haupt. Doch du bist noch, o Wien ! Noch ragt zum Himmel dein Thurm auf, TJralt machtiges Lied rauscht ihm die Donau hinan. Und so wirst du besteh'n, was auch die Zukunft dir bringe. Dir und der heimischen Flur, die dich umgrünt und umbliiht. Sieh, es dammert der Abend, doch morgen fl nnmt wieder das Friihroth, Und bei feruem Gelaut' segnet dich jetzt dein Poet. Wie naar Weenen gaat, en wie wat uit boeken wil weten van liet Weener leven en het Weener dialect, doet goed met het een en ander te koopen van Schlögl, Pötzl, Chiavacci c. a., meesters in het schrijven vancauserietjesennovelletjes unterdem Strich" (d.w.z. als feuilleton). Wil hij, als hij dan weer heengaat, nog eene dichterlijke herinnering aan de heerlijke stad met zich nemen, hij steke het boekje van von Saar in zijn aak. Hij zal er menig aangenaam oogenblik door hebben. IMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllimiUtlM Klassieke Schrijvers. De heer M. B. Mendes da Costa is een handig tooneelschrijver. Verder is hij somtijds regisseur van antieke drama's, maar dat hij het ook daarbij een beetje oppervlakkig aanlegt, heb ik reeds indertijd terloops in het tijdschrift Hellas aange toond 1). Eindelijk is hij vervaardiger van school. 1) Zie mijne kritiek in Hellas, 3e jaargang, blz. 332 vlg. Ook bij die veelbesproken Utrechtsche uitvoering bleek mij zonneklaar Mendes' opper vlakkigheid. De meeste acteurs (Oedipus-Jansen uitgezonderd) reciteerden, maar speelden niet. En vooral, een fijngevoeld ensemble, een hoogere wij ding ontbrak. boeken, tezamen uitgegeven met den Leidschen hoogleeraar Van Leeuwen. Genoeg, de heer Mendes meent aan het boven staande zijn recht te ontleenen om met groote autoriteit als latinist" en hellenist" op te treden. Door het oppervlakkig geschrijf echter dat hij ons nu en dan, en zoo ook de vorige maal in dit Weekblad, ten beste geeft, verraadt hij maar al te goed de weinige grondigheid van zijn kennis en van zijn doorzicht; het is alles op effect berekend, maar voor den lezer, die beter op de hoogte is, maakt de heer Mendes, als latinist zoo wel als hellenist, geen schitterend figuur. Want om latinist te wezen, daarvoor wordt nog iets meer vereischt dan een handig uittreksel uit vreemde grammatica's, herdoopt tot Latijnsche vormleer, of een niet zeer smaakvolle prosa-vertaling van n Latijnsch blijspel. En de hellenist ? ik laat nu de boeken, waarop mede de naam van Prof. van Leeuwen staat., daar; ik kan het jus suum cuique tribuendi niet toepassen, eenvoudig omdat ik niet weet welk aandeel de studiën van den heer Mendes aan die werken hebben gehad. Maar wat hij in de vorigeweek met betrekking tot het Grieksch heeft geschreven, is reeds genoeg om het oppervlakkige van zijn kennis in het licht te stellen. Vooreerst die zoutelooze grap over het veelbe lovend knaapje. Gelooft de heer Mendes in ernst dat die iets bewijst? Zijn de Duitsche vertalingen van Voss en anderen niet uitstekend, en hebben zij niet veel nut gedaan (mits goed gebruikt), dok voor gymnasiasten? Ik herinner mij met eene klasse Homerus te hebbeu gelezen, waarbij dik wijls Vosmaer's vertolking vergeleken werd met den oorsproukelijken tekst. De jongens stelden belang daarin, het prikkelde hun weet- en leerlust. Wat een oppervlakkige schrijverij blijkt nu die van den heer Mendes te zijn! Ik ken vele goede leerlingen en oud-leerlingen, die, als zij ongeluk kigerwijze diens artikel onder de oogen krijgen, hartelijk er om zullen lachen! Wat hij verder over taal en stijl vertelt, is al even onjuist en oppervlakkig. Herodotus heeft volgens hem den stijl van een baker! Het schijnt dus dat onze vriend van dit bekoorlijk kunstwerk nooit of nimmer het bekoorlijke begrepen heeft. Fijne kunstrechters, zooals Dionysius bij de oude Heilenen, Cicero eu Quintilianus bij de Romeinen. om maar enkelen te noemen die reeds in de oud heid Herodotus' stijl bewonderden, gelden toch zeker wel iets meer dan onze Amsterdammer Mendes da Costa. 2) Laten wij zijn fraai artikel verder vervolgen. //Nog een maand of wat zoo zegt hij en Herodo^us zal niet meer goedschiks op onze gymnasia kunnen wordea gelezen." Het staat er ! Maar gelooft hij dan werkelijk dat zulke baker praatjes ingang zullen vinden bij hen, die dit weekblad lezen? Is Shakespeare ooit minder gele zen na het verschijnen van de heerlijke vertaling van Schlegel en Tieck, Homerus na die van Voss en Vosmaer, Sophocles na die van Donner, e tutti quanti? Ik kom nu tot mijne vertaling van Sallustius en Xenophon. Van het standpunt van den heer Mendes, die beweert te gruwen van letterlijke vertalingen, had ik een aanmoedigend woord ver wacht, hoewel óók zijn afkeurend oordeel voor mij eerder een spoorslag zal zijn, om voort te gaan op den ingeslagen weg. Maar neen! Als een handig debater begint hij met twijfelachtige lofspraak, om met des te meer vinnigheid te eindigen. La critique est aisée. et l'art est difficile. Ik heb, volgens hem, gepoogd een quasi-artistiek tintje (let wel op dat boosaardige //quasi", lezer!) aan mijne verta lingen te geven. Ik heb geheel andere dingen altijd volgens den heer Mendes gezegd dan in het oorspron kelijke staan. En dit tracht hij te bewijzen door een paar voorbeelden, twee uit Sallustius, en drie uit Xenophon, die volgens hem grove fouten zijn, terwijl hij betreurt die lijst niet te kunnen uit breiden. Bij de eerste aanm rking over Sallustius vergeet de heer Mendes dat ik op die plaats (en dikwijls) met opzet eene andere zinwending ge kozen heb, 4er wille van den stijl; bij de tweede, dat de plaats van Sallustius 3) ruimte voor bei derlei opvattingen laat. Eu door die muggezifterij gelooft hij zijne stelling te kunnen bewijzen! Dat mijne vertaling fouten zal bevatten, ik ben de eerste om dit toe te geven: maar dan ook eerlijk beoor deeld, het goede en het kwade tegelijkertijd in het licht gesteld, geen vitzucht, die trouwens alleen terugvalt op hem, die zoo kleingeestig is om zijne vitterij voor letterkundige kritiek te doen doorgaan. Uit de Anabasis, een werk van 310 bladzijden, noemt de heer Mendes drie (zegge drie) plaatsen die volgens hem verkeerd vertaald zijn. Op de eerstgenoemde plaats is de tekst twijfelachtig, de tweede aanmerking getuigt weer van echte mug gezifterij, eene eigenschap der literatoren van den tweeden en derden rang 4), terwijl de derde door hem genoemde plaats op eene vergissing van mijn kant berust, die ik eerst bemerkte toen de tekst was afgedrukt. Ik troost mij hierbij echter met het gezegde van Horatius dat niemand zon der fouten geboren wordt en dat hij de beste is, die door het minste aantal fouten geplaagd wordt. Laat de heer Mendes zich ook eens de moeite ge ven de geheele Anabasis door te lezen, de bron nen te vergelijken die ook door mij gebruikt en vergeleken zijn, laat hij daarna zich eens aan het werk zetten en zelf een volledige vertaling der zeven boeken beproeven en hij zal misschien na een jaar tijds leeren, een toon lager aan te slaan, en een werk te waardeeren, waaraan vele avonduren zijn ten koste gelegd. Hij zal, vóór al les, leeren dat hier honderden van moeielijkheden zijn te overwinnen, vooral bij eene eenigszins vrije vertaling 5), dat vele woorden en zinnen telkens 2) Zie de Inleiding van v. Deventer's Vertaling, en vgl. de Einleitung in de schoone uitgave van Stein, vooral blz. XL1I?XLIII. 3) Sall. Catil. C. 24 3,waar vooral het werk woord toleraverant" voor meer dan n opvatting ruimte biedt. 4) En nog wel zoo voorgesteld alsof het mij onbekend ware dat Apollo gewoonlijk de lier, Marsyas de fluit bespeelde! 5) Ik stel er prijs op hier te verklaren dat mijne vertaling der laatste boeken letterlijker is dan die der eerste, omdat ik gaandeweg de gevaren van eene al te vrije vertaling beter heb leeren inzien. Bij een herdruk hoop ik die oneffenheid en andere fouten te verbeteren. geschikt en herschikt moeten worden, dat ter wille van den stijl vele omzettingen plaats moeten heb ben, dat de tekst lang niet overal zuiver is, zelfs na de schitterende verbeteringen van Cobet en de nalezing van Naber, dat eene al te letterlijke ver taling tot eene ondragelijke eentonigheid zou lei den, enzoovport. In het kort, hij zou zelf eens ondervinden welk een moeielijk en lastig en vooral ondankbaar werk het vertalen is, en wellicht zou hij, in plaats van onvruchtbare vitzucht, waardee ring gaan gevoelen voor eene onderneming, die door alle klassieke literatoren met ingenomenheid en warme sympathie behoorde te worden begroet. De rest van het artikel van den heer Mendes, ook het slot, als al te onbeduidend en nietszeg gend, laat ik daar; het veroordeelt zich zelf. Waar mannen als de letterkundige Doorenbos, de ge schiedkundige Kollewijn en anderen, waar (tot mijn groot genoegen) ook verscheidene jonge literatoren eu leeraren aan gymnasia onze onderneming met vreugde en sympathie hebben begroet en haar on dersteunen, daar kan de goed- of afkeuring van den tooneelcriticus Mendes haar niet nadeeligzjjn noch baten. Waarom ik hem zoo noem? Omdat het terrein der losse tooneelstukjes datgene is, waarop hij bij voorkeur blijven moet. H. C. MULLER. miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniii iiiniiiiititiiiiiitiiiiiti Een en ander over Herodotus door CH M. VAN DEVENTEH. Het komt mij voor, dat de heer Mendes da Costa veel van zijn bezorgdheid over den nadeeligen invloed eener letterlijke Herodotus-vertaling kan laten vallen. Vooreerst: al wil men gaarne zoo getrouw mogenlijk vertalen, het gelukt slechts voor een klein deel. Al dadelijk, Herodotus schrijft een dialekt, en ik niet. Voorts bevat het Grieksch stylistische wendingen, die in onze taal niet voorkomen; voor welke men bij ons slechts gebrekkige equivalenten vinden kan; wendingen, die men eer moet trach ten te ontgaan dan weer te geven. Het lang ach tereen volgehouden gebruik van den accusativus cum infinitwo, zoo natuurlijk voor een antiek schrijver, kunnen wij niet nabootsen. Het omzet ten van die wending in afbanklijke zinnen met dat ingeleid, geeft een stijfheid, die het origineel mist, zoodat het beter is om, nadat men iets heeft laten zien van dien vorm, spoedig van de afhanklijke tot de directe constructie over te gaan. Ver der is getrouwheid daar niet te behouden, waar zij de vertaling even onduidelijk zou laten, als bet origineel is. Als de heer Mendes het slot van C. 68 in mijn vertaling met het Grieksch vergelijkt, zal hij zien, dat er voor een schooljongen nog genoeg te doen overblijft, als hij mij wil na schrijven, en tevens bewijzen dat hij het Grieksch begrepen heeft. Hetzelfde geldt van nagenoeg alle plaatsen, waar Herodotus de uitvoering van belangrijke werken beschrijft, als het aanleggen en verleggen van kanalen en diergelijken; op die plaatsen heb ik duidelijker moeten zijn dan Hero dotus zelf i", om een commentaar uit te sparen. En nogmaals geldt het zelfde dikwijls, als Herodo tus zich aan het filosofeeren begeeft, zooals waar Solon aan Cresus het verschil tusschen den rijken en den voorspoediger tracht duidelijk te maken, in woorden, waarvan het mij niet verbaast, dat zij weinig indruk op Cresus maakten. Er blijft dus voor de jongens nog genoeg te doen over. Doch aangenomen, dat de leeraren vreezen moeten voor misbruik maken van de ver taling, ontbreekt het hun dan aan middelen om dit misbruik in een nuttig gebruik om te zetten ? Geens zins, want de leeraar kan de jongens op school veel ad aperturam laten lezen; hij kan daarbij hooger cischen stellen dan vroeger, en zoodoende zoowel het misbruik straffen, als zijn leerlingen een vaardigheid in het lezen bijbrengen, die zeer gewenscht is. Want onder de vele deugden van het gymnasiaal onderwijs behoort thans zeker deze niet, dat het veel leerlingen kweekt, die na vijf jaren Grieksch-leeren met vaardigheid en lust een Grieksch auteur, ook van matige moeilijkheid lezen. De heer Mendes vergist zich, zoo hij de jon gens het voornaamste publiek voor de vertaling noemt. Alle beschaafden, om er genoegen van te hebben, alle mannen van onderwijs, om leering te vinden, deze allen behooren tot het publiek. Ea het is zeker meer aan hen dan aan de jon gens, dat ik gedacht heb, toen ik trachtte een getrouwe vertaling te maken. Want voor hen is het veel interessanter dan voor de jongens, om van Herodotus een indruk te krijgen, die wat ge lijkt op den waren, en daarom heb ik getracht een indruk van den stijl te geven. Een indruk van den stijl inderdaad, en ik ver oorloof mij de opmerking, dat de heer Mendes bij het bespreken van deze zaak met zichzelf in con tradictie is, want terwijl hij eerst zegt, dat ik er in geslaagd ben weer te geven, wat hij gelieft den bakerstijl van Herodotus te noemen, zegt hij aan het slot van zijn artikel, dat de letterkundige «iets aan zulk een getrouwe vertaling heeft. Doch ik ben van meening, dat de letterkundige wél wat heeft aan mijn vertaling, tenzij hij het origineel zelf lezen kan. Ik stel op den voorgrond, dat men de litteraire qualiteiten van Herodotus bij mij niet in hun ware kracht terugvindt; doch mij dunkt, een goed verstaander, die hoort spreken van een getrouwe vertaling, verlangt niet meer dan aanwijzingen op den stijl van het origineel te vinden ; vindt hij mér, dan mag hij dubbel in zijn schik zijn. En naar het aanbrengen van zulke aanwijzingen heb ik zeker gestreefd om den lezer, die geen Grieksch verstaat, eenigen indruk te geven van het proza van den Vader der prozaschrijvers al te gader. Daarom heb ik er net zoo lang aan gewerkt, tot het mij gelukt was den eersten zin met den naam des schrijvers te doen aanvangen, en de beroemde anacoluthie te behouden, en daarom ook heb ik getracht te laten uitkomen, wanneer Herodotus enkel kroniekschrijver, en wanneer hij artiest is. Want het is er zeer ver van daan, dat men Herodotus enkel als den schrijver van een bakerstijl kan karakteriseeren. Hem ontbreekt de mid delmatige perfectie, die kort na zijn tijd het eigendom werd van haast eiken schrijver, en nog heden in bezit is van iederen schoolmeester, doch in de groote deugden is hij groot. Ik heb nu de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl