De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 24 december pagina 3

24 december 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Na 861 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Wil iemand dit mystiek noemen, het woord zal mij om het even zijn. Wat doet de naam van richting of school hier ter zake; wie komt er met een lamp aandragen in den helderen zonne schijn ! Waar deze zieners onze hand grijpen, is het ons te moede als wandelen wjj in het licht. WJJ zien het leven en het gaat aan ons als een schaduwspel voorbij, z\j daarentegen zien het leven van het leven, dat het inwendig verband en dasrom de onuitsprekelijke schoonheid is van al dit dry'ven en gedreven worden. De hoogste kunst moet tevens de hoogste goedheid zijn; zoo is het by hen die bg elk heil en iedere ramp in het eigen oogenblik weten en voelen de vreugde en het leed, waarmee de menschen zullen worden aan gedaan. De levensstroomen, door onverstand en misverstand gescheiden, worden hereenigd en vloeien weer samen en gezegend de dichters, in wier woord men nu en dan als van verre den golfslag hoort die deze wateren zeewaarts stuwt. »I1 fait clair, il fait clair" fluistert Yniold. Vrienden, het wordt licht C. F. VAN DEK HOEST. lllllllitlllllliiiiiüiiiiiitiiniiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiHiitiiniNinitllnHiiiiiil Muziek in de hoofdstad. Nu en dan hoort men nog wel eens verwonde ring uitspreken, dat Bach in de Hohe Messe den tekst bewerkt heeft volgens de Katholieke gebrui ken, (hoewel dit werk grootere uitbreidingen heeft gekregen en daardoor voor het gebruik bij den kerkdienst minder geschikt wordt). Het is echter uit verschillende oorkonden bekend, dat de eeredienst in de Protestantsche kerken te Leipzig die dagen nader tot den dienst van de Katholieke kerken stond, dan in andere plaatsen het geval was. Kyrie, Gloria en Credo werden (hoewel verkort,) onder den dienst gezongen. Het Sanctm kwam alleen op hoo»e feestdagen voor en wat het Agnus Dei betreft, hierover is mrn het niet eens, of dit al of niet geregeld werd gebruikt. De Protestantsche Ker/c-Cantaten hebben echter, wat, de gefigureerde behandeling van verschillende nummers van de Mis betreft, een beperkenden invloed uitgeoefend. Zelfs de korte Mis, uit Kyrie en Gloria bestaande, werd slechts verkort uitgevoerd. Ook na de periode, dat Bach te Leipzig cantor was, vindt men in de jaarboeken van de Nicolai- en Thomas-kerk te Leipzig in het kerkjaar 1779?1780 de uitvoeringen aang'eteekend Tan het geheele Gloria uit een mis van Gassmann, en op andere feestdagen van het Sanc.tus, Benedictus en Aarnes Dei uit eene Mis van Haydn en een Gloria van Graun. Deze inleiding is neergeschreven naar aanleiding van de uitvoering van de H-Moll Messe van Bach door de Zangvereeniging van de Martschappij t. b. d. Toonkunst. Voor twee jaar is dit werk ook in het laatst van December ten gehoore gebracht. Wie het Weekblad van Januari 92 (eerste num mer) nog bezit, zal daarin eene uitvoerige be schouwing over dit werk vinden. Ik wil liefst niet in herhalingen vervallen en das bespreek ik alleen de uitvoering; hoe verleidelijk het ook is over Bach en zijn meesterwerken nog iets in het midden te brengen. Het koor toonde met zeer veel inspanning gostudeerd te hebben, er was in de uitvoering meer rust en zekerheid dan een vorige maal; ook wer den de technische moeilijkheden dikwijls beter overwonnen dan toen. Ook thans zouden er nog wel meerdere weinig geslaagde gedeelten te vermel den zijn, doch ik moet er nog eens nadruk op leggen, dat aan het koor zulke ontzettend zware eischen gesteld worden, dat men met groote ach ting van de wijze waarop het koor zong, moet spreken. De solisten verhoogden echter weinig dien in druk. Mevr. Uzielli (verreweg de beste kracht van de drie) had in hare duetten te worstelen met de onzekerheid van mevr. Fleisch (alt) in het eerste duet, en het te hoog zingen van den heer Litzinger iu een ander duet. Mevr. Fleisch toonde ook in hare aria's, dat men verkeerd deed deze dame zulke partijen op te dragen. Welk eene slechte rhythmiek en welk eene angstige onzeker heid in de voordracht. Als de heer Litzinger niet zoo gereserveerd zong, zoude zijne fraaie en correcte voordracht meer ge apprecieerd worden, doch wat heeft hij er veel slag van, zijne hoorders te vervelen. De heer Röntgen verdient groote waardeering voor de wijze waarop hij blijkbaar gestudeerd heeft met het koor en waarop hij thans dit werk leidde. Dat jk minder indruk van de Mis ontving dan een vorig maal, schrijf ik aan mijn plaats toe, die zeer ongunstig was. Ik kan dus thans niet van een muzikale» indruk spreken. Den volgenden avond had Mevr. Uzielli eene betere gelegenheid zich te doen kennen, toen zij optrad zonder belemmering van secondeerende solisten, nl. op het derde Beethoven-concert van den heer Kes, waar zij de Clarchen-liederen uit Egmont en de scène en aria: Ah.' Perfdo.' voordroeg. Hier was deze zangeres dan ook meer in haar eigenlijk element, vooral wat de aria betreft. Zoo wel in de eerste scène met de afwisselende stem ming als in de aria wist zij aan alles eene schoone uitdrukking te geven. Bleek in het eerste lied van Clarchen, dat dn zoo moeielijke gedeelten in het hooge register aan Mevr. Uzielüinspanning kostten, ook in de aria. kwam het mij voor, dat het orgaan sporen van ver moeidheid tooude. Dit neemt echter niet weg dat zij veel glans aan deze uitvoering verleende. Het orkest gaf de _EV«»«/-fragmentén eveneens op sehoone wijze weder. De Ouverture maakte den besten indruk, want de overige fragmenten doen zich op deze'wijze, achter elkaar gespeeld, niet op zijn gunstigst voor. Men voelt dat men het drama er niet bij missen kan. In mijne nabijheid hoorde ik nog de opmerking maken, dat Cldrchen's Tod wat heel vroolijk en de Sieaes-Symphonie wat heel treurig klonk, doch toen de werkelijke Sieges-Symphonie nog achteraan kwam, zal men wel begrepen hebben, dat het niet Clarchen's Tod doch de Marsch geweest is, die niet afzonder lijk pp het programma vermeld stond. De Se Symfhonie (Eroica) kon ik niet meer hooren. Hoewel mij dit zeer speet, mocht ik mij troosten met Beethoven's oordeel, dat het niet wenschelijk is, deze Symphonie aan het einde van een concert uit te voeren. (Zie de oude uitgave van de orkest partituur bij Simrock). Thans kom ik tot de Ie opvoering hier te stede, van de Opera: Samson et Dalila van Saint-Saëns door het Fransche Opera-gezelschap. Het is wellicht ook aan het feit toe te schrijven dat in deze geschiedenis tegenover de huichelachtige liefde van Dalila geen andere vrouwenfiguur staat, die oprecht bemint, dat deze stof niet vroeger is geko zen voor eene Opera, doch tevens is het, natuurlijk dat het verslaan van de Filistijnen met een ezels kinnebak en het baarafsnijden van Simson door Dalila op het tooueel minder effect sorteeren zal, dan toen wij in onze jeugd dit verhaal lazen en Simsoas kracht bewonderden en Dalila iu ons hart verfoeiden. De dichter Ferdinand Lemaire laat dan ook beide episoden achter het tooueel voorvallen; hij heeft deze geschiedenis op zeer passende wijze gedrama tiseerd. Vooral de tweede acte, die slechts de scène van Dalila met den priester van Dayo en de groote liefdescène van haar met Samsom bevar, maakt zoowel door den inhoud, als door de muziek indruk. Dan komen de oogenblikken, dat men voelt dat Saint-Saéns' ins-piratie gelijken tred houdt met zijue groote gaven en enorme kennis. Want het blijkt ook hier weer uit tal van blad zijden, dat wat handigheid van bewerking, wat coiitrapuntische kennis, wat ervaring en instrumen tatie betreft, deze Fransche meester een buitenge woon standpunt inneemt; doch ook blijkt dikwijls dat al die hulpmiddelen wel eens dienst moeten doen waar de vmdiug of inspiratie te kort schiet. De componist heeft hier echter ook niet overal den test in zijn voordeel. De eerste scètie Gebed van de Hebreërs die moedeloos klagen over de verdrukking en de opwekking van Samson om moed te houden, zijn uit een sceuisch oogpunt bepaald te lang, doch hier toont zich de meester SaintSaëns in alle kracht en geeft er een staaltje van zijne begaafdheid in het schrijven in den polyphonen stijl die bewondering moet wekken. Toch zal deze muziek i'i de concertzaal, door een in alle op zichten goed koor uitgevoerd, veel beter tot haar recht komen. Ik moet er echter bijvoegen dat de koren zeer zeker werden gezongen en de bassen soms fraai van klank waren. Iu de eerste acte is een zeer schoon ensemble (wanneer Sanfson strijdt tegen de bekoring die Dalila op hem uitoefent: O Dieu, qui vois mafaiblessej. Zooals ik zeide staat de tweede acte m. i. het hoogste en geeft de derde acte eigenlijk meer te zien dan te hooreu. Toch moet ik de karakte ristieke balletmuziek in bet vierde tableau uitzonde ren. Die muziek gaf aan het ballet, zonder dat zij zicli opvallend op den voorgrond dringt, een zeer eigenaardige kleur. De heer Mertens dirigeerde dit werk, en behalve de uitstekende bezetting van sommige partijen mag men hem danken voor een geheel, dat in zeer veel opzichten bevredigend was, want de instudeering vooral van het koor moet groote inspanning gekost hebbeu. In de Fuza in de eerste acte was (hoe wel niet, altijd schoon van klank) zeer groote dui delijkheid verkregen. Mevr. Andral (üalila) en den heer Van Loo (Samson) hebben een groot aandeel in het wel slagen. Mevr. Andral heeft weer getoond hoeveel genot zij als zangeres kan verschaffen. Zulk eene alt zangeres is deze opera nog niet rijk geweest. In haar spel en dat vau den heer Van Loo had ik nu en dan meer karakter gewenseht. De heer Van Loo was uitstekend bij stem, en ook de heer Barthini (Priester) was in zijne partij zeer op zijn plaats. Ook de kleinere partijen waren bij de heeren Montfort en Getty in goede handen, zoodat de Fraasche Opera ditmaal weer getoond heeft, dat zij een geheel vormt dat goed bij elkander past. Deze voorstelling was een flink en zeer verdiend succes voor den heer Mertens en zijn gezelschap. Eene herhaling vau dit werk zal zeker genoegen doen. Nu rest mij nog een concert van de drie zan geressen: de dames: De Jong, Oorver en Snijders met medewerking van mej. Baginsky violiste uit Berlijn. ZooaJs men weet heeft de pers er reeds voor gezorgd dat men van deze Nederlandsche zange ressen op de hoogte kwam, vóór zij alhier optra den ; ook zijn al berichten uit andere plaatsen voor haar optreden gepubliceerd. Een verslaggever moet al een hart van steen hebben wanneer hij niet bekoord is door den aan blik van drie neen van vier jonge dames die bij hare muzikale gaven zoovele uiterlijke voor deden toonen te bezitten, doch een verslaggever weet ook die stemmen tot zwijgen te brengen als het moet, en alleen zijn ooren en niet zijn oogeu te laten genieten. Ik spreek dus alleen over hetgeen ik gehoord heb en vermeld dat Mej. de Jong" m. i. bovenaan staat. Zij heeft in korten tijd geleerd haar leven dig temperament meer te beheerschen; bovendien heeft de stem aan volheid van klank en de voor dracht aan gloed gewonnen. Ook de dames Oorver eu Snijders zijn zeer be gaafd en toonden dat zij schoone stemmen bezitten en zoowel muzikaal als technisch reeds goed ontwik keld zijn. Wat de stemontwikkeling betreft zijn echter in beider stemmen nog enkele leemten, waarop zij de aandacht gevestigd moeten houden! in de terzetten, (met en zonder begeleiding) wa ren de drie dames zeer gelukkig. De violiste gaf een zeer verdienstelijke vertol king van de Ballade en Polonaise vau Vieuxtemps en eene zeer ^«verdienstelijke van de G mol Sonate van Tartini. Over eene voordracht van den heer Sonuavillo, Leeraar en Muziekdirecteur aan het Gymnasium te Katwijk a/Rijn, over een door hem 'uitgevonden systeem om noten-sleutels en klavier-toetsen aan genamer en practischer te leereu, kan ik niet met een paar woorden volstaan. Hierover volgt dus later een afzonderlijk artikel. VAX MlLLIGEN. De Nederlandsche Kunstcompagnie, gevestigd te Amsterdam, van welke reeds verschillende tournees zijn uitgegaan, deelt ons mede, dat zij gedurende de maand Januari 1894 onder leiding en met medewerking van den heer L. B. J. Moor zal doen opvoeren het tooneelspel van Emile Augier: Oabrieüe, en wel door de dames mevr. Moor?Schepers, mej. Josephine Spoor en de heeren L. B. J. Moor, C. H. Groote Woortmann en A. G. Kremer. Als directeur der Nederl. Kunstcompagnie treedt voor deze tournee op de heer J. de Grooth, gerant »0deon", Amsterdam. Siegfried Wagner heeft te Leipzig in de Liszt Verein gedebuteerd als dirigent De zoon van den meester te Bayreuth had tot nog toe niet veel blijken van bijzondere muzikalen aanleg ge geven. Hij was eerst architect, en heeft eerst sinds kort passer en teekenpen met den dirigeer stok verruild. Zyn debuut was een succes; hij dirigeerde meest werken van Wagner en Liszt, met veel zekerheid en vaardigheid en volgens de traditie der familie. Op de vergadering van stemhebbende gewone leden der Maatschappy »Arti et Amicitiae" zijn als bestuurderen voor 1894 herkozen de H.H. C. L. Dake, voorzitter; A. C. Bleijs, 2de voor zitter; H. W. Jansen, penningmeester; Gerard Muller, secretaris; Ferd. G. W. Oldewelt, 2de secretaris. In de kunstzaal van den heer C. M. van Gogh, Keizersgracht 453, is geëxposeerd een collectie schilderijen, etsen, etc. van Ph. Zilcken. BÜde firma E. J. van Wisselingh & Co., is geëxposeerd een schilderij van J. B. Jong kind, Maneschijn. NilitimiiititiiiHilfiiimiHfiiiiiniiimiiitiiiiiiiiillilluiHllllliiinilliiiiilllttll LTTEI^tN Een Pleidooi voor de Moedertaal. Als we spreken van leoende taal, dan erkennen we stilzwijgend, dat er ook een doode taal is; en welke is dat ? Al wat in een taal afgesleten, in onbruik geraakt is, is dood; alleen wat van die taal door het volk gebruikt en verstaan wordt, ook wat onder den invloed der sprekers wijziging in vorm en beteekenis kan ondergaan, dat leeft. Zijn er nu gronden voor de bewering, dat onze schrijftaal eigenlijk niet veel meer dan een doode taal is ? Dat zullen velen ontkennen, want het is moeilijk zich los te maken van een valsche voor stelling, waarmede iemand van zijne eerste school jaren af vertrouwd is geraakt. We hebben leeren lezen uit boekjes, die in de schrijftaal geschreven waren; bij onze eerste steloefeningen hebben wc, dikwijls onbewust, getracht zinnen te vormen naar het model van die in onze leesboeken, en als we bij ongeluk een woord uit de huiskamer, dat we door iedereen hoorden gebruiken, in ons werk hadden toegepast, dan zagen we het schrappen met de op merking: //dat is spreektaal, dat wordt niet geschre ven." Zoo hebben we geleerd, ons de schrijftaal eigen te maken, en door de langdurige oefening is dat zoo goed gelukt, dat het nu moeite kost, ons schriftelijk in de spreektaal uit te drukken ; wie zich verbeeldt in een vertrouwelijken brief heel natuurlijk te zijn, moet maar eens opletten of hem niet soms woorden ontsnappen, die hij in 't spreken nooit gebruikt, al is het maar bijv. een deftig bijwoord of voegwoord. We schrijven dus een taal, die ons overgeleverd is door menschen, die zelf ook op gelijke wijze zich op het instru ment schrijftaal geoefend hadden, en wij op onze beurt laten weer jongeren zich er op oefenen. Het kan dus wel niet anders, of die overgeleverde schrijftaal moet langzamerhand heel wat doode bestanddeelen gaan bevatten, want de levende taal gaat haar eigen weg, zij groeit, en groeien is stof wisseling, het wegsterven van het verouderde en verbruikte, het opnemen van het nieuwe en ver sterkende. Maar dan moet immers de schrijftaal eindigen met geheel eu al een doode taal te wor den ; want ze wijzigt zich wel, maar uiterst lang zaam. Dat laatste wordt ook door de vurigste schrijftaalbewonderaars toegegeven. Eu op die wijziging heeft de //spraakmakende gemeente", waarop ook die bewonderaars zich naar Vondels voorbeeld graag beroepen, heel weinig invloed; zij kon dien invloed moeielijk anders verkrijgen dan door tusschenkomst van de schrijvers, de artisten die bij haar in de leer gaan: de regeneratie vau de schrijftaal gaat uit van het geschreven woord. En naarmate nu de taaiwetboek n dikker worden en er een uitgebreider taalkundige jurisprudentie ontstaat, zal die regeneratie eene levensvoor waarde meer tegenstand ondervinden: een feit, waarover bovengenoemde bewonderaars al voor jaren gejuicht hebben. De taal zit het beeld is niet oorspronkelijk als de voet eener Chiueesche jonge vrouw, iu een ijveren schoen, die den groei belemmert. En wij allen helpen dagelijks aan het bevestigen, aan het herstellen, zoo niet aan het nauwer maken van dien schoen. Als we inzien, dat we tegen de natuur handelen, dat we ver knoeien in plaats van te verbeteren, dat we op ecu verkeerden weg zijn, dan is er al veel gewonnen. Dan zijn we er nog wel niet, er moet nog heel wat gedaan worden. Maar wie 't ernstig meent, laat zich daardoor niet af schrikken, en ieder kan zicli den arbeid verlich ten door het oor open te houden voor de gedachtenwisseliug en de critiek vau belangstellenden. Wie zich onder die belangstellenden rekent en heeft niet iedereen belang bij zij ne moedertaal ? die mag niet verzuimen het Pleidooi voor de moedertaal door J. H. v. d. Bosch ') te lezen. Het geeft een inzicht in de nieuwe beweging, waarvan de vereenvoudiging der spelling maar een klein, ofschoon belangrijk onderdeel is, en die eene an dere richting bij het onderwijs in de moedertaal beoogt. De overtuigde toon van het pleidooi kan wel niet anders dan op velen overtuigend werken. En voelt zich iemand tot tegen-argutnentceren geprik keld, hij behoeft niet te zwijgen; de strijd belet het indommelen en wekt de slapenden. Het schaadt de groote zaak ook in 't geheel niet, al is iemand het op sommige punten met pleiter niet eens, al wil men, om iets te noemen, niet meegaan met wat op bladzijde 50 staat, in de derde noot Maar die noten mogen niet overgeslagen worden, zoosls velen ,-ewoon zijn; aan den voet der bladzijden staat veel, dat overdenking waard is ; daar worden ook bewijsplaatsen opgegeven en literatuur over het onderwerp; en meer dan eens schuilt daar een gewichtig argument. Daar zijn menschen, die hun. aandacht aan een beweging wijden, allén om de //klinkende" namen, die er bij genoemd worden ; de lezer zal zien dat de heer v. d. B., als pleiter voor eene beweging zich op zulke namen beroepen mag. Het groote publiek, dat zijn spelling, zijn grammatica, zijn doode taal eenmaal onder den duim heeft, pleegt het //gehaspel" over zulke dingen verder aan de vakmannen over te laten: daarom is een aankon diging vau dit boek in het Weekblad op haar plaats. Want ook het groote publiek moet in de zaak gemoeid; de spraakmakende gemeente moet voor haar rechten opkomen Komt de drang ook van dien kant, te eerder en te vrijer zal zich het taalonderwijs in andere richting kunnen gaan be wegen,. J. L. C. A. MEIJER. ') Groningen. Noordhoff. f 0.60. liiiiniiHiiiiiiiiuiniiimiiiiiiiHiiiiHiiinniimiiiiniimiiiimiimiiHiiiiiiiiiMI Reisindrukkcn. II. Athene, 13 Dec. 1893 Wat zal ik u thans het eerst schrijven naonze aankomst te Athene ? Onze indrukken waren zoo veelzijdig, en voor een deel zoo ge weldig, dat het moeilijk valt ze in een kort beeld te vereenigen. Moet ik u schrijven over de diep blauwe Helleensche zee, die bij zonsopgang en zonsondergang zoo dikwijls van kleuren ver wisselt ; over de heerlijke bergen langs de golf van Corinthe, zoo scherp geteekend tegen de blauwe lucht; over die lucht zelf met hare zachte en fijne kleuren, met hare lichteffecten, die als een eeuwige glimlach schijnen, waarmede de hemel telkens op nieuw den klassieken bodem van Hellas begroet ? Moet ik uitweiden over het karakter der hedendaagsche Grieken, het volk in de zeeplaatsen lastig en vaak onbeschaamd, de boeren weinig ontwikkeld maar goedig en herbergzaam, de inwoners der groote steden nijver en voor alle ontwikkeling vatbaar, maar tegelij kertijd weinig geneigd tot orde en regelmaat ? Van dat alles krijgt men hier een gemengden indruk, maar de heerlijkheid der natuur en de vele oude herinneringen, die bij eiken tred als het ware voor de oogen verrijzen, doen het onaangename en het aangename ineensmelten tot n gevoel van welwillendheid voor de natie, en van liefde voor den grond, waarop zoovele hel dendaden zijn uitgestreden, waarop zoovele groote mannen hebben geleefd, zoovele groote geesten tot heil der menschheid hebben gearbeid. Van Brindisi bracht een stoomboot der Oostenrijksche Lloyd, van alle gemakken voorzien, ons in 12 uren naar Corfu. De boot ankerde eenige uren in de haven, maar er was (helaas) geen gelegenheid om aan land te gaan, en onder anderen de tooverschoone villa der keizerin Elisabeth van Oostenrijk te gaan bewonderen. Het gezicht op de citadel der stad Corfu (in het Grieksch Kerkyra) is onbeschrijfelijk; aan den over kant ziet men eerst de lichtgekleurde bergen van Epirus, die zacht in het Albanisch gebergte over gaan, en vlak tegenover u ziet gij de schilderachtig gelegen stad met hare witte en bruine huisjes, en de glooiende heuvelen van het eiland. Een groot Engelsen oorlogschip ankerde dicht bij ons; toch zijn de inwoners blijde dat zij, in het jaar 1863, als mijn geheugen mij niet bedriegt, na herhaalde verzoeken hunne onafhankelijkheid van het trotsche Britsche rijk hebben verkregen. Te Corfu kwam ook de Oostenrijksche Consul Haupt (een oud schoolmakker, dien ik alzoo na 20 jaren terugzag) aan boord, en samen maakten wij nu de heerlijke vaart naar Patras. Des middags om 3 uur ongeveer van het eiland vertrokken, landden wij 's morgens vroeg daaropvolgende, nog vóór het opgaan van de zon, in de golf van Patras, die den ingang vormt tot den Corinthischen zee ? boezem. Het weder was ook hier onderweg (midden in den winter, lezer) zoo schoon, dat wij bijna tot middernacht boven op het dek kónOen zitten; de heldere sterrenhemel was een tapijt, waarop duizenden edele steenen fonkelen, boven ons uitgespreid, en lachend en pratend brachten wij het verder gedeelte van den dag door. De boot passeert in het donker Ithaka, zoodat wij slechts slapende een groet aan Odysseus konden brengen, en des morgens vroeg wekte ons de »stewart" van ons schip, met de mededeeling dat wij te Patras waren aangekomen. Wij roeiden aan land, en hadden geene moeite met onze bagage, omdat ik het genoegen heb te reizen met den nieuwbenoemden consul van Grie kenland te Amsterdam, den heer R. Lehmann. Anders hadden de Helleensche «douanen" wel eens lastig kunnen zijn, al waren wij geen smok kelaars; de weinige Hollandsche sigaren, die wij als een aangename herinnering aan het dierbare vaderland meegenomen hebben, zijn overal vrij. Maar dit zijn slechts kleinigheden. Het station te Patras is buitengewoon druk. Patras is een handels- en transito-plaats van den eersten rang, doch (het dient ronduit gezegd) er heerschte hier weer een echt-Grieksche wanorde, of zachter uitgedrukt een afwezigheid van de ten onzent heerschende kalme en regelmatige wyje van doen, die voorzeker voor een groot deel aan de Helleensche levendigheid moet worden toe geschreven. Met veel moeite kregen wij alles en. allen (een gezelschap van vijf personen) in den trein, en voort ging het naar Corintbe eu Athene. Deze weg, die 9 uren duurt (men komt des namiddags te 5 uren in Athene aan), en byna onophoudelijk vlak langs de golf van Corinthe loopt, is grootendeels schilderachtig, en wordt alleen aan het einde, zoodra men in Attika is en de hoofdstad nadert, vry vervelend en een tonig. Vooral het gezicht op de aloude stad Megara is fraai, de stad, die uit meest vervallen huizen bestaat, is schilderachtig tegen de rots

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl