Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 861
dea vader ontbreekt. Ware slechts een deel
TUI Elia's profetenmantel op dezen Eliza
gevallen, dan zou de strijd tusschen »het Huis
Brêmarck" eenerzijds en den keizer met den
tegenwoordigen rijkskanselier andererzijds,
voor de laatsten heel wat gevaarlijker kunnen
worden.
iilliiliMliliiiiliiiHiiiiiiMiiHiiiiiiiniiimiiiiiiiiiiiii
Staatszorg of eigen kracht.
Misschien zal bij menigeen die met ons zijn
aandacht wijdde aan het vraagstuk de vorige
weken besproken, de vraag zijn gerezen in
hoever de Staatsmacht moet en kan worden
aangegrepen om het geluk der menschen te
bevorderen, een kwestie die dezer dagen ook
onze Tweede Kamer eenige dagen bezighield.
Het komt ons voor dat men zich vooral bij
deze vraag van alle doc'rinairisme vrij moet
houden, hoewel men zich toch tegelijk wel
bewust moet zijn van de richting die moet
worden opgestuurd. Wij gelooven dat er
maar weinig menschen meer zullen zijn die
niet goedvinden dat de Staat zich heelt be
last met de posterij en de telegrafie. Ook
meenen wij te mogen vertrouwen dat de
overgroote meerderheid gaarne zou zien dat
de Staat de telefonie mede ter hand nam
en ons voorts verloste van de groote spoor
wegmaatschappijen door de hoofdaderen van
het verkeer in eigen exploitatie te nemen. Zoo
zullen er meer zaken zijn die het best en
goedkoopst als tak van publieke dienst wor
den geregeld j men denke slechts aan de zorg
voor behoorlijk licht en voor goed drinkwater.
Dit alles zijn zaken van zóó tastbaar alge
meen belang en waaromtrent bovendien de
individueele smaken zóó weinig kunnen
uiteenloopen dat Staats- of Gemeentezorg hier
ion der bezwaar als de aangewezen weg mag
worden beschouwd. Toch late men zich hier
door niet verleiden om de Staatsmacht te
gebruiken ten einde dwingend op te treden
en uniform te regelen daar waar de indivi
dueele eischen meer verschillen. Zoo bijv. dient
afgescheiden van de vraag hoe de kosten
zullen worden verdeeld op het terrein van
opvoeding en onderwys en van heel het geestelijk
leven voor den Staat steeds verboden toegang"
geschreven te staan, behoudens natuurlijk zijn
politietoezicht ingevallen van verwaarloozing.
I)e inzichten omtrent deze zaken toch verschil
len tezeer dan dat de Staat hier zou mogen op
treden, noch om in eenigerlei bepaalde richting
te dwingen, noch om te streven naar neutraal
onderwas, dat de dubbele fout heeft van voor
niemand neutraal en zoo karakterloos mogelijk
te zijn. Ook dient de Staat ten strengste, en
mér dan thans het geval is, te worden geweerd
uit het familieleven. Zijn taak behoort daar
uitsluitend administratief te zijn. Een regeling
van het huwelijk en van de gevolgen daar
van is een zaak die den Staat niet toekomt
en een regeling als ten onzent, waarbij het
hawelijk voor menigeen zoo goed als onont
bindbaar is en waarbij de vrouw tot een bijna
rechteloos wezen wordt gemaakt, is zeer be
paald immoreel,.
Ook op materieel gebied mag de Staat niet
almachtig worden gemaakt. De Staat bezit
als georganiseerd wezen reeds als zoodanig een
groote macht tegenover de niet-georganiseerde
iridividuen. Hetis onze overtuiging dat
machtsleidt tot machtsmisbruik
en
iiiiiiniMiuniHiiiiiutiiimiiiiiitiiuiiiniifi
n lamlendige klok. Ba ! wat is dat miseroabel!"
»Griet! roept hij eensklaps brommig. Griet! 'k
geleuf da 'k de koorts heb geef mien nog en
löpken thee!"
De aangesprokene springt verschrikt op :
//Heereminse is dat u lewaai moaken, boas! 'k Sliep niet."
Verdreeid, of ie sliep !
Ik dommelde en soesde moar 'en bietje . . . .
Och, woar soest 'en mins al niet van ? 't Was
in vroeger tied, weet ie nog wel boas, dan
lagpen hier twee krintebrooie, biekans zoo lang as
de toafel. £n doarbie stond Oai te kieken as of ie
d'r moar zoo in wou happen. Moar dan zei ik :
beur 'es, jongsken, alles op zien tied, margen is
terst karsmis, alevel 'en klein, klein stuksken
mag ie nou is pruuven. En as 't dan karsmis was ...
Heereminsen, wat kos ie em dan te goed doen.
't Was 'en oarigheid um te zien. Moar, vervolgt
Griet zuchtend, loat ik er moar van zwiegen!"
»Joa, zegt Wouter, hou oe mond moar!"
»Joa, begint Griet weer, da's k béter; meer as
twee joaren leit dien goeieu jonk nou al op 't
karkhof ? en en ie zou doar niet lig
gen as zien voader 'et niet gewild had."
,Wablief? roept Wouter met heesche stem, wa
blief?" En meteen staat, hij wankelend op en wag
gelt naar de tafel om ja hij weet zelf niet
waarom.
Griet, een storm voorziende en beseffend dat ze
te bout gesproken heeft, zet haastig de door haar
ingeschonken kom thee neer en snelt dan, zoo
spoedig haar oude beenen het gedogen, de keuken
uit en den daarachter gelegen stal in.
Wouter staat voor de tafel, zijn hand beeft; zijn
beenen hebben behoefte aan steun. Wat Griet
heeft durven uiten klonk meermalen in zijn ziel,
en zijn wil, geheel zijn ijzeren wil was noodig
geweest om die innerlijke stem, die droeve aan
klacht van zich zelven, het stilzwijgen op te leggen.
Zoo staat hij enkele oogenblikken in diep gepeins
Terzonken, terwijl zijn beide handen zich kramp
achtig aan de tafel vastklemmen en steunt dan :
»God, God, was ik dan niet in mien voadcrliek recht!'"
»Tik, tik! klinkt het tegen het keukenraam.
Wouter ziet op. Daar voor het raam staat een
kleine dreumes, heelemaal besneeuwd, //mit eugskes
as die van zien Oarie, toen ie nog k eiu was, zie
doar tikt ie weer. Ie schient wat te willen vroagen."
«Watte eugskes, "zegt Wouter on willekeurig, //watte
eugskes!?'' Ea mst een dnftigeu en zenuvvachtigen
aangezien de trage massa plus de intri
ganten maar al te veel geneigd zijn steeds
de macht aan te hangen, zoo moet een Staat
met veel macht toegerust o. i. altijd leiden
tot demoralisatie en tot conservatisme door
de onderdrukking van minderheden, een fout
die te ernstiger voorkomt waar het in den
regel juist enkele personen ot kleine groepen
zijn, die zich voor nieuwe en betere dingen
in de bres stellen.
Daarom is voor ons de socialistische Staat
veroordeeld als doodend voor het individueele
leven, en daarom ook gevoelen wij steeds
eenige ongerustheid bij liet waarnemen van
elke uitbreiding der Staatsmacht. Een Staat
die de geheele productie regelt, schijnt ons
een reus toe, zóó plomp en zwaar, dat hij
alle zelfstandigheid moet vernietigen. Men
stelle zich alleen de gevolgen maar eens voor
van een toestand waarbij de pers geheel in
handen van den Staat zou zijn!
Bij wij e van reactie tegen het laisser-faire
en als navolging van het slechte voorbeeld
der regeerende klasse die de staatsmacht maar
al te zeer ten eigen bate misbruikt, kunnen
wij ons het streven naar staatsalmacht bij
sommigen wel verklaren, maar aan de prak
tische bestaanbaarheid gelooven wij evenmin
als aan de noodzakelijkheid ervan om te ge
raken tot het doel dat den voorstanders voor
oogen staat. Dat doel is voornamelijk, het
brengen van de vruchten des arbeids aan hen
die ze voortbrachten. Welnu, dit is eveneens te
bereiken door te sturen in de richting van
coöperatieve productievereenigingen, die, vrij
in eigen kring, het vak tot zijn volle recht
doen komen en die ons in plaats van n
reusachtigen machtsbron tal van kleinere
machtssfeeren zullen geven, die veel minder
gevaarlijk zijn. Dat er echter nog heel wat
noodig is om tot dezen toestand te geraken
zal een ieder gevoelen, die wel eens heeft
ondervonden hoe veel er nog ontbreekt zoo
wel aan de offervaardigheid der bezittende
klasse als aan de ontwikkeling van het gros
der arbeiders. Betere inzichten Mi beide cate
gorieën zijn dringend noodig \oordat men
ooit tot duurzame en vruchtdragende her
vormingen zal kunnen komen, langs welken
ook. Deze toch moeten steunen op een leven
dig gevoel van hare noodzakelijkheid en op
een helder besef bij elk individu van de rich
ting waarin zij moeten worden uitgevoerd.
Zoolang die overtuiging blijft ontbreken
zullen ook de schoonste verorderingen schip
breuk lijden, maar zoodra die overtuiging
voldoende heeft wortel geschoten gelooven wij
dat de arbeiders liever hun zaken zelf zullen
doen dan zich te stellen onder de voogdij van
den Staat.
Indien dit meer algemeen werd ingezien,
dan zouden de mannen van den geleidelijken
weg zich wat meer moeite geven voor de
propagande hunner hervormingsidealen en de
mannen van de revolutie zouden weldra be
grijpen, dat geweld geen blijvende verbete
ringen brengen kan.
Laksheid en onverschilligheid aan den
eenen kant, onmogelijke eischen en blinde
haat aan den anderen kant ziedaar de
groote fouten die de zoo hoognoodige hervor
ming onzer maatschappelijke verhoudingen
maar al te zeer tegenhouden.
Er is gebrek aan hart in onze samenleving.
Zou dit ook voor een deel moeten worden
toegeschreven aan het feit, dat wij in staat
en maatschappij nog maar steeds de vrouw
blijven beletten hare krachten te ontplooien ?
Socius.
nuinmtninniiiiniiiHiMiMinMiiiiiiiii miiinnimmimiHl
slag tegen het glas vervolgt hij luider: //Hier is
niks te hoaleu! Scheer oevort!?Dan wil liij zich
omkeeren, moar 't geet niet. Ie mot en blieft up
die eugskens stoaren, vief minuten, tien minuten
'en eeuwigheid lank."
't Is hem alsof die oogen grooter en holler, wor
den; ze verzwelgen hem gants, tot hij eindelijk
omvertuimelt, niet wetend wat er met hem gebeurt.
Een poosje later komt hij wat tot zich zelven
in de armen van Griet. Naast haar staat een
kleine jongen, hetzelfde ventje, dat straks voor
het keukenraam stoud.
//Gèet 'et bSter, boas? vraagt Griet, terwijl de oude
de oogen opent, gèet 'et béter? De kleine Teunis
is al um den dokter gewest. Die zei doadelik
kommen as ie .. ."
//As ie wat?" vraagt Wouter zonder te weten
wat hij zegt.
//As ie van vrouw, Stoal kumpt, van Oais vrouw,
die arg miseroabel geworden is, antwoordt Griet.
Joa, knikt cunis, moeder is arg miseroabel
geworden, 't Is 'ok zoo koud in huus en honger
hebben wie k."
Heereminse roept Griet, hebben ieluu honger
en hier leit 'et geld bic hoopen ien't kammenetl"
en dan op meewarigen toon tot Wouter: Goa
noar bed, boas, ik zei wel veur alles zurgen."
Wouter staat op eu wordt, knikkebeenend door
Griet naar een ncvcnvertrek gebracht.
Als hij te bed en warm onder de dekens ligt,
roept Wouter: Griet!"
Wil blief, boas r"
Doe wat <5e wilt, Griet, verstoai ie, moar 'k
bin veur niemand te spreken!"
//Goed, boas!" zegt Griet. Zij weent, lacht en
snikt tegelijk en omhelst kleine Teunis als ecu
vredergevondcn schat.
Dan loopt ze haastig naar den stal eu be
veelt fluisterend: Hend, Hend ! ienspanncu ! de
zwarte! gauw! Loos-jees hoalen, gauw, vort wat!"
Hend zet groote oogen op: Loosjees hoalen r
//Joa, joa, veuruut moar!'' Meteen grijpt ze
een halster, werpt dien Hend toe en herhaalt :
//gauw, of ie kriegt 'et met den boas te k\voad!"
Eenige oogeiiblikken daarna zitten Griet eu Teu
nis in het tcntwagentjc en vort gèet 'et liet
dorp uut, den dick op, woar de woagen stilhoudt
veur 'en armzoalig huusken, woar 'n
dokterskuutsken steet te wachten.
Griet eu Teunis gain naar binnen, maar komen
TOONLLraMVZiEK
Aanteekeningen Tooneel.
Of this thing, however, be certain : wouldst
thou plant for Eternity, then plant into
the deep infinite faculties of man,
hisFaatasy and Heart.
CABLYLE.
Als gij, zoo werd mij eens door een ernstig
man gevraagd, als gij den dood voelt naderen
en uw leven langzaam wegebben, wat zoudt ge dan
nog nmaal met zachte stem u willen laten voor
lezen door wie de wacht houdt aan uw sterfbed? ...
De vraag is ongemeen en het zou kunnen zijn
dat zij iemand een oogenblik vasthield met een
gevoel, alsof te midden van het rumoer eener
vreemde stad plotseling een welbekende
vriendenhand op zijn schouder werd gelegd.
Wanneer mij met volkomen zekerheid werd
aangezegd, dat ik nog slechts weinige weken te
leven had, dan zou ik hetzij zonder opwin
ding -of gezochtheid, zonder zwaai of zwier ge
zegd misschien niet in de eerste, maar zeker
niet in de laatste plaats, nog eenmaal Maeterlinck
en Ibsen van L'Oeuvre willen zien en hooren.
Bij voorstellingen, als wij in de afgeloopen
week hebben bijgewoond, behoorden dan ook
alleen lieden van goeden wille te worden toe
gelaten. Men bleef dan tevens verschoond van
de zoutelooze scherts, waarmee de botheid bij
zulke gelegenheden zich van haar
onbevattelijkheid poogt te wreken on waaruit opnieuw de
wijsheid der Voorzienigheid blijkt die boertig op
ploertig rijmen deed.
Daar zitten wij in den onaanzienlijken schouw
burg te luisteren naar Rosmer en liebecca....
O, ik weet, ik weet, onze verbeelding is
onverzadelijk en bevredigd zijn wij nooit. Altijd en
altijd zouden wij de tonen nog voller, het gevoel
nog inniger, de samenvloeiing van tijd en eeuwig
heid neg volkomener wenschen. Maar toch, wat
daar z\j het ook in zwakheid geschiedde,
was een waardige uiting van den eeredienst van
het gemoedsleven. Geen geloovig priester vervult
zijn plicht met ferventer innigheid dan Lugn
Poëen Bady de droomen verzinnelijken van hun
geliefde dichters. Wordt niet waar zij over het
tooneel gaan, een weldadig gevoel van gemeen
schap strooinende door de ruimte ? Is het niet
zelfs of de gebrekkige omgeving de wijding der
plechtigheid verhoogt en de illusie schept dat
men een konventikel van een vervolgde gemeente
bywoont?
De herinnering aan deze avonden roept als
van zelf gevoelens van deze orde wakker. «Nous
l'avons jouécomme une prière", zei de jeugdige
actrice, die de rol van Rebecca West vervuld
had, van de eerste voorstelling te Parijs. Vroom
spel zou ik dan ook willen noemen wat deze
zeer ernstige beweging boven velerlei onderscheidt
en verheft. Geen ander woord voor die volkomen
afwezigheid van al wat naar cabotinage zweemt,
naar ziellooze procédés, geen beter woord voor
die algeheele onderwerping aan de dichterlijke
verbeelding.
Hierin vooral ligt, dunkt mij, de hooge
beteekenis van het optreden van Lugné-Poëen de
zijnen. Zal het tooneel iets beteekenen, dan moet
allereerst met den waan gebroken worden, die
de tooneelspeelknnst tot iets onafhankelijks en
op zich-zelfstaands gestempeld en in het
virtuozendom zijn verderfelijkste incarnatie heeft ge
vierd. Juist omdat zij vóór alles passief hebben
willen wezen, zijn zij meer actief dan menig eer
zuchtige ooit van zich zelf heeft durven droomen
HfniiiiiiuiuiiiiiiilHiiiiiiiuiitfiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiHiiiiiiiiiiiiiiiliiniiliiiliu
na korten tijd terug. In een dikken paardedeken
gehuld, wordt Arie's weduwe iu het dokterskoetsje
getild ; klein Anueke, Griet en Teunis zitten dicht
bijeen in het teutwagentje er, voort snellen de
voertuigen over de droge sneeuw terug naar het
Liendenarf.
Doe wat óewilt!" Van die volmacht zal Griet
een goed gebruik maken. Dat zal ze en doar mag
de goeie God dan zien zegen op geven. Dat zal
ie 'ok wel, meent Griet, al schroeft dat //veur
niemand te spreken!" haar bijkans van angst de
keel toe.
Ze weet intussclien heel wel wat zo zal doen.
