Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 858.
dralen, wachten; voor lieverlede, nu en dan; voor
noodeloos, niet noodig, enz. Met de woorden welke
op loos eindigen, zooals regeeringloos, barmharteloos,
enz. zij men zuinig, daar ze gewoonlijk niet be
grepen worden.
Zij, die niet eens met de doofstommen in aan
raking zijn geweest, kunnen zich geen denkbeeld
vormen, hoe zij een gesprek met elkander voeren.
Slechts zelden zullen twee doofstommen tusschen
elkander van de lippeuspraak gebruik maken en
doen zij dit, dan is het zonder geluid te geven.
Deze lippenspraak wordt met gebaren- en
vingerspraak aangevuld. Doch gewoonlijk brengen de doof
stommen onder elkander alleen de twee laatste
methoden in toepassing. Bij zulk een onderhoud
doen mond, oogen, het fronsen van het voorhoofd,
bewegingen met handen, armen, hoofd en lichaam
hetzelfde, wat bij een onderhoud tusschen hooren
den de stembuiging vermag, kracht aan een
woord bijzetten: zijn meening als onomstootbaar
aanmerken, het gesprokene vergoelijken, enz.
Bij geen der drie wijzen van spreken
lippenspraak, gebarentaal, vingerspraak zullen de
doofstommen onder elkaar, de woorden op, en in
regelmatig verband met elkander laten volgen, zoo
als de hoorenden dat doen. Een voorbeeld moge
deze mededeeling voor oningewijden klaar maken.
Stellen wij dat het volgende bericht door een
doofstomme aan een anderen doofstomme wordt
medegedeeld.
De politie was Zaterdag verplicht een achtjarig
«knaapje naar Utrecht te brengen, wiens ouders
,met hun schip van uit de Houthaven naar die
«gemeente waren vertrokken, zonder ontdekt te
«nebben, dat het kind al spelende van boord was
weggeloopen." Zijn verhaal zal dan ongeveer aldus
luiden: (tusschen twee haakjes zal ik aangeven in
?welke taal het woord vermoedelijk zal worden ver
tolkt.)
Houthaven (lippen- of vingerspraak) schip (ge
baar) naar (gebaar) Utrecht (lippen- of
vingerspraak) kind (gebaar) spelen weggeloopen (gebaar)
vader, moeder niet gezien (alles gebaar). Politie
kind teruggebracht (alles gebaar) Utrecht
(lippenof vingerspraak).
Het valt niet te ontkennen, dat deze wijze van
uitdrukken nadeelig werkt op de manier van spre
ken van den doofstomme tegen een lioorende. De
eerste zal zich dan ook bij het luid spreken van
zulke afgebroken volzinnen bedienen. En dit is
zeer zeker streng af te keuren. Maar.... en dit
doet de deur, zoo al niet geheel dicht, dan toch
op een kiertje staan geen 10 pCt. van de doof
stommen, die na volbrachten leertijd aan onze
doofstommeninrichtingen worden ontslagen, zijn toch
in staat zich juist, vloeiend en regelmatig uit te
drukken, niet van buiten geleerde lesjes, maar
eigen verhalen, indrukken en gewaarwordingen.
En om deze uitzonderingen de gebarentaal en
vingerspraak te willen afschaffen, ware wel wat veel
gevergd.
Dat ik in deze meening niet alleen sta, bewijzen
de volgende aanhalingen uit een rede des heeren
Buchheim uit Leipzig.
«Wohl giebt es Ausuahmen wo die
landsprach«liche Methode Erfolge erzielt hat, aber was nützt
«es sich mit Ausnahmen zu brüsten. Von 100
Taub«stummeu giebt as höchstens 10, welche
mittel«massig, von 1000 Taubstummen dagegen kaum
«2 welche wie die Volsinnigen gut sprechen."
De gebarentaal en vingerspraak af te schaffen
is onmogelijk. Al verbonden alle
doofstommeninrichtingen zich daartoe, het zou hun niet
gelukken; aan de inrichting zelf misschien wel
al zon ik dat een ramp achten maar niet zoodra
hebben de poorten van de school zich achter den
doofstomme gesloten, of gebarentaal en vinger
spraak spelen de baas.
En dat kan ook niet anders. Zonder die wijzen
van spreken, zou veel voor den doofstomme on
verstaanbaar zijn. Het resultaat, verkregen aan
die doofstommeninrichtingen, alwaar handalphabet
en gebarentaal zooveel mogelijk worden tegenge
gaan, ten opzichte van de verstandelijke vermogens
van den doofstomme en zijne kennis van woorden,
zaken en toestanden strekken daarvan ten bewijze.
Naar aanleiding van werk van Joh. Heidsiek,
doofstommenonderwijzerte Breslau, »De doofstomme
en zijn spraak" schreef dr. Brunner in het orgaan
van de Vereeniging van Oostenrijksche
doofstommenonderwijzers een critiek op dat werk.
Dr. Brunner wierp de vraag op, of een denken
en spreken in woorden mogelijk is, zonder dat zij
door voorstellingen van het geluid worden ver
gezeld?
Deze vraag brengt mij namelijk een vrij onver
klaarbare eigenaardigheid van mij zelf te binnen,
welke ik nog bij geen anderen doofstomme opmerkte,
trouwens veel navraag deed ik er niet toe.
De eigenaardigheid bestaat hierin, dat ik, schoon
geheel doof zijnde, niet het minst kunnende hooren,
met haast nooit falende zekerheid den aard van
het stemgeluid van den hoorenden persoon, met
wien ik spreek, kan aangeven.
Dat ik dien persoon niet eerst mijn hand onder
de kin leg, om het geluid te voelen of op andere
wijze met hem in voelbaar contact ben, spreekt
wel van zelf, anders ware de aardigheid er af.
Al mist de doofstomme veel, practisch is hij in
hooge mate en hij weet zich heel goed te behel
pen, daar waar een hoorende met de handen in
net haar zou zitten.
Aardige staaltjes daarvan zou ik kunnen
mededeelen, het volgende moge genoeg zijn.
Een bovenhuis wordt door een doofstom echt
paar bewoond. Een meid er op na te houden ver
oorloven hunne financiën niet en altoos op de hulp
vaardigheid hunner beneden- en bovenburen te
rekenen, willen ze niet. Maar hoe dan te weten
dat er gebeld is? De man bevestigde aan het ijzer
draad van de bel een touwtje, dat langs den muur
loopende in de daagscbe kamer verbonden was aan
een plankje, liggende op twee latjes in den muur
bevestigd. Op het plankje lag los een houten bal.
Belde men nu, dan werd het plankje teruggetrok
ken, de houten bal viel op den grond en waar
schuwde de vrouw. Het gevoel kwam hier het ge
hoor vervangen.
Dat doofstommen ook in den donker, zelfs wan
neer men geen hand meer voor de oogen zien kan,
nog met elkander kunnen spreken, is alleen mo
gelijk door de vingerspraak en gebarentaal.
De doofstomme, welke de mededeeling moet
ontvangen, voelt de bewegingen der vingers en
volgt de gebaren, door de vingers en den arm van
den anderen doofstomme vast te houden. Soms
ook schrijft de een den ander een woord op de
hand; de letters worden dan gevoeld.
En thans ben ik aan het eind van mijn stuk.
Moge het er toe bijdragen, dat de doofstommen,
in het publiek verschijnende, de cafés bezoekende,
niet meer door hunne meer gelukkige
medemenschen worden uitgelachen en aangegaapt, om de
gebaren die zij maken. Deze gebaren kunnen zij
niet missen, zij maken een onderdeel uit van hun
bestaan en dit bestaan te bemoeielijken zal wel
geen weldenkend en verstandig mensch willen.
?uiuinHiiiiiiii
IIIIIIIMIIIIIIinillllllUIIIIHtMtlHtlHIHIItlUlUfflIlHinni
iiiiiiliiililiimtimiiimimiii
iiiiiiiiiiitmintmiumiiminiiitt
Uit Antwerpen.
Amédée Lynen: een Vlaamsch illustrator.
Ik geloof niet, dat van al de kunstlaitden van
dit werelddeel, juist in deze eeuw een tweede zoo
deerniswaardig arm was en is aan
boekillustrators, als het anders aan schilders, beeldhouwers,
bouwmeesters en toonkunstenaars zoo bij uitstek
rijke Zuid-Nederland.
Niet alleen was, van 1830 tot heden toe, het
geïllustreerde boek op de Belgische boekenmarkt
c;en wezenlijke uitzondering; van het uiterst wei
nige, dat dan toch nu en dan in dit vak werd
geleverd, bleef verreweg het grootste deel zoo
heelen-al beneden alle kritiek, dat men volstaat niet
de titels aan te halen van hoogstens een vijftal
werken; in de eerste plaats de Coster's
Uylennpiegel, verschenen met etsen van de Groux,
Boulanger, Artan, Rops, Ad. Dillens, enz.; de
prachtuitgave van n of twee juridische novellen van
Edmond Picard, o. a. La Forge Roussel, met heel
fraaie teekeningen van Fernand Khnopff; eindelijk
eenige dichtbundels van E. Verhaeren, G.
Rodenbach, Leroy, enz., waarvoor dezelfde Khnopff een
titelplaat leverde, om, waarachtig, alles genoemd
te hebben, wat maar eeuigszins op wezenlijke kunst
waarde kon aanspraak maken.
Zelfs de geïllustreerde tijdschriften zijn in Belgi
buitengewoon schaarsch en al even buitengewoon....
onartistiek. Wat meer dan n of twee jaar bestaan
mocht, teerde, evenals L'Illustration Européenne en
De Belgische Illustratie, uitsluitend of bijna uitslui
tend op.... wat de overigens geenszins rijke di
rectie, ergens in Duitschland, Engeland of Frank
rijk, op openbare veilingen of van hand tot hand,
aan uitgediende eu grootendeels versleten platen
voor een appel en een ei, en natuurlijk nog het liefst
voor ei of appel allén, kon meester worden.
Slechts twee uitgaven kunnen met eere genoemd
worden, namelijk La Revue de Belgique uit de jaren
1848?1849?50, uitgegeven op groot 4°formaat
en verrijkt met soms heel interessante doch al te
zeldzame etsen van Vertommen, Harpiguies, enz.,
en nu weer De Flaamsche School, ik bedoel, de
nieuwe in 1888 begonnen reeks, door Paul
Buschmann, te Antwerpen, natuurlijk niet zonder
overgroote geldelijke opofferingen, uitgegeven.
Van de zeer vele illustraties voor de werken
van Conscience en van Renier en August Suieders
geleverd, meestal het werk van E. Dujardin
zijn nauwelijks enkele iets meer dan . . . ellendig
knoeiwerk, zoo geestloos en zonder den minsten hu
mor als ... gebrekkig in vorm en ellendig van
voorstelling.
Wat betreft Le Tour du Monde, waarvoor
Lemonnier Belgiëbehandelde, daarin verschenen uit
muntende illustraties van kunstenaars, als X.
Mellery, Verwee, den Dnyts, Claus en nog anderen.
Dit is echter een Fransche, namelijk een te Parijs
bij Hachette verschenen uitgave.
Mellery teekende ook nog eenige wezenlijk
prachtige titelplaten, o. a. n voor Les Patidectes
belges van E. Picard.
En ziedaar, buiten nog eenige sterkwaterplaten
van Willem Geets voor Tony Bergmanu's Ernest
Staes, en van Cassiers voor Notes d'un Vagabond
van Jean Dardenne, al wat Belgiëin het vak der
boekverluchting zooal heeft aan te wijzen!
Alles? Neen, toch niet alles! Juist het aller
beste, en, heel zeker wel het origineelste, ontbreekt
in bovenstaande lijst.
In 1886 kwam een nog jeugdig Brusselsch kun
stenaar, Amédée Lynen, op de gedachte, het
hoofdwerk van Charles de Coster, Uylenspiegel, te
illustreeren. in een van het 30-tal etsen der oor
spronkelijke kwarto-uitgave beroofd onafgesneden
exemplaar, teekende hij met potlood of pen links
en rechts van den tekst op de randen, boven den
titel en achter het finis van elk boek, op de witte
ruimten tusschen de hoofdstukken, soms ook op
tusschengelegde vellen papier, allerlei grooter en
kleiner, meestal echte, kleine schetsjes, invallen
bij het lezen en herlezen van het geliefkoosd werk
opgedaan, in het vuur van den eersten indruk
neergekrabbeld, daarna met zorg verbeterd en getoetst,
eindelijk met waterverf, chineeschen inkt, koffie,
wat weet ik, gekleurd en zoo ontstond een
boek, dat de artist zelf, terecht, in dubbelen zin,
als exemplaire unique betiteld heeft.
De sympathieke kunstenaar was zoo vriendelijk,mij
dit unicum voor een tweetal weken toe te ver
trouwen. Van dan af heb ik er mij, dagelijks schier,
een paar uren in verdiept, mij verkneukelend iu
het nu afgebeeld-zien van zoo menig geestig of
aangrijpend tooneel, -waaraan ik ? uit vroeger
lezingen ? de herinnering behouden had.
Ik ben verwaand geuoeg om te durven zeggen,
dat ik het standaardboek van Charles de Coster
ik las het minstens vijfmaal! tamelijk nauwkeurig
ken; dat ik er den eigenaardigen, door en door
Vlaamsch-demokratischen geest volkomen van be
grijp; dat het karakteristieke van dien welwillenden
humor, gemoedelijk en gul tot zelfs waar hij tot
satyre overslaat, mij geenszins verborgen bleef.
Ik acht mij dus eenigermate bevoegd, om te
beoordeelen, of de teekenaar den dichter heeft begrepen,
of hij is doorgedrongen diep in het innerlijk
wezen van het werk, of hij er met potlood of
pen of penseel de originaliteit heeft van getroffen.
Ik ben er van overtuigd: hadde de Coster zelf
zijn illustrator mogen kiezen, hij hadde de zeer
moeilijke taak, Uylenspiegel te verluchten, alleen
aan Amédée Lynen opgedragen,
In den minsten krabbel evenzeer als in de meer
in bijzonderheden uitgewerkte teekeningen verraadt
deze, hoe volkomen hij te huis is in al de gehei
men engeheimpjes, in al de eigenaardigheden en ticjes
van het boek. En zoo nauwkeurig passen zijn teeke
ningen in het kader van dit laatste, zoo geheel
en al n ziju ze met het verhaal, dat ik ze toen
ik de nieuwe populaire uitgave van Uylenspiegel,
pas door Lacomblez uitgegeven, onlangs weer eens
ter hand nam, bij elke epizode de enluminuren van
den meester vermiste. Mij bekroop, als het ware,
hetzelfde gevoel van onvoldaanheid, dat den muziek
liefhebber bekruipt.wanneer hij b.v. Heine's Ichgrolle
nicht, Allndchtlich im Traume of Ein J&ngling Hebt eiit
Miidchen, zonder Schumann's begeleiding, of ook de
muziek zelve, door dezen laatste bij deze heerlijke
liederen geschreven, doch zonder den woordentekst
nu, hoort voordragen.
Hoe geheel en al getroffen, de type-portretten
van de beide hoofdfiguren Uylenspiegel en Lamme
Goedzak, gene, kijkend, met zijn
mooien-jongensgezicht, blozend als een meisje, zeer jong nog en
eer tenger dan sterk, guitig en schalks de wereld
in, deze. trotseh in zijn welgedaauheid, een soort
van Vlaamschen Palstaff, rond en goedhartig en
voor-de-vuist als niet n, maar als Vlaming,
niet als de Engelschman man van daad even
zeer als van woorden, althans waar het pas geeft.
Niet minder interessant zijn de konterfeitsels
van Joos Damman, den modejonker van aanzien
lijken stand, van Kathelijne, de arme onnoozele, van
Oilline, de bevallige, levenslustige fille de joie, enz.
Wat een moeite de teekenaar zich heeft getroost,
bewijzen de blijkbaar naar de natuur en ter plaatse
zelve uitgevoerde teekeningen: gezichten uit Gent,
Brugge, Damme, den Haag, heel wat meer nog
dau de vele licht getoetste landschapjes, waarin
de artist, met wezenlijk ongeëvenaard talent, op
een smal strookje papier de eigenaardige poëzie
van een Vlaamsch veld- of dorpsgezicht, van een
Hollandsche weide of een Zeeuwschen stroommond,
heeft saamgevat.
En wat een verscheidenheid van onderwerpen
levert dit uniek mooie boek niet op! Het verhaal
op den voet volgend, voeren deze teekeningen ons
overal mee, waar de dichter zijn Uylenspiegel laat
optreden: in Vlaanderen, Brabant, Waleuland, Zee
land; in het kamp- der Spanjolen en op de vloot der
Geuzen; bij boeren en stedelingen, naar processies
en gildeoptochten, iu de woning des rustigen
landmans en in de luidruchtige jolyt van het bordeel.
Aan gevechten te zee en te land geen ge
brek! Sommige hieronder behooreu tot het eigen
aardigste, wat Lynen leverde.
Nog aan andere werken, vooral van zijn lieve
lingsauteur Ch. de Coster. beproefde Lynen zijn
kracht, o.a. aan eenige der prettigst verhalen uit de
Légendes flamandes, namelijk aan het gemoedelijke
en toch schampere Smetse-Smeé, aan het home
rische drinke- en eetbroêrs-epos, Les Frères de la
BonueT-rogne, eindelijk ook nog aan Le Poirier de
Misère, een vertelling in den populairen trant van
J. Deulin.
POL DE MONT.
? iiiiiiiiniiii iiiiiiiiiiiiniiiimrtl
vo
DAMES.
Waaiers. G-obélin-schïlderen. Edel
gesteenten. Dames als kunstproducten.
Advocaat. Rose nagels.
Met het winterseizoen en de dagen der cadeaux,
komen de nieuwe waaiers. Er zijn er in alle prij
zen en in alle stof. Een aardig model is de
waaier, die, naar den verkeerden kant omgeslagen,
tot grooten schrik van den onhandigen cavalier,
schynbaar gebroken uitelkaar valt. Overigens zijner
ook die humoristisch getint zijn: Pierrot en
Pierrette beschouwen het zwarte of bonte waaierblad
als geliefde speelplaats voor hun grappen. Men
ziet bijv. een waaier vol grijze nevelen, waardoor
een lange ladder tot in den sterrenhemel reikt.
Op de bovenste sport zit Pierrette, die ondeu
gend haar tooneelkyker ophoudt, opdat de maan
daardoor naar de aarde kan kijken. Maar de oude
maan kijkt veel liever langs den kijker heen naar
het vroolyke persoontje dat dicht by hem zit.
Een andere waaier toont Pierrot als schilder
en Pierrette als model, de schilderij scheut heel
slecht te zijn, want Pierrots leermeester, de oude
professor, staat handenwringend by den ezel.
Ook katten, vogels, viooltjes, vreemde rozen,
chrysanthemums zijn geliefkoosde onderwerpen.
in alle variaties; borduursel van staalkleurige of
zwartblauwe pailletten; struisveeren afgewisseld
met grijze of witte goudgepoederde marabouts,
poule-pintade veeren, en zelfs ganzeveeren, die
door een nieuw procédéeen metaalachtigen
blauwgroenen weerschijn hebben. De
rococowaaiers, echt of geimiteerd, zijn altoos nog smaak,
de lieve groepen, in het kantweefsel
geappleerd, staan bij elk toilet goed; men monteert
ze als nouveautémet een lichtkleurig schildpad,
waarop geëmailleerde bloembladen met gouden
takken, of ook wel incrustaties van kleine
diamantjes. Dit is op het oogenblik het nieuwste,
het wordt ook al op bonbonnières, snuifdoozen,
porte-monnaies, enz. toegepast.
* *
*
Het nummer van l December van Voor onze
Dames (het modetijdschrift van Jo van Sloten)
heeft op een van zijn gekleurde bijvoegsels een
patroon voor «geschilderd gobelin"; het moet een
vak van 170 bij 130 centimeter vullen en geeft
een mooi decoratief bloemstuk in Franschen stijl.
Dit nieuwe «handwerk" moet succes hebben,
want het is dankbaar en smaakvol, en gaat, als
eenmaal alles geprepareerd is, heel vlug. Nu zoo
veel dames aan leekenen en schilderen doen,
moet het een welkome gelegenheid zijn om
deze talenten toetepassen.
Wy zullen geen beschrijving geven van het
kiezen der stof (in drie soorten), het spannen,
het prepareeren van lijm en styfselpap, het aan
maken der verven, het doorstuiven der teekening,
het randen, gronden, enz. dit alles vindt men
in de aflevering. De bewuste gobelins werden in
1878 op de tentoonstelling te Parij» het eerst
gezien; maar de ingrediënten ervan waren toen
nog door de inzendster zelve met moeite by el
kaar verzameld; nu zijn ze in de magazijnen
te krijgen.
Men moet dit werk niet verwarren met dat
van eene dame uit Weenen, dat in 1889 te Parijs
zooveel succes had, ook decoratief en ook voor
een deel geschilderd, maar waar op den
gobelingrond, met zjjde, goud- en. zilverdraad, chenille,
paarlemoer en allerlei hulpmiddelen een sprekende
en schitterende borduurselversiering was aange
bracht. Dit was het geheel persoonlyk werk van
een begaafde artiste. Het thans aangeboden go
belinschilderwerk is voor een matig talent be
reikbaar; het vordert goeden smaak, geduld en
vooral netheid, want geen streepje dat eens
getrokken is, kan er meer uit.
De mode in edelgesteenten is niet veel minder
wispelturig daa in kleuren. Diamanten en wer
kelijk kostbare steenen, robijnen, smaragden blij
ven altoos door hun eigen recht mode; maar voor
de goedkoopere soorten en de half-edele steenen
is er steeds wisseling. Het is reeds heel wat ja
ren geleden, dat de granaten zich van den smaak
van het publiek meester maakten, en ze hebben
het wonderlijk lang uitgehouden. Kort geleden
kwamen de mooie azuursteenen en de cailloux du
Bhin, later de katoogen"; in Engeland de
maansteenen, daarna de opalen en ten slotte de
chrysoprasen. Nu is het weer wat anders. De
goudcornalijn is nu het meest gewild; men monteert
hem met diamanten, hetgeen een heel mooie com
binatie vormt. De kleur is lichtend zonnig geel,
als van de kleine wolkjes die soms boven de
ondergaande zon zweven. De »Goldsmith's and
Silversmith's company" heeft er in hare uitstal
ling in Regentstreet een massa, in den vorm van
broches of van de kleine speldjes, die men hier
en daar tusschen kant steekt, geëxposeerd. Har
ten met diamantj es omgeven, strikken, knoopen,
dit alles als broche, maar ook armbanden,
manchetknoopen, oorknopjes, agrafen vond men in
dezelfde vereeniging van diamanten met den
mooien bleekgoudgelen steen.
Een medewerker aan het Engelsche blad Truth
stelt voor, voortaan dames met het oog op de
verven, poeders, pates en pastels, die zy gebrui
ken, te beschouwen als kunstwerken, en ook als
zoodanig verslag te geven van haar optreden.
Bij voorbeeld:
«De hertogin van Babyion opende gisteren haar
drie-en-veertigste jaarlijksche expositie, en men
kan met lof getuigen, dat zij haar hoog stand
punt behoudt. Haar lijnen zijn flink getrokken,
schoon soms wat brutaal, de vleeschtinten zijn
uitmuntend, de haareffecten vernuftig, schoon
soms wat wolachtig. In breedte van toon, in
rijkdom van nuanceering, in geacheveerdheid
heeft zij nauwelijks haar gelijke."
«Mevrouw A. zendt dit najaar twee dochters
in, die men niet anders dan croütes kan noemen.
Het is te betreuren dat eene kunstenares die
vroeger een reputatie had, deze op het spel zet
door zulk slordig prulwerk te leveren als dit."
«Sedert haar terugkeer uit de hand der restau
rateurs te Homburg, is gravin B., zooals wy
verwachtten, veel verbeterd. Wij kunnen nu de
kiesche kleurbehandeling en groote kunstvaar
digheid bewonderen, die alleen door onnoodig
vernissen bedorven wordt."
En zoo verder: «Mevr. C.'s hand is niet oor
spronkelijk, ofschoon het niet zoo terstond
uittemaken is, wie zij tot model heeft gekozen."
«Mevrouw D. heeft origineel willen zijn, en
alleen het excentrieke bereikt. Kleuren opsmeren
is geen schilderen; slordige uitvoering, houterige,
hoekige lijnen zijn het tegenovergestelde van
kunst." «Mevrouw E.'s effecten zijn meesterlijk,
haar kleur is schitterend; maar wat te zeggen
van het sensueel realisme, dat uit deze krachtige
lijnen spreekt?" »De weduwe F. heeft dit jaar
uitmuntend email geleverd; haar pdte sur pdte
is verdienstelijk. Jammer genoeg is, zooals wij
meer opmerkten, haar glazuur nog niet het ware,
en onder sommige omstandigheden aan barsten
onderhevig."
* *
*
Een van de Hollandsche producten, die in het
buitenland bezig zijn hun weg te maken, is van
Bijsterveld's Advocaat. In de conditoreien te Ber
lijn, te Dresden, te Leipzig, wordt ze veel geno
men, maar in afwijking van de vaderlandsche
gewoonte, meest 's avonds, als «slaapmutsje". De
«Revue internationale des falsifications" getuigt
ervan, dat zij zonder abnormale bestanddeelen,
zonder schadelijke kleurstoffen of antiseptische
middelen wordt samengesteld, en dus als «zuiver
product" moet beschouwd worden. Wie dus niet
een van de twee of drie goede advocaat-recepten
heeft, of wat onvoorziens en haastig advocaat moet
maken, kan met deze ? naar een zeer goed
recept vervaardigd zeer goed de eigengemaakte
vervangen.
* *
*
In de Courrier van Figaro beklaagt eene dame
zich, dat zij op hare overigens behoorlijk lange,
harde, rose nagels, kleine witte vlekken heeft.
Zij voegt er bij, dat zij volkomen gezond is, en
altoos, voo^'zoover zij zich herinnert, zoo geta
toeëerd is geweest.
De specialiteit die deze dingen in het blad
beantwoordt, verklaart dat er niets tegen te doen
is, maar dat gezondheid of ongezondheid, ver
zorging of verwaarloozing van de nagels hiermede
ook niets te maken hebben. Met den leeftijd gaan
gewoonlijk zulke witte vlekken, als ze er zijn,
over. Men kan intusschen de nagels natuurlijk
zoo rose verven en emailleeren, als men verkiest.
Bijgeloovige menschen zien in deze witte vlekken
het bewijs van een leugenachtig karakter.
E-e.