De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 10 december pagina 2

10 december 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 859 dien t\jd de leuze en daarna wordt men in de wereld geworpen als een verbazend knap, maar tevens verbazend slecht opgevoed en onhandig mensen. Óók onhandig! Want noemden wij het stelsel zooeven een af'richtingssysteem, wij gelooven er te mogen bijvoegen dat het boyendien van een ta melijk slecht gehalte is in zijn soort. Wij worden wel afgericht voor examens, maar wat men ons geeft houdt maar al te weinig rekening met net praktische leven. Wij leeren veef dat wij later niet noodig hebben en missen veel dat ons van groot nut kon zijn «f dat het leven kon veraangenamen. Hoe vele jongelui die jarenlang talen hebben ge leerd, kunnen ook maar n taal dragelijk sprek en ? Wat weten velen die jarenlang aan aardrijkskunde, natuurkunde, plantkunde, etc. hebben gedaan van de gesteldheid van hun eigen land? Kunnen zij de bloemen en gewassen van eigen bodem onderscheiden? Hebben zij een nelder begrip van de ver schillende industrieën en van de hulpmiddelen waarmede die worden gedreven ? Van dit alles _hebben zij wel eens gelezen en wel eens plaatjes gezien, maar de aanschouwing die toch zooveel gemakkelijker leert en zooveel blij vender indrukken geeft blijft in ons onderwüsstelsel nog zoo goed als uitgesloten. Maar wij mogen op deze wijze niet verder gaan. Het was onze bedoeling niet een critiek op ons stelsel van onderwijs en opvoeding te geven doch alleen om aan te toonen hoezeer onze jeugd wordt bedorven zonder noodzaak en, wat nog erger is, ook zonder nut. Na deze lijdensperiode te hebben doorge maakt treden wij de maatschappij binnen als werkzame leden. Welnu van dit oogenblik af aan is voor hen die geen eigen inkomsten bezitten en dus van hun arbeid moeten be staan , het leven tot aan het graf toe een aan houdende worsteling, soms afgewisseld door bjjna niet te dragen zorgen of vernedering en maar heel zelden door eenig onyermengd genot. Het is werken, werken, hetzij als patroon in dienst der gemeenschap, hetzij als ondergeschikte in dienst van anderen, werken zoo lang mogelijk en voor zoo weinig mogelijk loon. En gelukkig nog hij die, na uit en afgewerkt te zijn, dan nog eenige jaren kan bestaan zonder door de onverbiddelijke zweep te worden voortgejaagd. £6ó is het leven der meerderheid trots alle bewonderenswaardige uitvindingen: de mensch is slaaf gebleven, trots het feit dat hij de mach tigste machten der natuur, stoom, warmte, licht en electriciteit, aan zijn wil dienstbaar heeft weten te maken. Zijn stoom en electriciteit op de spoorbaan, op het water en in de fabriek soms een zegen voor het arbeidende personeel, waarvan de diensttijd wordt gerekt tot ver boven hetgeen de menschelijke krachten op den duur presteeren kunnen ? Welk voordeel brengt het versneld vervoer zelfs aan den handel, waar alle concurrenten er zich gelijkelijk van kunnen bedienen? Wat heeft het gros der menschen aan de geperfectioneerde middelen van verkeer waar Eet meerendeel geen tijd en geen geld heeft om ervan gebruik te maken anders dan voor zaken. Wat hebben ons de telegrafie en de telefo nie gebracht? Zij hebben de afstanden bijna uitgewischt. De handel ontvangt zijne berich ten met verbazenden spoed; orders kunnen met verrassende snelheid worden uitgevoerd; de bladen weten eiken avond en eiken mor gen te vertellen wat enkele uren te voren op verre afstanden heeft plaats gehad. Wij vragen alweer: wat baat dit alles aan han del en pers, waar alle concurrenten zich van de zelfde tooverkrachten bedienen ? Is het publiek zooveel gelukkiger, als het heden ontvangt of leest wat het anders