De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 17 december pagina 4

17 december 1893 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

In l'Art Frangais van 25 Nov. een glyptografie naar een pastei a la fois robuste et délicat van den indertijd door Huysmans zoo geprezen Federico Zandomeneghi. Het Kerstnummer van de Illustration, prijkt met een gekleurden omslag van Grasset, maar dat uithangbord is hier wel het eenige goede aan. The Centary Magazine geeft eenige houtgra vuren van T. Cole, naar Rembrandt en Jan Steen: moderne toon-werkelyke en surface-weergevende gravuren, in de fotografie naby'strevende opvat ting, te gestopt en mechaniesch-glad om veel schema van karakter te kunnen uitspreken, maar in hun soort waarlijk buitengewoon zuiver en getrouw. Van den Sint-Nicolaas-avond van Jan Steen althans, is mij geen zoo voldoende afbeel ding bekend. De w\jze van werken van Cole schijnt te z|jn, dat hy het schilderij op het houtblok fotografeert, en dan voor het origineel zittend, in het hout werkt. H|j heeft op die wy'ze ook een aantal zeer zorgvuldige afbeeldingen gesneden, naar oud-Italiaansch kunst, en die, met notities van hemzelf, en verderen tekst van W. J. Stillman, tot een royaal-octavo-boek gemaakt. (London Fisher Dn win). V. De schilder "Watts is bezig aan een portret van wjjlen professor Jowett, en heeft daar veel moeite mee. Men heeft hem hooren opmerken, dat men «iemand niet schilderen kan, die geen gebeente heeft." Dit brengt een opmerking van Voltaire in gedachte, die zich door Pigalle zou laten beeld houwen, maar aan mad. du Deffand schreef: ?Monsieur Pigalle moet myn gezicht komen modelleèren, maar, madame, ik vrees dat hij er geen vin den zal. M\jn oogen zyn drie duim diep in m\jtt hoofd gezonden, mijn wangen zijn enkel perka ment over de beenderen getrokken; ik begrijp my nog niet, hoe het houdt. De paar tanden die ik had z|jn verdwenen. Nooit heeft men iemand in zoo treurigen toestand gebeeldhouwd." Dat vond Pigalle zoo erg niet, maar wel dat Voltaire noch in houding noch in gezicht een oogenblik rustig bleef. De beeldhouwer was op het punt z|jne taak op te geven, toen, (naar hij beweert) een zonderlinge vraag van Voltaire zelf dezen rust gaf. Voltaire vroeg: «Hoe veel t|jd zon men noodig hebben om een gouden kalf te maken ?" «Zes maanden", zei Pigalle. Dit bracht Voltaire aan het peinzen, die het wel aardig vond, weer een tegenstrijdigheid of onmoge lijkheid in het Oude Testament te ontdekken. Pigalle maakte van zyn tevreden stemming ge bruik om hem te modelleeren. De maatschappij Arti et Amicitiae", Vereeniging tot Bevordering van Beeldende Kunsten, zal weder hare jaarly'ksche verloting van schilderijen, ieekeningen, etc. houden. Z|j die in 1893 als lid toetreden, ontvangen de kapitale ets naar de schilderij van Ruysdael, berustend op het rijks museum, te Amsterdam «Riviergezicht b\j W|jk b|j Duurstede" vervaardigd door J. M. Graadt yan Roggen. De verloting heeft plaats op 29 De cember, Als prijzen zijn aangekocht stukken van N. Bastert, Sieger Baukema, mevr. M. Bilders Tari Bosse, Theo de Bock, P. Bodifée, Mej. Car. Cal au d, L. van Erven Dorens, Jan van Essen, Ed. Frankfort. J. J. Garjeanne, Jac. H. Geerlings, A. M. Gorter, J. M. Graadt van Roggen, J. De Groot, Rud. Haak, Joh. Hilverdink, J. Hoijnck v. Papendrecht, P. J. Izeren, H. W. Jansen, Jhr. Mr. J. A. de Jonge, Joh. M. ten KateMzn, Mej. A. E. Kerling, J. S. H. Kever, K. Klinkenberg, A. L. Koster, Mej. C. E. Krummer, J. C. H. Legner, D. de la Mar, Willy Martens, Gerard Muller, W. C. Kakken, Ferd. G. W. Oldewelt, J. van Gort, H. A. v. Oosterzee, Pieter Oyens, J. G. Roermeester,. J. A. Rust, J. J. Schenkel, Hobbe fcaith, L. W. van Soest, Wilm Steelink, H. Val kenburg, Joh. Vlaanderen, J. G. Vogel, N. van der Waay, H. J. van der Weele, W. J. Willemsen. E/ S. Witkamp, J. P. van Wisselingh, H. D. Wolbers. B\j de firma E. J. van Wisselingh & Co., Kalverstraat, zijjn geëxposeerd twee schilderijen Tan Ed. Karsen «Tuintje bij avond" en «Bij Amgterdam; avond." , B|j de heeren Preyer & Cie., lokaal Pictura, is geëxposeerd een schilderij van Josef Israëls, ge titeld «Pannekoeken bakken." nniiiiiiiiuniti iiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiii IIUIIIIIIIIIIIHI Beisindrnkken. Brindisi, 8 Dec. '93. Een kort reisje naar het moderne Hellas is tegenwoordig niet zoo moeielijk meer. Als men er niet tegen opziet, een dag of wat als een koffer heen en weer geschud te worden in de wel is waar hoogst gemakkelijk ingerichte, maar toch alt|jd nog wat schokkende en schuddende nieuwerwetsche vervoermiddelen, die onder den naam van »waggons-lits" vry algemeen bekend z|jn, dan kan men binnen een week van uit onze regenachtige Amstelstad de seherpgeteekende en heldere kusten van Griekenland bereiken. Door toevallige omstandigheden opgehouden, zit ik thans te Brindisi, het aloude Brundusium, door Caesar en Pompejus, door Cicero, door Virgilius reeds in de oudheid beroemd; en als de boot a.s. Zondag van hier vertrekt, hopen wij Woensdag morgen daaropvolgende te Athene te zijn, waarbij 24 uren gedwongen quarantaine te Corfu zijn inbegrepen. Ik wenschte dat onze twee Leidsche hoogleeraren, waarvan n my kort geleden in dit weekblad zoo heftig heeft bestreden, 1) de reis met mij mee konden maken; zonder twijfel zouden alle veeten hier vergeten worden en zou men tezamen zich verlustigen in de ook des winters 1) M|jn vriend Hartman heeft zich wat verkeerd nitgedrukt; waarschijnlijk bedoelde hij dat mijne vertaling der Anabasis hem niet bevalt, en ge loofde h\j dat ik den heer Mendes da Costa persoonlijk heb aangevallen. Het eerste heeft hij gezegd in niet zeer gelukkig gekozen termen, het tweede is min juist, want ik heb slechts de werken van den heer Mendes behandeld. En nu basta! zoo schilderachtige en schoone natuur, in de vele klassieke herinneringen die hier van zelf opdoemen, in de gedachte binnenkort den bodem van het aloude Hellas te kunnen betreden, in alles wat een reisje naar Griekenland, ook al is het nog zoo kort, tot een der schoonste idealen : voor een philoloog kan maken. j Onze tocht hierheen was kort en vol af wisse- ] ling. Te Parijs bleven wij n nacht, maar trof- ! fen het schoonste weer, en kónden des avonds het tooverachtige leven op de boulevards met hun duizenden lichten en schitterende winkels nog voor een poos genieten. Van Parys ging het ineens door naar Turijn, en hoe snel wij ook reisden, hoezeer ook het ontelbare aantal tunnels ons van sommige der schoonste berggezichten beroofde, wij konden toch de heerlijke Alpen van Savoye en de sneeuwbedekte bergen en liefelijke dalen van W. Zwitserland en Noord-Italiëvolop bewonderen. In Turijn, het oude Augusta Taurinorum, bleven w|j een geheelen middag stil, en gebruikten dien om de stad even te zien, over den Padus te rijden, en ons wat te verfrisschen. Wij bezochten het koninklyk paleis, dat in pracht niets te wenschen overlaat, want het is alles goud en verguldsel wat men ziet, en de fraaie eetzaal staat wel is waar bij die op het paleis te Amsterdam achter, maar moet toch bij koninklijk bezoek en feesten des avonds een betooverenden indruk maken. Naast die pracht en weelde ziet men op de straten nog veel meer vuilheid en armoede, want buiten gewoon rein (men weet het) zijn de Italianen niet; de welvaart laat, zelfs in de groote steden, zeer veel te wenschen over, en de finantieele toestand is vooral tegenwoordig bitter slecht. De grandezza zal echter het geheele volk, zelfs de armen, nooit verlaten; met schilderachtig omge slagen mantels loopt men even trotsch als vroeger langs de straten, en het wemelt van standbeelden, een eigenaardigheid in Italiëwaarover men de geestige brieven van Cobet maar eens nalezen moet 2). Van Tur|jn zijn wij per exprestrein, den zoogenaamden mailtrein, naar Brindisi vertrokken. De weg gaat langs Bologna, vandaar naar Ancona, heerlijk tusschen twee bergen aan de Adriatische Zee gelegen, en dan verder bijna altijd vlak langs die rustige, lichtblauwe zee die echter, zooals Horatius zingt, driftig en boos kan worden tot aan Foggia, vanwaar een andere trein de reizigers naar Rome en Napels vervoert. Wij verwisselden niet van rijtuig, maar spoorden langs Bari, het Romeinsche Barium aan den Appischen Weg, tot aan Brindisi, welke stad in de oudheid het eindpunt van de zoo beroemde Via Appia uitmaakte. Deze aloude stad heeft een zeer goede en veilige haven, maar overigens vuile, enge straten. In Cicero's tijd, wiens brieven herhaaldelijk melding maken van Brundisium, en ten t|jde van Virgilius die hier op zijn terug reis van Griekenland overleed (19 v. C. si bene memini), zal het nog wel erger geweest zijn; want thans, zooveel eeuwen later, heeft men ten minste een zeer verbeterde haven met groote havenwerken, nergens ontbreekt het oogverblin dende electrische licht, en de hotels bieden vrij wel alle soort van gemakken aan. Een stoomboot der Societó, Fiorio-Rubattino, die vlak vóór ons hotel ankert, zal ons thans (wanneer niets tegenloopt) naar het schilder achtige Cercyra of Corcyra, het hedendaagsche Corfü, en verder naar Patras brengen. Vandaar bereikt men per spoor in 9 uren Athene. Uit Athene hoop ik nader te schrijven. H. C. MULLER. 2) Zij zy'n voor een paar jaar b|j Brill te Leiden verschenen, en veel te weinig bekend, naar ik meen. In zijn brieven schittert mijn groote leermeester in zijn volle kracht. iilfiiiiiiiiiiiiiiuuiiiiiiiHiiiiitniiuiiiiiiflitiuniiiii Boekaankondiging. »Eene Grootmoeder" een waar levensbeeld door J. A. Bientjes, uitgave van W. J. THIBMB & Co. te Zutphen. Voor hen die den naam van mevrouw Bulkley reeds vroeger hebben gehoord in verband met de geschiedenis van haar kleinzoontje, is dit boek, waarin de heer Bientjes, zooals hij in zijn opdracht aan Henry William Hoek zegt de zui vere, reine waarheid heeft ter neder g schrtven, een belangrijk werk; ook voor hen die wellicht niet van de zaak Bulkley hoorden is het boek de lezing waard, 't Is de lijdensgeschiedenis van een vrouw die alles overhad en heeft voor haar kleinkinderen; die voor hen heeft geleden en gestreden, de wereld en haar oordeel trotseerend, getrouw aan de gelofte die zij eenmaal aan haar jonge stervende dochter deed. Sprookjes," door Philander, uitge geven door A. ADRIANI, Leiden. In dezen t|jd waar zoo vele boeken het licht zien, grijpt men allicht naar een aardigen titel en wie dan de «Medische Sprookjes" kiest, zal, al verloochent het boekje zijne Duitsche afkomst geenszins, met menig goed gedacht en prettig geschreven verhaaltje kennis maken. Een nieuw Ryksarchiefgebouw. Aan deTweede Kamer der Staten-Generaal is een adres gezonden door het bestuur der »Vereeniging van Archivarissen in Nederland", de heeren S. Muller Fzn., voorzitter, Seerp Gratama, secretaris, J. A.Feith, A. C. Bondam en Ch. M. Dozy, vermel dende : »dat zij met groot leedwezen hebben ge zien, dat in het voorloopig verslag omtrent hoofd stuk IX der ontwerp -staatsbegrooting over den post »Bouw van archieflokalen", opgenomen on der art. 122, een ongunstig oordeel wordt uitge sproken en in overweging wordt gegeven dien van de begrooting af te voeren." De vereeniging toch zou het ten zeerste betreuren, indien wederom de bouw van een nieuw Algemeen Rijksarchiefgebouw werd uitgesteld. Het is bekend, dat het tegenwoordige Ryksarchiefgebouw aan het Plein te 's-Gravenhage, indertijd tot geheel andere doeleinden bestemd, voor de berging van de kostbare bronnen onzer nationale geschiedenis allerminst geschikt is; zoo als trouwens niet is te verwonderen. Het is een oorspronkelijk tot opname der afgevaardigden van Amsterdam ter Staten-Generaal gebouwd huis, dat, hoe geschikt ook voor bewoning, aan geen der vereischten voldoet, die men in den tegenwoordigen tijd aan een gebouw voor de bewaring van »'s lands historiebladen" moet stelten. De steeds aangroeiende massa archieven sinds 1813, die bij de verschillende departementen en administraties worden bewaaid, heeft langzamer hand zulk een omvang gekregen, dat men ze op de genoemde plaatsen nauwelijks meer kan ber gen, laat staan in behoorlijke orde, op een voor het gebruik geschikte wijze bewaren en zoodoende voor ondergang en vernietiging behoeden. Het spreekt toch van zelf, dat de bescheiden, die niet meer dagelijks in handen komen, b|j overvulling der bureaux naar de zolders verhuizen en daar aan alle kwade kansen van lekkage, vervuiling, beschadiging door ratten en muizen niet alleen, maar ook en vooral aan ernstig brandgevaar zijn blootgesteld. De brand in het Ministerie van Marine is in dit opzicht een gevoelige les geweest. Dat de stukken, waaruit onze geschiedenis sinds 1813 kan worden gekend, zoodoende gevaar loopen binnen een niet lang tijdsverloop aan den ondergang te worden prijsgegeven, behoeft dan ook geen betoog. Overbrenging dezer bescheiden naar een cen traal depot, waar gelegenheid tot goede berging en daarmede tot behoorlijke bewaring is, schijnt dus een onafwijsbare eisch des tijds. Twee wegen staan hiertoe open, of verbouwing en uitbreiding van het tegenwoordige Rijksarchiefdepót, of op richting van een geheel nieuw gebouw, waar alle staatsarchieven zouden kunnen worden geborgen, zoowel die van vóór als van na 1813. Het bestuur adviseert tot dit laatste. «Slechts n weg kan naar het doel leiden. Stichting van een geheel nieuw, geheel brandvrij, volkomen geïsoleerd gebouw is de eenig mogelijke wijze om een bergplaats te verkrijgen voor de ge denkstukken der Nederlandsche historie., die het exceptioneel belang dezer documenten waardig is. Bij een eventueelen brand in het gebouw aan het Plein te 's-Gravenhage zouden die stukken zoo goed als verloren z.ijn. Redding daarvan, althans uit de hoogere verdiepingen, behoort na genoeg tot de onmogelijkheden. En mocht dat ongeluk plaats hebben, verloren waren dan de grondslagen, waarop de kennis van de daden onzer vaderen in den tijd der Republiek steunt; ver loren de documenten, die de nog vrij wel onbe kende historie onzer vestiging in Oost- en WestIndiëbevatten; verloren de stukken, die onze groote mannen als Oldenbarneveldt en de Witt nader leeren kennen; verloren de bescheiden, waaruit wij onze nadere kennis omtrent de lou teringsperiode van 1795?1813 moeten putten ; verloren eindelijk alles wat ons rest van de kan selarij der oude graven van Holland en Zeeland; verloren met n slag wellicht alle bronnen der Nederlandsche geschiedenis." Zelfs wanneer het redden daarvan heel veel geld moest kosten, zouden de adressanten het niet te veel vinden. , Maar »het gevraagde offer is niet zoo groot Nederland is nog niet zoo arm, zijne flnauciën verkeeren nog niet in zulk een bedenkelijken toestand, dat het de bronnen zijner historie aan groote kansen van vernietiging langer zou bloot stellen. Al kunnen wij niet zeven millioen francs uitgeven als Frankrijk zal doen voor de uitbrei ding der Bibliothèque nationale te Parijs, noch een som besteden, als Engeland voor de inrich ting van nieuwe archiefgebouwen bij het Record office te Londen, wij kunnen een voorbeeld ne men aan hetgeen in Beieren en Belgiëis geschied. Daar zijn enorme bedragen uitgegeven voor de berging der staatsarchieven in geheel brandvrije lokalen in de hoofdsteden des rijkg. Kan Neder land alleen achterlijk blijven? Zal het voor zijn zuidelijke broeders onderdoen in eerbied voor een reemrijk verleden, voor de grootsche daden van het voorgeslacht, dat is in self-respect?" Hetzelfde belang werd in Augustus van dit jaar op het congres te Arnhem welsprekend bepleit door Mr. J. E. Heeres te 's Gravenhage, die ook in h'et Nederlandsch Archievenblad een artikel er over geplaatst had, en eindigde met eene conclusie van den volgenden inhoud voor te dragen: »De tweede afdeeling van het XXIIste Letter kundig Congres, overtuigd van de hooge nood zakelijkheid en van de mogelijkheid van het stichten van een brandvrij algemeen Rijksarchief gebouw te 's-Gravenhage, spreekt den wensch uit, dat de Permanente Commissie van het Con gres, waar en wanneer zij dat wenschelijk of noodig rekent, van deze overtuiging doe blijken -tegenover die autoriteiten, welke in deze aan gelegenheid eene voorloopige of definitieve be slissing hebben te nemen." Waar het een zoo hoog belang als het behoud van 's lands steeds bedreigde archieven betreft, zal men het met het Bestuur, met den heer Heeres, en met den minister, eens zijn, dat uit stellen van al wat gedaan kan worden, onver antwoordelijk is. Deze week had in de vergadering van aandeel houders der Revue des deux Alondes de verkiezing van een hoofdredacteur plaats, ter vervanging van den heer Charles Buloz, die wegens een schan daal in zijn privaat leven zijn ontslag had moeten nemen. Het kapitaal der Reme Hes deux Mondes is verdeeld in 83 aandeelen, die indertijd tegen 5000 francs uitgegeven, nu eene waarde bezitten van 90,000 francs per stuk. Alle aandeelen waren vertegenwoordigd; ze waren in de handen van ongeveer 40 personen. Volgens de statuten moet de hoofdredacteur 12 aandeelen hebben, dit vertegenwoordigde oor spronkelijk maar een kapitaal van (10.000 francs liet bestuur, bij monde van den heer Leroy Beaulieu, stelde daarom eene wijziging in de statuten voor, zoodat de nieuwe directeur geen aandeelen behoefde te hebben. Hierop volgde eeu heftige discussie. Pailleron, de tooneelschrijver, lid van de Aca démie, had zich door een advocaat laten ver tegenwoordigen en voerde de oppositie aan. Hij bezit 17, mevrouw Buloz 12 aandeelen. Toch is de wijziging aangenomen Toen moest de hoofdredacteur of directeurgerant benoemd worden. Het bestuur, wilde Ferdinand Brunetière; eene partij had Victor Cherbuliez voorgesteld, maar deze had zich niet ver kiesbaar gesteld. Brunetière kreeg 59 stemmen, en werd voor drie jaar benoemd. Men meent dat de fractie Pailleron zich bij de rechtbank tegen de wijziging in de statuten zal verzetten. Curieus is het, dat Pailleron (met Leroy-Beaulieu, Camille Doucet, d'Haussonville en Aubry-Vitet) in het comitéde surveillance zit. Dit is niet aangenaam voor den heer Bru netière. De Kalender voor 1804 van de Orientalistische firma Brill te Leiden bevat een Nieuwjaarsgroet in het Nederlandsch, Duitsch, Fransch, Engelsch, Italiaansch, Spaansch, Portugeesch, Zweedsch, IJslandsch, Latijn, Grieksch, Coptisch, Egyptisch (4), Sanskriet, Zend, Pehlevi, Perzisch, Hebreeuwsch, Arabisch (2), Syrisch (2), Chaldeewsch, Baby lonisch, Sangireesch, Maleisch, Madoereesch, Javaansch. Turksch, Mongoolsch, Japansch, Chineesch, Russisch en Angelsaksisch, eene staalkaart dus van de lettersoorten waarover de firma bebchikt. Een bijzonder elegante hangalmanak voor 1894 is de Calend-ier Frangois Coppée, door de firma W. J. van Hoogstraten te 's Gravenhage in den handel gebracht. Zes blaadjes bevatten iedereen paar maandkalenders, een paar bouquetten in kleuren en een paar kleine citaten van den beminnelijken dichter. ?mHfiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiitniiiiHtnniiiiiiiiiiiiuiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiin HETSJES Bottle's deftigheid. Dottle is een «gentleman". Men kan zeggen, een gloednieuwe. Tot voor twee jaar was hij maar een kantoorklerk; toen liet zijn tante hem een legaat van ?2500 'sjaars en hij scheidde uit met werken om een gentleman" te worden. Hy negeerde de vrienden van vroeger op de deftig ste manier, en door zoo vaag over zyn inkomen te spreken, alsof het een onbegonnen werk zou zijn de grenzen er van te zoeken, door zich naar de allernieuwste mode te kleeden, sober in 't geheim en elegant in 't publiek te leven, door iedereen beleefdheid te bewijzen (hetgeen on aardige menschen pluimstrijken noemden), slaagde bij er in toegang te verkrijgen tot de «hoogere kringen". Maar ongelukkig kon hij een van die onwaar dige liefhebberijen niet te boven komen, die hem hadden aangekleefd voor hij een »heer'' werd. Die bijzondere liefhebberij of smaak wel, dat was g-en bijzondere smaak. Dat was juist het ergste. Het was niet deftig of gedistingeerd. En voor Dottle in zijn aardig morgen-costuum zonder vest, hooge hoed, nette kleine schoentjes en slobkousen, vlekkeloos linnen en keurige glacetjes was iets dat niet deftig was, om zich over te schamen. Toch, of hij wilde of niet, hij kon niet zijn hartstocht voor Die onderdrukken. Het gezicht alleen van Die deed hem watertanden. En dit jaar, terwijl hij te Brighton vertoefde, kwam dat verlangen niet onwederstaanbare krach ten hem op en hij voelde dat hij Die tegen wil en dank moest proeven. Hij rukte zich weg van twee of drie winkels waar Die uitgestald waren, maar ten laatste moest hij besluiten en hij stormde den eersten den besten winkel in waar hij langs kwam. Zijn hart zou hem in de schoenen zijn gezonken, terwijl hij stond te wachten voordat de winkelier uit zijn kamer was gekomen, indien het niet opgehouden was door het gezicht van Die op een houten blad. »0ch ....!" stamelde hij, »hoe zyn de kreeften vandaag ?" De man zeide dat de kreeften goed waren, hij kon ze recommandeeren. Dottle stapte naar de deur en inspecteerde heimelijk de straat en had de voldoening dat er niemand aankwam. »Wat, hoeveel," stotterde hij, »hoeveel is de zalm?" De man zei dat de middenmooten achttien stuiver het pond waren. »Dan", zei Dottle, na nog een onrustigen blik lang de straat, »geef er mij twee. " »Twee pond, mijnheer? Als je blieft." »Neen/' viel Dottle hem in de rede, »twee maatjes alikruiken." De man stond verstomd. Maar hij woog de alikruiken in een zak af en Dottle stapte weg. De zak was groot en zfjn jaszak was zoo klein dat hij hem er slechts half in kon krijgen, maar dat was genoeg om zijn schuldig geheim te ver bergen tot hij een afgesloten plaats had bereikt, waar hij in veiligheid kon opeten wat er van op te eten was. Maar vóór hij het eind van de straat had be reikt, loopt hij tegen den jongen Needies aan, den zoon van dien groot eft'ectenman uit de City, Sir Finsbury Needies, L. C. C. Nu was de jonge Needies Dottle's grootste vriend, en indien Dottle een hartstocht had, hevi ger dan zijn hartstocht voor Die, was het voor zijn vriends zuster. »Geen praatjes over je toilet" sprak de jonge Needies tegen. »Wij zijn hier buiten, sans ceremonie. Je moet zoo komen als je bent en met ons dineeren. Het is geheel en familie, twee of drie vriendinnen van mijn zuster, Tubeite en Whartle, je kent ze, ga mee.' l lij wilde van geen bedanken hooren en daar Dottle hem niet gaarne wilde beleedigen, gaf hij het op en ging mee, er op vertrouwende dat hij een gelegenheid zou vinden om ze ongezien voor den dag te halen en weg te gooien. Maar hij was al binnen, en schudde Sir Finsbury en lady Needies de hand vóór er zich een gelegenheid had opgedaan. De wetenschap dat Die daar nog waren, ver ontrustte hem. Zelfs toen hij het blad omsloeg, terwijl juffrouw Hypatia (zijn Hypatia) speelde en zong en zij lederen keer het pathetische koor herhaalde:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl