De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 10 december pagina 3

10 december 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 859 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Viola Pompoia zijn ons geworden door den Lexico graaf Geroer; deze heeft ze weer van zijn vader gekregen, die in de jaren 1724?1727 leerling van Back was, en toen heeft kunnen opmerken dat Bach somtijds de Viola Pomposa in de plaats van de violoncel liet treden, om eene meer duidelijke uitvoering van de moeielijke en bewegelijke en vooral van de hoogliggende basflguren in zijne kerkelijke werken te verkrijgen. Spitta meent echter dat deze Suite uit den tijd dat JBaeh te Cöthen woonde, dateerde (1717?1723) en niet uit het begin van de Leipziger periode. In Cöthen vond hij ia den cellist Abel een voortreffelijken vertolker voor die werken; hij zal ze dus wel voor hem geschreven hebben. Men heeft zelfs de handschriften van de compositiëu van Bach van latere en vroegere perioden vergeleken en daaruit gezien dat het handschrift van Bach door het vele notenschrijven groote veranderingen heeft ondergaan; ook verschillen de watermerken van het papier uit Cöthen en uit Leipzig. Er be staan nog manuscripten van de viool en violoncel suiten te Leipzi? gecomponeerd. De laatste dragen tot titel: 6 suites fa moloncello solo) senza Basso! fcomposés par St. Jean Seb. Bach) Maitre de chapelle a Leipsic, en onder aan staat: crites par Madame Bachen, son Epouse. (De medewerking van Bach's tweede vrouw, Anna Magdatena bepaalt zich echter tot den titel en eenige opschriften). De uitvoering van de 6e Suite voor violoncel door den heer Bosmans, is een schitterend succes geweest. Onze uitstekende cellist heeft dus niet te vergeefs zich al die inspanning getroost om dit onbekende werk weer aan de vergetelheid te ont rukken en er door zijne vertolking een waardig licht op te laten vallen. Dit is te meer opmerkelijk omdat het bij zulk een werk zonder begeleiding, dubbel moeilijk is, een publiek tot warmte te stemmen. De verschillende nummers, vooral de zoo nobele Allemande, de Courante met het karakteristieke slot, de stijlvolle Sarabande, de reeds door trans cripties bekende Gavolten enz. enz. geven groot genot. Deze uitvoering heeft tevens bewezen dat zelfs cellisten die meester op bun instrument zijn ge worden, zich niet behoeven te ontzien zich de wel vat meer gecompliceerde applicatuur op dit nieuwe instrument eigen te maken, want er staan onte genzeggelijk groote voordeelen tegenover. Die heb ik iu een ander blad reeds opgenoemd, n.1.: de meerdere gemakkelijkheid waarmede pas sages in de hoogere ligging kunnen worden uit gevoerd, en het vermijden van het aanhoudend heen en weer glijden, waaraan velen zich te bui ten gaan uit wansmaak, doch hetgeen op dit in strument niet altijd te vermijden is. Of dit instrument een toekomst heeft zal van de heeren violoncellisten zelf afhangen; doch Bos mans' voorbeeld heeft in elk geval bewezen, dat voor een energiek kunstenaar de bezwaren niet behoeven af te schrikken. Indien eene concerttouroée uit een oogpunt van kunst ooit reden van bestaan heeft, zou het voor zeker in de eerste p'arjfs eene tournee zijn ia ons laad en ia het buitenland, om dit werk op dit nieuwe instrument te doen hooren. Ik wa9 zeer benieuwd den indruk gade te slaan, die Franck'a Kwintet op het publiek zou maken, vooral op een publiek, vroeger steeds zoo gereser veerd tegenaver onbekende werken, als dat van de Kamermuziek-soirées. Doch met vreugde ontwaarde ik, dat het meesterlijke werk van Franck eene uiterst warme ontvangst genoot. Frauck treedt ook in dit werk voorzeker als modern componist op, dit blijkt uit den vorm, dien hij zich schept; doch tevens is in de behandeling van dien vorm een meesterschap en beheersching waar te nemen, die doet zien met hoeveel liefde hij de oudere meesters heeft bestudeerd. Franck is een schoon, voorbeeld voor alle moderngezinden, die nieuwe banen willen betreden, zonder het be staande in zich te hebben opgenomen om daarop voort te kunnen bouwen. De verto'king heeft echter dit werk in zulk een schoon licht gesteld, dat ik slechts woorden van dank wil geveu voor het genotene. Ik heb er weer veel sterker indruk van ge kregen dan toen ik dit kwintet vroeger eens hoorde vertolken. Daarom komt de heeren Röutgeu, Cramer, Bosmaus c.s. een woord van dank toe, in buitengewonen zin. De herinnering aan, deze uitvoering zal mij zeer lang bijblijven. De tweede Beethoven-soiree van den heer Kes omvatte de nummers: Ouverture Coriolan, Septuor, 2« piano-concert en tweede symphonie. Deze werken behoeven geene uitvoerige bespreking. Alleen het tweede piano-concert is nagenoeg onbekend. Met verrassing zullen alle toehoorders, dank zij ook de zeldzame schoone wijze waarop de heer R ntgen dit werk met het orkest, en tevens zijne zoo schoon in den stijl gecomponeerden cadenz in het eerste deel voordroeg, dat werk hebben gehoord. Het eerste deel was eenvoudig van stijl en het meer warm getinte tweede deel in Es, maakte dadelijk grooten indruk. Wat de fraseering van het motief van het Eondo betreft, geloof ik dat de heer Röntgeu de kracht van het accent op het tweede maatdeel wel wat overschat. Ik kreeg nu bij zijn spel gedurig den indruk alsof dit Rondo met het zesde maatdeel begint, wat toch nu niet in de bedoeling ligt. De heer Kes had er trou wens eene andere opvatting van, die mij juister voorkwam. Doch dit is slechts eene opmerking. Zijne voor dracht en de uitvoering door het orkest van de Tweede Symphonie waren de schoonste momenten van dezen avond. Het Septuör voor viool, alt, violoncel, contrahaf, clarinet, fagot en lr>orn, door den heer Kes met zes van zijne corypheën uitgevoerd, kon mij niet zoo voldoen; in de eerste plaats omdat de groote zaal zich minder voor dit werk leent, (de verhou dingen waren niet gelijk, en dit kuiinen de uit voerders van hun plaats zoo moeielijk coutroleeren) en in de tweede plaats nam men bij de strijkinstrumenten (vooral bij de heeren Kes en Kramer) een anderen stijl waar dan bij de blaas instrumenten, waardoor het overnemen van een zelfde motief door de blaasinstrumenten vreemd aandeed. Het is toch duidelijk dat een vibrato en glissando bij de strijkinstrumenten hier liefst geheel vermeden moet worden. In de fraseeriug merkte ik enkele onjuistheden op; ook liet de stemming nu eu dan te wenschen over. Deze minder goede indruk frappeerde mij des te meer, omdat toen de heer Kes voor drie jaar dit werk (grootendeels met andere solisten van zijn orkest) in de kleine zaal ten gehoore bracht; het zoo voortreffelijk slaagde. Er zweefde dus zeker geen gelukkig gesternte ovej deze uitvoering. Met g oote belangstelling zie ik de volgende soirees tegemoet. VAN MlLLlGEN. P.S. Het buitengewoon abonnementsconcert met de solisten mej. Charlotte Huhn (zang) en den heer Henri Petri (viool) mag in waarheid een buitengewoon solisten-concert genoemd worden. Mej. Huhn is eene zangeres zooals mfn hier in lang niet gehoord heeft. Zooveel dramatische kracht bij zooveel adel in de voordracht, vindt men slechts bij uitzondering. De heer Henri Petri heeft eveneens een schit terend en zeer verdiend succes behaald. Bij hem is adel van stijl en rijpe techniek vereenigd. Hij werd evenals Mej. Huhn door het orkest geaccompagueerd op de schoone wijze waarvan dit orkest het geheim schijnt te bezitten. Het orkest droeg bovendien de Ie symfonie van Beethoven en twee andere bekende stukken van het repertoire voor. v. M. Volgens het pas gepubliceerde verslag van den Raad van Beheer der Kon. Ver. Het Nedcrlandi-ch looneel hebben in het speeljaar 1892?93 de 384 voorstellingen, te Amsterdam, Rotterdam en elders gegeven, eene netto opbrengst opgele verd van f' 60980.125. Er werden dit jaar 32 voorstellingen minder gegeven dan in het vorige, terwijl toch ?2440.375 meer in de kas vloeide. Ge middeld bracht elke voorstelling / 158.55 op (in het vorige jaar f 140.73). Het jaar 189i?93 wy'st echter nog oen nadeelig bedrag aan van f 89^8.62 (in het vorige jaar f 15502.56). Dit nadeelig bedrag ligt ten deele aan het geringer aantal voorstellingen elders gegeven, ten einde de artisten niet op meer dan ne plaats tegely'k te laten optreden, ten deele aan de lage opbrengst der zomercampagne. Opgevoerd werden 69 stukken, waarvan 7 oorspronkelyk Nederlandsche. In het nieuwe waarborgkapitaal is voor zooda nig bedrag deelgenomen, dat de Vereeniging »het nieuwe strijdperk, indien het haar geopend wordt, krachtig zal kunnen intreden," m. a. w. eventueel den nieuwen Stadsschouwburg zal kunnen bespelen. Met waardeering wordt melding gemaakt van den heer P. A. Morin, die na langdurigen trou wen arbeid de rust moest zoeken van den oud gediende. De mémoires van de vroeger zoo geliefde zan gers de Gebroeders Lionnet verhalen eenige bijzonderheden Gounod's eerste periode als com ponist. Zij ontmoetten hem in 1855 bij Escudier. Toen was Sappho reeds opgevoerd, doch Gounod kon maar geen uitgever voor zijne werken vinden. Hij verzocht daarom de zangers, die zeer in trek waren, iets van hem te willen zingen op hunne concerten. Hij vestigde vooral hunne aandacht op zijn lied: Mon habit (naar Béranger), wat Anatole Lionnet dan ook beloofde dienzelfden avond te zullen zingen. Hij deed meer en ging er mede naar den uitgever Hetzel, die eindelijk in de uitgave toestemde, omdat de zanger beloofde het dikwijls te zullen zingen. (Gounod kreeg 100 francs voor dit lied.) Uit dankbaarheid beloofde Gounod eene dramatische scène voor hen te zul len schry'ven, doch verzocht hen hem met een textdichter in contact te brengen. Zy stelden kort daarop aan Gounod twee hem onbekende poëten voor. Zij heeten: Michel Carréen Jules Barbier. Die samenwerking vlotte goed, zooals uit de opera's Le médecin malgrélui, Phi'émon tt Haucii', Fawst en Romeo et Juliette gebleken is. Wat het lied Le roi de Thuléuit Faust be treft, is dezer dagen eene bijzonderheid mede gedeeld die wel bewijst dat de opera-traditiën (zelfs in werken van nog levende componisten) niet altyd juist zy'n. Gounod hoorde spreken van de bekende Yvette Guilbert en noodigde haar eena bij zich, zij zong hem allerlei liederen voor, ten laatste ook Le roi de Thulé. Gounod zeide: Dat hebt gij uitstekend voorge dragen. De zangeressen aan de opera verbeelden zich altijd dat ze bij dit lied veel klank moeten ontwikkelen. Dat is onjuist. Men zingt toch niet uit volle borst onder de huiselijke bezigheden. Het lied: Ach du Lieber Augustin! viert thans zij'i 250jarig bestaan. Augustin Marx. een jolige muzikant-vagebond, had zich volgens gewoonte in de herberg na ge speeld te hebben sterk bedronken, en moest om zijne vertering te kunnen betalen, zijn rok ach terlaten. Onder een hevigen storm moest hij huiswaarts keeren. Hij verloor eerst zijn hoed, toen zijn stok, en eindelijk zijn evenwicht, waarbij hij het ongeluk had in een diepen kuil te vallen. Zijne viool had hij echter vastgehouden en om nu de voorbijgangers attent te maken op zijne onge lukkige positie, begon hij bovengenoemd lied al zingende en sprekende te improviseeren. Met moeite word hij naar boven gehaald. Spoedig werd dit lied populair, want overal waar hij kwam moest hij zijne avonturen ver tellen en de melodie zingen die hem het leven had gered. Hij stierf op hoogen leeftijd den lOen October 170G. Het dameskoor, dat verleden jaar een uitvoering gaf in de kleine zaal van het Concertgebouw, onder directie van den heer Van Milligen, heeft zich tot een vaste vereeniging geconstitueerd, met een bestuur van vier leden. Eenige koren van PVanck, Marty, Mann, Brahms enz. zijn in studie en zullen 27 Januari in het Concertgebouw worden uitgevoerd. Degenen, die nog wenschen toe te treden als kunstlievend lid of donateur en nog geen circulaire hebben ontvangen, kunnen zich vervoegen bij de Secretaresse, Mevr. W. Heineken, Frederiksplein 26. Bij Breitkopf en Hartel verschy'nt de 2de druk van Cornelia van Oosterzee's Tannhauserlied. Ernest van Dijck zond aan de componiste zijn betuiging van warme ingenomenheid en nam het lied op zijn repertoire. lllimilMIIIIIIIMIIIIIIIIIIMlIIIIIHIIHimillflUIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIII Een pronk boekje. The old Garde» and other verses bij MAUGEEET DELASD. Decorated bij WALTEK CBAKE. Londou Osgood, Mc. llvaine and Co., 1893. Het was voor-verleden week, dat ik bij een be schouwing van een Hollandseh boek, mij hier op een uitspraak beriep van Walter Crane, rakende den stijl, of liever de stijlloosheid eener thans zoo in zwang zijnde wijze van boekvercieren. Doch wat Crane daarover in een hoofdstuk der Claims te berde brengt, werd toen slechts gedeeltelijk aangevoerd. Want als hij er op heeft gewezen, hoe onorganiesch en los van verband, die pittoreske manier van een pagina op te dirken eigenlijk is, betoogt de schrijver verder, hier iets in te zien afkomstig van Japansche invloeden, en zegt dan: Maar «?wanneer een Japansch artiest, met zijn verwon derlijke kennis der natuur en zijn subtiele sne digheid, een takje bloemen of een vogel of een ,/visch, op een vel papier of een paneel kan vgooien, met zulk een volmaakte vaardigheid, dat //wij zouden gaan meenen het vlak gedekoreerd //te zien, volgt daaruit nog niet, dat iemand, //die veel minder sterk in teekenen is, iets derge lijks kan gaan doen met evenveel clat. Dat //is zoo iets als het beproeven van koorddansen, //voor dat men goed en wel op den grond loopen //kan". En waarlijk, wat betreft een organiesch welbe grepen verciering van de pagina, zijn de meeste illustrators van thans, er zelfs nog niet aan toe, te kunnen loopen op den vlakken grond. Maar juist vaii Crane zelf, zou men dat nu niet precies kunnen zeggen. Ja zijn vastheid van pas, en de zekerheid waarmee hij zijn evenwicht weet te be waren, zijn wel zóó, dat hij met vrucht aan het hachelijke koorddansen zich wagen kan. Heeft hij zelf met zijn jongste boekje dit willen bewijzen ? Het lieeft er iets van. Want dit is wel schijnbaar die losse verciering waar anderen zoo jammerlijk mee omgaan. Hij danst en springt en goochelt, stelt zich op n been, en maakt een buiteling, zou men zeggen, maar hij vergeet niet dat het koord er is. Bij de meest halsbrekende toeren verliest hij zijn equilibre niet. Schijnbaar grillig brengt hij zijn luch tig lofwerk aan om den letterdruk heen. Maat zie toe, met welk een doorgevoerd begrip van evenmaat, en met welk een smaak alles is gedaan. Hoe ook doorbrocleerend op het omlijstingsidee, het begrip van een geëquilibreerde vulling van het vierkante blad, verlaat hem niet. Het is een beetje koorddansen misschien, maar het is het koordda'istn dan van een die het kan. De opgaaf stelde al bizondere eischen. Losse verzen, grooter en kleiner, dikwijls geen zijdje nog vullend, luchtige lyriek met plotselinge afbrekingen, verschillende maat van koepletten, en die koeplettsn met verschillende lengte van inspringende en uitschietende regels. Om zoo iets onregelmatigs paste al kwalijk de strak-arch [tektonische omlijs ting. Die grilligheid van den pagiuavorm diende dus in aanmerking genomen, zelfs benut te worden. En daaruit kwam een dekoratie voort, met bloemp jes en bloemsgewijs gekleede figuurtjes, met boe ketten, ranken, guirlandes, amoretten en krullen, die, in delikate wasverfkleuren, vol overvloedige Gierigheid de marge bezetten, zóó dat om de luchtige verzen heen, een geur van aanschouwelijke gratie wad<:int. Een enkele maal maar. zooals op pag. 31 en 45 wordt de aanlokkende bevalligheid een beetje jufferig. Stouter zijn die randen op 32, 41. 83 en Hl, die zelfs even aan Blake's koninklijke bladversieringeu doen denken, en ons laten verlangen naar een Shelley-uitgave die Crane zoo mooi zou kunnen bezorgen. Zeer fraai zijn ook pag. 3, 21, 25, 27, 53, 82, 102, 105, 10G, 109, en het volmaaktst in het gestelde kader, zijn misschien die eenvoudige, met enkele bloempjes of emblemen getooide bladzij den, als 29, 65, 73, 75, 77, 92. In weer andere bladen wordt het wel eens ceu behaagzieke waaghalzerij, . en die met krullige wolkenkontoeren omlijnde scheuren, die een grillige reep uitspansel met ster reu bezaaid laten zien, zijn eigenlijk van wel erg barokke vinding. Maar hij doet het er toch mee, om iets beschaafds van te maken, en wat hoofd zakelijk hier blijft opvallen, is het blij gedane, het stevig-teere, het bloesem-bekoorlijke, het aantrekkelijk-jonge, waarmee deze wijze man, wiens spontane vruchtbaarheid, door veel principieel overwegen niet geschaad, ja eer gebaat schijnt, in een zoo luchtig uitziend proukboekje zoo goede cier weet te maken. J. V. Venetiaansch schilderwerk te M nchen. De Venetiaansche schilders hebben in de Beierscho hoofdstad geluk; hunne stukken wor den er gemakkelijk verkocht en vaak met eerste prijzen bekroond. Zoo hebben ditmaal Melesi voor zijn schilderij Ora tranqmlla en Zanetti Meti voor een doek, het eiland Surano voor stellend, beiden de groote gouden medaille be haald. Een bekwaam Duitsch kunstenaar zeide onlangs: »De oorspronkelijkheid, die deze lieden in hunne schilderijen weten te tooveren, is het geen het Duitsche publiek boeit. Zij willen niet vernuftig zijn of duister, maar zij schilderen wat zij voar zich zien, en dat is in Venetiëbijna in den regel de moeite van het schilderen waard." Een feit is het overigens, dat Venetiëheden meer goede schilders bezit meest heel jonge dan het gedurende de eerste en tweede helft van. deze eeuw, tot ongeveer tegen de tachtig jaar bezeten heeft. De kunst van het penseel heeft gedurende de laatste twintig jaren in Italiëin. eens weer een groote verheffing aangetoond. Ook heeft niet meer uitsluitend het genrestuk den boventoon, noch de daaraan verwante Marineen Lagunen-onderwerpen. Vele Italiaansche verf knnstenaars hebben zich tot de symboliek ge wend. Gelukkige vertegenwoordigers van de nieuw opgekomen richting van het Ideaal onder natuur lijke gestalte, zy'n: Laurenti, een bekwaam en op zich zelf reeds afgesloten kunstenaar, en Giovannd Roi (zoon van den beroemden schilder Roi), een nog eenigszins gistend, maar ongewoon groot ta lent, dat ook weer eens den moed bezit, zich aan het groote te wagen." Ter kennis van belanghebbenden wordt ge bracht, dat de termijn van inzending voor de tentoonstelling, in 1894 te Weenen te houden, thans eenigszins later is gesteld. De kunstwerken worden verwacht van l tot en met 10 Januari 1894 aan het adres van de Commissie der Hollandsche Afdeeling Tentoon stelling Weenen 1894, Genootschap «Pulchri Studio", Prinsengracht 57, 's Gravenhage. De Commissie vestigt nogmaals de aandacht op Art. 10 van het Programma, waarbij de be trokken Besturen zich het recht hebben voor behouden, de voor Weenen bestemde verzameling naar eigen keuze aan te vullen. Met het oog op de groote belangrijkheid dezer Expositie roept de Commissie de medewerking der Hollandsche Kunstenaars in, teneinde op die wijze eene werkelijk goede Hollandsche Afdeeling by elkaar te kunnen brengen. Enkele teekeningen en etsen kunnen worden. aangenomen, zij zullen eveneens gezamenlijk alg eene Hollandsche Afdeeling worden geëxposeerd. De aangenomen kunstwerken genieten vrijdom van vracht (heen en terug) van en naar het ver zamelpunt »Pulehri Studio" te 's Gravenhage. Voor verdere inlichtingen wende men zich tot de heer Gerard Muller, alhier. Bij de heeren Preyer & Cie., lokaal Pictura, is geëxposeerd een schilderij van J. H. L. de Haas «Landschap met koeien". Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Kalverstraat is geëxposeerd een schilderij van Artan »Strand". MmiiiiiiiiiintiiMiMiiiiiiiUiiiUiiHiiiiiiiHHHHiiiiiiiiimmuuiiiimiiiiHiim Enchiridion Graecitatis door Dr. F. H* COENEN. Groningen, P. Noordhoff, 1893. ?1,80. Geen grammatica ter wereld kan zoozeer volmaakt zijn, dat zij een docent, welken ook, ontheft van den last zijn leerlingen verscheiden punten van allerlei aard mondeling of schriftelijk nader toe te lichten. En die te behandelen pun ten doen zich niet alleen voor bij het uitleggen der grammatica zelf, maar nog in veel ruimer mate onder het lezen en, verklaren der schryvers. Met opzet noemde ik dat daareven een la^t\ ieder die dat werkje ooit bij de hand gehad heeft, zal het eens wezen; behandelt men de quaesties enkel mondeling, dan gaan ze het eene oor in, het andere uit; en dicteert men ze, och lieve hemel, vooral in den beginne worden er dan zoo geweldig veel fouten gemaakt bij het opschrijven, dat het resultaat haast nog erger is dan wanneer men heelemaal over de zaak had gezwegen. Een dergely'ke overweging, dunkt me, heeft den heer COENEN er toe gebracht om onder den pompeuzen titel van Enchiridion Graecitatis (d. w. z. Handboek van de grieksche taal) zijn op merkingen op dat gebied uit te geven. Hij zegt ons nl. zelf in zijn voorbericht: »Ten einde nu de moeite te ontgaan van jaarlijks deze gram maticale opmerkingen op te schrijven" (hij bedoelt zeker: te laten opschrijven) »laat ik ze eens voor altijd drukken; bovendien geef ik ze in dea handel, in de hoop dat ze ook elders bij dezen en genen in den smaak mogen vallen." Nu, de fout schuilt hem juist in dat in den handel geven. De heer C. had moeten begrijpen, dat elk goed docent, en ik neem heel graag aan dat hij er zulk een is, in zijn geheele onderwijs en vooral ook in dergelijke opmerkingen iets individueels legt, zoodat ze voor andere leerlingen dan de zijnen niet passen en ook niet pasklaar kunnen worden gemaakt. Had hij ze enkel laten. drukken en bij zijn eigen onderwijs gebruikt, niemand zou er hem een verwijt van hebben gemaakt; niemand zou hem hebben kwalijk ge nomen dat hij wat grammaticale quaesties betreft op een zeer verouderd standpunt staat; tenslotte doet het er immers niet zoo heel veel toe hoe de jongens een taal leeren, als het resultaat maar is dat ze er wat van weten, en ik heb niet de minste reden te meenen dat de Winschoter gym nasiasten bij het eindexamen een minder goed figuur maken dan hun confraters van elders. Maar nu de heer C. er mee aan den weg komt timmeren, mag de critiek niet anders dan objec tief zijn, en moest ik mvj dus de vraag stellen: »Is wat ons hier gegeven wordt goed, en bij gevolg (ook voor anderen dan voor den heer C. en zijn eigen leerlingen) bruikbaar'!" En dan moet het antwoord volmondig luiden »neen". Natuurlijk ben ik verplicht dat vonnis te motiveeren. Een eerst vereischte voor een grammaticus is nauwkeurigheid. De schrijver vindt dat ook; hij zegt zelf: »Moge dan bij een eventuëele beoordeeling de strekking van het boek als een verontschuldiging voor zijne onvolledig heid gelden, wanneer het ten minste blijkt dat onder den invloed van deze eigenschap aan de eischen der nauwkeurigheid niet is te kort ge daan." Nu, ten gevolge van welken invloed dan ook, nauwkeurig is de schrijver alles behalve.' Zie hier waaruit dat blijkt: l", een recht begrip van wat eigenlijk de stam van een woord is, al redeneert hij er, gelijk we straks zullen zien, nog zoo geleerd over, heeft hij niet; en evenmin van de eigenaardige ver schijnselen in de grieksche taal. Een paar voor

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl