Historisch Archief 1877-1940
No. 859
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Viola Pompoia zijn ons geworden door den Lexico
graaf Geroer; deze heeft ze weer van zijn vader
gekregen, die in de jaren 1724?1727 leerling van
Back was, en toen heeft kunnen opmerken dat
Bach somtijds de Viola Pomposa in de plaats van
de violoncel liet treden, om eene meer duidelijke
uitvoering van de moeielijke en bewegelijke en
vooral van de hoogliggende basflguren in zijne
kerkelijke werken te verkrijgen.
Spitta meent echter dat deze Suite uit den tijd
dat JBaeh te Cöthen woonde, dateerde (1717?1723)
en niet uit het begin van de Leipziger periode.
In Cöthen vond hij ia den cellist Abel een
voortreffelijken vertolker voor die werken; hij zal ze
dus wel voor hem geschreven hebben.
Men heeft zelfs de handschriften van de compositiëu
van Bach van latere en vroegere perioden vergeleken
en daaruit gezien dat het handschrift van Bach
door het vele notenschrijven groote veranderingen
heeft ondergaan; ook verschillen de watermerken
van het papier uit Cöthen en uit Leipzig. Er be
staan nog manuscripten van de viool en violoncel
suiten te Leipzi? gecomponeerd. De laatste dragen
tot titel: 6 suites fa moloncello solo) senza Basso!
fcomposés par St. Jean Seb. Bach) Maitre de
chapelle a Leipsic, en onder aan staat: crites par
Madame Bachen, son Epouse.
(De medewerking van Bach's tweede vrouw,
Anna Magdatena bepaalt zich echter tot den titel
en eenige opschriften).
De uitvoering van de 6e Suite voor violoncel
door den heer Bosmans, is een schitterend succes
geweest. Onze uitstekende cellist heeft dus niet te
vergeefs zich al die inspanning getroost om dit
onbekende werk weer aan de vergetelheid te ont
rukken en er door zijne vertolking een waardig
licht op te laten vallen.
Dit is te meer opmerkelijk omdat het bij zulk
een werk zonder begeleiding, dubbel moeilijk is,
een publiek tot warmte te stemmen.
De verschillende nummers, vooral de zoo nobele
Allemande, de Courante met het karakteristieke
slot, de stijlvolle Sarabande, de reeds door trans
cripties bekende Gavolten enz. enz. geven groot
genot.
Deze uitvoering heeft tevens bewezen dat zelfs
cellisten die meester op bun instrument zijn ge
worden, zich niet behoeven te ontzien zich de wel
vat meer gecompliceerde applicatuur op dit nieuwe
instrument eigen te maken, want er staan onte
genzeggelijk groote voordeelen tegenover.
Die heb ik iu een ander blad reeds opgenoemd,
n.1.: de meerdere gemakkelijkheid waarmede pas
sages in de hoogere ligging kunnen worden uit
gevoerd, en het vermijden van het aanhoudend
heen en weer glijden, waaraan velen zich te bui
ten gaan uit wansmaak, doch hetgeen op dit in
strument niet altijd te vermijden is.
Of dit instrument een toekomst heeft zal van
de heeren violoncellisten zelf afhangen; doch Bos
mans' voorbeeld heeft in elk geval bewezen, dat
voor een energiek kunstenaar de bezwaren niet
behoeven af te schrikken.
Indien eene concerttouroée uit een oogpunt van
kunst ooit reden van bestaan heeft, zou het voor
zeker in de eerste p'arjfs eene tournee zijn ia ons
laad en ia het buitenland, om dit werk op dit nieuwe
instrument te doen hooren.
Ik wa9 zeer benieuwd den indruk gade te slaan,
die Franck'a Kwintet op het publiek zou maken,
vooral op een publiek, vroeger steeds zoo gereser
veerd tegenaver onbekende werken, als dat van de
Kamermuziek-soirées. Doch met vreugde ontwaarde
ik, dat het meesterlijke werk van Franck eene
uiterst warme ontvangst genoot.
Frauck treedt ook in dit werk voorzeker als
modern componist op, dit blijkt uit den vorm, dien
hij zich schept; doch tevens is in de behandeling
van dien vorm een meesterschap en beheersching
waar te nemen, die doet zien met hoeveel liefde
hij de oudere meesters heeft bestudeerd. Franck
is een schoon, voorbeeld voor alle moderngezinden,
die nieuwe banen willen betreden, zonder het be
staande in zich te hebben opgenomen om daarop
voort te kunnen bouwen.
De verto'king heeft echter dit werk in zulk een
schoon licht gesteld, dat ik slechts woorden van
dank wil geveu voor het genotene.
Ik heb er weer veel sterker indruk van ge
kregen dan toen ik dit kwintet vroeger eens hoorde
vertolken. Daarom komt de heeren Röutgeu,
Cramer, Bosmaus c.s. een woord van dank toe, in
buitengewonen zin.
De herinnering aan, deze uitvoering zal mij zeer
lang bijblijven.
De tweede Beethoven-soiree van den heer Kes
omvatte de nummers: Ouverture Coriolan, Septuor,
2« piano-concert en tweede symphonie. Deze werken
behoeven geene uitvoerige bespreking. Alleen het
tweede piano-concert is nagenoeg onbekend. Met
verrassing zullen alle toehoorders, dank zij ook
de zeldzame schoone wijze waarop de heer R
ntgen dit werk met het orkest, en tevens zijne zoo
schoon in den stijl gecomponeerden cadenz in het
eerste deel voordroeg, dat werk hebben gehoord.
Het eerste deel was eenvoudig van stijl en het
meer warm getinte tweede deel in Es, maakte
dadelijk grooten indruk. Wat de fraseering van
het motief van het Eondo betreft, geloof ik dat de
heer Röntgeu de kracht van het accent op het
tweede maatdeel wel wat overschat. Ik kreeg
nu bij zijn spel gedurig den indruk alsof dit Rondo
met het zesde maatdeel begint, wat toch nu niet
in de bedoeling ligt. De heer Kes had er trou
wens eene andere opvatting van, die mij juister
voorkwam.
Doch dit is slechts eene opmerking. Zijne voor
dracht en de uitvoering door het orkest van de
Tweede Symphonie waren de schoonste momenten
van dezen avond.
Het Septuör voor viool, alt, violoncel, contrahaf,
clarinet, fagot en lr>orn, door den heer Kes met
zes van zijne corypheën uitgevoerd, kon mij niet
zoo voldoen; in de eerste plaats omdat de groote
zaal zich minder voor dit werk leent, (de verhou
dingen waren niet gelijk, en dit kuiinen de uit
voerders van hun plaats zoo moeielijk
coutroleeren) en in de tweede plaats nam men bij de
strijkinstrumenten (vooral bij de heeren Kes en
Kramer) een anderen stijl waar dan bij de blaas
instrumenten, waardoor het overnemen van een
zelfde motief door de blaasinstrumenten vreemd
aandeed. Het is toch duidelijk dat een vibrato en
glissando bij de strijkinstrumenten hier liefst geheel
vermeden moet worden.
In de fraseeriug merkte ik enkele onjuistheden
op; ook liet de stemming nu eu dan te wenschen
over.
Deze minder goede indruk frappeerde mij des te
meer, omdat toen de heer Kes voor drie jaar dit
werk (grootendeels met andere solisten van zijn
orkest) in de kleine zaal ten gehoore bracht; het
zoo voortreffelijk slaagde. Er zweefde dus zeker
geen gelukkig gesternte ovej deze uitvoering. Met
g oote belangstelling zie ik de volgende soirees
tegemoet.
VAN MlLLlGEN.
P.S. Het buitengewoon abonnementsconcert
met de solisten mej. Charlotte Huhn (zang) en
den heer Henri Petri (viool) mag in waarheid een
buitengewoon solisten-concert genoemd worden.
Mej. Huhn is eene zangeres zooals mfn hier in
lang niet gehoord heeft. Zooveel dramatische kracht
bij zooveel adel in de voordracht, vindt men slechts
bij uitzondering.
De heer Henri Petri heeft eveneens een schit
terend en zeer verdiend succes behaald. Bij hem
is adel van stijl en rijpe techniek vereenigd.
Hij werd evenals Mej. Huhn door het orkest
geaccompagueerd op de schoone wijze waarvan dit
orkest het geheim schijnt te bezitten.
Het orkest droeg bovendien de Ie symfonie van
Beethoven en twee andere bekende stukken van
het repertoire voor.
v. M.
Volgens het pas gepubliceerde verslag van den
Raad van Beheer der Kon. Ver. Het Nedcrlandi-ch
looneel hebben in het speeljaar 1892?93 de
384 voorstellingen, te Amsterdam, Rotterdam
en elders gegeven, eene netto opbrengst opgele
verd van f' 60980.125. Er werden dit jaar 32
voorstellingen minder gegeven dan in het vorige,
terwijl toch ?2440.375 meer in de kas vloeide. Ge
middeld bracht elke voorstelling / 158.55 op (in
het vorige jaar f 140.73). Het jaar 189i?93
wy'st echter nog oen nadeelig bedrag aan van
f 89^8.62 (in het vorige jaar f 15502.56). Dit
nadeelig bedrag ligt ten deele aan het geringer
aantal voorstellingen elders gegeven, ten einde
de artisten niet op meer dan ne plaats
tegely'k te laten optreden, ten deele aan de lage
opbrengst der zomercampagne.
Opgevoerd werden 69 stukken, waarvan 7
oorspronkelyk Nederlandsche.
In het nieuwe waarborgkapitaal is voor zooda
nig bedrag deelgenomen, dat de Vereeniging »het
nieuwe strijdperk, indien het haar geopend wordt,
krachtig zal kunnen intreden," m. a. w. eventueel
den nieuwen Stadsschouwburg zal kunnen bespelen.
Met waardeering wordt melding gemaakt van
den heer P. A. Morin, die na langdurigen trou
wen arbeid de rust moest zoeken van den oud
gediende.
De mémoires van de vroeger zoo geliefde zan
gers de Gebroeders Lionnet verhalen eenige
bijzonderheden Gounod's eerste periode als com
ponist.
Zij ontmoetten hem in 1855 bij Escudier. Toen
was Sappho reeds opgevoerd, doch Gounod kon
maar geen uitgever voor zijne werken vinden.
Hij verzocht daarom de zangers, die zeer in trek
waren, iets van hem te willen zingen op hunne
concerten.
Hij vestigde vooral hunne aandacht op zijn
lied: Mon habit (naar Béranger), wat Anatole
Lionnet dan ook beloofde dienzelfden avond te
zullen zingen. Hij deed meer en ging er mede
naar den uitgever Hetzel, die eindelijk in de
uitgave toestemde, omdat de zanger beloofde het
dikwijls te zullen zingen. (Gounod kreeg 100
francs voor dit lied.) Uit dankbaarheid beloofde
Gounod eene dramatische scène voor hen te zul
len schry'ven, doch verzocht hen hem met een
textdichter in contact te brengen.
Zy stelden kort daarop aan Gounod twee hem
onbekende poëten voor. Zij heeten: Michel
Carréen Jules Barbier.
Die samenwerking vlotte goed, zooals uit de
opera's Le médecin malgrélui, Phi'émon tt
Haucii', Fawst en Romeo et Juliette gebleken is.
Wat het lied Le roi de Thuléuit Faust be
treft, is dezer dagen eene bijzonderheid mede
gedeeld die wel bewijst dat de opera-traditiën
(zelfs in werken van nog levende componisten)
niet altyd juist zy'n.
Gounod hoorde spreken van de bekende Yvette
Guilbert en noodigde haar eena bij zich, zij zong
hem allerlei liederen voor, ten laatste ook Le roi
de Thulé.
Gounod zeide: Dat hebt gij uitstekend voorge
dragen. De zangeressen aan de opera verbeelden
zich altijd dat ze bij dit lied veel klank moeten
ontwikkelen. Dat is onjuist. Men zingt toch niet
uit volle borst onder de huiselijke bezigheden.
Het lied: Ach du Lieber Augustin! viert thans
zij'i 250jarig bestaan.
Augustin Marx. een jolige muzikant-vagebond,
had zich volgens gewoonte in de herberg na ge
speeld te hebben sterk bedronken, en moest om
zijne vertering te kunnen betalen, zijn rok ach
terlaten.
Onder een hevigen storm moest hij huiswaarts
keeren. Hij verloor eerst zijn hoed, toen zijn
stok, en eindelijk zijn evenwicht, waarbij hij het
ongeluk had in een diepen kuil te vallen. Zijne
viool had hij echter vastgehouden en om nu de
voorbijgangers attent te maken op zijne onge
lukkige positie, begon hij bovengenoemd lied al
zingende en sprekende te improviseeren.
Met moeite word hij naar boven gehaald.
Spoedig werd dit lied populair, want overal
waar hij kwam moest hij zijne avonturen ver
tellen en de melodie zingen die hem het leven
had gered.
Hij stierf op hoogen leeftijd den lOen October
170G.
Het dameskoor, dat verleden jaar een uitvoering
gaf in de kleine zaal van het Concertgebouw,
onder directie van den heer Van Milligen, heeft
zich tot een vaste vereeniging geconstitueerd,
met een bestuur van vier leden. Eenige koren
van PVanck, Marty, Mann, Brahms enz. zijn in
studie en zullen 27 Januari in het Concertgebouw
worden uitgevoerd. Degenen, die nog wenschen
toe te treden als kunstlievend lid of donateur
en nog geen circulaire hebben ontvangen, kunnen
zich vervoegen bij de Secretaresse, Mevr. W.
Heineken, Frederiksplein 26.
Bij Breitkopf en Hartel verschy'nt de 2de druk
van Cornelia van Oosterzee's Tannhauserlied.
Ernest van Dijck zond aan de componiste zijn
betuiging van warme ingenomenheid en nam het
lied op zijn repertoire.
lllimilMIIIIIIIMIIIIIIIIIIMlIIIIIHIIHimillflUIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIII
Een pronk boekje.
The old Garde» and other verses bij
MAUGEEET DELASD. Decorated bij WALTEK
CBAKE. Londou Osgood, Mc. llvaine
and Co., 1893.
Het was voor-verleden week, dat ik bij een be
schouwing van een Hollandseh boek, mij hier op
een uitspraak beriep van Walter Crane, rakende
den stijl, of liever de stijlloosheid eener thans zoo
in zwang zijnde wijze van boekvercieren. Doch wat
Crane daarover in een hoofdstuk der Claims te berde
brengt, werd toen slechts gedeeltelijk aangevoerd.
Want als hij er op heeft gewezen, hoe onorganiesch
en los van verband, die pittoreske manier van
een pagina op te dirken eigenlijk is, betoogt de
schrijver verder, hier iets in te zien afkomstig
van Japansche invloeden, en zegt dan: Maar
«?wanneer een Japansch artiest, met zijn verwon
derlijke kennis der natuur en zijn subtiele sne
digheid, een takje bloemen of een vogel of een
,/visch, op een vel papier of een paneel kan
vgooien, met zulk een volmaakte vaardigheid, dat
//wij zouden gaan meenen het vlak gedekoreerd
//te zien, volgt daaruit nog niet, dat iemand,
//die veel minder sterk in teekenen is, iets derge
lijks kan gaan doen met evenveel clat. Dat
//is zoo iets als het beproeven van koorddansen,
//voor dat men goed en wel op den grond loopen
//kan".
En waarlijk, wat betreft een organiesch welbe
grepen verciering van de pagina, zijn de meeste
illustrators van thans, er zelfs nog niet aan toe,
te kunnen loopen op den vlakken grond. Maar
juist vaii Crane zelf, zou men dat nu niet precies
kunnen zeggen. Ja zijn vastheid van pas, en de
zekerheid waarmee hij zijn evenwicht weet te be
waren, zijn wel zóó, dat hij met vrucht aan het
hachelijke koorddansen zich wagen kan. Heeft hij
zelf met zijn jongste boekje dit willen bewijzen ? Het
lieeft er iets van. Want dit is wel schijnbaar die losse
verciering waar anderen zoo jammerlijk mee omgaan.
Hij danst en springt en goochelt, stelt zich op n
been, en maakt een buiteling, zou men zeggen,
maar hij vergeet niet dat het koord er is. Bij de
meest halsbrekende toeren verliest hij zijn
equilibre niet. Schijnbaar grillig brengt hij zijn luch
tig lofwerk aan om den letterdruk heen. Maat
zie toe, met welk een doorgevoerd begrip van
evenmaat, en met welk een smaak alles is gedaan.
Hoe ook doorbrocleerend op het omlijstingsidee,
het begrip van een geëquilibreerde vulling van
het vierkante blad, verlaat hem niet. Het is een
beetje koorddansen misschien, maar het is het
koordda'istn dan van een die het kan.
De opgaaf stelde al bizondere eischen. Losse
verzen, grooter en kleiner, dikwijls geen zijdje nog
vullend, luchtige lyriek met plotselinge afbrekingen,
verschillende maat van koepletten, en die
koeplettsn met verschillende lengte van inspringende
en uitschietende regels. Om zoo iets onregelmatigs
paste al kwalijk de strak-arch [tektonische omlijs
ting. Die grilligheid van den pagiuavorm diende
dus in aanmerking genomen, zelfs benut te worden.
En daaruit kwam een dekoratie voort, met bloemp
jes en bloemsgewijs gekleede figuurtjes, met boe
ketten, ranken, guirlandes, amoretten en krullen,
die, in delikate wasverfkleuren, vol overvloedige
Gierigheid de marge bezetten, zóó dat om de luchtige
verzen heen, een geur van aanschouwelijke gratie
wad<:int. Een enkele maal maar. zooals op pag. 31
en 45 wordt de aanlokkende bevalligheid een beetje
jufferig.
Stouter zijn die randen op 32, 41. 83 en Hl,
die zelfs even aan Blake's koninklijke
bladversieringeu doen denken, en ons laten verlangen naar
een Shelley-uitgave die Crane zoo mooi zou kunnen
bezorgen. Zeer fraai zijn ook pag. 3, 21, 25, 27,
53, 82, 102, 105, 10G, 109, en het volmaaktst
in het gestelde kader, zijn misschien die eenvoudige,
met enkele bloempjes of emblemen getooide bladzij
den, als 29, 65, 73, 75, 77, 92. In weer andere bladen
wordt het wel eens ceu behaagzieke waaghalzerij,
. en die met krullige wolkenkontoeren omlijnde
scheuren, die een grillige reep uitspansel met ster
reu bezaaid laten zien, zijn eigenlijk van wel erg
barokke vinding. Maar hij doet het er toch mee,
om iets beschaafds van te maken, en wat hoofd
zakelijk hier blijft opvallen, is het blij gedane, het
stevig-teere, het bloesem-bekoorlijke, het
aantrekkelijk-jonge, waarmee deze wijze man, wiens spontane
vruchtbaarheid, door veel principieel overwegen
niet geschaad, ja eer gebaat schijnt, in een zoo
luchtig uitziend proukboekje zoo goede cier weet
te maken.
J. V.
Venetiaansch schilderwerk te M
nchen. De Venetiaansche schilders hebben in de
Beierscho hoofdstad geluk; hunne stukken wor
den er gemakkelijk verkocht en vaak met eerste
prijzen bekroond. Zoo hebben ditmaal Melesi
voor zijn schilderij Ora tranqmlla en Zanetti
Meti voor een doek, het eiland Surano voor
stellend, beiden de groote gouden medaille be
haald. Een bekwaam Duitsch kunstenaar zeide
onlangs: »De oorspronkelijkheid, die deze lieden
in hunne schilderijen weten te tooveren, is het
geen het Duitsche publiek boeit. Zij willen niet
vernuftig zijn of duister, maar zij schilderen wat
zij voar zich zien, en dat is in Venetiëbijna in
den regel de moeite van het schilderen waard."
Een feit is het overigens, dat Venetiëheden
meer goede schilders bezit meest heel jonge
dan het gedurende de eerste en tweede helft van.
deze eeuw, tot ongeveer tegen de tachtig jaar
bezeten heeft. De kunst van het penseel heeft
gedurende de laatste twintig jaren in Italiëin.
eens weer een groote verheffing aangetoond. Ook
heeft niet meer uitsluitend het genrestuk den
boventoon, noch de daaraan verwante
Marineen Lagunen-onderwerpen. Vele Italiaansche verf
knnstenaars hebben zich tot de symboliek ge
wend. Gelukkige vertegenwoordigers van de nieuw
opgekomen richting van het Ideaal onder natuur
lijke gestalte, zy'n: Laurenti, een bekwaam en op
zich zelf reeds afgesloten kunstenaar, en Giovannd
Roi (zoon van den beroemden schilder Roi), een
nog eenigszins gistend, maar ongewoon groot ta
lent, dat ook weer eens den moed bezit, zich
aan het groote te wagen."
Ter kennis van belanghebbenden wordt ge
bracht, dat de termijn van inzending voor de
tentoonstelling, in 1894 te Weenen te houden,
thans eenigszins later is gesteld.
De kunstwerken worden verwacht van l tot
en met 10 Januari 1894 aan het adres van de
Commissie der Hollandsche Afdeeling Tentoon
stelling Weenen 1894, Genootschap «Pulchri
Studio", Prinsengracht 57, 's Gravenhage.
De Commissie vestigt nogmaals de aandacht
op Art. 10 van het Programma, waarbij de be
trokken Besturen zich het recht hebben voor
behouden, de voor Weenen bestemde verzameling
naar eigen keuze aan te vullen.
Met het oog op de groote belangrijkheid dezer
Expositie roept de Commissie de medewerking
der Hollandsche Kunstenaars in, teneinde op die
wijze eene werkelijk goede Hollandsche Afdeeling
by elkaar te kunnen brengen.
Enkele teekeningen en etsen kunnen worden.
aangenomen, zij zullen eveneens gezamenlijk alg
eene Hollandsche Afdeeling worden geëxposeerd.
De aangenomen kunstwerken genieten vrijdom
van vracht (heen en terug) van en naar het ver
zamelpunt »Pulehri Studio" te 's Gravenhage.
Voor verdere inlichtingen wende men zich tot
de heer Gerard Muller, alhier.
Bij de heeren Preyer & Cie., lokaal Pictura,
is geëxposeerd een schilderij van J. H. L. de
Haas «Landschap met koeien".
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co.,
Kalverstraat is geëxposeerd een schilderij van
Artan »Strand".
MmiiiiiiiiiintiiMiMiiiiiiiUiiiUiiHiiiiiiiHHHHiiiiiiiiimmuuiiiimiiiiHiim
Enchiridion Graecitatis door Dr. F. H*
COENEN. Groningen, P. Noordhoff,
1893. ?1,80.
Geen grammatica ter wereld kan zoozeer
volmaakt zijn, dat zij een docent, welken ook,
ontheft van den last zijn leerlingen verscheiden
punten van allerlei aard mondeling of schriftelijk
nader toe te lichten. En die te behandelen pun
ten doen zich niet alleen voor bij het uitleggen
der grammatica zelf, maar nog in veel ruimer
mate onder het lezen en, verklaren der schryvers.
Met opzet noemde ik dat daareven een la^t\ ieder
die dat werkje ooit bij de hand gehad heeft, zal
het eens wezen; behandelt men de quaesties
enkel mondeling, dan gaan ze het eene oor in,
het andere uit; en dicteert men ze, och lieve
hemel, vooral in den beginne worden er dan zoo
geweldig veel fouten gemaakt bij het opschrijven,
dat het resultaat haast nog erger is dan wanneer
men heelemaal over de zaak had gezwegen.
Een dergely'ke overweging, dunkt me, heeft
den heer COENEN er toe gebracht om onder den
pompeuzen titel van Enchiridion Graecitatis (d.
w. z. Handboek van de grieksche taal) zijn op
merkingen op dat gebied uit te geven. Hij zegt
ons nl. zelf in zijn voorbericht: »Ten einde nu
de moeite te ontgaan van jaarlijks deze gram
maticale opmerkingen op te schrijven" (hij bedoelt
zeker: te laten opschrijven) »laat ik ze eens voor
altijd drukken; bovendien geef ik ze in dea
handel, in de hoop dat ze ook elders bij dezen
en genen in den smaak mogen vallen."
Nu, de fout schuilt hem juist in dat in den
handel geven. De heer C. had moeten begrijpen,
dat elk goed docent, en ik neem heel graag aan
dat hij er zulk een is, in zijn geheele onderwijs
en vooral ook in dergelijke opmerkingen iets
individueels legt, zoodat ze voor andere leerlingen
dan de zijnen niet passen en ook niet pasklaar
kunnen worden gemaakt. Had hij ze enkel laten.
drukken en bij zijn eigen onderwijs gebruikt,
niemand zou er hem een verwijt van hebben
gemaakt; niemand zou hem hebben kwalijk ge
nomen dat hij wat grammaticale quaesties betreft
op een zeer verouderd standpunt staat; tenslotte
doet het er immers niet zoo heel veel toe hoe
de jongens een taal leeren, als het resultaat maar
is dat ze er wat van weten, en ik heb niet de
minste reden te meenen dat de Winschoter gym
nasiasten bij het eindexamen een minder goed
figuur maken dan hun confraters van elders.
Maar nu de heer C. er mee aan den weg komt
timmeren, mag de critiek niet anders dan objec
tief zijn, en moest ik mvj dus de vraag stellen:
»Is wat ons hier gegeven wordt goed, en bij gevolg
(ook voor anderen dan voor den heer C. en zijn
eigen leerlingen) bruikbaar'!" En dan moet het
antwoord volmondig luiden »neen".
Natuurlijk ben ik verplicht dat vonnis te
motiveeren. Een eerst vereischte voor een
grammaticus is nauwkeurigheid. De schrijver vindt
dat ook; hij zegt zelf: »Moge dan bij een
eventuëele beoordeeling de strekking van het boek
als een verontschuldiging voor zijne onvolledig
heid gelden, wanneer het ten minste blijkt dat
onder den invloed van deze eigenschap aan de
eischen der nauwkeurigheid niet is te kort ge
daan." Nu, ten gevolge van welken invloed dan
ook, nauwkeurig is de schrijver alles behalve.'
Zie hier waaruit dat blijkt:
l", een recht begrip van wat eigenlijk de stam
van een woord is, al redeneert hij er, gelijk
we straks zullen zien, nog zoo geleerd over, heeft
hij niet; en evenmin van de eigenaardige ver
schijnselen in de grieksche taal. Een paar
voor