De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 10 december pagina 4

10 december 1893 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 859 beelden *) mogen dit ophelderen. Behalve voor hen die stokstijf vasthouden aan wat men vyftig jaar geleden leerde, is het van algemeene bekend heid dat het Latijn niet is afgeleid van het firieksch, maar samen daarmede een oudere taal tot moeder had, waaruit beide zich onafhankelijk van elkaar ontwikkeld hebben. Zoo gaat tusschen twee klinkers in het Latijn s over in r, terwijl zij in hetzelfde geval in het Grieksch verdwynt; van den stam genes komt dus in het Latijn de nominativus genus en de genitivus generis, ont staan uit genefis, maar in het Grieksch de nomi nativus yévo$ en de genitivus yévovs, samenge trokken uit yéveos, dat uit yévfiro; is ontstaan. Maar de heer C. weet dat niet of wil daar niet van hooren, en hoewel het vaststaat dat nooit in het Grieksch een onzijdig woord gevormd wordt door $ achter den stam te zetten leert hij (pag. 64) dat de onzijdige nominativi van stammen ep e gevormd worden door achtervoeging van /; en verandering van e in o. De stam van Aavöavw is Aaömet korte a. Dat nu de heer C. meent dat in dezen stam de klinker oorspronkelijk lang is, neem ik hem niet erg kwalijk, maar wel dat h\j spreekt van een stam Aijö(pag. 38). Zou h\j heusch niet weten dat die t\ niets anders is dan een op Scheveningsche wyze uitgesproken lange a, en dat men dus, teruggaande tot den stam van het woord, niet het recht heeft daarin een y te schrijven? 2°. de nauwkeurigheid van iemand, die over het Grieksch een grammaticaal werk schrijft, blijkt o. a. zeer duidelijk uit het zorgvuldig plaatsen van de accenten. Nu weet ik zeer goed dat juist deze in de hoogste mate aanleiding geven tot drukfouten, en daar wemelt dit boek dan ook van; maar de gewone errata daargelaten blijkt het dat de heer C. zelf allerwonderlijkst met de accenten omspringt. HU schrift bij voorbeeld frciv i. p. v. Trtiv, evSciïftov i. p. v. ev$zi/Aov, (pvtris i. p. v. (püa-it;. En dit zyn zeker geen drukfouten; want hu doet het geregeld, dus of uit onwetend heid bf uit slordigheid. 3". de w\jze waarop de schrjjver zich uitdrukt, Iaat veel te wenschen over. Terwyl ieder gewoon mensch onder klankverandering verstaat den overgang b.v. van t tot o of van a. tot g, en dien van o tot u en van i tot ij steeds verlenging noemt, bestempelt de heer C. (pag. 20) toch het overgaan van Qpsv in (prfv en van %bov in %buv met den naam van klankvernndering, hoewel de klank dezelfde bl\jft. En wat te zeggen van het volgende? De heer C. onderscheidt wortel en stam; big zegt dus dat b.v. naiSev de stam is van 7rzi£g-Ju, 7Tu.tèev<r van irxiSeóffu, Treirzièevx van TrevaiSsvxei, maar dat die drie stammen n gemeenschaplijken wortel hebben, nl. TaiS, waar van direkt het woord 7rzt$ is gevormd. Toegege ven. Ieder ziet dus duidelyk dat uit n wortel meer dan n stam voortkomt. Voor den heer C. zit er echter meer achter, hij gaat aan beeld spraak doen en vergast ons (pag. 22) op de volgende wartaal als «Slotsom: Even als de wortels der hoornen nauwkeurig van nature bepaald, immers door de oppervlakte van den grond be grensd zijn, zoo zijn ook de wortels der woorden absoluut, m. a. w. alle etymologisch samenhan gende woorden hebben n bepaalden wortel of althans een paar verwante wortels. De stammen daarentegen, welke uit den gemeenschappelijken wortel opschieten hebben een betrekkelijke uit gebreidheid .... En even als de takken dikwijls onmiddelyk uit den wortel opschieten, zoo zijn van vele woorden wortel en stam n." Wat een geluk dat de heer C. zyn jongens geen botanie moet leeren! 4'. wie nauwkeurig wil zyn, zorge dat hij zelf niet op gespannen voet staat met de regels en de beteekenis der woorden van zgn moedertaal. De heer C. schrift nochtans (pag. 8): »De wor tel, d. i. de kern... noem ik dat gedeelte van het woord", en iets verder »terw\jl ik dat deel... ais den kern of den wortel behandel", en (pag. 3) >wie nauwkeurig leest, vermeerdert wegens de waarneming der telkens terugkeerende verschijn selen zyn grammaticale kennis". En men bedenke dat dit maar een paar staaltjes zijn. 5°. van drukfouten wemelt het boek. Enfin, dat is meer vertoond; maar als aan het slot ons van dat overgroote aantal er 21 worden opge geven, weet de heer C. ook daarin weer 12 fouten te maken of te laten staan. Dat is toch nog al onnauwkeurig! Het gaat niet aan in een blad als De Amster dammer nog meer plaats te vergen om de vele vergissingen en fouten door den schrijver begaan, alle of ook maar voor het grootste gedeelte op te noemen. Doch hoe talrijk die ook zijn mogen, het dient te worden erkend, dat het werkje hier en daar wel iets goeds en nuttigs bevat. Als zoodanig noem ik in de eerste plaats, de lijst van afgeleide substantiva enadjectiva (pag. 90?94), de lyst van synoniemen (pag. 100?108), de lijst van samenstellingen met eigenaardige beteekenis (pag. 128?134) en ten slotte de kolossale lijst van »Griefcsche woorden die in andere talen, met name in het Nederlandsen, gebruikt worden". Jammer intusschen dat in deze laatste ook ettelÜke woorden zijn opgenomen die niet aan het Grieksch maar aan het Latijn zijn ontleend, z.a. spectakel, argent, odeur, del, palm, lucifer, Sep tember, Oetober. Dat de heer C. ze aan het Grieksch ontleend noemt is, geloof ik, een gevolg van het ouderwetsche gevoelen dat het Latijn zelf afgeleid zou zijn van het Grieksch. Om nu nog even op ons punt van uitgang 'terug te komen: de schrijver wilde »den leerling een beginsel (sic!) in handen geven waarop hij zijne waarnemingen1' der telkens terugkeerende verschijnselen onder de lectuur »kon baseeren" en heeft dus meer dan de helft van het boek wit gelaten, opdat de leerling door daarop aan te teekenen wat hij ontmoet, de volledigheid zijner grammaticale kennis bevordere. Zóó beschouwd kan het boek allicht nut doen, in de klassen namelijk waar de schrijver zelf onderwijs geeft en zyn jongens duidelijk kan maken wat voor degenen die op een ander standpunt van gram maticale ontwikkeling staan, abracadabra is of onzin. Amst., Sept. '93. M. B. MESDES DA COSTA. *) De mij gegunde ruimte en de aard van dit weekblad verbieden mij, helaas, uitvoeriger te zijn in myn betoog. De Mémoires van den Hertog van Clarenee. Gewoonlijk is de indruk, wanneer gekroonde hoofden mémoires laten verschijnen, dat zij //een kostelijke gelegenheid om te zwijgen" verzuimd hebben. De mémoires van of liever omtrent den overleden hertog van Clarenee, nog wel met uitdrukkelijke autorisatie van de koninklijke fami lie uitgegeven, maken hierop geen uitzondering. De titel is Memoir of hiêRoyal Highness the Duke of Clarenee and Aoondale, de uitgever Murrav, de schrijver de heer James Edmund Vincent, die in de voorrede zijn dank betuigt aan een reeks van personen die hem inlichtingen verstrekt hebben, te beginnen bij den prins van Wales, te eindigen met juffrouw Blaekburn, de kindermeid van den overleden prins. De slechte dienst dien de verteller den dooden prins bewijst, bestaat niet in het ver tellen van verkeerde dingen die waren er niet te vertellen maar in het naief doen uitkomen welk een onbeduidende, burgerlijke, achterlijke knaap deze aangewezen troonopvolger in hetgrootste rijk der wereld was. Geen enkele anecdote, onder de weinige die er in het boek voorkomen, illus treert zoo iets als spontaneïteit, wil, geest, talent, hart; de prins heeft aan zijn ouders en opvoeders weinig moeite gegeven, dat was alles. Wie daarentegen in het boek uitstekend uit komt, is de prinses van Wales. Blijkbaar was de methoJe, om van deze knapen te maken wat er met het oog op hun toekomstige positie van te maken was, haar werk. De levenswijze van de jonge prinsen was uiterst eenvoudig; er was een Duitsche en een Pransehe gouvernante in de kin derkamer om de knapen aan het gemakkelijk spre ken van vreemde talen te gewennen, en de prin ses zelf was zooveel bij de kinderen als dat mogelijk was. «Het was voor de prinses een genot," zegt juffrouw Blaekburn, //als zij tijd kon vinden om naar de kinderkamer te vliegen, een flanellen boezelaar voor te doen en de kinderen zelf 's avonds te wasschen en in bed te brengen." De prinses zelf maakte ook versjes voor de kinderen, tegen den verjaardag vau hun vader, en het aardigste in het heele boekje is dan ook het volgende, een handschrift van de prinses, door juffrouw Blaekburn bewaard: '"Eddy's Verses for Papa's Birthday, th Nooembei; 1869. '"Day of pleasure, Brightiy dawning, Take the gift On this sweet morning, Our best hopes And wishes blending, Must yield joy That's never ending."1 Uit de kinderkamer ging prins Albert Victor in de schoolkamer over, waar hij het eenigszins sukkelaehtig schijnt gemaakt te hebben. //Eens zeide de prins van Wales met spijt, dat. prins Albert Victor niet zulke snelle vorderingen scheen te maken als wenschelijk was; maar hij werd door den getrouwen heer Dalton getroost met de opmerking, dat een niet geringer personnage dan prins Albert Victor's vader, indertijd zich zoo langzaam ontwikkeld had, dat diens vader er aan gewanhoopt had (geheel noodeloos, naar later gebleken was) of hij ooit tot een beschaafd inan zou opgroeien." Na den schooltijd maakt den prins met zijn broeder eene reis om de wereld met het sclüp de BaceAante. Om te bewijzen dat zij daarvan ge profiteerd hadden, werd een reisverhaal uitgege ven, The Cruise of the Bacchante ; in deze Mémoires echter komt geen bijzonderheid voor, die kan doen vermoeden, dat prins Albert Victor aan bet samenstellen van dat verhaal eenig aandeel heeft gehad. Vervolgens kwam hij te Cambridge; geen enkele aardige bijzonderheid uit zijn studententijd. //Hij telde natuurlijk onder zijn kennissen al de uitstekende mannen, die in zijn tijd te Cambridge waren", maar werd van geen der bekende clubs, de //Pitt", de //Athenaeum", lid. Alleen //nam hij gaarne als zwijgend lid deel aan de debatingavonden in de Cambridge Uiiion, wanneer een van zijn vrienden daar zou spreken," en woonde ook altijd de concerten van groot orkest of kamermuziek bij. Hij werd lid van de Cambridge Rifle Volunteers en liet zich in die uniform photografeeren; hij was geen gymnast, geen cricket- of footballspeler, maar hield van lawn-tennis, hockey, Lacrosse, whist en paardrijden. //Zijn brieven uit dien tijd," zegt de Daily News, //zijn zoo goed als kleurloos ten opzichte van karakter en smaak, maar vertoonen een vrien delijke inborst. Ook toonen zij hier en daar eene onwetendheid, die een der voorrechten, en zooals eenige domme menschen meenen, een der bekoorlijk heden van een liooge positie zijn." Dit apropos van eene vergissing omtrent den werkkring der advoca ten. Ergens anders spelt hij Derby als Durby." De Standard haalt ne daad van zelfverlooche ning aan uit het heele boekje. Het was later, toen hij officier was geworden en bij het regiment was. Hij was vol plichtbesef. //Hij had na tuurlijk gaarne eens een paar dagen uit zijn garnizoen willen gaan, maar deed liet niet. Twee invitaties tegelijk brachten hem in verzoe king. De eene was de opvoering van Twelftk Niffht te Oxford, de ander de Universiteits-roeiwedstrijd te Chiswick. Hij bevond, dat hij geen van beide kon bijwonen zonder zijn werk te ver zuimen, en besloot te blijven was liij was. Zal men dit een kleinigheid noemen ? Men bedenke toch hoe gemakkelijk de prins aldus had kunnen redeneeren ; Per slot van rekening is het toch mijn levenstaak niet soldaat, maar koning te ziju. Mijn afwezigheid kan weinig verschil maken. Toch ging hij niet." Na deze studie van zelfverloochening maakte de prins nog een reis door Indië, waaromtrent even weinig belangrijks verteld wordt. De Standard troost zich met de redenccring, dat de eigenlijke biographie van den prins zeker nog geschreven moet worden ; de Duily News vindt, dat de eigen schappen van den prins, goedhartigheid en paard rijden, wel niet de volkom ;n uitrusting van een vorst naar het hart des volks uitmaken, maar dat er toch ook monarchen met grooter talenten ge weest zijn, die daarvan geen grootscher resultaten gezien hebben. Max Muller. Woensdag 6 December vierde prof. Max Muller te Oxford z\jn TOsten verjaardag. Hij is geboren Duitscher, de Duitsche pers neemt dus evenveel notitie ervan als de Engelsche. Uit een artikel van Ferdinand Runkei, dat zijn beteekenis voor de wetenschap in het kort schetst, nemen w\j wat over. »Zelden zeker heeft een Duitsch geleerde door zyne werkzaamheid als universiteitsgeleerde in het buitenland zooveel beteekenis gekregen, als Max Muller, die in 1858 totfellow aan All-Souls College benoemd werd, voor niet-Engelscheneeue bijna onbereikbare onderscheiding. Om de beteekenis van Max Muller te begrij pen, moet men den stand van zijn wetenschap, speciaal van de Indische philologie vóór zijn optreden kennen. De kennis van het Sanskriet, de lingua confecta, eene taal die door de be schaafde Indiërs na het eindigen der Vedas grammaticaal gesproken en geschreven werd, da teert eerst uit de vorige eeuw. De vergelijkende philologie, die zich aan deze kennis aansluit, is nog heel wat jonger. Max Muller vond alzoo een nog tamelijk braak liggend veld, zoodat men zijn arbeid wel als den grondslag van die weten schap voor het Westen beschouwen kan. Het jaar 1789, voor de wereldgeschiedenis van zooveel belang, is ook voor de Indische philolofie gewichtig geweest. In dat jaar toch bracht e oriëntalist Sir William Jones, opperrechter in Bengalen, het nieuwontdekte drama Qakuntala, in het Engelsen vertaald, naar Europa. Weldra volgde nu de Indische tekst, en de eigenaardige vermenging van Sanskriet en Prakriet in dit gedicht wekte zeer de belangstelling der philologen; in korten tijd verschenen een aantal gram matica's en werken, onder welke vooral die van den Jezuïet Hangsleden genoemd moeten worden. De Jezuïten intusschen wilden hunne wysheid voor zich behouden, en de werken van Hangsleden verdwenen in de Romeinsche bibliotheken, tot een Duitsch Jezuïet, Philipp Westing, ze weder te voorschijn haalde en een grammatica eruit samen stelde, die voor het zendingswerk der orde in Indiëdienen moest. Dat was in 1793." Runkei vermeldt vervolgens de uitgaven der Asiatic Society, den arbeid van den Engelschen officier Alexander Hamilton te Parijs en de school door hem daar gesticht, en het werk van Friedrich Schlegel in 180(5, Sprache und Weisheit der Inder. Eindelijk in 1816 kwam het wetenschappelijke, het werk van Franz Bopp, Lehrgebaude des Sanskfit, voornamelijk te Parijs geschreven. »Naar Parijs ook ging in 1848 Max Muller, om bij Bumouf père et fils te werken. Hij had zich bij Bopp te Berlijn en bij Brockhaus te Leipzig de noodige voorbereiding verworven; hij beheerschte de taal al in zooverre, dat hij het fabelboek Hitopadeya in het Duitsch kon uit geven, een werk, dat wel geen ervaren, maar toch een goed onderrichten Sanskrietleerling vorderde. Te Parijs nu ontsloten zich voor hem de dia lecten van Indië. Burnouf onderwees hem de Rig-Veda, het oudste der taaimonumenten. Max Muller zag nu zijne taak vóór zich; hij nam de uitgave van den Rig-Veda weder op, die door den dood van Georg Rosen was afgebroken. Hij ging naar Engeland en ontving van de OostIndische Compagnie de opdracht den geheelen Rig-Veda uittegeven, een werk, waarmede hij eerst in 1875 klaar kwam. Hiermede had Max Muller de wetenschappe lijke erfenis van Bopp aanvaard, en tevens de reputatie, de voornaamste der Oriëntalisten te zijn. Had Bopp's scherpe blik den samenhang der Indo-Germaansche talen erkend en op de gsestvolste wijs bewezen, het gelukte Max Muller de Indo-Germaansche denkwijzen en godsbegrip pen als verwant te doen erkennen. Daarmede is hij de grondlegger der vergelijkende mythologie geworden. Vóór Max Muller gold de mythologie nauwe lijks als eene wetenschap. Simrock en de andere aanhangers van Jakob Grimm, beschouwden haar als een fantastisch gebouw, dat den exacten ge leerde alleen kon afstooten. Muller beschouwde de mythologie niet als iets substantieels, maar als iets formeels. (Essays II) Zij was voor hem noch philosophie, noch geschiedenis, noch ethica; alles wat den geest der volkeren in beweging bracht was hem mythos. Hij stelde de zon en den hemel in het middelpunt van alle mythische beschou wingen der Indogermanen, en noemde zijne theorie de solaire (Science of langttage II). Deze denkbeelden van den geleerde hebben een kraehtigen echo in de wetenschappelijke wereld ge vonden. De mythologische onderzoekingen heb ben sedert dien tijd een groote vlucht genomen. Van de mythologie werd Max Muller tot de vergelijkende geschiedenis der godsdiensten ge leid. Hij hield over dit onderwerp onder reusaclitigen toevloed van hoorders te Londen voor lezingen. Zijne vrije opvatting van den godsdienst bezorgde hem menigen aanval van den kant der Engelsche orthodoxen. Maar de geleerde liet zich niet licht overbluffen ; zijne overtuiging was hem altoos heilig, hetzij in de wetenschap, den gods dienst of de politiek. Als politicus is liij maar eens op den voor grond getreden, in 1870, toen zich in Engeland een buitengewoon krachtige anti-Duitsche partij had gevormd. Toen schreef hij zijne bekende brieven aan de Times, om de verwantschap tusschen de beide Germaansche volkeren te doen uitkomen." Het is dus niet ten onrechte dat het feest van Max Muller, die ook in den vreemde een warm verdediger van zijn vaderland gebleven is, in Duitschland met sympathie on belangstelling wordt meegevierd. Palmyra en de Bedouinen. Dr. Estrup, wiens avontuurlijke rit van Damaskus naar Ko penhagen nog kort g-.ileden zoo veel opzien ver wekte, hield 31 Oetober in de aardrijkskundige vereeniging te Kopenhagen een interessante voor dracht over de streek van Palmyra, die nog zel den door Europeanen bezocht is geworden. Pal myra beteekent »l'almenstad", toch kunnen palmen, wegens de zwavelachtige bronnen die er zijn, in deze streek nu niet meer groeien. De kleine dorpjes in die streek zijn op de ruïnen van oude vestingwerken gebouwd. Verder noordelijk vindt men overblijfselen van Byzantjjnsche be schaving. Hier liggen ook verscheidene oude on bewoonde ru'mensteden, waarvoor de inboorlingen een groote bijgeloovige vrees koesteren; Estrup hield zich met zijne gids een nacht tusschen deze ruïnen op, om de woestijnroovers, die bjj nacht de ruïnen niet durven naderen, te ontgaan. Behalve de kartologische onderzoekingen, die Estrup in deze tot heden weinig bekende streek ondernomen heeft, achtte hjj het een gewichtig resultaat van zijne reis, dat nu vastgesteld is dat de Byzantünsche beschaving eene veel groo tere uitbreiding heeft gehad, dan tot heden aangenomen werd. H\j maakte ook van de ge legenheid gebruik om de verkeerde voorstel lingen omtrent de Arabische woestijn te verbe teren. Deze is geen onvruchtbare zandvlakte, maar een met gras begroeide steppe, waar vooral in den winter en het voorjaar rijkelijk regen valt. Ten slotte geeft Eslrup mededeelingen omtrent de Bedouinen, waaronder hij zich lang heeft opgehouden. Met hen in betrekking te komen is voor Europeanen zeer moeielijk. Deels door persoonlijke gunst, deels door list is het Estrup gelukt hun gebied te onderzoeken. Hunne gastvrijheid is groot, en er worden slechts zelden misdaden onder hen gepleegd. De Bedouïnen zijn in tegenstelling met de andere Oostersche volken weinig godsdienstig. Jacht en oorlog zijn hunne eenige bezigheden. Het eenige genotmiddel, dat zy zich veroorloven, is koffie. De Bedouinen schijnen voor inwerkingen van buiten geheel onvatbaar te zijn en deze om standigheid zal in den strijd tegen de voortdringende beschaving wel tot hun ondergang leiden. Duitschland viert een reeks van zeventigste verjaardagen. Nu is het weer die van den dich ter, roman- en tooneelschrjjver Otto Roquette, die te Darmstadt gevierd wordt. Waldmeisters Brautfahrt, het eerste werk dat hem beroemd maakte, is nu reeds drie en veertig jaar oud; het ging hem overigens daarmede als Paladilhe met de Mandolinata en Goethe met den Werther; langen tyd wilde men aan niets anders van hem eenige waarde toekennen. Toen is de tijd gekomen van de romans en drama's, de novellen en litteratuurstudiën, eindelijk de kinderboeken en huiselijke gedichten, en de oude poëet kan op een vrucht baar leven en veel voldoening van ziju werk terug zien. Komisch is het, dat, naar later bericht wordt, de zeventigste verjaardag van Otto Roquette eigenlijk eerst op 19 April 1894 valt. Hij is nu alvast tot «geheim Hofrath" benoemd; maar tegen dien trjd wil men te Darmstadt een drama van hem opvoeren en een algemeen Duitsch feest ervan maken. De hh. Frederik Muller en Cie., Doelenstraat 10 te Amsterdam, zullen op 12 en 14 December een zeer belangrijke bibliotheek van geologie, palaeontologie, botanie, zoölogie, entomologie de bibliotheek van wijlen Dr. Ooster te Bern, verkoopen. Met eenige boeken over andere, meest verwante wetenschappen bevat de collectie ruim 1600 nummers. Eigen Haard van November bevatte o.a. : Miss Sally's verloving, door Cella; Het schild der visscheryj in de Nieuwe Kerk te Maafsluis, door Jo de Vries, met teekening van Ch. Rochussen ; Uit de geschiedenis van Buitenzorg, door A. W. Stellwagen ; De Waag te Deventer (met ill.), door M. E. Honck; Smeulend gebleven, door A. J. Servaas van Rooyen ; ILen terugblik op Panama ; Charles Gounod (met portret); Evangelie, door C. K. Elout; Eene geschiedenis der mode (met ill.) ; Hedendaagnche buitenplaatsen (Molecaten bij Hattem) door J. Craandijk (met teekeningen van P. A. Schipperus); H. M. Flottielje vaartuig Borneo; voorts aan platen: De kalkoenenhoedster, naar Jules Breton; Groote kerk te Haarlem naar J. Bosboom ; Een plaats der rust, naar Fr. Walker; Undlne, naar C. Kiesel ; enz. tHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiMiiiiiniiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiimiiiiiiitiuin vo DAMES. Dinertoiletten. Goedkoope mode. Eene dames-opvoering. liookstcrs.?Sand wiches, Voor dinertoiletten heeft men in Engeland een nieuwen vorm van corsage, die aan familieportretten uit den tijd van Karel X doet denken. Een keursje mot langen punt, wordt van gebrocheerde zijde genomen, niet veel hooger dan een b 'eed ceintuur. Daarboven opent zich een Huweelen kraag, zoo breed en wijd, dat hij de schouders decolleteert en de mouwen bijna bedekt. Hij vormt benedenaan revers, die zich kruisen; in het V-vormig décolletékan men, wanneer het te laag openvalt, waar wel kans voor is bij deze gekruiste revers, eenig kanton vulsel aanbrengen. Een costuum in dezen geest had den rok van vieux rose fluweel, van onde ren een rand van sabelbont, waarboven een bor duursel van groene en gouden kralen; het corsage was van perzikbloesem broche, de mouwen cvenzoo; het vieux rose fluweel, met een smalle rand van sabelbont en groen-goud borduursel, vormde de revers en den kraag. Eene andere combinatie hiervoor was: witzijden rok, bleek groen satijnen keursje, mouwen van wit zijden gaas met rozen beschilderd, en revers en kraag van rose fluweel in de kleur. Nog een andere: bleekblauw satijnen rok, keursje en mouwen, met ruche, revers en kraag van geplisseerd bleekrose mousseline chitfon. In fluweel is het nieuwste velours, moucJieté, bijvoorbeeld donkergroen met geranium-roode grains de café. Men gaat in de japonnen weer 'ter zijde een streep maken, alsof ze daar op een onderjapon openvielen; deze streep neemt men dan van de kleur der mouches. Men kan dan

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl