Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 857
, Photografeeren een knust?
3e,, quaestie is in verschillende landen gesteld,
door de photografen, vooral door de amateurs.
.geestdrift bevestigend beantwoord. Een artikel
Poll Mail Gazètte bevat er de volgende
opm over.
nieuwe pretendent is opgestaan voor den
en vaak slecht begrepen titel van artist.
^?aphie vraagt eene plaats onder de
kunlen catalogus van den Photographie Salon
ley Gallery) wordt gezegd: Voor het beste
. wordt evenveel artistiek gevoel, evenveel
ihe "vaardigheid, evenveel geduld en zorg
als voor eenige andere der graphische
De naam van kunstenaar wordt tegenwoordig
*l gul gevraagd en gegeven, maar toch geloof
:ni«t dat wij reeds geneigd zijn, hem den
phote schenken, behalve in denzelfden zin,
*w$ er den kapper of den kok mee vereeren.
photografea terecht kunnen beweren, is, dat
ftó t Maai aanwenden en ontwikkelen. Maar smaak
kilaen, ofschoon die voldoende kan zijn om ons
te doen genieten, kan niet voldoende zijn
4jn, een kunstenaar te maken. Een kunst bestaat
ttit een handwerk en de verbeelding, die de
stofMijke elementen van het handwerk dwingt, zekere
rollen te spelen in een geconcipieerd geheel. Het
: SfOonl kunst" wordt zeer vaak gebruikt in losse
«nnen als .artistiek photographeeren", //eene
ka*er artistiek meubelen", maar zou het hier
niet beter zijn, te zeggen «met smaak P"
? In den laatsten tijd heeft zeer zeker een ideetje
«u tmaak de maebinale routine van den
photo;Kraaf doortinteld. Een kijkje langs de
teutoonstelUagen zal u terstond zeggen, waar het vandaan
' IjOmt. De photograaf is opgevoed door de
schil. Tadema, Daubigny, Vicat Cole, de
impres«onisten, hebben hem de natuur en de wereld
artistiek leeren zien. Maar arangeeren alleen heet
geen kunst; kunst is maken. De smaak van den
|" photograaf kaa men met dien van den decorateur,
?~lU bloemenverkoopster, de modiste gelijkstellen.
t. De schilder daarentegen maakt en gevoelt ieder
*4eel van zijn werk. Of hij waarheden van kleur,
.- van vorm, van effect, van afstand weergeeft, hij
kan niets verkrijgen zonder zijn volle bewustzijn
?a bedoeling. Op zijn minst speelt hij tegelijk de
krollen van zon, camera, chemicaliën en photograaf.
' De photograaf is alleen vrij in het schikken en
kiezen van zijn motief, in het navolgen van den
schilder door het afperken der natuur; maar inde
nohte keus van lens, het blootstellen van de plaat
.(. MR het licht, het vaardig afdrukken der proef be
hoeft hij geen kunstenaar te zijn.
De p'iotograaf is zeer zeker, onder den invloed
t TOT den schilder, vooruitgegaan; de oude slechte
photograpbieën gaven door hun hardheid iets
onwezeniijks; de nieuweren liebben, door het rechte
.j, gebruik van lenzen, chemicaliën en papier, een
* tachtbeid gekregen, die hen dichter bij de i m
presiT- W6 brengt, welke menschen van de natuur krijgen
5* ea schilders weergeven.
,'- De schoonheid van de photographie is evenmin
'?' kunst als de schoonheid van het Lake-district
_ knust is. Het is toch ongerijmd, denzelfden naam
'"" te geven aan Velasqnez en aan den man, die,
zon,* der zijne lens, niets doen kan. De een schept, maakt
een gedicht van kleur, licht, ruimte; de ander
neemt op, zooals men een pakje chocolade uit een
* automatische machine neemt. Als een artist een
- mooie photographie naar de natuur ziet, doet zij
!, , hem genoegen; hij zou haar willen uitwerken; hij
^ ? wemt haar als eene notitie; hij denkt er geen
~,\ - oogenblik aan, haar als een afgemaakt kunstwerk
r-'v te beschouwen; zij is hem nog materiaal, hij zou
wenschen . er leven in te brengen. Het is waar,
dat er schilderijen zijn, die niet artistieker zijn
dan photographieën; maar men moet toegeven, dat
Je slechtste schilder nog zijn stukken zelf maakt,
en zijn-onbeholpenheid nog den stempel van zijn
persoon en van zijn streven oui wat te doen draagt.
