De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 26 november pagina 8

26 november 1893 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De soliede firma's in de warme buurt van Europa. »»«?».»??*? Wie van mijn buren zou SPAANSCHE HiDALGor.Met de Kabylen Afrekenen kost geld, en helaas me het best met een leeninkje kunnen helpen ? In onzen tijd, waarin men meer en meer Ingi iipoge belang van de folklore leert begrijpen, is het de plicht van ieder eenigszins . wetenschappelijk aangelegd man, naar zijn vermogen mede te werken, om de verzamelingen van alles wat nog onder het volk leeft aan overleveringen en rijmen, zoo volledig mogelijk te maken. Diep doordrongen van dit besef heb ook ik me opgemaakt, in mijn woon plaats alle oude boeren en bakers en kindermeiden uit te vragen: want gelijk de geochiedvorscher snuffelt in oude perkamenten, zoo luistert de folklorist naar de verhalen uit de tandelooze monden van grijsaards en zuigelingen. Nederig wil ik erkennen, dat het resultaat mijner nasporingen voorloopig gering is. Met een schaamteblos op de kaken over het weinige, dat ik heb te geven, verschijn ik voor het aangezicht des heeren Boeken oogen. Vandaar OOK, dut ik mijn vondsten niet rechtstreeks durf aanbieden, maar de hulp van het Weekblad inroep. Des te liever doe ik dat, daar ik behalve enkele rijmen, die nog niet of slechts ten deele bekend waren, een paar overleveringen heb ontdekt, waar van zeker niemand de belangrijkheid zal ontkennen. Hiermede wil ik beginnen, opdat de liefde tot de folklore vermeerdere dat zij zoo! In (te nabijheid van ons dorp is een meertje, waaraan het volgende verhaal is verbonden: I. De overlevering van den gesprongen mis. Jn lang vervlogen dagen, toen er nog echte volksnamen werden geboren, leefde in deze streken een reus, zóó groot, dat ik zelfs niet zeggen kan hóe groot hij wel was. Maar hy verveelde zich en ging met zijn lange beenen wandelen tot hij honger kreeg. Juist bevond hu zich aan den oever der zee, waar hij een driemaster zag zeilen. Uit landerigheid of uit honger, hiervan vermeldt de overleveiing_ niets, greep hij het schip en slokte het in, met man en muis. Arme reus! Hij meende dat het een schjp was met boter en kaas en het was een schip met dynamiet. Na eenige dagen krees hij een vreeselijke buikpijn, zeer waarschijnlijk tengevolge van de scherpe masten, die in zijn darmen prikten. Hij legde zich neer in de nabijheid van ons dorp, dat toen ons dorp nog niet was, en zond zijn vrouw, die van gewone menschengrootte was, door zijn mond naar zijn maag, om de oorzaak der pijn na te sporen Zij nam een lampje mee om beter te kunnen zien. Helaas ! het gevolg liet zich raden. Door het lampje ontplofte de dynamiet van het echip, dat daar lag in de maag van den reus, en hij sprong uit elkaar, wat een geluk was voor de vrouw, want anders was hij zeker verschrikkelijk boos op haar geweest. Op de plaats waar hij sprong, ontstond de reuzenpocl. II. De duivelstrap. Op een miiner folkloristische tochten ont dekte ik in de klei, dicht bij een landhek. den indruk van een paardenhoef. Daar ik mij herinnerde, dat de duivel gewoonlijk op paardenpooten loopt, dacht ik oogen blikkelijk aan een overlevering, die. zeker aan dit spoor verbonden was. Tenminste ik gevoelde mij verpliclit dit te onderzoeken waarvoor ik aanspraak maak op de dankbaarheid van de geheele geleerde wereld. Om zeker te wezen, zocht ik etn boer op van twee-en-tachtig jaar, omdat ik wist dat onder het jongere geslacht de herinnering aan de belangrijke volksoverle veringen, helaas! meer en meer verloren gaat. De eerwaardige grijsaard, dien ik het geval vertelde, zag mij belangstellend aan en toonde inderdaad een zeer goed geheugen te bezitten. Hij verhaalde mij op ernstigeii toon en zoo heel eenvoudig als alleen oude liedm na een welbesteed leven dat kunnen, dat het paard van zijn zoon werkelijk nog gisteren in dat land had geloopen. f Nog meer dergelijke overleveringen, die onze aandacht ten volle waardig zijn, zou ik kunnen vertellen, doch ik voel te veel voor het ongeduld van den heer Boekenoogen, om noer langer met mijn enkele rijmen te wachten. Mijn eerste draagt een hoog zedelijk ka rakter: het kon dienst doen als traktaatje van een matigheidsgenootschap: ..Kastekintje!" Zei Dideldomdijntje, Geef mij nog n brandewijntje!" (12 keer) Dideldomdijntje iag in de goot, Dideldomdijntje liep in een sloot, En toen was Dideldomdijntje dood! Van bedenkelijker karakter is het tweede. Ik vind alleen den moed het mede te deelen door het bewustzijn, dat ik er een paar hoogst belangrijke taalkundige opmerkingen aan vast kan knöopen. (Dit riimpje schijnt een variant van het bekende: Slaap, kindje, siaap !") Zuip. jongens, zuip, Zuip altijd door maar zuipeHekuip, Dan kiijg je roode neusjes, Met hoclieltjes en peusjes, Zuip, jongens, zuip! Ik meen nl. dat ..zuiperdekuip" zeer goed een verkorting kan wezen van zuip er een knip en dat peusjes'' hier waarschijnlijk in (ie plaats staat van puistjes. Wie het beter weet, zegt IiBt maar, doch ik ben trotsch op miin ontdekkingen. Vindt men in de voorgaande, rijmpjfs geen aanduiding van den tijd, waarin ze zijn ont staan, met 'net volgende is dat ten minste voor geleerden eenigszins anders. Dit versje dient, op een fraaie wijs gezongen, ter bege leiding hij een spelletje, waarbij men hand aan hand in een kring loopt om den man. 1. In Holland staat een huis. In Holland staat een huis, ja, ja! Van viifmaa) tingelinge. hop sa sa, In Holland staat een huis. 2- Tn dat huis, daar woont een man, In dat huis, enz. 3. 4. 8. Die man, die heeft een wil, Die man, enz. Hij mept andren voor d'r bil, Hij mept, enz. Hij sloeg d' ouw' genera Hij sloeg, enz. Die man had ook een vriend, Die man, enz. Hij joeg dien vriend uit huis, Hij joeg, enz. TNu woont die man alleen, Nu woont die man alleen, ja, ja, Van vijfmaal tingelinge hop-sa-sa. Nu woont die man alleen. Veel in dit rijm is mij niet duidelijk, en ofschoon ik de redactie van het Weekblad met tot rcekelooze daden wil verleiden, hoop ik toch, dat ze haar kolommen zal openttelleii voor hen, die mij willen inlichten. (*J Naar ik vermoed, zijn tusschen de acht coupletten vele andere uitgevallen. Misschien dat in andere streken het vers nog volledig wordt gezongen. . . . Doch zoo gaat het met zulke oude, eer waardige dingen: hier valt wat weg en daar valt \\at weg, en men heeft maar heel wat drukte om alles weer bij elkander te scharrelen. Juist terwijl ik over deze droevige waarheid zit na te denken, hoor ik mijn oude groot moeder, die met mijn jongste kleinkind inde kamer speelt, het volgende versje zingen : Haken en oogen, Tikke takke togen, Goudpapier, Boeken en oogen, 'k Doe naar mijn vermogen, Veel pleizier ! GIDEON (*) Liever niet. EED.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl