De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 17 december pagina 3

17 december 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 860 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 3 een levende pestilentie of een andere Hamlet, maar ditmaal vast van besluit en secuur van greep, die zich bestemd weet den uit den band gesprongen tyd in bet rechte spoor terug te voeren, als bjj een indrukwekkend natuurverschqnsel blijft er toch altijd iets grootsch en perhevens aan. Juist het reusachtige van zijn ?fmetingen en het schijnbaar tegenstrijdige van iyn deelfen stelt hooge eischen aan den dichter die van Napoleons leven spreken zal. Tot dusuw is de heele Napoleon-literatuur stukwerk of erger nog gebleven en onder de ongetelde drama's die Napoleon den volke vertoonen, de eenen als Ie petit caporal, de anderen als de parvenu die met kroonen speelt, weer anderen als een operetteheid, is geen enkel dat onze kleinzonen met eerbiedige hand zullen aanvatten, met vrome oogen aanstaren. Zelfs niet tot den rang van een belangwek kende poging in die richting verheft zich het drama «Napoléon'' van Leopold Martin-Laya, onlangs in de Porte Saint Martin te Parijs op gevoerd. Het drama kondigt zich aan als «épopée nationale" in drie deelen, acht bedrijven en vijftig tafereelen. Het zjjn evenwel bedreven waarin niets bedreven wordt en de tafereelen telgen elkander met ongeloofelijke snelheid op. Het is niet meer dan een oordeelkundige aanschouwelyke les in de geschiedenis, een even smaakvolle als voortreffelijke rarekiek, een le vend, sprekend panopticum. Het bJijft bij losse gevallen zonder inwendig verband en het is aan niemand anders dan den auteur te wijten, zoo men daarbij van al de boomen het bosch niet ziet. In hetzelfde Turijn waar eens Napoleon zich de ijzeren kroon van Lombard\je op het hoofd drukte met een: »Dieu me la donne, gare a qui la touche!" heeft een hedendaagsch auteur, Marco Praga, de hand naar een andere, onvergankelijker kroon uitgestrekt. Ik spreek van de opvoering van zijn laatste drama: *de Erfgenaam." Een voornaam Italiaansch edelman, de markies Capiaga d'Ardo, pleegt geweld aan de dochter van zijn huishoudster, mevrouw Store. Zijn eigen dochter, Co&tanza, bjjna ooggetuige van de euvel daad, is als verlamd .van schaamte en schrik, en radeloos by die ontdekking maakt hij een eind aan zijn leven. Margaretba Store wordt moeder en sterft en Costanza neemt het kind tot zich. Gianfranco, Costanza's broeder, na een lange afwezigheid teruggekeerd, vreest dat hij de oom Tan het kindje is, maar Margaretha's broeder Carlo draagt niet weinig tot de ontdekking der waarheid by. En het jawoord, dat Costanza aan Carlo geeft, is tevens het laatste woord van het stuk. Het kind wordt door hen beiden geadop teerd en als »de erfgenaam" van het geslacht be schouwd. Vluchtige mededeelingen wekken en wettigen reeds het vermoeden, dat de auteur van de «IdeaalVrouw" zich ook ditmaal gelijk is gebleven. Er is een zeker soort van drama's en meer dan waarschijnlijk behoort ook dit er toe di« op hinderlijke wyze het kenmerk dragen van voor het tooneel geschreven te zijn. Arme dichter, die meent dat de wereld er uit ziet als een tooneel, hier een deur en daar een deur en daartusschen en daarachter de ruimte en de kans voor een zich vergissen en een afluisteren, voor een te rechter tijd komen en gaan, dat het drama doet wenden en vervolgen, maar het tegelijkertijd ontadelt en ontzielt. Middelmatige auteurs plegen gevoel, ontroering, al wat een drama in waarheid dramatisch maken kan, aan de zoogenaamde speelbaarheid op te offeren. Is het juist hier van een vrije keus te spreken en hebben wij meer te denken aan een duister besef, dat de dag van heden hen beroemd moet maken, want dat de dag van morgen hun niets goeds belooft ? Saul ging uit om zijns vaders ezels te zoeken en vond een koningskroon. Zoo is het ook met den roem, die niet gezocht wil worden, maar meest gevonden wordt op den weg van wie er het minst voor doet. C. F. VAN DEK HORST. ?MIMIIIIIllllllHMIIIIIIIIIIIIIIIUIIIMIIIIIImillllllllMIMIImililiiiliiiiHiuiiiiUii Muziek In de hoofdstad. Er zijn altijd menschen geweest, wier leven vol licht, glans en zonneschijn was, en bij wie ziih achter die zon donkere vlekken vertoonden. Franz Liszt behoorde tot die schitterende ver schijningen. Alleen in het feit dat hij, na als vir tuoos de wereld te zijn doorgetrokken, al de voordeelen van de behaalde triomfen van zich wierp, om een nieuw leven te beginnen en te trachten als componist baan te breken, ligt iets reusachtigs. Ook moet het bewondering wekken dat hij, on danks alle tegenstand en gebrek aan sympathie vaa zoovelen voor zijne werken, ieder kunstwerk van anderen met vreugde begroette en als een geschenk aanvaardde. Voor de verspreiding en waardeering voor zulke werken had hij zijn tijd en zijn talent altijd beschikbaar. Wanneer meu de donkere zijde van Liszt's leven nagaat, moet men dif, dunkt mij, vooral verklaren uit het feit dat hij een man van uitersten was. Het goddelijke en het demonische komen bij hem beurtelings voor den dag Men weet hoeveel goeds Liszt als schrijver heeft gesticht, zoowel omdat zijne strijdvaardige pen meest is gebruikt om andereu reclit te laten wedervaren. Voor zichzelf versmaadde hij deze middelen. Wanneer een werk van Liszt wordt opgevoerd, komt men er van zelf toe bij zijne persoonlijkheid een oogenblik stil te staan en het is naar aan leiding van de opvoering vun de Graner i[csi,e door de zangvereeniging //Excelsior" dat ik dit thans ook doe. In de onlangs uitgegeven brieven van Liszt bijeengebracht door La Mara komen tal van brie ven voor waarin hij over de Graner Mis spreekt. Dit is w.el een bewijs dat hij zelf aan deze com positie meer dan gewone waarde hechtte. In 1855 werd de Mis voor het eerst bij gele genheid van de inwijding van de Hungaarsche Metropolitaansche Kerk te Gran onder leiding vau den componist uitgevoerd. Ook in onze stad is ia een der Katholieke kerken bij geleg nheid van Liszt's aanwezigheid te Am sterdam dit werk ten gehoore gebracht. Hij moet toen over de uitvoering zeer tevreden geweest zijn. Uit den inhoud blijkt dat Liizl dit wejk met heilige geestdrift heeft geschreven. Zoo was althans miju indruk. Nu is de opvatting van Liszt, door evenzoovelen verooideeld, als die door anderen geprezen is. Even verschillend als de godsdienstige opvattingen bij de menschen zijn, evenzeer zal de een de wijze waarop Liszt zijne mis opvat, afkeuren, terwijl een ander die bewondert. Ik heb bewonderd en niet afgekeurd, doch ik laat gaarne evenals bij godsdienstige vraagstukken ieder zijue overtuiging behouden. Een schrijver zegt: Het is alsof de wierookwalmen van den katholieken ritus over dit werk zweven, ten einde de mysteriën van het goddelijke offer opnieuw te openbaren. Ik vond eene diepe, bijna hartstochtelijke de votie in dit werk en begrijp Ambros waar hij spreekt van: //das heftige Rütteln des in deu Erdenkerker gebannten Geistes an dem Gitterstaben, die seinen Flug in's Vaterland des Lichtes und der Freiheit hemmen." Eenmaal is dit werk bij gelegenheid van een Toonkunstenaarsvergadering te Leipzig (185!)) op denzelfden dag met de HmolMtsse van Bach op gevoerd. Grooter contrast is wel niet denkbaar, en toch moet ook de Mis van Liszt grooteu indruk ge maakt hebben. Wat mij betreft/ ik heb zooals ik reeds zeide, veel indruk vau deze Mes ontvangen. Natuurlijk heb ik getracht mij te verplaatsen in Liszt's op vattingen en wijze van zich te uiten, iüverband met zijne persoonlijkheid. Liszt uit zich vooral door kleur en stemming. Wanneer hij met die middelen heeft bereikt wat hij wil, zoekt hij niet zij u kracht in ingewikkelde combinaties. , Dat kan men bespeuren bij den zoogenaamden Fugensutz. cum saneto spiritu. Na de eerste entree van iedere stem laat hij de uga reeds los eu laat hij in het orkest dat motief nog een korten tijd voortgaan, doch van eene fuga is in het geheel eigenlijk geen sprake. Natuur gaat ook hier boven de leer! Het Credo stel ik als geheel het hoogst, omdat in dit gedeelte de grootste eenheid van opvatting is te vinden. Vau dit zoo sprekend motief heeft Liszt op zeer sehoone wijze partij getrokken. De tegenstelling van dit motief is het zangerige thema vau het Christi eleiaon en het Beneclictus. Velen zullen dit motief wereldsch hebben gevonden en toch ligt er m. i. eene eigenaardige devotie iu. Door de uitvoering heb ik dien algemeeuen in druk verkregen, daaruit besluit ik, dat die het werk in het juiste licht stelde. Trouwens de vastheid en toewijding, waarmede het koor zong (alleen doet zich bij dit koor eeu tegenovergesteld verschijnsel voor daii bij vele andere koren. Zijn de attaques bij de laatste wel eens ouvast, bij Excelsior zijn altijd o. a. bij de tenoren ambitieuse leden, die liet oogenblik van invallen niet goed kunnen afwachten). Dank zij Mr, Viotta's opvatting en wijze vau dirigeereu heb ik van dit werk veel kunnen ge nieten; dank zij ook de zekerheid en nauwgezet heid waarmede de vier solisten: Mej. Jeanne Jacobson, Gerda Reinders, Joh. J. Rogmaus en F. H. van Duinen de talrijke eu vaak zoo moeilijke sülokwartetten uitvoerden. Voor deze uitvoerii.g evenals voor die van de zoo bekende Walpiifi/isnucht vau Meudelssolui, waarin ook de solisten Rogmans en van Duinen zich bijzonder onderscheidden, zij Excelsior iu den persoon vau Mr. Viotta eeu hartelijk woord vau dank gebracht. Gisteravond woonde ik in de Ned. Opera de opvoering van Paljas, tekst eu muziek vau R. Leoucavallo bij. De lezers vau hit Weekblad zullen zich wellicht herinneren dat ik voor eenige weken den inhoud van het libretto mededeelde en over het karakter en de woorden vau de muziek heb gesproken. In hoofdzaak bepaal ik mij dus thans tot de opvoering. De vijf hoofdpersonen: Nedda (Columbina), Canio (Paljas), Tonio de clown (Taddéo), Beppo (Harlekiju) en Silvio (een jonge boer) werden ver tolkt door mej. Vermeereu, en de heereu Pauwels, Orelio, Van Gheluwe en vau deu Hotck. De heer Van der Linden heeft den text uit het Italiaaiisch in proza metrisch vertaald. Hierover mag ik geen oordeel uitspreken, doch een zeir bekend literator zeide mij: de vertaling is uitmuntend. Met deze mededeeling geef ik deu Heer Van der Linden de eer die hem toekomt; ik wensch hem tevens geluk met dit oordeel. De zaal was stampvol en het applaus (ditmaal niet overdreven, doch warm eu op de gepaste oogenblikken) getuigde van den grooten indruk dien sommige gedeelten maakten. Dit werk van den jongen Italiaan is een greep zoo gelukkig als men slechts wenschen kaïi; htt bepaalt zich echter niet tot dien gelukkigen greep, doch de componist heeft er in muzikaal opzicht op zeldzame wijze partij van getrokken, Hoe waar is overal de expressie, hoe schoon is dikwijls de tegenstelling vau zang eu orkest, wan neer de cotuedie van Colurnbme zoo schrille tegen stellingen geeft. Meesterlijk schoon gedacht en uitgewerkt is Pal/as in muzikaal opzicht. De heer Orelio bracht door ziju proloog het pu bliek dadelijk onder deu indruk, eu iu de wijze waarop hij deze rol speelde en zong, aarzel ik niet het woord meesterlijk toe te passen. Hoe bleef hij binnen de perken eu toch met welk eeue juiste uit drukking zong hij. Het p'ugellied van Nedda en het duo van haar met Silcio maakten weinig indruk. Die vertolkin gen zijn dan ook de zwakke zijden van deze voor stelling geweest. In Let duo traden allerlei Fransche slechte traditiöu boven, (iets waartegen de jonge Italianen zeer streng optreden) en Mej. Yerriieereu heeft door haar onophoudelijk vibrato en dikwijls bedenkelijke onzuiverheid aau de partij vau Nedda veel schade gedaan. Een bibberende Columbine is toch niet denkbaar. Waarom droeg men haar deze partij op 'J. Toen de heer Pauwels aan het slot van het eerste bedrijf zijne scène eu alleenspraak zong, was het publiek opeens geelectriseerd. Hij heeft de partij van Canio op schitterende wijze vertolkt. Pauwels heeft zich een kunstenaar getoond die nu eeu standpunt heeft bereikt dat wij trotsch op hem mogeu ziju. , De heer vau Gheluwe was in zijne kleinere partij van Harlekijn verdienstelijk. Hij bleef goed in bet karakter. De goede indruk werd ook versterkt door de mise-en-scètne en de groepeering. In dit laatste zat veel karakter en leven. Het orkest kweet zich (de krachten in aanmer king genomen) zeer goed van zijn taak en aan deu heer Van der Linden die dit werk op deze wijze heeft ingestudeerd, zij een woord van oprechten dank gebracht. De directie eu regie heeft ook aan dit werk gedaan wat zij kon, en daarom is Paljas eene op voering geweest die den minder goeden indruk van vele vroegere opvoeringen voor een groot deel heeft te niet gedaan. Deze opvoering is een succes in den goeden zin van het woord. De Ned. Opera ga vooral op dezen weg voort! VAN MILLIGEK. Te Mons (Bergen in Henegouwen) zal in Juni 1894 een feest ter eere vau Roland de Lassus, die daar in 1520 geboren en te Munchen in 1594 gestorven is, gegeven worden. Het feest zal drie dagen duren; het programma is het volgende : Zaterdag 23 Juni: Groot muziek feest, uitvoering van werken van Roland de Lassus en van eene cantate tot zijne eer. Zondag 24 Juni: internationaal zangconcours, muziekuit voeringen op de pleinen, illuminatie, volksbal. Maandag 25 Juni: Populaire uitvoering, op de Grand' Place, van de cantate; concours, fakkelop tocht en vuurwerk. Voor het zangersfeest zjjn voor 15000 francs premiën uitgeloofd. Er zal eene herinneringsmedaille worden ge slagen, tevens is er land- en tuinbouwtentoon stelling, en zoowel het stadsbestuur als parti culieren stellen zich voor, de gasten waardig te ontvangen. Volgens een telegram uit Milaan heeft er een duel plaats gehad tusschen den bekenden operauitgever en impresario Sonzogno en den com ponist-dichter Arrigo Boïto (componist van Mefi*toftle, librettist van Verdi's Otello en Fahtaff). De aanleiding zou geweest z\jn een strijd in de bladen over de opera Siyna van den Engelschen componist Cowen. Deze opera is door Sonzogno na de tweede voorstelling teruggenomen, naar beweerd werd omdat Cowen een ongunstig bericht in de Londensche bladen had doen plaatsen om trent Leoncavalli's nieuwe opera / Medici. HiiiiiHtiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiittiiiiiiiiiiinninHimMiiHuiiiul Boekverciering en Prentkunst. Nieuwe uitgaven in het buitenland. Tegen Kerstmis is de tijd, dat de boeken en prenten komen, en de tijdschriften hun beste kleed aandoen. The Dial van 1893, het derde jaarlijksche deel dezer kostelijke oeca^ionat puWication, ver schijnt met buitenop dezelfde kloeke en voor name boutsnede als vroeger, door C. Ricketts, die, behalve een golvend gespierd lijnontwerp van Savage in hout gebracht, en de cierletters in den tekst bezorgd te hebben, in dit nummer twee gereproduceerde penteekeningen geeft, van onderling weer verschillenden aard. Natuurlijk komen geen van beide in het ruim-vaste karak ter van de houtsnee. De eene, die tot illustratie van een gedicht door Oscar Wilde bestemd is, werd wel zeer naar het summiere van breede, stellige kontoers gericht, maar ofschoon de zeer zuivere clichévan deze kompozitie vol verbeel ding en grandeur, nog in zacht rood is afgedrukt, houdt de lijn er toch iets schrils en kaals, ver geleken bij bet volle, smijdige der kwaliteit van het houtsneewerk, waarin Ricketts het karakter zoo onvergelijkelijk wel weet hoog te houden. De andere is, hoewel vol stijl en eenvoud, meer een soepele penteekening, een weinig het midden houdend tusschen een klare burijn-gravure en een vrijer volgekrabde ets, hoezeer ook met nog iets mooi-eigens er bij. De zeer nobele prent, waarop de schoone Ariadne met ont zetting hare zuster Phaedra ontwaart, zooals zij in mistroostigheid zich heeft verhangen de zeer nobel geconcipieerde en prachtig uitgevoerde prent is afgedrukt op het gevoelige witte vloei, dat enkel aan de kanten op het stevige papier van liet boek werd gehecht. Nu heeft dit maar n ding tegen, dat als het blad zich niet vol komen vlak voegt, en het transparante vloei niet dicht tegen het wit aanligt, de hoezeer ook mooi gedrukte lijnen wel eens bij gedeelten al te mat doen. En toch bewerkt soms juist de vloeiing van het satijnig-rijstpapier-aehtige hier een eigenaar dige bekoorlijkheid. Ook Shannon gaf ditmaal slechts n houtsnede, een uitstekende, maar die men reeds uit de Daplims and Chloèkent, en verder drie litographiën van vleiend delikate behandeliug, en (vooral A Romantic Landscape) vol illusie, maar die, naar ik meen, ook reeds in een Shannon-album verschenen. Een bezwaar tegen deze steendrukken, en dat in nog sterker mate van de frontispieshoutsnee geldt, is dat het formaat er van, onheb belijk weinig strookt met den vorm van het boek, waardoor aan de eenheid hiervan storend wordt te kort gedaan. Twee fiere houtsneden zijn van de hand van T. Sturge >Ioore, den poëet, die in den PanMountain een knokig-zware en toch fraai-vertijnde fantazie van een geweldigen Pan-god geeft, waar van de gigantische vormen halfverhuld liggen in do rotsmasda's van een imposant oer-berg landschap. Veeleer van een lachende Grieksehe gratie daarentegen, is zijn vignetje van stoeiend e maagden, als basement onder een koorzang van hemzelf geplaatst. Het nummer bevat verder nog een reproduktie naar een lan-rijke penteekening The Lotus-Eaters door Reginald Savage, denzelfden die verleden jaar de frontespies-houtsnee gaf, en een van den schoonheidszoekenden stijl der Engelsche Dial-mannnen opmerkelijk afwijkende houtsnee door Lucien Pissarro, Solitude: een lezend vrouw tje zittend op een heuvel, met daarachter in het dal een dorpje, een blad van een eigenaardig' accent. Een aardig staaltje van den invloed der man nen uit het hoofdkwartier in the Vale, en van hoe thans in Engeland allengs algemeener de Renais sance in de boekversiering zich doet gelden, kan men vinden in A Book of' pictured Carolf, designed by members of the Birmington Art School, under direction of Arthur J. Gaskin (denzelfde die nu juist een geïllustreerde Andersen heeft in het licht gezonden, op welke wij denken terug te komen). Sommige van deze teekeningen zyn door leerlingen der Birmiiigham-school zelf in hout gesneden, en ofschoon er wel eens wat on handig archaïsme en onvervalschte stylbegrippen vallen op te merken in de ongelijke verluchtingsproeven van dit boekje, vind ik als geheel deze principieel ernstig-willende teekening toch sym pathieker dan b. v. het van brio en affektatie blakende werk, waartoe Aubrey Beardsley in de verdere afleveringen van La Morte d'ArtUur meer en meer vervalt. George Herbert is een religieus dichter -uit het begin van de zeventiende eeuw, die nog zeer lezenswaard schijnt, en het was niet oneigenlijk, wat de firma Seeley and Co. deed, om zijn poëzie nog eens uit te geven, geïllustreerd met oude gewijde prenten, die Herbert gekend heeft of ge kend kon hebben. Er zyn er naar Dürer, Mare Antonio, Lukas van Leijden, Schongauer. Altdorfer, Alciatus en Holbein onder, en zoo is het goedverzorgde boekje tegelijk een kleine bloem lezing van gewijde oude-meesters-prentkunst. Het zeer soliede Jahrbuch der K. Preussischeh Kunstsammlungen, dat zich door die rustige vol heid onderscheidt, die men meer gewoon is i» wetenschappelijke dan in aan kunst gewijde tijd schriften aan te trett'en, heeft in zijn laatste nummer een aantal afbeeldingen van een série zeer merkwaardige teekeningen door Lukas van. Leijden, die in het Britsch Museum te Londen berusten. Onder meer vindt men ook in dit heft, twee lichtdrukken en twee zinco's naar schilderijen van de na zoo lange obscuriteit fraai gerehabiliteerde Judith Leijster, bij een artikel van Dr. Hofstede de Groot, en een licht druk naar een machtig portret van Albrecht Dürer. La Plume van 15 November handelt uitvoerig over het moderne affiche. De meesters dezer kunst, Chéret, Grasset, Willette, Toulouse Lautrec, Ibels, Denis, Schwabe en Bonnart vinden er in niet alle nieuwe artikelen, met vele klinkende namen geteekend, een bespreking, en door prenten in den tekst worden die karakteristieken toegelicht. Voor de ook ten onzent reeds \ele verzamelaars van plakbrieven is dit nummer waarlijk onmisbaar. The Journal of Indian Art and Iiidustry, een tijdschrift dat somtijds aardige afleveringen geeft, en dat ik, evenals de periodieken in de beide voorgaande aanteekeningen genoemd, in de Amsterdamsche Kunsipwtefèuille zie, heeft een heel nummer over Perzische boekbanden. De verciering der blijkbaar goed weergegeven specimens ia ontzachlijk weelderig, maar van bouw is er in de Westersche banden uit vroeger eeuwen toch meer grootheid. In The Studio van 15 November, behalve boek band ontwerpen van Lewis F. Day, afbeeldingen van precieuze boekbanden door Cobden Sanderson een vak-boekbinder, die doorgaat op den 18de eeuwschen banden-stijl, maar dien stijl zuivert en veredelt. Mooi vooral een reeds in 1870 uitge voerde als kantwerk fijne band voor de gedichten van Rossetti. In de Magazine of Art van déze maand : zienswaardige afbeeldingen van schilderijen door Watts, Rossetti en B urne Jones. Van Burne Jones. ook in de Grazette des BeauxArts\an December, verscheiden mooie teekeningen, en een droge, maar zeer eerlijke en wel in den stijl van Burne Jones' later werk werk begrepen gravure van Jasinski, naar een ongemeen schil derij van den legenden-lievenden schoonheidspriester. Goblin Market, de versbundel van Rossetti's zuster Christina, waar Dante Gabriel indertijd twee prentjes voor teekende, is door Laurence Housman met achttien illustraties voorzien, bij Macmillan weder uitgegeven. The Art Annual, het kerstnummer van de Art Journal, is dit jaar gewijd aan Holman Hunt, den laatstovergeblevene der eigenlijke prerafaelieten. Bij Longman Green and Co. verscheen een editie van Sir Edwin Arnolds I/itjht of Asia met illustraties van Holman Hunt. De befaamde, in 1857 door Creswick, Millais, Holman Hunt, Mulready, Horsley, Rossetti, Stanfield, Maclise in houtsnee geïllustreerde editie van Tennyson, is door Macmillan herdrukt. Bij Sampson Low, Marston and Co. te Londen, is een prachtwerk verschenen, Memoir of'Kdward Calvert by ihis 'Ihird Son. Calvert die in 179'J werd geboren is pas tien jaar dood. Vriend en ver eerder van William Blake, was bij als deze, filozooi', schilder en graveur, terwijl bij ook karak tervol in hout sneed, op een wijze die de mannen van The Vale zullen respekteeren. Man van groote bescheidenheid, die een goed deel van wat hij maakte weder verwoestte, was deze vergetene, van het vleesch der zeer grooten: een kunstenaar van verheven gevoel en verfijnden pastoralen smaak, wiens weinige bekendheid tijdens zijn leven zal worden gewroken met een edelen posthumen roem. De Zeitschrift für Bildende Kunst van December bevat een hoogst nauwgezette freier Stick van A. Krüger, naar een geschilderde Piëta van Max Klinger.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl