Historisch Archief 1877-1940
Ho. 860
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
3
een levende pestilentie of een andere Hamlet,
maar ditmaal vast van besluit en secuur van
greep, die zich bestemd weet den uit den band
gesprongen tyd in bet rechte spoor terug te
voeren, als bjj een indrukwekkend
natuurverschqnsel blijft er toch altijd iets grootsch en
perhevens aan. Juist het reusachtige van zijn
?fmetingen en het schijnbaar tegenstrijdige van
iyn deelfen stelt hooge eischen aan den dichter
die van Napoleons leven spreken zal. Tot
dusuw is de heele Napoleon-literatuur stukwerk of
erger nog gebleven en onder de ongetelde drama's
die Napoleon den volke vertoonen, de eenen
als Ie petit caporal, de anderen als de parvenu
die met kroonen speelt, weer anderen als een
operetteheid, is geen enkel dat onze kleinzonen
met eerbiedige hand zullen aanvatten, met vrome
oogen aanstaren.
Zelfs niet tot den rang van een belangwek
kende poging in die richting verheft zich het
drama «Napoléon'' van Leopold Martin-Laya,
onlangs in de Porte Saint Martin te Parijs op
gevoerd. Het drama kondigt zich aan als «épopée
nationale" in drie deelen, acht bedrijven en
vijftig tafereelen. Het zjjn evenwel bedreven
waarin niets bedreven wordt en de tafereelen
telgen elkander met ongeloofelijke snelheid op.
Het is niet meer dan een oordeelkundige
aanschouwelyke les in de geschiedenis, een even
smaakvolle als voortreffelijke rarekiek, een le
vend, sprekend panopticum. Het bJijft bij losse
gevallen zonder inwendig verband en het is aan
niemand anders dan den auteur te wijten, zoo
men daarbij van al de boomen het bosch niet ziet.
In hetzelfde Turijn waar eens Napoleon zich
de ijzeren kroon van Lombard\je op het hoofd
drukte met een: »Dieu me la donne, gare a qui
la touche!" heeft een hedendaagsch auteur, Marco
Praga, de hand naar een andere, onvergankelijker
kroon uitgestrekt. Ik spreek van de opvoering
van zijn laatste drama: *de Erfgenaam."
Een voornaam Italiaansch edelman, de markies
Capiaga d'Ardo, pleegt geweld aan de dochter
van zijn huishoudster, mevrouw Store. Zijn eigen
dochter, Co&tanza, bjjna ooggetuige van de euvel
daad, is als verlamd .van schaamte en schrik, en
radeloos by die ontdekking maakt hij een eind
aan zijn leven. Margaretba Store wordt moeder
en sterft en Costanza neemt het kind tot zich.
Gianfranco, Costanza's broeder, na een lange
afwezigheid teruggekeerd, vreest dat hij de oom
Tan het kindje is, maar Margaretha's broeder
Carlo draagt niet weinig tot de ontdekking der
waarheid by. En het jawoord, dat Costanza aan
Carlo geeft, is tevens het laatste woord van het
stuk. Het kind wordt door hen beiden geadop
teerd en als »de erfgenaam" van het geslacht be
schouwd.
Vluchtige mededeelingen wekken en wettigen
reeds het vermoeden, dat de auteur van de
«IdeaalVrouw" zich ook ditmaal gelijk is gebleven. Er
is een zeker soort van drama's en meer dan
waarschijnlijk behoort ook dit er toe di« op
hinderlijke wyze het kenmerk dragen van voor
het tooneel geschreven te zijn. Arme dichter, die
meent dat de wereld er uit ziet als een tooneel,
hier een deur en daar een deur en daartusschen
en daarachter de ruimte en de kans voor een
zich vergissen en een afluisteren, voor een te
rechter tijd komen en gaan, dat het drama doet
wenden en vervolgen, maar het tegelijkertijd
ontadelt en ontzielt.
Middelmatige auteurs plegen gevoel, ontroering,
al wat een drama in waarheid dramatisch maken
kan, aan de zoogenaamde speelbaarheid op te
offeren. Is het juist hier van een vrije keus te
spreken en hebben wij meer te denken aan een
duister besef, dat de dag van heden hen beroemd
moet maken, want dat de dag van morgen hun
niets goeds belooft ? Saul ging uit om zijns
vaders ezels te zoeken en vond een koningskroon.
Zoo is het ook met den roem, die niet gezocht
wil worden, maar meest gevonden wordt op den
weg van wie er het minst voor doet.
C. F. VAN DEK HORST.
?MIMIIIIIllllllHMIIIIIIIIIIIIIIIUIIIMIIIIIImillllllllMIMIImililiiiliiiiHiuiiiiUii
Muziek In de hoofdstad.
Er zijn altijd menschen geweest, wier leven vol
licht, glans en zonneschijn was, en bij wie ziih
achter die zon donkere vlekken vertoonden.
Franz Liszt behoorde tot die schitterende ver
schijningen. Alleen in het feit dat hij, na als vir
tuoos de wereld te zijn doorgetrokken, al de
voordeelen van de behaalde triomfen van zich wierp,
om een nieuw leven te beginnen en te trachten als
componist baan te breken, ligt iets reusachtigs.
Ook moet het bewondering wekken dat hij, on
danks alle tegenstand en gebrek aan sympathie vaa
zoovelen voor zijne werken, ieder kunstwerk van
anderen met vreugde begroette en als een geschenk
aanvaardde. Voor de verspreiding en waardeering
voor zulke werken had hij zijn tijd en zijn talent
altijd beschikbaar.
Wanneer meu de donkere zijde van Liszt's
leven nagaat, moet men dif, dunkt mij, vooral
verklaren uit het feit dat hij een man van uitersten
was. Het goddelijke en het demonische komen bij
hem beurtelings voor den dag
Men weet hoeveel goeds Liszt als schrijver
heeft gesticht, zoowel omdat zijne strijdvaardige
pen meest is gebruikt om andereu reclit te laten
wedervaren. Voor zichzelf versmaadde hij deze
middelen.
Wanneer een werk van Liszt wordt opgevoerd,
komt men er van zelf toe bij zijne persoonlijkheid
een oogenblik stil te staan en het is naar aan
leiding van de opvoering vun de Graner i[csi,e
door de zangvereeniging //Excelsior" dat ik dit
thans ook doe.
In de onlangs uitgegeven brieven van Liszt
bijeengebracht door La Mara komen tal van brie
ven voor waarin hij over de Graner Mis spreekt.
Dit is w.el een bewijs dat hij zelf aan deze com
positie meer dan gewone waarde hechtte.
In 1855 werd de Mis voor het eerst bij gele
genheid van de inwijding van de Hungaarsche
Metropolitaansche Kerk te Gran onder leiding vau
den componist uitgevoerd.
Ook in onze stad is ia een der Katholieke kerken
bij geleg nheid van Liszt's aanwezigheid te Am
sterdam dit werk ten gehoore gebracht. Hij moet
toen over de uitvoering zeer tevreden geweest zijn.
Uit den inhoud blijkt dat Liizl dit wejk met
heilige geestdrift heeft geschreven. Zoo was althans
miju indruk. Nu is de opvatting van Liszt, door
evenzoovelen verooideeld, als die door anderen
geprezen is. Even verschillend als de godsdienstige
opvattingen bij de menschen zijn, evenzeer zal de
een de wijze waarop Liszt zijne mis opvat,
afkeuren, terwijl een ander die bewondert. Ik heb
bewonderd en niet afgekeurd, doch ik laat gaarne
evenals bij godsdienstige vraagstukken ieder zijue
overtuiging behouden. Een schrijver zegt: Het is
alsof de wierookwalmen van den katholieken ritus
over dit werk zweven, ten einde de mysteriën van
het goddelijke offer opnieuw te openbaren.
Ik vond eene diepe, bijna hartstochtelijke de
votie in dit werk en begrijp Ambros waar hij
spreekt van: //das heftige Rütteln des in deu
Erdenkerker gebannten Geistes an dem Gitterstaben,
die seinen Flug in's Vaterland des Lichtes und
der Freiheit hemmen."
Eenmaal is dit werk bij gelegenheid van een
Toonkunstenaarsvergadering te Leipzig (185!)) op
denzelfden dag met de HmolMtsse van Bach op
gevoerd.
Grooter contrast is wel niet denkbaar, en toch
moet ook de Mis van Liszt grooteu indruk ge
maakt hebben.
Wat mij betreft/ ik heb zooals ik reeds zeide,
veel indruk vau deze Mes ontvangen. Natuurlijk
heb ik getracht mij te verplaatsen in Liszt's op
vattingen en wijze van zich te uiten, iüverband
met zijne persoonlijkheid.
Liszt uit zich vooral door kleur en stemming.
Wanneer hij met die middelen heeft bereikt wat
hij wil, zoekt hij niet zij u kracht in ingewikkelde
combinaties. ,
Dat kan men bespeuren bij den zoogenaamden
Fugensutz. cum saneto spiritu. Na de eerste entree
van iedere stem laat hij de uga reeds los eu
laat hij in het orkest dat motief nog een korten
tijd voortgaan, doch van eene fuga is in het geheel
eigenlijk geen sprake.
Natuur gaat ook hier boven de leer!
Het Credo stel ik als geheel het hoogst, omdat
in dit gedeelte de grootste eenheid van opvatting
is te vinden. Vau dit zoo sprekend motief heeft
Liszt op zeer sehoone wijze partij getrokken.
De tegenstelling van dit motief is het zangerige
thema vau het Christi eleiaon en het Beneclictus.
Velen zullen dit motief wereldsch hebben gevonden
en toch ligt er m. i. eene eigenaardige devotie iu.
Door de uitvoering heb ik dien algemeeuen in
druk verkregen, daaruit besluit ik, dat die het
werk in het juiste licht stelde.
Trouwens de vastheid en toewijding, waarmede
het koor zong (alleen doet zich bij dit koor eeu
tegenovergesteld verschijnsel voor daii bij vele
andere koren. Zijn de attaques bij de laatste wel
eens ouvast, bij Excelsior zijn altijd o. a. bij de
tenoren ambitieuse leden, die liet oogenblik van
invallen niet goed kunnen afwachten).
Dank zij Mr, Viotta's opvatting en wijze vau
dirigeereu heb ik van dit werk veel kunnen ge
nieten; dank zij ook de zekerheid en nauwgezet
heid waarmede de vier solisten: Mej. Jeanne
Jacobson, Gerda Reinders, Joh. J. Rogmaus en F.
H. van Duinen de talrijke eu vaak zoo moeilijke
sülokwartetten uitvoerden.
Voor deze uitvoerii.g evenals voor die van de
zoo bekende Walpiifi/isnucht vau Meudelssolui,
waarin ook de solisten Rogmans en van Duinen
zich bijzonder onderscheidden, zij Excelsior iu den
persoon vau Mr. Viotta eeu hartelijk woord vau
dank gebracht.
Gisteravond woonde ik in de Ned. Opera de
opvoering van Paljas, tekst eu muziek vau R.
Leoucavallo bij.
De lezers vau hit Weekblad zullen zich wellicht
herinneren dat ik voor eenige weken den inhoud
van het libretto mededeelde en over het karakter
en de woorden vau de muziek heb gesproken.
In hoofdzaak bepaal ik mij dus thans tot de
opvoering.
De vijf hoofdpersonen: Nedda (Columbina),
Canio (Paljas), Tonio de clown (Taddéo), Beppo
(Harlekiju) en Silvio (een jonge boer) werden ver
tolkt door mej. Vermeereu, en de heereu Pauwels,
Orelio, Van Gheluwe en vau deu Hotck.
De heer Van der Linden heeft den text uit het
Italiaaiisch in proza metrisch vertaald.
Hierover mag ik geen oordeel uitspreken, doch
een zeir bekend literator zeide mij: de vertaling
is uitmuntend. Met deze mededeeling geef ik deu
Heer Van der Linden de eer die hem toekomt; ik
wensch hem tevens geluk met dit oordeel.
De zaal was stampvol en het applaus (ditmaal
niet overdreven, doch warm eu op de gepaste
oogenblikken) getuigde van den grooten indruk
dien sommige gedeelten maakten.
Dit werk van den jongen Italiaan is een greep
zoo gelukkig als men slechts wenschen kaïi; htt
bepaalt zich echter niet tot dien gelukkigen greep,
doch de componist heeft er in muzikaal opzicht op
zeldzame wijze partij van getrokken,
Hoe waar is overal de expressie, hoe schoon is
dikwijls de tegenstelling vau zang eu orkest, wan
neer de cotuedie van Colurnbme zoo schrille tegen
stellingen geeft.
Meesterlijk schoon gedacht en uitgewerkt is
Pal/as in muzikaal opzicht.
De heer Orelio bracht door ziju proloog het pu
bliek dadelijk onder deu indruk, eu iu de wijze
waarop hij deze rol speelde en zong, aarzel ik niet
het woord meesterlijk toe te passen. Hoe bleef hij
binnen de perken eu toch met welk eeue juiste uit
drukking zong hij.