Eenige heeren van de
photographietentoonstelling zouden zich wel met etsers willen gelijk ge
steld zien; zij behooren eer naast den afdrukker
van etsen. Men moet hen mannen van smaak
noettpn, die bewonderenswaardig handwerk van een
edele soort leveren; kunstenaars mag men hen eerst
noemen, wanneer men voor Velasquez en
Rembrandt een anderen naam gevonden heeft."
Wiener Luft."
FERDINAND VON SAAB. Wiener Elegieu
Zweite Auflage. Heidelberg. Verlag
von Georg Weisz. 1893.
Wie, afgaande op den titel van von Saar's nieuw
dichtbundeltje, mocht meenen hier elegieën te vin
den in den trant van Goethe's Komische Elegien,
zou zich deerlijk vergissen. Wel is het een boekje
amores, maar dan toch in gansch anderen zin dan
die twintig klassieke gedichten het zijn, waarin
Goethe zijne liefde voor Christiane Vulpius bezingt.
In het vijftiental elegieën van dit beminnelijk
boekje heeft von Saar neergelegd zijne geestdrift
volle liefde voor de Schimmernde Stadt an der
Donau" en, wie eenmaal in Weenen geweest is
kan licht begrijpen dat het boekje in den smaak
der Weeners viel, zoo zelfs dat zij von Saar
gefêteerd hebben op eene wijze als hem nog nooit
te voren was te beurt gevallen.
De ingenomenheid der Weeners met hunne stad
is bekend en met de gretigheid van eiken bewo
ner van een microscopisch klein provinciestadje
vraagt elk rechtgeaard Weener den vreemdeling
hoe het hem in de Kaiserstadt bevalt, eene vraag
waarop hij natuurlijk een antwoord vol verrukking
verwacht. Dit antwoord zal dan pok wel volgen,
tenzij de vreemdeling een broertje van den heer
Robertus Nurks is.
Want Weenen is eene heerlijke stad, en de
Wiener Luft, dat ondefinieerbare iets, dat u ook
weer uit de bladzijden van von Saar tegemoetwaait,
doch -ieder die er eens in geademd heeft, altijd
weer terugverlangen naar dat frissche, prettige,
rroolijke leven in de Phaeakenstad.
En nu komt von Saar en zingt den lof van de
stad en de omgeving in eene aaneengeschakelde
rij van zangen. Geen wonder dat er zoo spoedig
een tweede druk van het boekje noodig was.
Jaren lang heeft de dichter in ballingschap
zelf-gekozen ballingschap op het land
doorgebracht. Voor zijn letterkundigen arbeid achtte hij
dit noodig. Hoogst zelden streifte er im Fluge" de
geliefde stad. Maar nu de avond zijns levens nadert,
drijft de herinnering en het verlangen hem terug.
Veel is er in die jaren veranderd, veel is er ver
dwenen,
Aber weht noch die Luft herüber vom Kahlengebirge,
Die ich geathmet als Kind, die mich zum Manne
gereift,
Noch zu gewahren dem Aug' sind Reste
entschwundener Tape,
Still wehmüthig erfreu'n sie des Elegikers Herz.
En nu schetst hij de heerlijkheid der stad. Den
Ring met zijne praalgebouwen en parken, de drukke
straten en helverlichte pleinen en het midden der
stad, de Freiuxff" am Hof", het Stadspark, de
Belvédère, Schönbrunn, den Prater, het Wiener Wald.
Veel wordt natuurlijk slechts aangestipt, maar die
enkele trekjes zijn voldoende om sterker in de
herinnering te doen leven wat eenmaal indruk maakte.
Een van de beste eligieën uit het rekje is de
tiende, waarvan de grondtoon is; de wijn.
Ja, schon schwillt und reift am R;bengelande der
Donau
Saftigdie Traube nnd blinkt nnter den Blattern hervor
Bald auch naht sich der Winzer und halt ergiebige
Lese,
Die im Korb und im Fasz Sackel und Keiler ihm
fullt.
Naar Grinzing en Nuszdorf en Siever'mg trekt
men in dichte drommen naar het bosch en de
parten, und stuben, wo, am Kngang gesteckt,
lockend der uBuschen ergriinf' en waar de iHemiger"
licht Hinkt im gehenkelten Glas, Hier zit men te
eten en te drinken, en te luisteren naar de tonen
van harmonica of viool, of wel naar de urwüchsige
und derbe liederen der volkszangers, de
Wasserverschmahende Oden manch eines
volksthümlichen Findar,
Welcher den Pegasus nicht, aber den Kutschbock
besteigt
Deze geheele elegie is een typisch Weener
genrebeeld, evenals de dertiende, waar in enkele distischa
de Fasching" en het laatste deel der vijfde, waar
het Kerstfeest wordt beschreven.
Herhaaldelijk is vroeger gezegd dat Weenen was
een Capua ^des Geisti'. De zesde elegie brengt
in herinnering hoe toch Oroszes hervorging aus
Wieii", en hoe men ten onrechte Altwien beschul
digde. De namen Haydn en Mozart, van Beetho
ven en Schubert, Grillparser en Bauernfeld, var
Raimund, Lenau en Grün worden opgeroepen om
deze bewering te staven, en met innige piëteit en
trots wijst von Saar op al deze mannen, die Oos
tenrijks roem uitmaken.
Fijnen humor Huinor" zou de Weener zeg
gen" vindt men in de veertiende elegie, waar
de dichter het knirpsige V'ólklein" gadeslaat, dat
de school uitstroomt, en waar hij zich afvraagt
wat er in deze kinderen steekt, die kinderen
tAeils wie von Rubens, van Dijck theils wie von
Cranach gemalt."
In de laatste elegie beschrijft de dichter ia ette
lijke fraaie disticha de lente in Weenen, den
kerkpraal bij de heilige feesten. Maar de dichter zoekt
de stilte buiten de stad.
Ich doch wandle h;naus in 's Freieund Suche die Pfade,
Die zum Kahlengebirg führen allmalig hiuan.
Weiter und weiter erschlieszt sich im Kreiac die liebliche
landschaft;
Dort schon schiinmert der Strom, schimmern die
kriospenden Au'i
Tieses Sohweigen ringsern, uur noch von scholligcn
Feldern
Schwingt sich mit Jubelgesang einsam dieLerche empor.
Blüheude Baume umfrieden verelnzelte stille Gehöfte,
und in brantlichem Schmuck stehen die Büsche am Eain.
Endlich ist sic erreicht, die Fernen eröft'nende Stelle,
Wo ieh als Knabe bereits schwelgenden Auges geweilt.
Dort eine Bank auch vielleicht noch dieselbe! Nnn
ruh/icr im Anblick."
Hehr aufschauert in mir wonniges Heimatgefühl.
Ja, da bin ich im Herzen der alten, der herrlichen
Ostmark,
Deren Banner einst stolz flatterte ber dem Keich
Ueber dem Reich, von dem sie getrennt nuu, beinahe
Frerndling;
Oestreichs Söhne, man zahlt kaum zu den Dentschen sie
mehr.
Aber nicht deshalb neig' ich die Stirn jetzt in bangendem
Trauer,
Weil du, mein Vnterland, ganz auf dich selber gestellt.
Proben kannstdudieeigenste Kraft, die Kraft des Gerechten,
Und es sinkt und es steigt ewig die Woge der Zeit.
Aber o Schmerz ! Du bist auch getrennt von den eigenen
Gliedern,
In Verblendung. mit Hasz wiithen sie gegen das Haupt.
Doch du bist noch, o Wien ! Noch ragt zum Himmel dein
Thurm auf,
TJralt machtiges Lied rauscht ihm die Donau hinan.
Und so wirst du besteh'n, was auch die Zukunft dir bringe.
Dir und der heimischen Flur, die dich umgrünt und
umbliiht.
Sieh, es dammert der Abend, doch morgen fl nnmt wieder
das Friihroth,
Und bei feruem Gelaut' segnet dich jetzt dein Poet.
Wie naar Weenen gaat, en wie wat uit boeken
wil weten van liet Weener leven en het Weener
dialect, doet goed met het een en ander te koopen
van Schlögl, Pötzl, Chiavacci c. a., meesters in het
schrijven vancauserietjesennovelletjes unterdem
Strich" (d.w.z. als feuilleton). Wil hij, als hij dan
weer heengaat, nog eene dichterlijke herinnering
aan de heerlijke stad met zich nemen, hij steke
het boekje van von Saar in zijn aak. Hij zal er
menig aangenaam oogenblik door hebben.
IMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllimiUtlM
Klassieke Schrijvers.
De heer M. B. Mendes da Costa is een handig
tooneelschrijver. Verder is hij somtijds regisseur
van antieke drama's, maar dat hij het ook daarbij
een beetje oppervlakkig aanlegt, heb ik reeds
indertijd terloops in het tijdschrift Hellas aange
toond 1). Eindelijk is hij vervaardiger van school.
1) Zie mijne kritiek in Hellas, 3e jaargang,
blz. 332 vlg. Ook bij die veelbesproken Utrechtsche
uitvoering bleek mij zonneklaar Mendes' opper
vlakkigheid. De meeste acteurs (Oedipus-Jansen
uitgezonderd) reciteerden, maar speelden niet. En
vooral, een fijngevoeld ensemble, een hoogere wij
ding ontbrak.
boeken, tezamen uitgegeven met den Leidschen
hoogleeraar Van Leeuwen.
Genoeg, de heer Mendes meent aan het boven
staande zijn recht te ontleenen om met groote
autoriteit als latinist" en hellenist" op te
treden. Door het oppervlakkig geschrijf echter
dat hij ons nu en dan, en zoo ook de vorige maal
in dit Weekblad, ten beste geeft, verraadt hij
maar al te goed de weinige grondigheid van zijn
kennis en van zijn doorzicht; het is alles op effect
berekend, maar voor den lezer, die beter op de
hoogte is, maakt de heer Mendes, als latinist zoo
wel als hellenist, geen schitterend figuur. Want
om latinist te wezen, daarvoor wordt nog iets meer
vereischt dan een handig uittreksel uit vreemde
grammatica's, herdoopt tot Latijnsche vormleer,
of een niet zeer smaakvolle prosa-vertaling van
n Latijnsch blijspel. En de hellenist ? ik laat
nu de boeken, waarop mede de naam van Prof.
van Leeuwen staat., daar; ik kan het jus suum
cuique tribuendi niet toepassen, eenvoudig omdat
ik niet weet welk aandeel de studiën van den
heer Mendes aan die werken hebben gehad. Maar
wat hij in de vorigeweek met betrekking tot het
Grieksch heeft geschreven, is reeds genoeg om het
oppervlakkige van zijn kennis in het licht te stellen.
Vooreerst die zoutelooze grap over het veelbe
lovend knaapje. Gelooft de heer Mendes in ernst
dat die iets bewijst? Zijn de Duitsche vertalingen
van Voss en anderen niet uitstekend, en hebben
zij niet veel nut gedaan (mits goed gebruikt), dok
voor gymnasiasten? Ik herinner mij met eene
klasse Homerus te hebbeu gelezen, waarbij dik
wijls Vosmaer's vertolking vergeleken werd met
den oorsproukelijken tekst. De jongens stelden
belang daarin, het prikkelde hun weet- en leerlust.
Wat een oppervlakkige schrijverij blijkt nu die
van den heer Mendes te zijn! Ik ken vele goede
leerlingen en oud-leerlingen, die, als zij ongeluk
kigerwijze diens artikel onder de oogen krijgen,
hartelijk er om zullen lachen!
Wat hij verder over taal en stijl vertelt, is al
even onjuist en oppervlakkig. Herodotus heeft
volgens hem den stijl van een baker! Het schijnt
dus dat onze vriend van dit bekoorlijk kunstwerk
nooit of nimmer het bekoorlijke begrepen heeft. Fijne
kunstrechters, zooals Dionysius bij de oude
Heilenen, Cicero eu Quintilianus bij de Romeinen.
om maar enkelen te noemen die reeds in de oud
heid Herodotus' stijl bewonderden, gelden toch
zeker wel iets meer dan onze Amsterdammer
Mendes da Costa. 2)
Laten wij zijn fraai artikel verder vervolgen.
//Nog een maand of wat zoo zegt hij en
Herodo^us zal niet meer goedschiks op onze
gymnasia kunnen wordea gelezen." Het staat er !
Maar gelooft hij dan werkelijk dat zulke baker
praatjes ingang zullen vinden bij hen, die dit
weekblad lezen? Is Shakespeare ooit minder gele
zen na het verschijnen van de heerlijke vertaling
van Schlegel en Tieck, Homerus na die van Voss en
Vosmaer, Sophocles na die van Donner, e tutti quanti?
Ik kom nu tot mijne vertaling van Sallustius
en Xenophon. Van het standpunt van den heer
Mendes, die beweert te gruwen van letterlijke
vertalingen, had ik een aanmoedigend woord ver
wacht, hoewel óók zijn afkeurend oordeel voor mij
eerder een spoorslag zal zijn, om voort te gaan op
den ingeslagen weg. Maar neen! Als een handig
debater begint hij met twijfelachtige lofspraak, om
met des te meer vinnigheid te eindigen. La critique
est aisée. et l'art est difficile. Ik heb, volgens
hem, gepoogd een quasi-artistiek tintje (let wel op
dat boosaardige //quasi", lezer!) aan mijne verta
lingen te geven.
Ik heb geheel andere dingen altijd volgens
den heer Mendes gezegd dan in het oorspron
kelijke staan. En dit tracht hij te bewijzen door
een paar voorbeelden, twee uit Sallustius, en drie
uit Xenophon, die volgens hem grove fouten zijn,
terwijl hij betreurt die lijst niet te kunnen uit
breiden. Bij de eerste aanm rking over Sallustius
vergeet de heer Mendes dat ik op die plaats (en
dikwijls) met opzet eene andere zinwending ge
kozen heb, 4er wille van den stijl; bij de tweede,
dat de plaats van Sallustius 3) ruimte voor bei
derlei opvattingen laat. Eu door die muggezifterij
gelooft hij zijne stelling te kunnen bewijzen! Dat
mijne vertaling fouten zal bevatten, ik ben de eerste
om dit toe te geven: maar dan ook eerlijk beoor
deeld, het goede en het kwade tegelijkertijd in het
licht gesteld, geen vitzucht, die trouwens alleen
terugvalt op hem, die zoo kleingeestig is om zijne
vitterij voor letterkundige kritiek te doen doorgaan.
Uit de Anabasis, een werk van 310 bladzijden,
noemt de heer Mendes drie (zegge drie) plaatsen
die volgens hem verkeerd vertaald zijn. Op de
eerstgenoemde plaats is de tekst twijfelachtig, de
tweede aanmerking getuigt weer van echte mug
gezifterij, eene eigenschap der literatoren van den
tweeden en derden rang 4), terwijl de derde door
hem genoemde plaats op eene vergissing van
mijn kant berust, die ik eerst bemerkte toen de
tekst was afgedrukt. Ik troost mij hierbij echter
met het gezegde van Horatius dat niemand zon
der fouten geboren wordt en dat hij de beste is,
die door het minste aantal fouten geplaagd wordt.
Laat de heer Mendes zich ook eens de moeite ge
ven de geheele Anabasis door te lezen, de bron
nen te vergelijken die ook door mij gebruikt en
vergeleken zijn, laat hij daarna zich eens aan het
werk zetten en zelf een volledige vertaling der
zeven boeken beproeven en hij zal misschien
na een jaar tijds leeren, een toon lager aan te
slaan, en een werk te waardeeren, waaraan vele
avonduren zijn ten koste gelegd. Hij zal, vóór al
les, leeren dat hier honderden van moeielijkheden
zijn te overwinnen, vooral bij eene eenigszins vrije
vertaling 5), dat vele woorden en zinnen telkens
2) Zie de Inleiding van v. Deventer's Vertaling,
en vgl. de Einleitung in de schoone uitgave van
Stein, vooral blz. XL1I?XLIII.
3) Sall. Catil. C. 24 3,waar vooral het werk
woord toleraverant" voor meer dan n opvatting
ruimte biedt.
4) En nog wel zoo voorgesteld alsof het mij
onbekend ware dat Apollo gewoonlijk de lier,
Marsyas de fluit bespeelde!
5) Ik stel er prijs op hier te verklaren dat mijne
vertaling der laatste boeken letterlijker is dan die
der eerste, omdat ik gaandeweg de gevaren van
eene al te vrije vertaling beter heb leeren inzien.
Bij een herdruk hoop ik die oneffenheid en andere
fouten te verbeteren.
geschikt en herschikt moeten worden, dat ter wille
van den stijl vele omzettingen plaats moeten heb
ben, dat de tekst lang niet overal zuiver is, zelfs
na de schitterende verbeteringen van Cobet en de
nalezing van Naber, dat eene al te letterlijke ver
taling tot eene ondragelijke eentonigheid zou lei
den, enzoovport. In het kort, hij zou zelf eens
ondervinden welk een moeielijk en lastig en vooral
ondankbaar werk het vertalen is, en wellicht zou
hij, in plaats van onvruchtbare vitzucht, waardee
ring gaan gevoelen voor eene onderneming, die
door alle klassieke literatoren met ingenomenheid
en warme sympathie behoorde te worden begroet.
De rest van het artikel van den heer Mendes,
ook het slot, als al te onbeduidend en nietszeg
gend, laat ik daar; het veroordeelt zich zelf. Waar
mannen als de letterkundige Doorenbos, de ge
schiedkundige Kollewijn en anderen, waar (tot mijn
groot genoegen) ook verscheidene jonge literatoren
eu leeraren aan gymnasia onze onderneming met
vreugde en sympathie hebben begroet en haar on
dersteunen, daar kan de goed- of afkeuring van
den tooneelcriticus Mendes haar niet nadeeligzjjn
noch baten. Waarom ik hem zoo noem? Omdat
het terrein der losse tooneelstukjes datgene is,
waarop hij bij voorkeur blijven moet.
H. C. MULLER.
miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniii
iiiniiiiititiiiiiitiiiiiti
Een en ander over Herodotus
door CH M. VAN DEVENTEH.
Het komt mij voor, dat de heer Mendes da
Costa veel van zijn bezorgdheid over den
nadeeligen invloed eener letterlijke Herodotus-vertaling
kan laten vallen.
Vooreerst: al wil men gaarne zoo getrouw
mogenlijk vertalen, het gelukt slechts voor een klein
deel. Al dadelijk, Herodotus schrijft een dialekt,
en ik niet. Voorts bevat het Grieksch stylistische
wendingen, die in onze taal niet voorkomen; voor
welke men bij ons slechts gebrekkige equivalenten
vinden kan; wendingen, die men eer moet trach
ten te ontgaan dan weer te geven. Het lang ach
tereen volgehouden gebruik van den accusativus
cum infinitwo, zoo natuurlijk voor een antiek
schrijver, kunnen wij niet nabootsen. Het omzet
ten van die wending in afbanklijke zinnen met
dat ingeleid, geeft een stijfheid, die het origineel
mist, zoodat het beter is om, nadat men iets heeft
laten zien van dien vorm, spoedig van de
afhanklijke tot de directe constructie over te gaan. Ver
der is getrouwheid daar niet te behouden, waar
zij de vertaling even onduidelijk zou laten, als
bet origineel is. Als de heer Mendes het slot
van C. 68 in mijn vertaling met het Grieksch
vergelijkt, zal hij zien, dat er voor een schooljongen
nog genoeg te doen overblijft, als hij mij wil na
schrijven, en tevens bewijzen dat hij het Grieksch
begrepen heeft. Hetzelfde geldt van nagenoeg
alle plaatsen, waar Herodotus de uitvoering van
belangrijke werken beschrijft, als het aanleggen en
verleggen van kanalen en diergelijken; op die
plaatsen heb ik duidelijker moeten zijn dan Hero
dotus zelf i", om een commentaar uit te sparen.
En nogmaals geldt het zelfde dikwijls, als Herodo
tus zich aan het filosofeeren begeeft, zooals waar
Solon aan Cresus het verschil tusschen den rijken
en den voorspoediger tracht duidelijk te maken, in
woorden, waarvan het mij niet verbaast, dat zij
weinig indruk op Cresus maakten.
Er blijft dus voor de jongens nog genoeg te
doen over. Doch aangenomen, dat de leeraren
vreezen moeten voor misbruik maken van de ver
taling, ontbreekt het hun dan aan middelen om dit
misbruik in een nuttig gebruik om te zetten ? Geens
zins, want de leeraar kan de jongens op school
veel ad aperturam laten lezen; hij kan daarbij
hooger cischen stellen dan vroeger, en zoodoende
zoowel het misbruik straffen, als zijn leerlingen
een vaardigheid in het lezen bijbrengen, die zeer
gewenscht is. Want onder de vele deugden van
het gymnasiaal onderwijs behoort thans zeker
deze niet, dat het veel leerlingen kweekt, die na
vijf jaren Grieksch-leeren met vaardigheid en lust
een Grieksch auteur, ook van matige moeilijkheid
lezen.
De heer Mendes vergist zich, zoo hij de jon
gens het voornaamste publiek voor de vertaling
noemt. Alle beschaafden, om er genoegen van te
hebben, alle mannen van onderwijs, om leering
te vinden, deze allen behooren tot het publiek.
Ea het is zeker meer aan hen dan aan de jon
gens, dat ik gedacht heb, toen ik trachtte een
getrouwe vertaling te maken. Want voor hen is
het veel interessanter dan voor de jongens, om
van Herodotus een indruk te krijgen, die wat ge
lijkt op den waren, en daarom heb ik getracht
een indruk van den stijl te geven.
Een indruk van den stijl inderdaad, en ik ver
oorloof mij de opmerking, dat de heer Mendes bij
het bespreken van deze zaak met zichzelf in con
tradictie is, want terwijl hij eerst zegt, dat ik er
in geslaagd ben weer te geven, wat hij gelieft den
bakerstijl van Herodotus te noemen, zegt hij aan
het slot van zijn artikel, dat de letterkundige «iets
aan zulk een getrouwe vertaling heeft. Doch ik
ben van meening, dat de letterkundige wél wat
heeft aan mijn vertaling, tenzij hij het origineel
zelf lezen kan.
Ik stel op den voorgrond, dat men de litteraire
qualiteiten van Herodotus bij mij niet in hun
ware kracht terugvindt; doch mij dunkt, een goed
verstaander, die hoort spreken van een getrouwe
vertaling, verlangt niet meer dan aanwijzingen op
den stijl van het origineel te vinden ; vindt hij
mér, dan mag hij dubbel in zijn schik zijn. En
naar het aanbrengen van zulke aanwijzingen heb
ik zeker gestreefd om den lezer, die geen Grieksch
verstaat, eenigen indruk te geven van het proza
van den Vader der prozaschrijvers al te gader.
Daarom heb ik er net zoo lang aan gewerkt, tot
het mij gelukt was den eersten zin met den naam
des schrijvers te doen aanvangen, en de beroemde
anacoluthie te behouden, en daarom ook heb ik
getracht te laten uitkomen, wanneer Herodotus
enkel kroniekschrijver, en wanneer hij artiest is.
Want het is er zeer ver van daan, dat men
Herodotus enkel als den schrijver van een
bakerstijl kan karakteriseeren. Hem ontbreekt de mid
delmatige perfectie, die kort na zijn tijd het
eigendom werd van haast eiken schrijver, en nog
heden in bezit is van iederen schoolmeester, doch
in de groote deugden is hij groot. Ik heb nu de