Historisch Archief 1877-1940
In l'Art Frangais van 25 Nov. een glyptografie
naar een pastei a la fois robuste et délicat
van den indertijd door Huysmans zoo geprezen
Federico Zandomeneghi.
Het Kerstnummer van de Illustration, prijkt met
een gekleurden omslag van Grasset, maar dat
uithangbord is hier wel het eenige goede aan.
The Centary Magazine geeft eenige houtgra
vuren van T. Cole, naar Rembrandt en Jan Steen:
moderne toon-werkelyke en surface-weergevende
gravuren, in de fotografie naby'strevende opvat
ting, te gestopt en mechaniesch-glad om veel
schema van karakter te kunnen uitspreken, maar
in hun soort waarlijk buitengewoon zuiver en
getrouw. Van den Sint-Nicolaas-avond van Jan
Steen althans, is mij geen zoo voldoende afbeel
ding bekend.
De w\jze van werken van Cole schijnt te z|jn,
dat hy het schilderij op het houtblok fotografeert,
en dan voor het origineel zittend, in het hout
werkt. H|j heeft op die wy'ze ook een aantal
zeer zorgvuldige afbeeldingen gesneden, naar
oud-Italiaansch kunst, en die, met notities van
hemzelf, en verderen tekst van W. J. Stillman,
tot een royaal-octavo-boek gemaakt. (London
Fisher Dn win). V.
De schilder "Watts is bezig aan een portret van
wjjlen professor Jowett, en heeft daar veel moeite
mee. Men heeft hem hooren opmerken, dat men
«iemand niet schilderen kan, die geen gebeente
heeft." Dit brengt een opmerking van Voltaire in
gedachte, die zich door Pigalle zou laten beeld
houwen, maar aan mad. du Deffand schreef:
?Monsieur Pigalle moet myn gezicht komen
modelleèren, maar, madame, ik vrees dat hij er geen vin
den zal. M\jn oogen zyn drie duim diep in m\jtt
hoofd gezonden, mijn wangen zijn enkel perka
ment over de beenderen getrokken; ik begrijp
my nog niet, hoe het houdt. De paar tanden die
ik had z|jn verdwenen. Nooit heeft men iemand
in zoo treurigen toestand gebeeldhouwd."
Dat vond Pigalle zoo erg niet, maar wel dat
Voltaire noch in houding noch in gezicht een
oogenblik rustig bleef. De beeldhouwer was op
het punt z|jne taak op te geven, toen, (naar hij
beweert) een zonderlinge vraag van Voltaire zelf
dezen rust gaf. Voltaire vroeg: «Hoe veel t|jd
zon men noodig hebben om een gouden kalf te
maken ?" «Zes maanden", zei Pigalle. Dit
bracht Voltaire aan het peinzen, die het wel
aardig vond, weer een tegenstrijdigheid of onmoge
lijkheid in het Oude Testament te ontdekken.
Pigalle maakte van zyn tevreden stemming ge
bruik om hem te modelleeren.
De maatschappij Arti et Amicitiae",
Vereeniging tot Bevordering van Beeldende Kunsten, zal
weder hare jaarly'ksche verloting van schilderijen,
ieekeningen, etc. houden. Z|j die in 1893 als
lid toetreden, ontvangen de kapitale ets naar de
schilderij van Ruysdael, berustend op het rijks
museum, te Amsterdam «Riviergezicht b\j W|jk
b|j Duurstede" vervaardigd door J. M. Graadt
yan Roggen. De verloting heeft plaats op 29 De
cember, Als prijzen zijn aangekocht stukken van
N. Bastert, Sieger Baukema, mevr. M. Bilders
Tari Bosse, Theo de Bock, P. Bodifée, Mej. Car.
Cal au d, L. van Erven Dorens, Jan van Essen,
Ed. Frankfort. J. J. Garjeanne, Jac. H. Geerlings,
A. M. Gorter, J. M. Graadt van Roggen, J. De
Groot, Rud. Haak, Joh. Hilverdink, J. Hoijnck v.