morgen zou hebben ont vangen of gelezen? En het personeel, dat bij al deze inrichtingen werkzaam is, is dat ge lukkig te prijzen, waar de machine en de electnsche bel den gansenen dag stampt en tingelt en hen verplicht tienmaal meer zaken te verwerken dan vroeger? Inderdaad, het klinkt pessimistisch en on dankbaar, maar wij kunnen niet inzien dat in de gegeven maatschappelijke omstandigheden ^???iiiimmiHuiiiMimnuniinmuiiiiniHiiiiiiiiMuiiiiMiiiHinuii»Miinm haar ingewisseld tegen al het kleine geld, de pfenningen, zoolang met moeite opgespaard, die ze nu en dan voor een goed rapport van school, voor een versje op vaders of moeders verjaardag gekregen had. Een oogenblik aarzelde Marie. Daar hoorde zij vader buiten de huisdeur toeslaan. Hij komt. Haastig grijpt ze in het doosje; haastig duwt ze er het deksel op, werpt met haastigen ruk het doosje op de plank, en springt van de bank, de munt vast in het gebalde vuistje geknepen. Den volgenden dag, en den dag daarna stond de kleine Marie lang voor den winkel met de bontgekleurde loterijprent. Den derden dag weer. Toen kwam toevallig de winkelier naar buiten. »Een mooie prent, hè? Moet je ook een lot hebben?" Het kind knikte. »Ja, maar daar moet je geld voor heb ben. Een heele mark." f> Met een heftige beweging stak Marie haar arm uit; langzaam opende ze de vuist. Daar lag een blanke mark in. »Potztausend! Geld heb je ook al! Je moet zeker een lot halen voor je vader?'1 »Voor moeder." »Nu, kom maar binnen." * * * f Met gloeiende wangen kwam het kind na enigen tijd weer te voorschijn. Naast het huis van den winkelier was een hoop oude onze schoone uitvindingen de maatschappij gelukkig maken. Zij strekken slechts om voor het meerendeel der menschen het leven zenuwachtiger en gejaagder, den strijd om het leven scherper te maken en dientengevolge ook om misdaad en demoralisatie in de hand te werken. Slechts een kleine klasse van weigestelden die den strijd niet medestrijden kunnen gezegd worden er van te profiteeren want voor hen maken de snelle middelen van verkeer en van productie het leven werkelijk tot een dubbel genot. Men zegt :'het algemeen niveau van het menscheiyk bestaan wordt erdoor verheven, meer zaken worden onder het bereik van allen ge bracht. Het is mogelijk, maar de stijging van dat niveau geschiedt dan wel zeer langzaam! Of is het verschil zoo groot tusschen het dier achtig mensch dat Arthur Young vóór de groote revolutie waarnam inde nabijheid van de adellijke kasteelen in Frankrijk en de indi viduen die de hutten bewonen in onze veen koloniën en de krotten der groote steden? Doch aangenomen voor een oogenblik dat werkelijk het niveau de neiging heeft te stij gen, levert dan niet elk nieuw niveau tegen stellingen en afstanden op. zóó groot dat men soms twijfelt of men wel te doen heeft met menschen van gelijke beweging als wij en haast denkt wezens voor zich te zien die van ons verschillen in soort? Welke over eenkomst bestaat er nog tusschen het weigevoede en beschaafde individu uit de wel gestelde klasse en den lompenproletariër, die rondkrielt in onze achterbuurten ? Is het verschil tusschen deze beiden niet haast even groot als dat tusschen mensch en dier, ja wekt het gezicht van een mooi paard of een fraaien hond niet dikwijls aangena mer gewaarwording dan de verschijning van sommige onzer arme en ellendige medemenscnen? Is ook dit vooral niet een voort durende schaduw op het geluk van allen die het hart op de rechte plaats dragen ? Wordt ons geluk niet vele malen besnoeid als de kring van gelijken, waarin het moge lijk is ons te bewegen, zoo eng beperkt wordt en wij onmiddellijk worden gegriefd en be droefd door ruwheid en ellende, zoodra wij ons daarbuiten wagen ? Maar wat wilt gij dan toch, hooren wvj onze lezers vragen ? Behoort gij tot hen die haat in 't hart dragen tegen de fijn beschaafden, tot hen die den arbeider tegen zijn patroon in 'tharnas wil jagen, tot de domme menigte die stoom en electriciteit zouden willen ver bannen om toch maar werk te verschaffen ? Dit alles is verre van ons: de fijn beschaaf den kunnen wij zonder haat zelfs zonder jaloesie bewonderen, arbeider en patroon be schouwen wij beiden als de dupen van ver keerde maatschappelijke verhoudingen, en de uitvindingen op het gebied der techniek zijn in ons oog schatten die niet genoeg kunnen worden gewaardeerd. Wat wij met dit artikel bedoelden is onze welwillende 'lezers een oogenblik in beslag te nemen voor de overweging van de vraag of onder de bestaande verhoudingen al onze uitvindingen en ontdekkingen het geluk der menschen wel bizonder veel verhoogen, al thans zooveel als zij het zouden kunnen doen. Want alle vooruitgang kon een zegen zijn, elke uitvinding kon de lusten des levens ver meerderen, de lasten verminderen, mits zij oor deelkundig worde toegepast en niet dóór den een worde aangewend om den ander te ver pletteren. Springt het niet in 't oog dat de groote fout onzer samenleving hierin is gelegen dat de menschen alles doen om elkaar te be strijden en te vernietigen in plaats van geza menlijk te streven om elkaar het leven te vee-. aangenamen? Is daarom onze conclusie gewaagd wanneer wij beweren dat de concurentie moet plaats maken voor overleg en sa menwerking ') Men stelle zich eens voor wat het leven zou kunnen zijn indien alle vin dingen van den laatsten tijd waren aangewend om den arbeidstijd te verkorten in plaats van , om arbeiders overbodig te maken en de overblijvenden te verlagen tot zwoeg_ende en slecht betaalde aanhangsels der machine ! Wij zou den dan in een Eden leven vergeleken bij den toestand'waarin wij thans verkeeren, en uiiiiiuiiiuliiiiiiiimmiiimiiiiiiiHiiuifiiiiiiiiiniiimiHiiiiimiiiimiiuHuui balken. Achter deze sloop de kleine, ging op den grond zitten, nam haar leesboekje uit de schooltasch, maakte het velletje papier los, waar het netjes in »gekaft" was, stak het blaadje dat zij van den winkelier gekregen had, voorzichtig tusschen boekband en velletje, en bracht met veel moeite dit laatste weer in orde. * * * Tot den eersten December een eeuwig lange tijd. Zij liet zich door haar vader in den almanak die drie en een halve week aanwijzen en iederen avond, iederen morgen, telde zij in stilte de dagen, liet kind werd al magerder en magerder. Zij at haast niets 'meer. De oogen fonkelden met iederen dag koortsachtiger in het smalle gezichtje. Met diepen, innigen ernst knielde het kind dage lijks op de koude steenen zerken, als het schoolmis was. Ze had wel den heelen dag in de kerk willen blijven en haar naam heilige bidden. Met zalige innige vreugde in het hart stond /,ij altoos op, als de mis ten einde was. Ze wist immers., dat zij bin nen weinige dagen hare ouders het grootste geluk zou brengen. Dikwijls viel zij haar moeder om den hals en pakte en kuste haar in de volheid van haar liefde en vreugde. Vast in de hand hield zij daarbij haar lees boekje; bij dag liet zij het niet uit de oogen. Aan tafel zat zij er op; 's nachts lag het onder haar kussen. (Slot volgt). die met den dag treuriger en dreigender wordt. Daarom mogen wij ons althans verheugen in n ding. het feit namelijk dat het denkbeeld van samenwerking, het gevoel van solidari teit meer en meer ingang begint te vinden. Men predike het bij voortduring van de da ken, want zoolang de individuen er niet voor gewonnen zijn, zal de Staat, op wier tusschenkomst zooveler hoop gevestigd is, in deze rich ting weinig vermogen. Het goede moet worden gedaan uit overtuiging niet door dwang. Socius. MvnitinnmififtiiiiiiiiMimiMiiiiniiiiiiiiiiniihiiiiitiiHmiiiiiiiiniiiiiiHiNM Aanteekeningen Tooneel. In een Amsterdamsch blad wordt de reprise van »La Servante" van Lafontaine in den Gymnaseschouwburg te Parijs niet zonder ophef aange kondigd als een belangrijke noviteit, waarvan wy de Hollandsche première binnenkort verwachten konden. Het genoegelijkst zullen om dit misver stand zij gemeesmuild hebben, die zich met wel gevallen een beruchte voorstelling van dit drama in den Stadsschouwburg van weleer herinneren. In het leven zoowel van vereenigingen als van bijzondere personen komen dagen voor, dat alle booze machten tegen de ernstigste pogingen schijnen samen te spannen en met de beste be doelingen den spot te drijven. Zoo was het op dien rampspoedigen avond, toen het eene ongeluk op het andere volgde. En het allernoodlottigste oogenblik kwam, toen Louis Bouwmeester, die de bekende knechtsrol vervulde, indertijd door den auteur zelven gecreëerd, het tooneel moest overgaan met een mand brandstof op zijn schou der. Hij struikelt, hij valt, de inhoud van de mand verspreidt zich over het tooneel, al de ongerechtigheid die onder een laaghoutblokjel verborgen was, wordt zichtbaar en tooneeltaarten, oude pruiken en wat niet al! rolt schaam teloos naar het voetlicht toe. Tegen zulke onge vallen zijn zelfs beter drama's dan het onderhavige niet bestand. Ik heb een sterk vermoeden, dat meer dan n Parijsch tooneelcriticus in zijn hart menig maal van den hemel een grooter of kleiner onge luk afsmeekt, dat het eeuwig eenerlei der eindelooze melodrama's onderbreken kwam. Want er is niets wat bij den professionneelen schouwburg bezoeker zoo spoedig uitslijt als de spanning van het geval en de nieuwsgierigheid naar het ver loop en het moet verbazend onaangenaam zijn bij het begin van elke scène onmiddellijk haarlijn te weten wat er het eerste kwartier volgen zal. Al vindt nu en dan een dezer dramaturgen een nieuwen draai, een min of meer verrassenden sprong der techniek, in de melodrama's, die heden ten- dage vervaardigd worden, brengen dezelfde situaties onverbiddelijk dezelfde uitroepen en de zelfde gevoelswendingen mee. Dit is zóó waar, dat de uitdrukking dier dramatische momenten zich allengs in een zeker idioom heeft vastgezet dat bij alle schouwburgbezoekers welbekend is en dat alleen door argeloozen en onmondigen zonder glimlach kan worden aangehoord. Voor Francisque Sarcey is het cijfer der recette een voorname factor bij de beoordeeling der dra matiek van zijn tijd en tot op zekere hoogte heeft h\j gelijk; het drama voor welks kennismaking de tienduizenden hun avond en hun geld be schikbaar hebben, is altijd een belangwekkend cultuurverschijnsel. Niet minder maar ook niet meer. Het kon toch zijn dat de bij val der schare wat soms gebeurt een vergissing bleek; dat de auteur bewust of onbewust op de traag heid en de oppervlakkigheid gespeculeerd had ; dat het bewijs geleverd kon worden, hoe ook in de wereld der kunst de valsche goden nog nooit vergeefs een aanhang hadden gezocht en geen drama zoo voos kan zijn of het vindt nog altijd een publiek. Zulke onderstellingen verheffen zich soms tot waarheden en de geschiedenis van het Kransche melodrama is de praktijk van deze theorie. Daar hebben wij »Gigolettes", van Decourcelle en Tarbé, dezer dagen in het Théatre de l'Ambigu gespeeld. Ondanks, neen om het succes dat dit me lodrama behaald heeft, mag men zeggen dat het genre blijkbaar in zijn nadagen is. Van den aanvang af, al vóór vijftig jaren, is er in het melodrama een zekere wanverhouding geweest tusschen de situatie en den tekst die het geschreven sentiment behoorde te wezen, en geen der auteurs die ik op het oog heb, heeft de gevoelens die hij verzinnelijkte, ook maar bij benadering aangekund. Met een overeengekomen taal heeft men zicli al dadelijk moeten behelpen on het is waarlijk geen wonder dat het papieren geld, waarmee men voortdurend betaalde, naar mate liet door meer banden ging. er niet frisscher op geworden is. Xoo werd liet melodrama steeds meer. op zijn gunstigst genomen, een voortbrengsel van de kunstnijverheid, vatbaar voor alle invloeden van de machten van den dag, en zijn schijnbare we dergeboorte door den doop van liet realisme heeft in waarheid zijn inwendige armoede meer dan ooit openbaar gemaakt, Geen menschen en landen meer, waarvan men door zeeën van tijd en ruimte gescheiden was; waarom zon men het leven van iederen dag, waarin elk zichzelf en zijn omgeving herkende, niet aandurven V Xoo ziet men altijd de levensvormen die eenmaal ten doode opgeschreven zijn, bun eigen val verhaas ten. Het gebrek aan logika van feiten en karak ters dat altijd de zwakke zijde van hot melo drama geweest was, moest, nu hot oiulenverp zoo dicht hij den toeschouwer gebracht werd, ook hinderlijker en duidelijker in het oog sprin gen en alleen de onderste tienduizend scheppen thans nog behagen in een kunstvorm, onecht van geboorte en bovendien ontaard in zijn levensloop. In >Gigolettes", het drama dat ik noemde, maken wij kennis met een werkman, Vauquelin, die een jong meisje van goeden huize violeert en deswege tot twintig jaren dwangarbeid ver oordeeld wordt. Een kind, een meisje, het levende gevolg van zijn vergrijp, wordt door 's mans dochter grootgebracht, en de officier van justitie, de Mar gemont, is kort na de bevalling met de moeder getrouwd. Ook dit huwelijk wordt gezegend met een dochter, die evenwel in het eerste bedrijf reeds sterft; een voorspel, dat door de gerechtszitting was ingenomen, vormde de expositie. De dood van haar kind maakt de moeder krankzinnig en zij zou het gebleven zijn, wanneer haar man zich niet te goeder uur herinnerdiad, dat zij in de ach terbuurt van Parijs nog een kind had, een meisje van negentien jaar, sprekend gelijkend op haar halve zusje; men begrijpt onmiddellijk dat de beide rollen bestemd zijn door nzelfde actrice te worden vervuld. Haar omgeving tracht haar wijs te maken dat haar kind leeft en zij een be nauwden droom heeft gehad, maar de toeleg ge lukt slechts ten deele Xoo gaan de auteurs voort met offers te ver gen van ons gezond verstand, zonder ons door noemenswaardige qualiteiten hunnerzijds daar voor te beloonen. En hierop komt het toch ten slotte aan. Waar handigheid de plaats inneemt van talent en het succes niets anders is dan het applaus van de geabonneerden der leesbibliotheek, daar heeft de kunst zich voor lang uit de voeten gemaakt en het veld geruimd voor de kunstvaar digheid, die scènes h, faire weet voor te berei den en ten einde te brengen, die met benijdens waardig gemak knoopen legt en weer losmaakt, maar die niet waard is n oogenblik de aandacht te boeien en wier stem als een ijdel gerucht in de ruimte versterft. C. F. VAN DER HOEST. HHimiiiiimwiiiiiiimmi iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimi Huziek in de hoofdstad. Over eene goede volgorde bij concert-program ma's is nog veel te zeggen. Sommigen meenen. dat men daarbij een chronologische volgorde moet in acht nemen, anderen daarentegen vinden dit niet wenschelijk. Wanneer ik de zeer vele concerten, die ik in de laatste jaren heb bijgewoond, naga, kom ik tot de conclusie dat beide systemen iets voor, en ook iets tegen hebben, doch tevens ben ik van meening, dat eene vrije keuze het meeste voor heeft, wanneer de samensteller van het programma een man van artistieken smaak is. Bij de samenstelling van de programma's van de negen Beethoven-soirees lag eene chronologische volgorde het meest voor de hand. Toch heeft de heer Kes zich niet angstvallig aan de opus-getallen gehouden, doch wel is hij in de eerste twee con certen in Beetlioven's eersten stijl gebleven. Dat de 9 symphonieëu en de klavierconcerten in chronologische opvolging gegeven worden., is niet anders denkbaar. (Wel bestaat bij sommigen ver schil van gevoelen of het tweede klavierconcert uitt vóór het eerste is gecomponeerd, doch ik ge loof niet dat er reden is aan Nottebohm's thematisc/ter Cutulog te twijfelen, die ook het eerste concert als.'Opus 15 en het tweede als Opus 19 handhaaft.) Toch zou ik in de regeling van die progamma's wel wat meer vrij! eid willen in acht genomen zien. Ik zou er geen bezwaar in gevonden hebben op ieder concert nun mus uit de verschillende pe rioden te doen hooren. De beide eerste concerten hebben bijzonder aan getrokken, omdat het groote publiek Beethoven uit zijne eerste periode het best kent. Alle jonge dames toch spelen htt Septuor en de eerste en tweede Kimfonle voor vier handen gearrangeerd ; men weet dat het hooren van zeer bekende werken op het publiek altijd de meeste bekoring uitoefent. Hoe zal datzelfde publiek zich echter gevoelen wanneer zij tien ganschen avond in Beethoven's derden stijl blijven? Dan zal sleihts de kleine uitgelezen schaar, die meer dan de im esten is doorgedrongen in de latere werken van den meester, tot het laatste toe met vrucht kunnen luisteren. De eerste avond heeft vooral bewezen dat men te veel in een stijl bleef. Alles zon, alles licht, bijna alles Cdur. Bij de Beethoven-soirees van de heeren Timmner en Wirtz vond ik het een voordeel dat de chro nologische volgorde niet was in acht genomen. Ook het maken van groote sprongen is dikwijls geen nadeel. Dit heeft men kunnen bespeuren bij do tweede kamermuziek-soirée van Toonkunst, waar na de Suite voor violoncel met vijf snaren van Bach (waarover ik reeds in mijn vorig artikel schreef) het Piaiwkicititct van César Frauck volgde. Opper vlakkig; zou men meeuen dat hier een brug noodig ware geweest, en toch was dit niet het geval. Ik heb echter ook wel eens zonderlinge spron gen waargenomen. Op een der concerten van het couservatoire te Parijs liet men na de Tinniliüuser OiifCfture eeuc solo met koor van Lnlly uitvoeren. Dit klonk bepaald dwaas, ondanks de hooge waarde van beide werken. Ook uit onze onmiddclijke omgeving kan men voorbeelden noemen van zonderlinge rangschikkii'gcn. lieden morgen kreeg ik een programma ouder de oogen van eeuc orkotverccnigmg hier ter stede, die als derde nummer van het eerste deel de 4e Xiiifuiiie van Schumaun aankondigt en daarna: Pauze : zult ge vragen. Pardon ! Eii//iilic<l van Westmeijer voor trom bone-solo en orkest, en daarna eerst pauze. Men zal liet mot, mij eens zijn dat, zulk eene rangschikking nu juist niet van goeden smaak getuigt. Het is echter treurig dat men zulke /aken nog kan verdedigen m 11 te zeggen: Wij vinden liet dwaas, doch dat doen wij ter wille van ons publiek. Docli nu genoeg over deze zaken, want, ik lieb nog een en ander te zeggen over de tweede Kamermuzii k-soiiée en de tweede Beethoven-soiree. Htt schijnt, dat, liacli de zes viool- en /.is violonct'1-soli dadelijk na elkander beeft geschreven. Dit verklaart men uit de wetenschap dat ach gewoon was een kunstvorm niet los te laten, alvorens hij dien iu alle opzichten doorgrond en van alle kanten bekeken had. De bijzonderheden van de (reeds genoemde)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl