Historisch Archief 1877-1940
H«. 861
DE AMSTERDAMMER
A'. 1893
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Ditnommer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bq de Vijzelstraat, 542.
Zondag 24 December
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indié' per jaar mail» 9.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . , O.li*
Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
INHOUD:
VAN VEREE EN VAN NABIJ. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Staatszorg of eigen
kracht, door Socius. FEUILLETON: Wouter
Staal, een Kerstvertelling, door B. G. Stempels.
TOONEEL EN MUZIEK: Aanteekeningen
Tooneel, door C. F. v, d. Horst. Muziek in de
hoofdstad, door Van Milligen. KUNST EN
LETTEREN: Een pleidooi voor de Moedertaal,
door Dr. J, L. C. A. Mejjer. Reisindrukken, door
Dr. H. C. Muller. II. SCHETSJES: Berlijn
als »goedkoope" wereldstad. SCHAAKSPEL.
VOOR DAMES, door E-e. ALLERLEI. IN
GEZONDEN. - tlECLAMES. - UIT Dr.
GANNEF's STUDEERKAMER. PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
iiMiiiiiliiiiiimiiiiiiiiilimiiiiimimimiimmiliiiimi)
Voor de volksvertegenwoordigers der meeste
Europeesche staten is de laatste maand een
tijd van spanning geweest, die hen naar de
korte Kerstvacantie reikhalzend zal doen
uitzien.
Karig bedeeld, wat de vacantie betreft,
zijn de leden van het Engelsche Lagerhuis.
De heer Gladstone, die het monopolie der
eeuwige jeugd schijnt te bezitten, heeft uit
gemaakt, dat als hij, op zijn vier-en-tachtigste
jaar, aan vier dagen vacantie genoeg heeft,
voor de parlementsleden, die gemiddeld mis
schien half zoo oud zijn als hij, een langer
rust niet noodig is. Krachtens zijn ukase zal
de nationale feestweek bij uitnemendheid
slechts ten halve worden gevierd. En daarbij
heeft hij het vooruitzicht geopend op een
onafgebroken zitting, onafgebroken tot
het Newcastle-program zal zijn afgewerkt.
Daarmede zal men wellicht eerst in de
hondsdagen ten einde komen, maar Gladstone ziet
tegen die inspanning niet op. Hij wil zijn
Engelsen verlanglijstje geheel verwezenlijkt
zien, voor hij in de lersche quaestie den
strijd tegen het Hopgerhuis weer aanvaardt.
Kleine schermutselingen met de beschreven
vaderen zijn natuurlijk niet uitgesloten: onge
twijfeld is het zeer naar den zin van den
itimnimimiHimi
WOUTER STAAL
Een Kerstvertelling
DOOK
B. G. STEMPELS.
Wat had het leven hem ondanks zijn fortuin
geschonken? Zooveel als niets. Zijn vrouw, die
hij na het overlijden zijner moeder getrouwd en
waarlijk lief had gehad, was in het eerste kraambed
gestorven, hem een kleinen krullebol nalatende in
wien hij tal van jaren zijn eenigen troost vond.
Maar het kind was knaap, de knaap man ge
worden en de handelingen van den man waren
niet in overeenstemming geweest met de wenschen
en plannen van den hooveerdigen en rieken boer
van 't Liendenarf, Wouter Staal"; Arie, zijn cenige,
was verliefd geworden op een arme boerendeern|
de mooie dochter van een eenvoudigen arbeider
en ondanks Wouter's verzet had hij haar getrouwd.
Dat was den oude te veul gewêsi". Zijn hart ten
allen tijde voor zijn kind geopend, as 'en bluumpke
veur de werme stroaltjes van 'et veurjoarszunneke,
was dicht gegoan, heelemoal dicht, diolit as 'en
pot, en doarbinnen was tierig en welig het zoad'
fegruuid van beleidigden voadertrots, van
mokenden wrevel".
Wat had hij er zich om bekommerd of de tot
de boerderij van zijn zoon behoorende uiterwaarden
door den winterstroom onder het rivierzand be
dolven en waardeloos werden; wat dat diens eigen
gedoe? . moeders nalatenschap eenige jaren
later wegens schuld en niet betaalde hypotheek
rente onder den hamer kwam; wat raakte 't hem,
dat de gloeiende Julizon Arie bij den veldarbeid
plotseling met zengenden en doodelijken steek
trof?
Arie had hem immers nooit iets gevraagd, nooit
iets willen vragen en, doarum, veural was Stoal
ongevuulig gebleven, as de pannen op den deel, bie
kletterenden hoagelslag."
heer Gladstone geweest, dat het Lagerhuis
de door het Hoogerhuis aangebrachte wijzi
gingen in de Employers Liability BM ver
wierp. Maar anders weet hij alles ter zijde
te schuiven wat de aandacht zou kunnen
afleiden van zijn program. Het opmerkelijkst
voorbeeld hiervan heeft men dezer dagen
kunnen zien, toen de quaestie der verster
king van Engeland's zeemacht werd ter sprake
gebracht. Zoodra het bleek, dat Rusland
voortaan een vast eskader in de
Middellandsche Zee zou houden, werd in Engeland
dadelijk de alarmtrom geslagen. Niet slechts
door de Jingoes en de militaristen, maar, wat
heel wat meer zegt, ook door zulke nuchtere
en prozaïsche lichamen als de Kamers van
Koophandel van verscheiden groote steden.
Men wilde wel ongetelde millioenen voor de
uitbreiding der oorlogsvloot uitgeven, als de
handelsvloot maar tegen snooc"e aanslagen
verzekerd bleef. Bij al dit rumoer verloor de
Grand Old Man zijn kalmte niet. Hij re
kende netjes uit, dat aan het «Britannia
rule the waves" voorloopig niet getwijfeld en
allerminst gewanhoopt behoefde te worden,
en liet toen door zijne volgelingen eene motie
aannemen, waarin het vertrouwen, werd uit
gesproken, dat de regeering zou doen wat
ter verzekering van Engeland's overwicht
ter zee noodig was, als hij, Gladstone,
daarvoor de tijd gekomen achtte. En zoo
bleef hij ook nu weer meester van den toestand.
In Frankrijk heeft de nieuwgekozen Ka
mer nauwelijks eene maand vergaderd, maar
die maand was rijk aan gebeurtenissen. De
val van het ministerie-Dupuy, ten gevolge
van het agressief optreden der socialisten on
der leiding van Millerand en Jaurês, de
benoeming van het ministerie-Casimir Périer,
de verkiezing van Dupuy tot voorzitter der
Kamer, de aanslag van Vaillant, de aan
neming van drie scherpe wetten ter beteu
geling en bestrijding der anarchistische be
weging, het verwerpen van de voorstellen
tot het verleenen eener algemeene amnestie
en het instellen eener parlementaire enquête,
zie daar eene reeks van feiten, zooals zich
slechts zelden aan het begin eener nieuwe
legislatuur-periode zullen hebben opgehoopt. Het
voorloopig resultaat is eene versterking van
het centrum en van de rechterzijde, voor zoover
deze laatste uit rallies bestaat, ten koste
van de uiterste linkerzijde.
Hoogstwaarschijntitiiiiiiiiiiiimtiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiitiitiiii
iiiiiiiitm*
En roerde zich daarbinnen ook al iets, hij wilde
koud, gevoelloos schijnen en die schijn, met ijzeren
wil gehandhaafd, zoog elke warme straal des har
ten op.
Hij had den doode niet willen zien, geweigerd
bij de teraardebestelling van diens stoffelijk over
schot tegenwoordig te zijn en de ooren dicht gestopt,
toen de droevige stoet naar den godsakker ging en
de doodsklok de lacht met treurigen galm
doortrilde.
Met de vingers in de ooren had hij nog daar
gestaan, toen Griet, zijn oude getrouwe dienstmeid
en huishoudster binnentrad. Zij, o, zij! was met hem
meermalen over zijn hardvoehtigheid bezig geweest.
Zij had Arie immers ook haar kind mogen noemen;
zij had hem gevoedsterd en groot gebracht; lief
gehad als eigen vleesch en bloed. Voor Arie had
ze tegenover haar meester steeds partij getrokken.
Harde woorden, bittere woorden had ze dikwerf
in den mond genomen, eergisteren, gisteren, heden,
telkens weer, tot een vuistslag op tafel of een
vloek haar voor korten tijd het zwijgen oplegde.
Maar in die droevige ure had Griet niet tegen
over hem gestaan met boos gelaat; ze had hem
niets verweten, niet uitgetart, gekeven noch ge
smaald. Ze had voor hem gestaan, in bitteren
weemoed de handen wringend, weenend en snik
kend.
Die tranen, die smart had hij beantwoord met
een holklinkenden akeligen lach en een
afzichtelijken grijns. Daarop was hij naar den stal gesneld,
had den houd geranseld, de kippen verjaagd, een
oude slaperige hen beetgepakt en den nek omge
draaid. Het hoen geleek iets aldus had hij in
dollen waan gemeend op zijn schoondochter,
die de schuld droeg van de verwijdering tusschen
vader en zoon, die den dood van zijn Arie op haar
geweten had. Haar wilde hij voortaan haten mot
al den haat, al den wrok en wrevel, waarover hij
beschikken kon.
De goede Griet had getracht een verzoening
tusscheu schoonvader en schoondochter te bewer
ken, doch wat zij ook beproefde, alles stuitte af
op den onvcrzettelijken muur van wrok en haat,
waarachter haar meester zich verschanste.
De weduwe van zijn zoon bestond eenvoudig voor
hem niet; zijn kleinkinderen, nu ja, die wilde hij
wel tot zich nemen, maar dan moest »dat wief"
er ook afstand van doen.
Daaitoe was <-dat wief" niet te bewegen ge
lijk is dit eene strooming van
voorbijgaanden aard, maar voorloopig is de positie van
het nieuwe ministerie er door versterkt.
Niet minder belangrijk zijn de laatste
weken voor Italiëgeweest. Na den val van
het ministerie-Giolitti had de openbare mee
ning, in en buiten Italië, Francesco Crispi
aangewezen als den eenigen staatsman, die
prestige genoeg bezat om de regeering met
eenige kans van slagen over te nemen. Maar
Crispi heeft vele vijanden, en daarom be
proefde men eerst nog, een partij-ministerie
samen te stellen onder Zanardelli. Zooals
te verwachten was, mislukte deze poging
geheel. Crispi werd door den koning geroe
pen, en men vroeg zich af hoe hij, de partij
man bij uitnemendheid, zou kunnen slagen;
bovenal hoe hij, de staatsman van de mega
lomanie, het zou aanleggen om Italiëde be
scheidener rol te doen vervullen, tot welke
het door zijne benarde financieele omstandig
heden zich wel moet beperken.
De lijst der nieuwe ministers was het ant
woord op het eerste gedeelte van deze vraag.
Met alle traditiën brekend, zocht en vond
Crispi zijne medewerkers bij de meest ver
schillende partijen, bij vroegere medestanders
en vroegere tegenstanders. En wat meer
zegt, hij vond voor eiken post een man van
bekwaamheid en gezag. Het meest verras
sende in dit ministerie, uit een Italiaansch
oogpunt beschouwd, is wellicht, dat met de
eischen van het zoogenoemde regionalisme
geen rekening is gehouden. De zuidelijken,
de meridionali, zijn in het Kabinet alleen
vertegenwoordigd door Crispi zelf en den mi
nister van justitie Calenda.
De ministerieele verklaring liet aan dui
delijkheid niets te wenschen over. Samen
werking van alle partijen, zoowel in het Ka
binet als in de Kamer, was volgens Crispi
noodig om het crediet van Italiëte herstel
len, de financiën te reorganiseeren, het gezag
der wet te bevestigen en het vertrouwen aan
het land terug te schenken. Nooit was de
toestand voor Italiëzoo ernstig geweest. Wie
daarvan de schuld droeg, wilde Crispi niet
onderzoeken. »Wij beschuldigen niemand; de
tegenwoordige toestand is het gevolg van een
reeks van gebeurtenissen, welke wij kunnen
constateeren, maar waarover wij geen oor
deel moeten uitspreken." Daarom vroeg
Crispi »een Godsvrede" tusschen de partijen;
itiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiitiiiiiim
weest. Voor geen schat ter wereld, had zij haar
twee kleinen, een jongen van zes en een meisje
van twee jaren willen missen.
Griet, door wier bemiddeling het voorstel tot
afstand der kinderen plaats had, kreeg door die
weigering Arie's weduwe lief. Bovendien begreep
ze zeer we], dat de kleinen nooit te bewegen
zouden zijn moeder's huis te vermijden, iets wat
Wouter als eene uitdrukkelijke bepaling omschre
ven weiischtte te zien. Kleine Teunis toch ver
klaarde, toen hij met open mond had staan luiste
ren, met van kwaadheid glinsterende oogjes en een
voetstamp, die den dreumes eer aan deed: //dat hij
't verdeide naar dien noaren en lolikken
grootvoader te goan en dat ie toch zou goan drossen
as ze hum er noar toe brochten."
Het getrouw relaas van Griet's bezoek aan
Arie's weduwe was niet geschikt om Wouter's
hart te vertcederen.
//Wie niet beuren wou, most dan moar vuulen,"
had hij gezegd en vervolgeus verklaard, //dat ze
veur zien part alle drie krepeeren kosten.
Ie was niet in de wereld gekommen om dat
gespuus te helpen en bie te stoan, en liet
Ermbestuur? Nee moar ie zou wel is willen kieken of
dat hum den voet dwars zou durven zetten en
hum tot onderstand dwiengen. Ie was,
harrejennig, niet veur niks wethouwcr en ouwerling, te
geliek. Ie kost toch k 'en duut in 't zekske
gooien eu 'on zwoarcn en 'en dobbelden duut ók
Wa blief?"
Sedert den dood van Arie verkeerde diens ge
zin in benauwde en kommervolle omstandigheden.
Bleekwangig, holoogig liepen de twee kleinen op
bluote voetjes door het dorp, hoewel de moeder
haar best deed met harden veldarbeid te verdienen
wat ze kon.
Enkele malen had Griet den kleinen Teunis
wat in de magere handjes gestopt, maar de oude
Wouter had het spoedig bemerkt en haar op
straffe van onverwijld ontslag verboden iets meer
te geven. Griet gehoorzaamde morrend en mopperend.
Jammer, had ze in radeloosheid gemompeld, //jam
mer roazend jammer, dat die Teunis geen Wouter
heit! Ik zou er dan nog wel wat op prebeeren
te viendcn. Moar die goeie Oai, eigeliek k 'en
stuupekop, net 'en oartje noar zien voartje, wou
perdoes moar niet hebben dat zien kinders noar
zien ouwers genuumd werden, zoolang zien voader
geen vrede met hum en zien vrouw gemoakt had."
was het noodige, het voor allen noodige, ge
schied, dan zou elk zijn plaats weer kunnen
I ernemen.
Tot zoover ging alles goed; ook van be
zuinigingen iu 't algemeen wilde de Kamer
wel hooren, zij komt daar slechts tegen
op, wanneer plaatselijke belangen aan het
algemeen belang moeten worden ten offer
gebracht. Maar de gezichten betrokken, toen
Crispi sprak van nieuwe belastingen. Toch
zal zulk een offer moeten worden gevraagd.
En Crispi is er de man niet naar om zich
door eene weigering van de Kamer uit het
veld te laten slaan. Men kan er zeker van
zijn, dat hij reeds nu van den koning het
verlof heeft gevraagd en verkregen om de
Kamer te ontbinden, indien deze, met het
doel, niet tevens de middelen wil.
Voor Crispi zelf zijn ongetwijfeld de schoone
dagen der megalomanie voorbij. Vriendschap
pelijke verhouding tot alle staten, eerbiedi
ging der tractaten, dat was alles wat hij
over de buitenlandsche politiek wilde zeggen.
En zelfs dit weinige moest men hem nog
door eene pertinente vraag ontlokken: de
buitenlandsehe politiek, zeide hij, moet thans
aan de binnenlandsche geheel ondergeschikt
worden gemaakt. Beter kan het niet, en
zelfs de Fransche bladen geven Crispi eene
bonne marque.
De Duitsche Rijksdag heeft vóór het Kerst
reces na vrij heftige debatten zijne goedkeu
ring gehecht aan de handelspolitiek van den
rijkskanselier, door de traktaten met Servi
en Roemeniëaan te nemen; de hoop is thans
gewettigd, dat ook het handelstraktaat met
Rusland zal worden goedgekeurd. Doch deze
overwinning heeft geleid tot een volslagen
breuk tusschen de regeering en de conserva
tieve agrariërs. Ten behoeve van deze
laatsten is ook de zoon van den
oud-rijkskanselier, Herbert von Bismarck, weer in het krijt
getreden. Graaf Herbert is, wanneer hij als
redenaar optreedt, een getrouwe copie van
zijn vader, voor zoover het uiterlijkheden be
treft. Maar het mengsel van grof heid en
bonhomie, van pathos en huisbakkenheid,
van ernst en luim, dat aan de redevoerin
gen van den ouden staatsman zulk een eigen
aardig en dikwijls aantrekkelijk cachet gaf,
maakt in den mond van den zoon niet dea
minsten indruk, omdat dezen niet slechts het
prestige, maar ook het machtig talent van
iimiiiiiiimiiiiiiii
iiiiitiiüiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiM
Sedert Arie's dood had de zon bij 't
ochtendkrieken welhaast negenhonderd maal het hoofd
boven den horzizon gestoken. Zij had de aaide
twee warme zomers door gekoesterd als een kind,
dat behoefte aan liefde, zorg en toewijding heeft.
Diamanten en paarlen had ze gedurende twee win
ters nu en dan getooverd op den smetteloozen tooi
waarin land en dorp gehuld waren. Morgen zou
ze wellicht hetzelfde spelletje spelen als de thans
neervallende vlokken zich stil en rustig op veld
en akker, kerk en huis zouden hebben neergevleid.
Dan, im zoovele donkere dagen, na den kc-rtsten
dag des jaar?, zouden de Kerstklokken luiden en
verkonden dat het Licht der Wereld geboren was,
en het zou klinken lieflijk en zoet: Vrede, Vrede
op aarde !
't Was half vier op den middag. Een
grijsgrauwe schemering vulde reeds de keuken van
't Liendenarf, het dagelijksch verblijf der be
woners bij de groote schouw wegdoeniend voor
den flauweu gloed van knappende natte hout
blokken. Van het vuur viel een matten schijn op
een naast de schouw hangende gekleurde prent in
mahoniehouten lijst, Christus geboorte op
symholieke wijze voorstellende. Het kiudeke omringd
door engelen, die het met lange palmtakken schtnen
toe te wuiven.
Wouter rookte zijn korte Goudsche, porde nu
en dan in het vuur of stak er de dorre vingeren
naar uit. Griet zat bij het raam met een breikous
in de hand, maar haar knippende oogen eu telkens
knikkebollend hoofd bewezen, dat ze meer dom
melde dan werkte.
't Was stil in de keuken, doodstil. De vink, die
in een kleine kooi aan den wand hing en den
geheelen dag door van het eeue stokje op het
andere sprong, had zijn kopje in de veeren ge
stoken. Kees, de huishoud, legde behagelijk den
lang gerekteu kop op de uitgestrekte pooten, Minet,
de poes snorde stillekens en zelfgenoeszaam naast
het vuur. Slechts de hangklok, een oud -Hollandse!»
kunststuk met maangetijden, maand- en dajjwijzer
liet haar eentonig gctiktak hooren, als weuscht
ze te protesteeren tegen de rust die haar omgaf.
Wouter keek om zieli heen. Verdreeid, wat vuult
ie zich miseroabel, niks niet goed. Dei Griet dut ook
altied urn t theeuur. 'En mins zou zich kepot
kunnen kniezen bie zoo'n stielte. 't Is griezelig, arg
griezelig as niemand sprêkt en ie niks heurt as