Het p'ugellied van Nedda en het duo van haar
met Silcio maakten weinig indruk. Die vertolkin
gen zijn dan ook de zwakke zijden van deze voor
stelling geweest. In Let duo traden allerlei Fransche
slechte traditiöu boven, (iets waartegen de jonge
Italianen zeer streng optreden) en Mej. Yerriieereu
heeft door haar onophoudelijk vibrato en dikwijls
bedenkelijke onzuiverheid aau de partij vau Nedda
veel schade gedaan. Een bibberende Columbine is
toch niet denkbaar. Waarom droeg men haar deze
partij op 'J. Toen de heer Pauwels aan het slot van
het eerste bedrijf zijne scène eu alleenspraak zong,
was het publiek opeens geelectriseerd.
Hij heeft de partij van Canio op schitterende
wijze vertolkt. Pauwels heeft zich een kunstenaar
getoond die nu eeu standpunt heeft bereikt dat
wij trotsch op hem mogeu ziju. ,
De heer vau Gheluwe was in zijne kleinere
partij van Harlekijn verdienstelijk. Hij bleef goed
in bet karakter.
De goede indruk werd ook versterkt door de
mise-en-scètne en de groepeering. In dit laatste zat
veel karakter en leven.
Het orkest kweet zich (de krachten in aanmer
king genomen) zeer goed van zijn taak en aan
deu heer Van der Linden die dit werk op deze
wijze heeft ingestudeerd, zij een woord van
oprechten dank gebracht.
De directie eu regie heeft ook aan dit werk
gedaan wat zij kon, en daarom is Paljas eene op
voering geweest die den minder goeden indruk van
vele vroegere opvoeringen voor een groot deel heeft
te niet gedaan. Deze opvoering is een succes in
den goeden zin van het woord.
De Ned. Opera ga vooral op dezen weg voort!
VAN MILLIGEK.
Te Mons (Bergen in Henegouwen) zal in Juni
1894 een feest ter eere vau Roland de Lassus,
die daar in 1520 geboren en te Munchen in 1594
gestorven is, gegeven worden.
Het feest zal drie dagen duren; het programma
is het volgende : Zaterdag 23 Juni: Groot muziek
feest, uitvoering van werken van Roland de
Lassus en van eene cantate tot zijne eer. Zondag
24 Juni: internationaal zangconcours, muziekuit
voeringen op de pleinen, illuminatie, volksbal.
Maandag 25 Juni: Populaire uitvoering, op de
Grand' Place, van de cantate; concours, fakkelop
tocht en vuurwerk. Voor het zangersfeest zjjn
voor 15000 francs premiën uitgeloofd.
Er zal eene herinneringsmedaille worden ge
slagen, tevens is er land- en tuinbouwtentoon
stelling, en zoowel het stadsbestuur als parti
culieren stellen zich voor, de gasten waardig te
ontvangen.
Volgens een telegram uit Milaan heeft er een
duel plaats gehad tusschen den bekenden
operauitgever en impresario Sonzogno en den com
ponist-dichter Arrigo Boïto (componist van
Mefi*toftle, librettist van Verdi's Otello en Fahtaff).
De aanleiding zou geweest z\jn een strijd in de
bladen over de opera Siyna van den Engelschen
componist Cowen. Deze opera is door Sonzogno
na de tweede voorstelling teruggenomen, naar
beweerd werd omdat Cowen een ongunstig bericht
in de Londensche bladen had doen plaatsen om
trent Leoncavalli's nieuwe opera / Medici.
HiiiiiHtiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiittiiiiiiiiiiinninHimMiiHuiiiul
Boekverciering en Prentkunst.
Nieuwe uitgaven in het buitenland.
Tegen Kerstmis is de tijd, dat de boeken en
prenten komen, en de tijdschriften hun beste
kleed aandoen.
The Dial van 1893, het derde jaarlijksche
deel dezer kostelijke oeca^ionat puWication, ver
schijnt met buitenop dezelfde kloeke en voor
name boutsnede als vroeger, door C. Ricketts,
die, behalve een golvend gespierd lijnontwerp
van Savage in hout gebracht, en de cierletters
in den tekst bezorgd te hebben, in dit nummer
twee gereproduceerde penteekeningen geeft, van
onderling weer verschillenden aard. Natuurlijk
komen geen van beide in het ruim-vaste karak
ter van de houtsnee. De eene, die tot illustratie
van een gedicht door Oscar Wilde bestemd is,
werd wel zeer naar het summiere van breede,
stellige kontoers gericht, maar ofschoon de zeer
zuivere clichévan deze kompozitie vol verbeel
ding en grandeur, nog in zacht rood is afgedrukt,
houdt de lijn er toch iets schrils en kaals, ver
geleken bij bet volle, smijdige der kwaliteit van
het houtsneewerk, waarin Ricketts het karakter
zoo onvergelijkelijk wel weet hoog te houden.
De andere is, hoewel vol stijl en eenvoud, meer
een soepele penteekening, een weinig het midden
houdend tusschen een klare burijn-gravure en
een vrijer volgekrabde ets, hoezeer ook met
nog iets mooi-eigens er bij. De zeer nobele
prent, waarop de schoone Ariadne met ont
zetting hare zuster Phaedra ontwaart, zooals zij
in mistroostigheid zich heeft verhangen de
zeer nobel geconcipieerde en prachtig uitgevoerde
prent is afgedrukt op het gevoelige witte vloei,
dat enkel aan de kanten op het stevige papier
van liet boek werd gehecht. Nu heeft dit maar
n ding tegen, dat als het blad zich niet vol
komen vlak voegt, en het transparante vloei niet
dicht tegen het wit aanligt, de hoezeer ook mooi
gedrukte lijnen wel eens bij gedeelten al te mat
doen. En toch bewerkt soms juist de vloeiing van
het satijnig-rijstpapier-aehtige hier een eigenaar
dige bekoorlijkheid.
Ook Shannon gaf ditmaal slechts n houtsnede,
een uitstekende, maar die men reeds uit de
Daplims and Chloèkent, en verder drie
litographiën van vleiend delikate behandeliug, en (vooral
A Romantic Landscape) vol illusie, maar die,
naar ik meen, ook reeds in een Shannon-album
verschenen. Een bezwaar tegen deze steendrukken,
en dat in nog sterker mate van de
frontispieshoutsnee geldt, is dat het formaat er van, onheb
belijk weinig strookt met den vorm van het boek,
waardoor aan de eenheid hiervan storend wordt
te kort gedaan.
Twee fiere houtsneden zijn van de hand van
T. Sturge >Ioore, den poëet, die in den
PanMountain een knokig-zware en toch fraai-vertijnde
fantazie van een geweldigen Pan-god geeft, waar
van de gigantische vormen halfverhuld liggen
in do rotsmasda's van een imposant oer-berg
landschap. Veeleer van een lachende Grieksehe
gratie daarentegen, is zijn vignetje van stoeiend e
maagden, als basement onder een koorzang van
hemzelf geplaatst.
Het nummer bevat verder nog een reproduktie
naar een lan-rijke penteekening The Lotus-Eaters
door Reginald Savage, denzelfden die verleden
jaar de frontespies-houtsnee gaf, en een van
den schoonheidszoekenden stijl der Engelsche
Dial-mannnen opmerkelijk afwijkende houtsnee
door Lucien Pissarro, Solitude: een lezend vrouw
tje zittend op een heuvel, met daarachter in het
dal een dorpje, een blad van een eigenaardig'
accent.
Een aardig staaltje van den invloed der man
nen uit het hoofdkwartier in the Vale, en van hoe
thans in Engeland allengs algemeener de Renais
sance in de boekversiering zich doet gelden, kan
men vinden in A Book of' pictured Carolf,
designed by members of the Birmington Art School,
under direction of Arthur J. Gaskin (denzelfde
die nu juist een geïllustreerde Andersen heeft
in het licht gezonden, op welke wij denken terug
te komen). Sommige van deze teekeningen zyn
door leerlingen der Birmiiigham-school zelf in
hout gesneden, en ofschoon er wel eens wat on
handig archaïsme en onvervalschte stylbegrippen
vallen op te merken in de ongelijke
verluchtingsproeven van dit boekje, vind ik als geheel deze
principieel ernstig-willende teekening toch sym
pathieker dan b. v. het van brio en affektatie
blakende werk, waartoe Aubrey Beardsley in de
verdere afleveringen van La Morte d'ArtUur meer
en meer vervalt.
George Herbert is een religieus dichter -uit
het begin van de zeventiende eeuw, die nog zeer
lezenswaard schijnt, en het was niet oneigenlijk,
wat de firma Seeley and Co. deed, om zijn poëzie
nog eens uit te geven, geïllustreerd met oude
gewijde prenten, die Herbert gekend heeft of ge
kend kon hebben. Er zyn er naar Dürer, Mare
Antonio, Lukas van Leijden, Schongauer.
Altdorfer, Alciatus en Holbein onder, en zoo is het
goedverzorgde boekje tegelijk een kleine bloem
lezing van gewijde oude-meesters-prentkunst.
Het zeer soliede Jahrbuch der K. Preussischeh
Kunstsammlungen, dat zich door die rustige vol
heid onderscheidt, die men meer gewoon is i»
wetenschappelijke dan in aan kunst gewijde tijd
schriften aan te trett'en, heeft in zijn laatste
nummer een aantal afbeeldingen van een série
zeer merkwaardige teekeningen door Lukas van.
Leijden, die in het Britsch Museum te Londen
berusten. Onder meer vindt men ook in dit
heft, twee lichtdrukken en twee zinco's naar
schilderijen van de na zoo lange obscuriteit
fraai gerehabiliteerde Judith Leijster, bij een
artikel van Dr. Hofstede de Groot, en een licht
druk naar een machtig portret van Albrecht
Dürer.
La Plume van 15 November handelt uitvoerig
over het moderne affiche. De meesters dezer kunst,
Chéret, Grasset, Willette, Toulouse Lautrec, Ibels,
Denis, Schwabe en Bonnart vinden er in niet alle
nieuwe artikelen, met vele klinkende namen
geteekend, een bespreking, en door prenten in den
tekst worden die karakteristieken toegelicht. Voor
de ook ten onzent reeds \ele verzamelaars van
plakbrieven is dit nummer waarlijk onmisbaar.
The Journal of Indian Art and Iiidustry, een
tijdschrift dat somtijds aardige afleveringen geeft,
en dat ik, evenals de periodieken in de beide
voorgaande aanteekeningen genoemd, in de
Amsterdamsche Kunsipwtefèuille zie, heeft een heel
nummer over Perzische boekbanden. De
verciering der blijkbaar goed weergegeven specimens
ia ontzachlijk weelderig, maar van bouw is er in
de Westersche banden uit vroeger eeuwen toch
meer grootheid.
In The Studio van 15 November, behalve boek
band ontwerpen van Lewis F. Day, afbeeldingen
van precieuze boekbanden door Cobden
Sanderson een vak-boekbinder, die doorgaat op den 18de
eeuwschen banden-stijl, maar dien stijl zuivert en
veredelt. Mooi vooral een reeds in 1870 uitge
voerde als kantwerk fijne band voor de gedichten
van Rossetti.
In de Magazine of Art van déze maand :
zienswaardige afbeeldingen van schilderijen door Watts,
Rossetti en B urne Jones.
Van Burne Jones. ook in de Grazette des
BeauxArts\an December, verscheiden mooie teekeningen,
en een droge, maar zeer eerlijke en wel in den
stijl van Burne Jones' later werk werk begrepen
gravure van Jasinski, naar een ongemeen schil
derij van den legenden-lievenden
schoonheidspriester.
Goblin Market, de versbundel van Rossetti's
zuster Christina, waar Dante Gabriel indertijd
twee prentjes voor teekende, is door Laurence
Housman met achttien illustraties voorzien, bij
Macmillan weder uitgegeven.
The Art Annual, het kerstnummer van de Art
Journal, is dit jaar gewijd aan Holman Hunt,
den laatstovergeblevene der eigenlijke
prerafaelieten.
Bij Longman Green and Co. verscheen een
editie van Sir Edwin Arnolds I/itjht of Asia met
illustraties van Holman Hunt.
De befaamde, in 1857 door Creswick, Millais,
Holman Hunt, Mulready, Horsley, Rossetti,
Stanfield, Maclise in houtsnee geïllustreerde editie
van Tennyson, is door Macmillan herdrukt.
Bij Sampson Low, Marston and Co. te Londen,
is een prachtwerk verschenen, Memoir of'Kdward
Calvert by ihis 'Ihird Son. Calvert die in 179'J werd
geboren is pas tien jaar dood. Vriend en ver
eerder van William Blake, was bij als deze,
filozooi', schilder en graveur, terwijl bij ook karak
tervol in hout sneed, op een wijze die de mannen
van The Vale zullen respekteeren. Man van
groote bescheidenheid, die een goed deel van
wat hij maakte weder verwoestte, was deze
vergetene, van het vleesch der zeer grooten: een
kunstenaar van verheven gevoel en verfijnden
pastoralen smaak, wiens weinige bekendheid
tijdens zijn leven zal worden gewroken met een
edelen posthumen roem.
De Zeitschrift für Bildende Kunst van December
bevat een hoogst nauwgezette freier Stick van
A. Krüger, naar een geschilderde Piëta van Max
Klinger.