//Thuus zal ze de rtensoep opwerrnen. 'En bord
werme soep zal de arme mins en de schoapen goed
doen. Eu het koamertje, half boven den koestal
is werm, lekker werm. Doar zullen ze alle drie
sloapen en dan, nou dan zei die crme ziel wel
op 'er verhoal kommen en de boas. ... de boas
zal er niks van heuren."
Zoo denkt Griet terwijl de wagen over de hobbe
lige keien der dorpstraat naar Wouter's woning rolt.
Als Griet thuis is laat ze de daad op de ge
dachte volgen. Met van vreugd stralende oogen
staat ?.c bij de tafel en ziet hoc allen met graagte
eten, brengt daarna het nachtverblijf iu orde en
verneemt, intussclien van den dokter dat de baas
zich tamelijk wel gevoelt en alleen wat rust
uoodig heeft.
Na alles beredderd te hebben zet ze koffie en
brengt den ouden Wouter een koinmetje en een
boterham aan lied.
Klokkeslag half tien zoekt ook (Jriet, haar ka
mertje op en dan wordt alles stil eu rustig in huis.
Wouter slaapt niet, maar ligt, met op;>n oogen op
zijn legerstee. Hij weet het niet zeker, maar gevoelt,
dat Arie's weduwe eu zijn kleinkinderen zicii ouder
zijn dak bevinden. Dus ook die kleine d reunies
met zijne wonderlijke oog-en. //Watte oogen ! Ie
ziet ze nog altied en euveral, /e zweven veur 'et
roani, icn de koamer, zitten oau de kachel, op'et
kammenet, iu den si oei woar zien goed netjes ge
vouwen neerleit. ILarrcjemiig! doar kommen ze
ien zien bed. Ze grienen, -/.c snurken, 'K bedreigen
l hum. Wel venlcid, \vatte oogen! Je wil ze niet
l meer zien. inkeereu /.al ie zich met zien foacic
noar den muur. Krek zoo. Vort zin ze, heeleinoal
vort. Nee toch niet, doar zitten ze vcrcclilig op
den muur. Uut de beddekwust kommen ze ok
en aan deze jonge mannen en vrouwen is opnieuw
bewaarheid, dat groote gevoelens en groote harts
tochten gehoorzaam te ondergaan voor den
tooneelspeler nog altijd de bron van de beste en
reinste bezieling is.
Er is in mijn waardeering van deze dingen
geen plaats voor de practische bedenking, dat het
tooneel van Maeterlinck en Ibsen kwalijk leven
kan ; het »sind für den Pöbel nicht da",
geldt nu eenmaal van zoo veel en velerlei. Maar
wel mogen wij hopen, dat nog nooit iemand
vruchteloos aan de wereld van zijn tijd een hoog
ideaal gewezen heeft, al was het alleen dat daar
door de afkeer van de middelmatigheid versterkt
en een elk aan strenge eischen herinnerd wordt.
En bovendien, dit rijk ontwikkelde kunstleven,
waarvan wij hier enkele uitingen hebben bijge
woond, staat geenszins op zichzelf, is geen los
geval, maar een faze in de ideëele ontwikkeling
van onzen tijd.
Indien de beschavingsgeschiedenis van den dag
ons iets te zeggen heeft, dan zal het wel dit zyn,
dat, de rationalisten van allerlei slag, van de be
spiegeling en van de daad, hoe langer hoe meer
in het ongelijk worden gesteld. Al de verbazende
en verrassende ontdekkingen van de natuurwe
tenschappen, waarvan menig practicus gehoopt
had, dat zij de nevelen van het geheimzinnige
voor goed verdrijven zouden, hebben juist meer
dan iets anders het besef van het mysterie in
onze harten versterkt en naarmate ons
onafwijsbaarder werd aangetoond, dat wij niets dan tij
delijke atomen zijn in den warrel der wereldma
chine, hebben wij beslister postgevat bij die ge
heimenissen van lieven en haten, van verlangen
en vreezen, van leven en van sterven, wier voor
gevoel de grondwet van ons bewustzijn is.
Uit de groote gemeente van dezen tijd rijst,
nu in alleenzang dan in koor, een lied van heim
wee en piëteit omhoog, dat welluidend getuigenis
aflegt van een vast geloof in de harmonie van
al wat in dit leven schijnbaar onverzoends en
tegenstrijdigs zijn mag, schoon waarneming noch
bewijs ons ooit die verzekerheid geven zal. Moest
dit dus de avondzang zijn der eeuw . . . Wel is
hij onberekenbaar, 's werelds gevoels- en
gedachtenloop! Voorbij zijn de dagen dat de dichters
een hemel bestormden dien zij ledig wisten;
voorbij ook de tijd dat men met onbodwongen
ongeduld het laatste woord van het wereldraadsel
wachtende was. Geen storm en geen drang meer,
de jaren zijn gekomen van een weemoedige, maar
tevens vredige resignatie. En te dien dage,
zoo zal men eenmaal van onzen tijd zeggen,
geschiedde het, dat er een groote berusting over
de menschen kwarn, een getroost aanvaarden van
wat voor verstand en zinnen ontoegankelijk is
en blijven zal.
Als de oude koning Arkel, die geslachten heeft
zien komen en gaan en onder alles wél geleefd
heeft, een meer dan aandoenlijk misverstand ziet
binnensluipen in het hart van zyn zoon, dan
roept hij uit: »Si j'étais Dieu, j'aurais pitiédu
coeur des- hommes!" Hoort men in dit woord van
een grcoimachtig mededoogen niet al de tranen
ruischen van eeuwen her? Vreest men niet deze
teederheid bij de minste aanraking te zien breken ?
Voelt men zich daarbij niet opgenomen in ideale
sferen, waar zangen en melodieën weerklinken,
echoos van de onhoorbare alleenspraken der
menschenziel? Deze dingen spreken van een onver
gankelijke realiteit, waarin de scheppingen van
Maeterlinck en Ibsen beiden geworteld zijn. Op
den bodem van het leven zelf als Mélisandes
trouwring in de bron ligt het onderpand en
de gewisheid van de verwantschap aan een wer
kelijkheid van hooger orde, van waar ons denken
en voelen uitgaat en werwaarts ons bewegen en
spreken terugvoert.
miiiiniiliiiiiiiiii HIIIIIIIIII HHiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiMi MIIIIIIHU
al kieken; ze moaken hum zoo benauwd en rillerig
over de léjen. Ie kan perjen hoast gien oasem
hoalen zoo'u beklemmerigheid vuult ie iu de borst.
D'r uut, d'r uut. 'et bed uut! Licht moet er ien
de koamer wezen, licht! want die noare oogen
wil ie niet moer zien."
Op de tafel staat een kaars. Hij steekt ze aan,
maar 't is zoo koud, zoo rillig koud in de kamer.
//Ie zei 'en ander plekske opzuuken. ien den stal
of boven den stal. Moar niet hier, niet bie die
oageu."
Bijna onhoorbaar opent Wouter de deur die naar
de keuken leidt en blijft dan even staan, luiste
rend of Griet ook wakker is en hern hoort. Maar
geen geluid laat zich vernemen.
Nu komt hij behoedzaam de keuken in, dan in
den stal, klimt de ladder op en staat nu iu het
kleine vertrek, waar zijn schoondochter en klein
kinderen een weldadigcu slaap genieten.
De oude Staal houdt de kaars boven de leger
stede. Onbewegelijk, roerloos staat hij daar als een
steeuen beeld. Maar op zijn gelaat vertoont zich
geen trek van verrassing.
Ziet hij wat hij gehoopt had te vinden ? Hij weet
het niet maar .... langzaam buigt, hij zich voor
over, drukt een kus op het voorhoofd der slapende
kinderen, legt zijn hand voorzichtig op die van
zijn schoondochter en dan verlaat hij voorzichtig
als ecu dief in den nacht het vertrek, om zijn eigen
slaapplaats weer op te zoeken.
Daar ligt hij weldra weer in 't duister, en tuurt
naar het raam. Gelukkig dat die oo'jjcu weg zijn.
En toch, toch ziet hij daar iets. ,,O|) liet glas kom
men glieusterende Muumkes. 't, \ nest, 't vriest
hard. Ze bewegen zich die blunmkes. Ze worden
grootcr cu groot.er. Nou ziu 'et palmen, lange
palmen. Zo glanzen en glienstcreu, prachtig
gliensteivu ze in het starkcr wordende moaiilicht, dat
op hot roam schicut. Ze liekeu wel van j-:weel,
of van kristal of van zuiver. Kiek ze vniuven
hum toe die palmen, krek as ze 'et kicndekc Jezus
op de kcukeprint doen. Eu Engelen, joa die ziet
ie nou k, twee engelen iti witte klecdoauic. 't Is
of ze geliekeu op zien lieve vrouw en zien besten
Uarie.
l! mi, bom, twaalf slaat de dorpsklok, bom, bom !
't Is Kerstmis !
Bom, bom! vrede op aarde, bom, bom ! Vrede
op aarde !"