Papendrecht, P. J. Izeren, H. W. Jansen, Jhr.
Mr. J. A. de Jonge, Joh. M. ten KateMzn, Mej.
A. E. Kerling, J. S. H. Kever, K. Klinkenberg,
A. L. Koster, Mej. C. E. Krummer, J. C. H.
Legner, D. de la Mar, Willy Martens, Gerard Muller,
W. C. Kakken, Ferd. G. W. Oldewelt, J. van
Gort, H. A. v. Oosterzee, Pieter Oyens, J. G.
Roermeester,. J. A. Rust, J. J. Schenkel, Hobbe
fcaith, L. W. van Soest, Wilm Steelink, H. Val
kenburg, Joh. Vlaanderen, J. G. Vogel, N. van
der Waay, H. J. van der Weele, W. J.
Willemsen. E/ S. Witkamp, J. P. van Wisselingh, H.
D. Wolbers.
B\j de firma E. J. van Wisselingh & Co.,
Kalverstraat, zijjn geëxposeerd twee schilderijen
Tan Ed. Karsen «Tuintje bij avond" en «Bij
Amgterdam; avond."
, B|j de heeren Preyer & Cie., lokaal Pictura, is
geëxposeerd een schilderij van Josef Israëls, ge
titeld «Pannekoeken bakken."
nniiiiiiiiuniti
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiii
IIUIIIIIIIIIIIHI
Beisindrnkken.
Brindisi, 8 Dec. '93.
Een kort reisje naar het moderne Hellas is
tegenwoordig niet zoo moeielijk meer. Als men
er niet tegen opziet, een dag of wat als een
koffer heen en weer geschud te worden in de
wel is waar hoogst gemakkelijk ingerichte, maar
toch alt|jd nog wat schokkende en schuddende
nieuwerwetsche vervoermiddelen, die onder den
naam van »waggons-lits" vry algemeen bekend z|jn,
dan kan men binnen een week van uit onze
regenachtige Amstelstad de seherpgeteekende en
heldere kusten van Griekenland bereiken. Door
toevallige omstandigheden opgehouden, zit ik thans
te Brindisi, het aloude Brundusium, door Caesar
en Pompejus, door Cicero, door Virgilius reeds
in de oudheid beroemd; en als de boot a.s.
Zondag van hier vertrekt, hopen wij Woensdag
morgen daaropvolgende te Athene te zijn, waarbij
24 uren gedwongen quarantaine te Corfu zijn
inbegrepen.
Ik wenschte dat onze twee Leidsche
hoogleeraren, waarvan n my kort geleden in dit
weekblad zoo heftig heeft bestreden, 1) de reis
met mij mee konden maken; zonder twijfel zouden
alle veeten hier vergeten worden en zou men
tezamen zich verlustigen in de ook des winters
1) M|jn vriend Hartman heeft zich wat verkeerd
nitgedrukt; waarschijnlijk bedoelde hij dat mijne
vertaling der Anabasis hem niet bevalt, en ge
loofde h\j dat ik den heer Mendes da Costa
persoonlijk heb aangevallen. Het eerste heeft hij
gezegd in niet zeer gelukkig gekozen termen,
het tweede is min juist, want ik heb slechts de
werken van den heer Mendes behandeld. En nu
basta!
zoo schilderachtige en schoone natuur, in de
vele klassieke herinneringen die hier van zelf
opdoemen, in de gedachte binnenkort den bodem
van het aloude Hellas te kunnen betreden, in
alles wat een reisje naar Griekenland, ook al is
het nog zoo kort, tot een der schoonste idealen :
voor een philoloog kan maken. j
Onze tocht hierheen was kort en vol af wisse- ]
ling. Te Parijs bleven wij n nacht, maar trof- !
fen het schoonste weer, en kónden des avonds
het tooverachtige leven op de boulevards met hun
duizenden lichten en schitterende winkels nog
voor een poos genieten. Van Parys ging het
ineens door naar Turijn, en hoe snel wij ook
reisden, hoezeer ook het ontelbare aantal tunnels
ons van sommige der schoonste berggezichten
beroofde, wij konden toch de heerlijke Alpen van
Savoye en de sneeuwbedekte bergen en liefelijke
dalen van W. Zwitserland en Noord-Italiëvolop
bewonderen.
In Turijn, het oude Augusta Taurinorum, bleven
w|j een geheelen middag stil, en gebruikten dien
om de stad even te zien, over den Padus te rijden,
en ons wat te verfrisschen. Wij bezochten het
koninklyk paleis, dat in pracht niets te wenschen
overlaat, want het is alles goud en verguldsel
wat men ziet, en de fraaie eetzaal staat wel is
waar bij die op het paleis te Amsterdam achter,
maar moet toch bij koninklijk bezoek en feesten
des avonds een betooverenden indruk maken.
Naast die pracht en weelde ziet men op de straten
nog veel meer vuilheid en armoede, want buiten
gewoon rein (men weet het) zijn de Italianen
niet; de welvaart laat, zelfs in de groote steden,
zeer veel te wenschen over, en de finantieele
toestand is vooral tegenwoordig bitter slecht. De
grandezza zal echter het geheele volk, zelfs de
armen, nooit verlaten; met schilderachtig omge
slagen mantels loopt men even trotsch als vroeger
langs de straten, en het wemelt van standbeelden,
een eigenaardigheid in Italiëwaarover men de
geestige brieven van Cobet maar eens nalezen
moet 2).
Van Tur|jn zijn wij per exprestrein, den
zoogenaamden mailtrein, naar Brindisi vertrokken.
De weg gaat langs Bologna, vandaar naar Ancona,
heerlijk tusschen twee bergen aan de Adriatische
Zee gelegen, en dan verder bijna altijd vlak
langs die rustige, lichtblauwe zee die echter,
zooals Horatius zingt, driftig en boos kan worden
tot aan Foggia, vanwaar een andere trein de
reizigers naar Rome en Napels vervoert. Wij
verwisselden niet van rijtuig, maar spoorden langs
Bari, het Romeinsche Barium aan den Appischen
Weg, tot aan Brindisi, welke stad in de oudheid
het eindpunt van de zoo beroemde Via Appia
uitmaakte. Deze aloude stad heeft een zeer
goede en veilige haven, maar overigens vuile,
enge straten. In Cicero's tijd, wiens brieven
herhaaldelijk melding maken van Brundisium,
en ten t|jde van Virgilius die hier op zijn terug
reis van Griekenland overleed (19 v. C. si bene
memini), zal het nog wel erger geweest zijn;
want thans, zooveel eeuwen later, heeft men ten
minste een zeer verbeterde haven met groote
havenwerken, nergens ontbreekt het oogverblin
dende electrische licht, en de hotels bieden vrij
wel alle soort van gemakken aan.
Een stoomboot der Societó, Fiorio-Rubattino,
die vlak vóór ons hotel ankert, zal ons thans
(wanneer niets tegenloopt) naar het schilder
achtige Cercyra of Corcyra, het hedendaagsche
Corfü, en verder naar Patras brengen. Vandaar
bereikt men per spoor in 9 uren Athene. Uit
Athene hoop ik nader te schrijven.
H. C. MULLER.
2) Zij zy'n voor een paar jaar b|j Brill te
Leiden verschenen, en veel te weinig bekend,
naar ik meen. In zijn brieven schittert mijn
groote leermeester in zijn volle kracht.
iilfiiiiiiiiiiiiiiuuiiiiiiiHiiiiitniiuiiiiiiflitiuniiiii
Boekaankondiging.
»Eene Grootmoeder" een waar
levensbeeld door J. A. Bientjes, uitgave van
W. J. THIBMB & Co. te Zutphen.
Voor hen die den naam van mevrouw Bulkley
reeds vroeger hebben gehoord in verband met
de geschiedenis van haar kleinzoontje, is dit
boek, waarin de heer Bientjes, zooals hij in zijn
opdracht aan Henry William Hoek zegt de zui
vere, reine waarheid heeft ter neder g schrtven,
een belangrijk werk; ook voor hen die wellicht
niet van de zaak Bulkley hoorden is het boek
de lezing waard, 't Is de lijdensgeschiedenis van
een vrouw die alles overhad en heeft voor haar
kleinkinderen; die voor hen heeft geleden en
gestreden, de wereld en haar oordeel trotseerend,
getrouw aan de gelofte die zij eenmaal aan haar
jonge stervende dochter deed.
Sprookjes," door Philander, uitge
geven door A. ADRIANI, Leiden.
In dezen t|jd waar zoo vele boeken het licht
zien, grijpt men allicht naar een aardigen titel
en wie dan de «Medische Sprookjes" kiest, zal,
al verloochent het boekje zijne Duitsche afkomst
geenszins, met menig goed gedacht en prettig
geschreven verhaaltje kennis maken.
Een nieuw Ryksarchiefgebouw.
Aan deTweede Kamer der Staten-Generaal is een
adres gezonden door het bestuur der
»Vereeniging van Archivarissen in Nederland", de heeren S.
Muller Fzn., voorzitter, Seerp Gratama, secretaris,
J. A.Feith, A. C. Bondam en Ch. M. Dozy, vermel
dende : »dat zij met groot leedwezen hebben ge
zien, dat in het voorloopig verslag omtrent hoofd
stuk IX der ontwerp -staatsbegrooting over den
post »Bouw van archieflokalen", opgenomen on
der art. 122, een ongunstig oordeel wordt uitge
sproken en in overweging wordt gegeven dien van
de begrooting af te voeren." De vereeniging toch
zou het ten zeerste betreuren, indien wederom de
bouw van een nieuw Algemeen
Rijksarchiefgebouw werd uitgesteld.
Het is bekend, dat het tegenwoordige
Ryksarchiefgebouw aan het Plein te 's-Gravenhage,
indertijd tot geheel andere doeleinden bestemd,
voor de berging van de kostbare bronnen onzer
nationale geschiedenis allerminst geschikt is; zoo
als trouwens niet is te verwonderen. Het is
een oorspronkelijk tot opname der afgevaardigden
van Amsterdam ter Staten-Generaal gebouwd huis,
dat, hoe geschikt ook voor bewoning, aan geen
der vereischten voldoet, die men in den
tegenwoordigen tijd aan een gebouw voor de bewaring
van »'s lands historiebladen" moet stelten.
De steeds aangroeiende massa archieven sinds
1813, die bij de verschillende departementen en
administraties worden bewaaid, heeft langzamer
hand zulk een omvang gekregen, dat men ze op
de genoemde plaatsen nauwelijks meer kan ber
gen, laat staan in behoorlijke orde, op een voor
het gebruik geschikte wijze bewaren en zoodoende
voor ondergang en vernietiging behoeden. Het
spreekt toch van zelf, dat de bescheiden, die niet
meer dagelijks in handen komen, b|j overvulling
der bureaux naar de zolders verhuizen en daar
aan alle kwade kansen van lekkage, vervuiling,
beschadiging door ratten en muizen niet alleen,
maar ook en vooral aan ernstig brandgevaar zijn
blootgesteld. De brand in het Ministerie van
Marine is in dit opzicht een gevoelige les geweest.
Dat de stukken, waaruit onze geschiedenis sinds
1813 kan worden gekend, zoodoende gevaar
loopen binnen een niet lang tijdsverloop aan den
ondergang te worden prijsgegeven, behoeft dan
ook geen betoog.
Overbrenging dezer bescheiden naar een cen
traal depot, waar gelegenheid tot goede berging
en daarmede tot behoorlijke bewaring is, schijnt
dus een onafwijsbare eisch des tijds. Twee wegen
staan hiertoe open, of verbouwing en uitbreiding
van het tegenwoordige Rijksarchiefdepót, of op
richting van een geheel nieuw gebouw, waar alle
staatsarchieven zouden kunnen worden geborgen,
zoowel die van vóór als van na 1813. Het bestuur
adviseert tot dit laatste.
«Slechts n weg kan naar het doel leiden.
Stichting van een geheel nieuw, geheel brandvrij,
volkomen geïsoleerd gebouw is de eenig mogelijke
wijze om een bergplaats te verkrijgen voor de ge
denkstukken der Nederlandsche historie., die het
exceptioneel belang dezer documenten waardig
is. Bij een eventueelen brand in het gebouw aan
het Plein te 's-Gravenhage zouden die stukken
zoo goed als verloren z.ijn. Redding daarvan,
althans uit de hoogere verdiepingen, behoort na
genoeg tot de onmogelijkheden. En mocht dat
ongeluk plaats hebben, verloren waren dan de
grondslagen, waarop de kennis van de daden onzer
vaderen in den tijd der Republiek steunt; ver
loren de documenten, die de nog vrij wel onbe
kende historie onzer vestiging in Oost- en
WestIndiëbevatten; verloren de stukken, die onze
groote mannen als Oldenbarneveldt en de Witt
nader leeren kennen; verloren de bescheiden,
waaruit wij onze nadere kennis omtrent de lou
teringsperiode van 1795?1813 moeten putten ;
verloren eindelijk alles wat ons rest van de kan
selarij der oude graven van Holland en Zeeland;
verloren met n slag wellicht alle bronnen der
Nederlandsche geschiedenis."
Zelfs wanneer het redden daarvan heel veel geld
moest kosten, zouden de adressanten het niet te
veel vinden. ,
Maar »het gevraagde offer is niet zoo groot
Nederland is nog niet zoo arm, zijne flnauciën
verkeeren nog niet in zulk een bedenkelijken
toestand, dat het de bronnen zijner historie aan
groote kansen van vernietiging langer zou bloot
stellen. Al kunnen wij niet zeven millioen francs
uitgeven als Frankrijk zal doen voor de uitbrei
ding der Bibliothèque nationale te Parijs, noch
een som besteden, als Engeland voor de inrich
ting van nieuwe archiefgebouwen bij het Record
office te Londen, wij kunnen een voorbeeld ne
men aan hetgeen in Beieren en Belgiëis geschied.
Daar zijn enorme bedragen uitgegeven voor de
berging der staatsarchieven in geheel brandvrije
lokalen in de hoofdsteden des rijkg. Kan Neder
land alleen achterlijk blijven? Zal het voor zijn
zuidelijke broeders onderdoen in eerbied voor een
reemrijk verleden, voor de grootsche daden van
het voorgeslacht, dat is in self-respect?"
Hetzelfde belang werd in Augustus van dit jaar
op het congres te Arnhem welsprekend bepleit
door Mr. J. E. Heeres te 's Gravenhage, die ook
in h'et Nederlandsch Archievenblad een artikel er
over geplaatst had, en eindigde met eene conclusie
van den volgenden inhoud voor te dragen:
»De tweede afdeeling van het XXIIste Letter
kundig Congres, overtuigd van de hooge nood
zakelijkheid en van de mogelijkheid van het
stichten van een brandvrij algemeen Rijksarchief
gebouw te 's-Gravenhage, spreekt den wensch
uit, dat de Permanente Commissie van het Con
gres, waar en wanneer zij dat wenschelijk of
noodig rekent, van deze overtuiging doe blijken
-tegenover die autoriteiten, welke in deze aan
gelegenheid eene voorloopige of definitieve be
slissing hebben te nemen."
Waar het een zoo hoog belang als het behoud
van 's lands steeds bedreigde archieven betreft,
zal men het met het Bestuur, met den heer Heeres,
en met den minister, eens zijn, dat uit
stellen van al wat gedaan kan worden, onver
antwoordelijk is.
Deze week had in de vergadering van aandeel
houders der Revue des deux Alondes de verkiezing
van een hoofdredacteur plaats, ter vervanging van
den heer Charles Buloz, die wegens een schan
daal in zijn privaat leven zijn ontslag had moeten
nemen.
Het kapitaal der Reme Hes deux Mondes is
verdeeld in 83 aandeelen, die indertijd tegen
5000 francs uitgegeven, nu eene waarde bezitten
van 90,000 francs per stuk. Alle aandeelen waren
vertegenwoordigd; ze waren in de handen van
ongeveer 40 personen.
Volgens de statuten moet de hoofdredacteur
12 aandeelen hebben, dit vertegenwoordigde oor
spronkelijk maar een kapitaal van (10.000 francs
liet bestuur, bij monde van den heer Leroy
Beaulieu, stelde daarom eene wijziging in de
statuten voor, zoodat de nieuwe directeur geen
aandeelen behoefde te hebben. Hierop volgde
eeu heftige discussie.
Pailleron, de tooneelschrijver, lid van de Aca
démie, had zich door een advocaat laten ver
tegenwoordigen en voerde de oppositie aan. Hij
bezit 17, mevrouw Buloz 12 aandeelen. Toch
is de wijziging aangenomen
Toen moest de hoofdredacteur of
directeurgerant benoemd worden. Het bestuur, wilde
Ferdinand Brunetière; eene partij had Victor
Cherbuliez voorgesteld, maar deze had zich niet ver
kiesbaar gesteld. Brunetière kreeg 59 stemmen,
en werd voor drie jaar benoemd.
Men meent dat de fractie Pailleron zich bij de
rechtbank tegen de wijziging in de statuten zal
verzetten. Curieus is het, dat Pailleron (met
Leroy-Beaulieu, Camille Doucet, d'Haussonville
en Aubry-Vitet) in het comitéde surveillance
zit. Dit is niet aangenaam voor den heer Bru
netière.
De Kalender voor 1804 van de Orientalistische
firma Brill te Leiden bevat een Nieuwjaarsgroet
in het Nederlandsch, Duitsch, Fransch, Engelsch,
Italiaansch, Spaansch, Portugeesch, Zweedsch,
IJslandsch, Latijn, Grieksch, Coptisch, Egyptisch (4),
Sanskriet, Zend, Pehlevi, Perzisch, Hebreeuwsch,
Arabisch (2), Syrisch (2), Chaldeewsch, Baby
lonisch, Sangireesch, Maleisch, Madoereesch,
Javaansch. Turksch, Mongoolsch, Japansch,
Chineesch, Russisch en Angelsaksisch, eene staalkaart
dus van de lettersoorten waarover de firma
bebchikt.
Een bijzonder elegante hangalmanak voor 1894
is de Calend-ier Frangois Coppée, door de firma
W. J. van Hoogstraten te 's Gravenhage in den
handel gebracht. Zes blaadjes bevatten iedereen
paar maandkalenders, een paar bouquetten in
kleuren en een paar kleine citaten van den
beminnelijken dichter.
?mHfiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiitniiiiHtnniiiiiiiiiiiiuiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiin
HETSJES
Bottle's deftigheid.
Dottle is een «gentleman". Men kan zeggen, een
gloednieuwe. Tot voor twee jaar was hij maar
een kantoorklerk; toen liet zijn tante hem een
legaat van ?2500 'sjaars en hij scheidde uit
met werken om een gentleman" te worden. Hy
negeerde de vrienden van vroeger op de deftig
ste manier, en door zoo vaag over zyn inkomen
te spreken, alsof het een onbegonnen werk zou
zijn de grenzen er van te zoeken, door zich naar
de allernieuwste mode te kleeden, sober in 't
geheim en elegant in 't publiek te leven, door
iedereen beleefdheid te bewijzen (hetgeen on
aardige menschen pluimstrijken noemden), slaagde
bij er in toegang te verkrijgen tot de «hoogere
kringen".
Maar ongelukkig kon hij een van die onwaar
dige liefhebberijen niet te boven komen, die hem
hadden aangekleefd voor hij een »heer'' werd.
Die bijzondere liefhebberij of smaak wel,
dat was g-en bijzondere smaak. Dat was juist
het ergste. Het was niet deftig of gedistingeerd.
En voor Dottle in zijn aardig morgen-costuum
zonder vest, hooge hoed, nette kleine schoentjes
en slobkousen, vlekkeloos linnen en keurige
glacetjes was iets dat niet deftig was, om zich over
te schamen.
Toch, of hij wilde of niet, hij kon niet zijn
hartstocht voor Die onderdrukken. Het gezicht
alleen van Die deed hem watertanden.
En dit jaar, terwijl hij te Brighton vertoefde,
kwam dat verlangen niet onwederstaanbare krach
ten hem op en hij voelde dat hij Die tegen wil
en dank moest proeven.
Hij rukte zich weg van twee of drie winkels
waar Die uitgestald waren, maar ten laatste moest
hij besluiten en hij stormde den eersten den besten
winkel in waar hij langs kwam. Zijn hart zou
hem in de schoenen zijn gezonken, terwijl hij
stond te wachten voordat de winkelier uit zijn
kamer was gekomen, indien het niet opgehouden
was door het gezicht van Die op een houten blad.
»0ch ....!" stamelde hij, »hoe zyn de
kreeften vandaag ?"
De man zeide dat de kreeften goed waren, hij
kon ze recommandeeren.
Dottle stapte naar de deur en inspecteerde
heimelijk de straat en had de voldoening dat er
niemand aankwam.
»Wat, hoeveel," stotterde hij, »hoeveel is de
zalm?"
De man zei dat de middenmooten achttien
stuiver het pond waren.
»Dan", zei Dottle, na nog een onrustigen blik
lang de straat, »geef er mij twee. "
»Twee pond, mijnheer? Als je blieft."
»Neen/' viel Dottle hem in de rede, »twee
maatjes alikruiken."
De man stond verstomd. Maar hij woog de
alikruiken in een zak af en Dottle stapte weg.
De zak was groot en zfjn jaszak was zoo klein
dat hij hem er slechts half in kon krijgen, maar
dat was genoeg om zijn schuldig geheim te ver
bergen tot hij een afgesloten plaats had bereikt,
waar hij in veiligheid kon opeten wat er van op
te eten was.
Maar vóór hij het eind van de straat had be
reikt, loopt hij tegen den jongen Needies aan,
den zoon van dien groot eft'ectenman uit de City,
Sir Finsbury Needies, L. C. C.
Nu was de jonge Needies Dottle's grootste
vriend, en indien Dottle een hartstocht had, hevi
ger dan zijn hartstocht voor Die, was het voor
zijn vriends zuster.
»Geen praatjes over je toilet" sprak de
jonge Needies tegen. »Wij zijn hier buiten, sans
ceremonie. Je moet zoo komen als je bent en
met ons dineeren. Het is geheel en familie, twee
of drie vriendinnen van mijn zuster, Tubeite en
Whartle, je kent ze, ga mee.' l lij wilde van geen
bedanken hooren en daar Dottle hem niet gaarne
wilde beleedigen, gaf hij het op en ging mee, er op
vertrouwende dat hij een gelegenheid zou vinden
om ze ongezien voor den dag te halen en weg
te gooien. Maar hij was al binnen, en schudde
Sir Finsbury en lady Needies de hand vóór er
zich een gelegenheid had opgedaan.
De wetenschap dat Die daar nog waren, ver
ontrustte hem. Zelfs toen hij het blad omsloeg,
terwijl juffrouw Hypatia (zijn Hypatia) speelde
en zong en zij lederen keer het pathetische koor
herhaalde: