Historisch Archief 1877-1940
DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De soliede firma's in de warme buurt van Europa.
»»«?».»??*?
Wie van mijn buren zou
SPAANSCHE HiDALGor.Met de Kabylen Afrekenen kost geld, en helaas
me het best met een leeninkje kunnen helpen ?
In onzen tijd, waarin men meer en meer
Ingi iipoge belang van de folklore leert
begrijpen, is het de plicht van ieder eenigszins
. wetenschappelijk aangelegd man, naar zijn
vermogen mede te werken, om de
verzamelingen van alles wat nog onder het volk leeft
aan overleveringen en rijmen, zoo volledig
mogelijk te maken. Diep doordrongen van dit
besef heb ook ik me opgemaakt, in mijn woon
plaats alle oude boeren en bakers en
kindermeiden uit te vragen: want gelijk de
geochiedvorscher snuffelt in oude perkamenten,
zoo luistert de folklorist naar de verhalen
uit de tandelooze monden van grijsaards en
zuigelingen. Nederig wil ik erkennen, dat het
resultaat mijner nasporingen voorloopig gering
is. Met een schaamteblos op de kaken over
het weinige, dat ik heb te geven, verschijn ik
voor het aangezicht des heeren Boeken oogen.
Vandaar OOK, dut ik mijn vondsten niet
rechtstreeks durf aanbieden, maar de hulp
van het Weekblad inroep. Des te liever doe
ik dat, daar ik behalve enkele rijmen, die
nog niet of slechts ten deele bekend waren,
een paar overleveringen heb ontdekt, waar
van zeker niemand de belangrijkheid zal
ontkennen. Hiermede wil ik beginnen, opdat
de liefde tot de folklore vermeerdere dat
zij zoo!
In (te nabijheid van ons dorp is een meertje,
waaraan het volgende verhaal is verbonden:
I. De overlevering van den gesprongen mis.
Jn lang vervlogen dagen, toen er nog echte
volksnamen werden geboren, leefde in deze
streken een reus, zóó groot, dat ik zelfs niet
zeggen kan hóe groot hij wel was. Maar hy
verveelde zich en ging met zijn lange beenen
wandelen tot hij honger kreeg. Juist bevond
hu zich aan den oever der zee, waar hij een
driemaster zag zeilen. Uit landerigheid of
uit honger, hiervan vermeldt de
overleveiing_ niets, greep hij het schip en slokte
het in, met man en muis.
Arme reus! Hij meende dat het een schjp
was met boter en kaas en het was een schip
met dynamiet.
Na eenige dagen krees hij een vreeselijke
buikpijn, zeer waarschijnlijk tengevolge van
de scherpe masten, die in zijn darmen prikten.
Hij legde zich neer in de nabijheid van ons
dorp, dat toen ons dorp nog niet was, en
zond zijn vrouw, die van gewone
menschengrootte was, door zijn mond naar zijn maag,
om de oorzaak der pijn na te sporen Zij nam
een lampje mee om beter te kunnen zien.
Helaas ! het gevolg liet zich raden. Door het
lampje ontplofte de dynamiet van het echip,
dat daar lag in de maag van den reus, en
hij sprong uit elkaar, wat een geluk was
voor de vrouw, want anders was hij zeker
verschrikkelijk boos op haar geweest.
Op de plaats waar hij sprong, ontstond de
reuzenpocl.
II. De duivelstrap.
Op een miiner folkloristische tochten ont
dekte ik in de klei, dicht bij een landhek.
den indruk van een paardenhoef. Daar ik
mij herinnerde, dat de duivel gewoonlijk op
paardenpooten loopt, dacht ik oogen
blikkelijk aan een overlevering, die. zeker aan dit
spoor verbonden was. Tenminste ik gevoelde
mij verpliclit dit te onderzoeken waarvoor
ik aanspraak maak op de dankbaarheid van
de geheele geleerde wereld. Om zeker te wezen,
zocht ik etn boer op van twee-en-tachtig jaar,
omdat ik wist dat onder het jongere geslacht de
herinnering aan de belangrijke volksoverle
veringen, helaas! meer en meer verloren gaat.
De eerwaardige grijsaard, dien ik het geval
vertelde, zag mij belangstellend aan en toonde
inderdaad een zeer goed geheugen te bezitten.
Hij verhaalde mij op ernstigeii toon en zoo
heel eenvoudig als alleen oude liedm na een
welbesteed leven dat kunnen, dat het paard
van zijn zoon werkelijk nog gisteren in dat
land had geloopen.
f Nog meer dergelijke overleveringen, die
onze aandacht ten volle waardig zijn, zou ik
kunnen vertellen, doch ik voel te veel voor
het ongeduld van den heer Boekenoogen, om
noer langer met mijn enkele rijmen te wachten.
Mijn eerste draagt een hoog zedelijk ka
rakter: het kon dienst doen als traktaatje
van een matigheidsgenootschap:
..Kastekintje!"
Zei Dideldomdijntje,
Geef mij nog n brandewijntje!" (12 keer)
Dideldomdijntje iag in de goot,
Dideldomdijntje liep in een sloot,
En toen was Dideldomdijntje dood!
Van bedenkelijker karakter is het tweede.
Ik vind alleen den moed het mede te deelen
door het bewustzijn, dat ik er een paar hoogst
belangrijke taalkundige opmerkingen aan vast
kan knöopen. (Dit riimpje schijnt een variant
van het bekende: Slaap, kindje, siaap !")
Zuip. jongens, zuip,
Zuip altijd door maar zuipeHekuip,
Dan kiijg je roode neusjes,
Met hoclieltjes en peusjes,
Zuip, jongens, zuip!
Ik meen nl. dat ..zuiperdekuip" zeer goed
een verkorting kan wezen van zuip er een
knip en dat peusjes'' hier waarschijnlijk in
(ie plaats staat van puistjes. Wie het beter
weet, zegt IiBt maar, doch ik ben trotsch op
miin ontdekkingen.
Vindt men in de voorgaande, rijmpjfs geen
aanduiding van den tijd, waarin ze zijn ont
staan, met 'net volgende is dat ten minste
voor geleerden eenigszins anders. Dit versje
dient, op een fraaie wijs gezongen, ter bege
leiding hij een spelletje, waarbij men hand
aan hand in een kring loopt om den man.
1. In Holland staat een huis.
In Holland staat een huis, ja, ja!
Van viifmaa) tingelinge. hop sa sa,
In Holland staat een huis.
2- Tn dat huis, daar woont een man,
In dat huis, enz.
3.
4.
8.
Die man, die heeft een wil,
Die man, enz.
Hij mept andren voor d'r bil,
Hij mept, enz.
Hij sloeg d' ouw' genera
Hij sloeg, enz.
Die man had ook een vriend,
Die man, enz.
Hij joeg dien vriend uit huis,
Hij joeg, enz.
TNu woont die man alleen,
Nu woont die man alleen, ja, ja,
Van vijfmaal tingelinge hop-sa-sa.
Nu woont die man alleen.
Veel in dit rijm is mij niet duidelijk, en
ofschoon ik de redactie van het Weekblad met
tot rcekelooze daden wil verleiden, hoop ik
toch, dat ze haar kolommen zal openttelleii
voor hen, die mij willen inlichten. (*J Naar
ik vermoed, zijn tusschen de acht coupletten
vele andere uitgevallen. Misschien dat in
andere streken het vers nog volledig wordt
gezongen. . . .
Doch zoo gaat het met zulke oude, eer
waardige dingen: hier valt wat weg en daar
valt \\at weg, en men heeft maar heel wat
drukte om alles weer bij elkander te scharrelen.
Juist terwijl ik over deze droevige waarheid
zit na te denken, hoor ik mijn oude groot
moeder, die met mijn jongste kleinkind inde
kamer speelt, het volgende versje zingen :
Haken en oogen,
Tikke takke togen,
Goudpapier,
Boeken en oogen,
'k Doe naar mijn vermogen,
Veel pleizier !
GIDEON
(*) Liever niet. EED.