De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 3 december pagina 2

3 december 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 858. dralen, wachten; voor lieverlede, nu en dan; voor noodeloos, niet noodig, enz. Met de woorden welke op loos eindigen, zooals regeeringloos, barmharteloos, enz. zij men zuinig, daar ze gewoonlijk niet be grepen worden. Zij, die niet eens met de doofstommen in aan raking zijn geweest, kunnen zich geen denkbeeld vormen, hoe zij een gesprek met elkander voeren. Slechts zelden zullen twee doofstommen tusschen elkander van de lippeuspraak gebruik maken en doen zij dit, dan is het zonder geluid te geven. Deze lippenspraak wordt met gebaren- en vingerspraak aangevuld. Doch gewoonlijk brengen de doof stommen onder elkander alleen de twee laatste methoden in toepassing. Bij zulk een onderhoud doen mond, oogen, het fronsen van het voorhoofd, bewegingen met handen, armen, hoofd en lichaam hetzelfde, wat bij een onderhoud tusschen hooren den de stembuiging vermag, kracht aan een woord bijzetten: zijn meening als onomstootbaar aanmerken, het gesprokene vergoelijken, enz. Bij geen der drie wijzen van spreken lippenspraak, gebarentaal, vingerspraak zullen de doofstommen onder elkaar, de woorden op, en in regelmatig verband met elkander laten volgen, zoo als de hoorenden dat doen. Een voorbeeld moge deze mededeeling voor oningewijden klaar maken. Stellen wij dat het volgende bericht door een doofstomme aan een anderen doofstomme wordt medegedeeld. De politie was Zaterdag verplicht een achtjarig «knaapje naar Utrecht te brengen, wiens ouders ,met hun schip van uit de Houthaven naar die «gemeente waren vertrokken, zonder ontdekt te «nebben, dat het kind al spelende van boord was weggeloopen." Zijn verhaal zal dan ongeveer aldus luiden: (tusschen twee haakjes zal ik aangeven in ?welke taal het woord vermoedelijk zal worden ver tolkt.) Houthaven (lippen- of vingerspraak) schip (ge baar) naar (gebaar) Utrecht (lippen- of vingerspraak) kind (gebaar) spelen weggeloopen (gebaar) vader, moeder niet gezien (alles gebaar). Politie kind teruggebracht (alles gebaar) Utrecht (lippenof vingerspraak). Het valt niet te ontkennen, dat deze wijze van uitdrukken nadeelig werkt op de manier van spre ken van den doofstomme tegen een lioorende. De eerste zal zich dan ook bij het luid spreken van zulke afgebroken volzinnen bedienen. En dit is zeer zeker streng af te keuren. Maar.... en dit doet de deur, zoo al niet geheel dicht, dan toch op een kiertje staan geen 10 pCt. van de doof stommen, die na volbrachten leertijd aan onze doofstommeninrichtingen worden ontslagen, zijn toch in staat zich juist, vloeiend en regelmatig uit te drukken, niet van buiten geleerde lesjes, maar eigen verhalen, indrukken en gewaarwordingen. En om deze uitzonderingen de gebarentaal en vingerspraak te willen afschaffen, ware wel wat veel gevergd. Dat ik in deze meening niet alleen sta, bewijzen de volgende aanhalingen uit een rede des heeren Buchheim uit Leipzig. «Wohl giebt es Ausuahmen wo die landsprach«liche Methode Erfolge erzielt hat, aber was nützt «es sich mit Ausnahmen zu brüsten. Von 100 Taub«stummeu giebt as höchstens 10, welche mittel«massig, von 1000 Taubstummen dagegen kaum «2 welche wie die Volsinnigen gut sprechen." De gebarentaal en vingerspraak af te schaffen is onmogelijk. Al verbonden alle doofstommeninrichtingen zich daartoe, het zou hun niet gelukken; aan de inrichting zelf misschien wel al zon ik dat een ramp achten maar niet zoodra hebben de poorten van de school zich achter den doofstomme gesloten, of gebarentaal en vinger spraak spelen de baas. En dat kan ook niet anders. Zonder die wijzen van spreken, zou veel voor den doofstomme on verstaanbaar zijn. Het resultaat, verkregen aan die doofstommeninrichtingen, alwaar handalphabet en gebarentaal zooveel mogelijk worden tegenge gaan, ten opzichte van de verstandelijke vermogens van den doofstomme en zijne kennis van woorden, zaken en toestanden strekken daarvan ten bewijze. Naar aanleiding van werk van Joh. Heidsiek, doofstommenonderwijzerte Breslau, »De doofstomme en zijn spraak" schreef dr. Brunner in het orgaan van de Vereeniging van Oostenrijksche doofstommenonderwijzers een critiek op dat werk. Dr. Brunner wierp de vraag op, of een denken en spreken in woorden mogelijk is, zonder dat zij door voorstellingen van het geluid worden ver gezeld? Deze vraag brengt mij namelijk een vrij onver klaarbare eigenaardigheid van mij zelf te binnen, welke ik nog bij geen anderen doofstomme opmerkte, trouwens veel navraag deed ik er niet toe. De eigenaardigheid bestaat hierin, dat ik, schoon geheel doof zijnde, niet het minst kunnende hooren, met haast nooit falende zekerheid den aard van het stemgeluid van den hoorenden persoon, met wien ik spreek, kan aangeven. Dat ik dien persoon niet eerst mijn hand onder de kin leg, om het geluid te voelen of op andere wijze met hem in voelbaar contact ben, spreekt wel van zelf, anders ware de aardigheid er af. Al mist de doofstomme veel, practisch is hij in hooge mate en hij weet zich heel goed te behel pen, daar waar een hoorende met de handen in net haar zou zitten. Aardige staaltjes daarvan zou ik kunnen mededeelen, het volgende moge genoeg zijn. Een bovenhuis wordt door een doofstom echt paar bewoond. Een meid er op na te houden ver oorloven hunne financiën niet en altoos op de hulp vaardigheid hunner beneden- en bovenburen te rekenen, willen ze niet. Maar hoe dan te weten dat er gebeld is? De man bevestigde aan het ijzer draad van de bel een touwtje, dat langs den muur loopende in de daagscbe kamer verbonden was aan een plankje, liggende op twee latjes in den muur bevestigd. Op het plankje lag los een houten bal. Belde men nu, dan werd het plankje teruggetrok ken, de houten bal viel op den grond en waar schuwde de vrouw. Het gevoel kwam hier het ge hoor vervangen. Dat doofstommen ook in den donker, zelfs wan neer men geen hand meer voor de oogen zien kan, nog met elkander kunnen spreken, is alleen mo gelijk door de vingerspraak en gebarentaal. De doofstomme, welke de mededeeling moet ontvangen, voelt de bewegingen der vingers en volgt de gebaren, door de vingers en den arm van den anderen doofstomme vast te houden. Soms ook schrijft de een den ander een woord op de hand; de letters worden dan gevoeld. En thans ben ik aan het eind van mijn stuk. Moge het er toe bijdragen, dat de doofstommen, in het publiek verschijnende, de cafés bezoekende, niet meer door hunne meer gelukkige medemenschen worden uitgelachen en aangegaapt, om de gebaren die zij maken. Deze gebaren kunnen zij niet missen, zij maken een onderdeel uit van hun bestaan en dit bestaan te bemoeielijken zal wel geen weldenkend en verstandig mensch willen. ?uiuinHiiiiiiii IIIIIIIMIIIIIIinillllllUIIIIHtMtlHtlHIHIItlUlUfflIlHinni iiiiiiliiililiimtimiiimimiii iiiiiiiiiiitmintmiumiiminiiitt Uit Antwerpen. Amédée Lynen: een Vlaamsch illustrator. Ik geloof niet, dat van al de kunstlaitden van dit werelddeel, juist in deze eeuw een tweede zoo deerniswaardig arm was en is aan boekillustrators, als het anders aan schilders, beeldhouwers, bouwmeesters en toonkunstenaars zoo bij uitstek rijke Zuid-Nederland. Niet alleen was, van 1830 tot heden toe, het geïllustreerde boek op de Belgische boekenmarkt c;en wezenlijke uitzondering; van het uiterst wei nige, dat dan toch nu en dan in dit vak werd geleverd, bleef verreweg het grootste deel zoo heelen-al beneden alle kritiek, dat men volstaat niet de titels aan te halen van hoogstens een vijftal werken; in de eerste plaats de Coster's Uylennpiegel, verschenen met etsen van de Groux, Boulanger, Artan, Rops, Ad. Dillens, enz.; de prachtuitgave van n of twee juridische novellen van Edmond Picard, o. a. La Forge Roussel, met heel fraaie teekeningen van Fernand Khnopff; eindelijk eenige dichtbundels van E. Verhaeren, G. Rodenbach, Leroy, enz., waarvoor dezelfde Khnopff een titelplaat leverde, om, waarachtig, alles genoemd te hebben, wat maar eeuigszins op wezenlijke kunst waarde kon aanspraak maken. Zelfs de geïllustreerde tijdschriften zijn in Belgi buitengewoon schaarsch en al even buitengewoon.... onartistiek. Wat meer dan n of twee jaar bestaan mocht, teerde, evenals L'Illustration Européenne en De Belgische Illustratie, uitsluitend of bijna uitslui tend op.... wat de overigens geenszins rijke di rectie, ergens in Duitschland, Engeland of Frank rijk, op openbare veilingen of van hand tot hand, aan uitgediende eu grootendeels versleten platen voor een appel en een ei, en natuurlijk nog het liefst voor ei of appel allén, kon meester worden. Slechts twee uitgaven kunnen met eere genoemd worden, namelijk La Revue de Belgique uit de jaren 1848?1849?50, uitgegeven op groot 4°formaat en verrijkt met soms heel interessante doch al te zeldzame etsen van Vertommen, Harpiguies, enz., en nu weer De Flaamsche School, ik bedoel, de nieuwe in 1888 begonnen reeks, door Paul Buschmann, te Antwerpen, natuurlijk niet zonder overgroote geldelijke opofferingen, uitgegeven. Van de zeer vele illustraties voor de werken van Conscience en van Renier en August Suieders geleverd, meestal het werk van E. Dujardin zijn nauwelijks enkele iets meer dan . . . ellendig knoeiwerk, zoo geestloos en zonder den minsten hu mor als ... gebrekkig in vorm en ellendig van voorstelling. Wat betreft Le Tour du Monde, waarvoor Lemonnier Belgiëbehandelde, daarin verschenen uit muntende illustraties van kunstenaars, als X. Mellery, Verwee, den Dnyts, Claus en nog anderen. Dit is echter een Fransche, namelijk een te Parijs bij Hachette verschenen uitgave. Mellery teekende ook nog eenige wezenlijk prachtige titelplaten, o. a. n voor Les Patidectes belges van E. Picard. En ziedaar, buiten nog eenige sterkwaterplaten van Willem Geets voor Tony Bergmanu's Ernest Staes, en van Cassiers voor Notes d'un Vagabond van Jean Dardenne, al wat Belgiëin het vak der boekverluchting zooal heeft aan te wijzen! Alles? Neen, toch niet alles! Juist het aller beste, en, heel zeker wel het origineelste, ontbreekt in bovenstaande lijst. In 1886 kwam een nog jeugdig Brusselsch kun stenaar, Amédée Lynen, op de gedachte, het hoofdwerk van Charles de Coster, Uylenspiegel, te illustreeren. in een van het 30-tal etsen der oor spronkelijke kwarto-uitgave beroofd onafgesneden exemplaar, teekende hij met potlood of pen links en rechts van den tekst op de randen, boven den titel en achter het finis van elk boek, op de witte ruimten tusschen de hoofdstukken, soms ook op tusschengelegde vellen papier, allerlei grooter en kleiner, meestal echte, kleine schetsjes, invallen bij het lezen en herlezen van het geliefkoosd werk opgedaan, in het vuur van den eersten indruk neergekrabbeld, daarna met zorg verbeterd en getoetst, eindelijk met waterverf, chineeschen inkt, koffie, wat weet ik, gekleurd en zoo ontstond een boek, dat de artist zelf, terecht, in dubbelen zin, als exemplaire unique betiteld heeft. De sympathieke kunstenaar was zoo vriendelijk,mij dit unicum voor een tweetal weken toe te ver trouwen. Van dan af heb ik er mij, dagelijks schier, een paar uren in verdiept, mij verkneukelend iu het nu afgebeeld-zien van zoo menig geestig of aangrijpend tooneel, -waaraan ik ? uit vroeger lezingen ? de herinnering behouden had. Ik ben verwaand geuoeg om te durven zeggen, dat ik het standaardboek van Charles de Coster ik las het minstens vijfmaal! tamelijk nauwkeurig ken; dat ik er den eigenaardigen, door en door Vlaamsch-demokratischen geest volkomen van be grijp; dat het karakteristieke van dien welwillenden humor, gemoedelijk en gul tot zelfs waar hij tot satyre overslaat, mij geenszins verborgen bleef. Ik acht mij dus eenigermate bevoegd, om te beoordeelen, of de teekenaar den dichter heeft begrepen, of hij is doorgedrongen diep in het innerlijk wezen van het werk, of hij er met potlood of pen of penseel de originaliteit heeft van getroffen. Ik ben er van overtuigd: hadde de Coster zelf zijn illustrator mogen kiezen, hij hadde de zeer moeilijke taak, Uylenspiegel te verluchten, alleen aan Amédée Lynen opgedragen, In den minsten krabbel evenzeer als in de meer in bijzonderheden uitgewerkte teekeningen verraadt deze, hoe volkomen hij te huis is in al de gehei men engeheimpjes, in al de eigenaardigheden en ticjes van het boek. En zoo nauwkeurig passen zijn teeke ningen in het kader van dit laatste, zoo geheel en al n ziju ze met het verhaal, dat ik ze toen ik de nieuwe populaire uitgave van Uylenspiegel, pas door Lacomblez uitgegeven, onlangs weer eens ter hand nam, bij elke epizode de enluminuren van den meester vermiste. Mij bekroop, als het ware, hetzelfde gevoel van onvoldaanheid, dat den muziek liefhebber bekruipt.wanneer hij b.v. Heine's Ichgrolle nicht, Allndchtlich im Traume of Ein J&ngling Hebt eiit Miidchen, zonder Schumann's begeleiding, of ook de muziek zelve, door dezen laatste bij deze heerlijke liederen geschreven, doch zonder den woordentekst nu, hoort voordragen. Hoe geheel en al getroffen, de type-portretten van de beide hoofdfiguren Uylenspiegel en Lamme Goedzak, gene, kijkend, met zijn mooien-jongensgezicht, blozend als een meisje, zeer jong nog en eer tenger dan sterk, guitig en schalks de wereld in, deze. trotseh in zijn welgedaauheid, een soort van Vlaamschen Palstaff, rond en goedhartig en voor-de-vuist als niet n, maar als Vlaming, niet als de Engelschman man van daad even zeer als van woorden, althans waar het pas geeft. Niet minder interessant zijn de konterfeitsels van Joos Damman, den modejonker van aanzien lijken stand, van Kathelijne, de arme onnoozele, van Oilline, de bevallige, levenslustige fille de joie, enz. Wat een moeite de teekenaar zich heeft getroost, bewijzen de blijkbaar naar de natuur en ter plaatse zelve uitgevoerde teekeningen: gezichten uit Gent, Brugge, Damme, den Haag, heel wat meer nog dau de vele licht getoetste landschapjes, waarin de artist, met wezenlijk ongeëvenaard talent, op een smal strookje papier de eigenaardige poëzie van een Vlaamsch veld- of dorpsgezicht, van een Hollandsche weide of een Zeeuwschen stroommond, heeft saamgevat. En wat een verscheidenheid van onderwerpen levert dit uniek mooie boek niet op! Het verhaal op den voet volgend, voeren deze teekeningen ons overal mee, waar de dichter zijn Uylenspiegel laat optreden: in Vlaanderen, Brabant, Waleuland, Zee land; in het kamp- der Spanjolen en op de vloot der Geuzen; bij boeren en stedelingen, naar processies en gildeoptochten, iu de woning des rustigen landmans en in de luidruchtige jolyt van het bordeel. Aan gevechten te zee en te land geen ge brek! Sommige hieronder behooreu tot het eigen aardigste, wat Lynen leverde. Nog aan andere werken, vooral van zijn lieve lingsauteur Ch. de Coster. beproefde Lynen zijn kracht, o.a. aan eenige der prettigst verhalen uit de Légendes flamandes, namelijk aan het gemoedelijke en toch schampere Smetse-Smeé, aan het home rische drinke- en eetbroêrs-epos, Les Frères de la BonueT-rogne, eindelijk ook nog aan Le Poirier de Misère, een vertelling in den populairen trant van J. Deulin. POL DE MONT. ? iiiiiiiiniiii iiiiiiiiiiiiniiiimrtl vo DAMES. Waaiers. G-obélin-schïlderen. Edel gesteenten. Dames als kunstproducten. Advocaat. Rose nagels. Met het winterseizoen en de dagen der cadeaux, komen de nieuwe waaiers. Er zijn er in alle prij zen en in alle stof. Een aardig model is de waaier, die, naar den verkeerden kant omgeslagen, tot grooten schrik van den onhandigen cavalier, schynbaar gebroken uitelkaar valt. Overigens zijner ook die humoristisch getint zijn: Pierrot en Pierrette beschouwen het zwarte of bonte waaierblad als geliefde speelplaats voor hun grappen. Men ziet bijv. een waaier vol grijze nevelen, waardoor een lange ladder tot in den sterrenhemel reikt. Op de bovenste sport zit Pierrette, die ondeu gend haar tooneelkyker ophoudt, opdat de maan daardoor naar de aarde kan kijken. Maar de oude maan kijkt veel liever langs den kijker heen naar het vroolyke persoontje dat dicht by hem zit. Een andere waaier toont Pierrot als schilder en Pierrette als model, de schilderij scheut heel slecht te zijn, want Pierrots leermeester, de oude professor, staat handenwringend by den ezel. Ook katten, vogels, viooltjes, vreemde rozen, chrysanthemums zijn geliefkoosde onderwerpen. in alle variaties; borduursel van staalkleurige of zwartblauwe pailletten; struisveeren afgewisseld met grijze of witte goudgepoederde marabouts, poule-pintade veeren, en zelfs ganzeveeren, die door een nieuw procédéeen metaalachtigen blauwgroenen weerschijn hebben. De rococowaaiers, echt of geimiteerd, zijn altoos nog smaak, de lieve groepen, in het kantweefsel geappleerd, staan bij elk toilet goed; men monteert ze als nouveautémet een lichtkleurig schildpad, waarop geëmailleerde bloembladen met gouden takken, of ook wel incrustaties van kleine diamantjes. Dit is op het oogenblik het nieuwste, het wordt ook al op bonbonnières, snuifdoozen, porte-monnaies, enz. toegepast. * * * Het nummer van l December van Voor onze Dames (het modetijdschrift van Jo van Sloten) heeft op een van zijn gekleurde bijvoegsels een patroon voor «geschilderd gobelin"; het moet een vak van 170 bij 130 centimeter vullen en geeft een mooi decoratief bloemstuk in Franschen stijl. Dit nieuwe «handwerk" moet succes hebben, want het is dankbaar en smaakvol, en gaat, als eenmaal alles geprepareerd is, heel vlug. Nu zoo veel dames aan leekenen en schilderen doen, moet het een welkome gelegenheid zijn om deze talenten toetepassen. Wy zullen geen beschrijving geven van het kiezen der stof (in drie soorten), het spannen, het prepareeren van lijm en styfselpap, het aan maken der verven, het doorstuiven der teekening, het randen, gronden, enz. dit alles vindt men in de aflevering. De bewuste gobelins werden in 1878 op de tentoonstelling te Parij» het eerst gezien; maar de ingrediënten ervan waren toen nog door de inzendster zelve met moeite by el kaar verzameld; nu zijn ze in de magazijnen te krijgen. Men moet dit werk niet verwarren met dat van eene dame uit Weenen, dat in 1889 te Parijs zooveel succes had, ook decoratief en ook voor een deel geschilderd, maar waar op den gobelingrond, met zjjde, goud- en. zilverdraad, chenille, paarlemoer en allerlei hulpmiddelen een sprekende en schitterende borduurselversiering was aange bracht. Dit was het geheel persoonlyk werk van een begaafde artiste. Het thans aangeboden go belinschilderwerk is voor een matig talent be reikbaar; het vordert goeden smaak, geduld en vooral netheid, want geen streepje dat eens getrokken is, kan er meer uit. De mode in edelgesteenten is niet veel minder wispelturig daa in kleuren. Diamanten en wer kelijk kostbare steenen, robijnen, smaragden blij ven altoos door hun eigen recht mode; maar voor de goedkoopere soorten en de half-edele steenen is er steeds wisseling. Het is reeds heel wat ja ren geleden, dat de granaten zich van den smaak van het publiek meester maakten, en ze hebben het wonderlijk lang uitgehouden. Kort geleden kwamen de mooie azuursteenen en de cailloux du Bhin, later de katoogen"; in Engeland de maansteenen, daarna de opalen en ten slotte de chrysoprasen. Nu is het weer wat anders. De goudcornalijn is nu het meest gewild; men monteert hem met diamanten, hetgeen een heel mooie com binatie vormt. De kleur is lichtend zonnig geel, als van de kleine wolkjes die soms boven de ondergaande zon zweven. De »Goldsmith's and Silversmith's company" heeft er in hare uitstal ling in Regentstreet een massa, in den vorm van broches of van de kleine speldjes, die men hier en daar tusschen kant steekt, geëxposeerd. Har ten met diamantj es omgeven, strikken, knoopen, dit alles als broche, maar ook armbanden, manchetknoopen, oorknopjes, agrafen vond men in dezelfde vereeniging van diamanten met den mooien bleekgoudgelen steen. Een medewerker aan het Engelsche blad Truth stelt voor, voortaan dames met het oog op de verven, poeders, pates en pastels, die zy gebrui ken, te beschouwen als kunstwerken, en ook als zoodanig verslag te geven van haar optreden. Bij voorbeeld: «De hertogin van Babyion opende gisteren haar drie-en-veertigste jaarlijksche expositie, en men kan met lof getuigen, dat zij haar hoog stand punt behoudt. Haar lijnen zijn flink getrokken, schoon soms wat brutaal, de vleeschtinten zijn uitmuntend, de haareffecten vernuftig, schoon soms wat wolachtig. In breedte van toon, in rijkdom van nuanceering, in geacheveerdheid heeft zij nauwelijks haar gelijke." «Mevrouw A. zendt dit najaar twee dochters in, die men niet anders dan croütes kan noemen. Het is te betreuren dat eene kunstenares die vroeger een reputatie had, deze op het spel zet door zulk slordig prulwerk te leveren als dit." «Sedert haar terugkeer uit de hand der restau rateurs te Homburg, is gravin B., zooals wy verwachtten, veel verbeterd. Wij kunnen nu de kiesche kleurbehandeling en groote kunstvaar digheid bewonderen, die alleen door onnoodig vernissen bedorven wordt." En zoo verder: «Mevr. C.'s hand is niet oor spronkelijk, ofschoon het niet zoo terstond uittemaken is, wie zij tot model heeft gekozen." «Mevrouw D. heeft origineel willen zijn, en alleen het excentrieke bereikt. Kleuren opsmeren is geen schilderen; slordige uitvoering, houterige, hoekige lijnen zijn het tegenovergestelde van kunst." «Mevrouw E.'s effecten zijn meesterlijk, haar kleur is schitterend; maar wat te zeggen van het sensueel realisme, dat uit deze krachtige lijnen spreekt?" »De weduwe F. heeft dit jaar uitmuntend email geleverd; haar pdte sur pdte is verdienstelijk. Jammer genoeg is, zooals wij meer opmerkten, haar glazuur nog niet het ware, en onder sommige omstandigheden aan barsten onderhevig." * * * Een van de Hollandsche producten, die in het buitenland bezig zijn hun weg te maken, is van Bijsterveld's Advocaat. In de conditoreien te Ber lijn, te Dresden, te Leipzig, wordt ze veel geno men, maar in afwijking van de vaderlandsche gewoonte, meest 's avonds, als «slaapmutsje". De «Revue internationale des falsifications" getuigt ervan, dat zij zonder abnormale bestanddeelen, zonder schadelijke kleurstoffen of antiseptische middelen wordt samengesteld, en dus als «zuiver product" moet beschouwd worden. Wie dus niet een van de twee of drie goede advocaat-recepten heeft, of wat onvoorziens en haastig advocaat moet maken, kan met deze ? naar een zeer goed recept vervaardigd zeer goed de eigengemaakte vervangen. * * * In de Courrier van Figaro beklaagt eene dame zich, dat zij op hare overigens behoorlijk lange, harde, rose nagels, kleine witte vlekken heeft. Zij voegt er bij, dat zij volkomen gezond is, en altoos, voo^'zoover zij zich herinnert, zoo geta toeëerd is geweest. De specialiteit die deze dingen in het blad beantwoordt, verklaart dat er niets tegen te doen is, maar dat gezondheid of ongezondheid, ver zorging of verwaarloozing van de nagels hiermede ook niets te maken hebben. Met den leeftijd gaan gewoonlijk zulke witte vlekken, als ze er zijn, over. Men kan intusschen de nagels natuurlijk zoo rose verven en emailleeren, als men verkiest. Bijgeloovige menschen zien in deze witte vlekken het bewijs van een leugenachtig karakter. E-e.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl