Historisch Archief 1877-1940
Na 861
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Wil iemand dit mystiek noemen, het woord
zal mij om het even zijn. Wat doet de naam van
richting of school hier ter zake; wie komt er
met een lamp aandragen in den helderen zonne
schijn ! Waar deze zieners onze hand grijpen, is
het ons te moede als wandelen wjj in het licht.
WJJ zien het leven en het gaat aan ons als een
schaduwspel voorbij, z\j daarentegen zien het
leven van het leven, dat het inwendig verband en
dasrom de onuitsprekelijke schoonheid is van al
dit dry'ven en gedreven worden. De hoogste kunst
moet tevens de hoogste goedheid zijn; zoo is het by
hen die bg elk heil en iedere ramp in het eigen
oogenblik weten en voelen de vreugde en het
leed, waarmee de menschen zullen worden aan
gedaan. De levensstroomen, door onverstand en
misverstand gescheiden, worden hereenigd en
vloeien weer samen en gezegend de dichters, in
wier woord men nu en dan als van verre den
golfslag hoort die deze wateren zeewaarts stuwt.
»I1 fait clair, il fait clair" fluistert Yniold.
Vrienden, het wordt licht
C. F. VAN DEK HOEST.
lllllllitlllllliiiiiüiiiiiitiiniiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiHiitiiniNinitllnHiiiiiil
Muziek in de hoofdstad.
Nu en dan hoort men nog wel eens verwonde
ring uitspreken, dat Bach in de Hohe Messe den
tekst bewerkt heeft volgens de Katholieke gebrui
ken, (hoewel dit werk grootere uitbreidingen heeft
gekregen en daardoor voor het gebruik bij den
kerkdienst minder geschikt wordt).
Het is echter uit verschillende oorkonden bekend,
dat de eeredienst in de Protestantsche kerken te
Leipzig die dagen nader tot den dienst van de
Katholieke kerken stond, dan in andere plaatsen
het geval was.
Kyrie, Gloria en Credo werden (hoewel verkort,)
onder den dienst gezongen. Het Sanctm kwam
alleen op hoo»e feestdagen voor en wat het Agnus
Dei betreft, hierover is mrn het niet eens, of dit
al of niet geregeld werd gebruikt.
De Protestantsche Ker/c-Cantaten hebben echter,
wat, de gefigureerde behandeling van verschillende
nummers van de Mis betreft, een beperkenden
invloed uitgeoefend. Zelfs de korte Mis, uit Kyrie
en Gloria bestaande, werd slechts verkort uitgevoerd.
Ook na de periode, dat Bach te Leipzig
cantor was, vindt men in de jaarboeken van
de Nicolai- en Thomas-kerk te Leipzig in het
kerkjaar 1779?1780 de uitvoeringen aang'eteekend
Tan het geheele Gloria uit een mis van Gassmann,
en op andere feestdagen van het Sanc.tus, Benedictus
en Aarnes Dei uit eene Mis van Haydn en een
Gloria van Graun.
Deze inleiding is neergeschreven naar aanleiding
van de uitvoering van de H-Moll Messe van Bach
door de Zangvereeniging van de Martschappij t.
b. d. Toonkunst. Voor twee jaar is dit werk ook
in het laatst van December ten gehoore gebracht.
Wie het Weekblad van Januari 92 (eerste num
mer) nog bezit, zal daarin eene uitvoerige be
schouwing over dit werk vinden. Ik wil liefst
niet in herhalingen vervallen en das bespreek ik
alleen de uitvoering; hoe verleidelijk het ook is
over Bach en zijn meesterwerken nog iets in het
midden te brengen.
Het koor toonde met zeer veel inspanning
gostudeerd te hebben, er was in de uitvoering meer
rust en zekerheid dan een vorige maal; ook wer
den de technische moeilijkheden dikwijls beter
overwonnen dan toen. Ook thans zouden er nog
wel meerdere weinig geslaagde gedeelten te vermel
den zijn, doch ik moet er nog eens nadruk op
leggen, dat aan het koor zulke ontzettend zware
eischen gesteld worden, dat men met groote ach
ting van de wijze waarop het koor zong, moet
spreken.
De solisten verhoogden echter weinig dien in
druk. Mevr. Uzielli (verreweg de beste kracht
van de drie) had in hare duetten te worstelen met
de onzekerheid van mevr. Fleisch (alt) in het
eerste duet, en het te hoog zingen van den heer
Litzinger iu een ander duet. Mevr. Fleisch toonde
ook in hare aria's, dat men verkeerd deed deze
dame zulke partijen op te dragen. Welk eene
slechte rhythmiek en welk eene angstige onzeker
heid in de voordracht.
Als de heer Litzinger niet zoo gereserveerd zong,
zoude zijne fraaie en correcte voordracht meer ge
apprecieerd worden, doch wat heeft hij er veel slag
van, zijne hoorders te vervelen.
De heer Röntgen verdient groote waardeering
voor de wijze waarop hij blijkbaar gestudeerd heeft
met het koor en waarop hij thans dit werk leidde.
Dat jk minder indruk van de Mis ontving dan
een vorig maal, schrijf ik aan mijn plaats toe, die
zeer ongunstig was. Ik kan dus thans niet van
een muzikale» indruk spreken.
Den volgenden avond had Mevr. Uzielli eene betere
gelegenheid zich te doen kennen, toen zij optrad
zonder belemmering van secondeerende solisten, nl.
op het derde Beethoven-concert van den heer Kes,
waar zij de Clarchen-liederen uit Egmont en de
scène en aria: Ah.' Perfdo.' voordroeg.
Hier was deze zangeres dan ook meer in haar
eigenlijk element, vooral wat de aria betreft. Zoo
wel in de eerste scène met de afwisselende stem
ming als in de aria wist zij aan alles eene schoone
uitdrukking te geven.
Bleek in het eerste lied van Clarchen, dat dn
zoo moeielijke gedeelten in het hooge register aan
Mevr. Uzielüinspanning kostten, ook in de aria.
kwam het mij voor, dat het orgaan sporen van ver
moeidheid tooude. Dit neemt echter niet weg dat
zij veel glans aan deze uitvoering verleende. Het
orkest gaf de _EV«»«/-fragmentén eveneens op
sehoone wijze weder.
De Ouverture maakte den besten indruk, want
de overige fragmenten doen zich op deze'wijze,
achter elkaar gespeeld, niet op zijn gunstigst
voor. Men voelt dat men het drama er niet bij
missen kan.
In mijne nabijheid hoorde ik nog de opmerking
maken, dat Cldrchen's Tod wat heel vroolijk en de
Sieaes-Symphonie wat heel treurig klonk, doch toen
de werkelijke Sieges-Symphonie nog achteraan kwam,
zal men wel begrepen hebben, dat het niet Clarchen's
Tod doch de Marsch geweest is, die niet afzonder
lijk pp het programma vermeld stond. De Se
Symfhonie (Eroica) kon ik niet meer hooren. Hoewel
mij dit zeer speet, mocht ik mij troosten met
Beethoven's oordeel, dat het niet wenschelijk is,
deze Symphonie aan het einde van een concert uit
te voeren. (Zie de oude uitgave van de orkest
partituur bij Simrock).
Thans kom ik tot de Ie opvoering hier te stede,
van de Opera: Samson et Dalila van Saint-Saëns
door het Fransche Opera-gezelschap.
Het is wellicht ook aan het feit toe te schrijven
dat in deze geschiedenis tegenover de huichelachtige
liefde van Dalila geen andere vrouwenfiguur staat, die
oprecht bemint, dat deze stof niet vroeger is geko
zen voor eene Opera, doch tevens is het, natuurlijk
dat het verslaan van de Filistijnen met een ezels
kinnebak en het baarafsnijden van Simson door
Dalila op het tooueel minder effect sorteeren zal,
dan toen wij in onze jeugd dit verhaal lazen en
Simsoas kracht bewonderden en Dalila iu ons hart
verfoeiden.
De dichter Ferdinand Lemaire laat dan ook beide
episoden achter het tooueel voorvallen; hij heeft
deze geschiedenis op zeer passende wijze gedrama
tiseerd. Vooral de tweede acte, die slechts de
scène van Dalila met den priester van Dayo en de
groote liefdescène van haar met Samsom bevar, maakt
zoowel door den inhoud, als door de muziek indruk.
Dan komen de oogenblikken, dat men voelt dat
Saint-Saéns' ins-piratie gelijken tred houdt met zijue
groote gaven en enorme kennis.
Want het blijkt ook hier weer uit tal van blad
zijden, dat wat handigheid van bewerking, wat
coiitrapuntische kennis, wat ervaring en instrumen
tatie betreft, deze Fransche meester een buitenge
woon standpunt inneemt; doch ook blijkt dikwijls
dat al die hulpmiddelen wel eens dienst moeten
doen waar de vmdiug of inspiratie te kort schiet.
De componist heeft hier echter ook niet overal
den test in zijn voordeel. De eerste scètie Gebed
van de Hebreërs die moedeloos klagen over de
verdrukking en de opwekking van Samson om moed
te houden, zijn uit een sceuisch oogpunt bepaald
te lang, doch hier toont zich de meester
SaintSaëns in alle kracht en geeft er een staaltje van zijne
begaafdheid in het schrijven in den polyphonen
stijl die bewondering moet wekken. Toch zal deze
muziek i'i de concertzaal, door een in alle op
zichten goed koor uitgevoerd, veel beter tot haar
recht komen. Ik moet er echter bijvoegen dat de
koren zeer zeker werden gezongen en de bassen
soms fraai van klank waren.
Iu de eerste acte is een zeer schoon ensemble
(wanneer Sanfson strijdt tegen de bekoring die
Dalila op hem uitoefent: O Dieu, qui vois
mafaiblessej. Zooals ik zeide staat de tweede acte m. i.
het hoogste en geeft de derde acte eigenlijk meer
te zien dan te hooreu. Toch moet ik de karakte
ristieke balletmuziek in bet vierde tableau uitzonde
ren. Die muziek gaf aan het ballet, zonder dat
zij zicli opvallend op den voorgrond dringt, een
zeer eigenaardige kleur.
De heer Mertens dirigeerde dit werk, en behalve
de uitstekende bezetting van sommige partijen mag
men hem danken voor een geheel, dat in zeer veel
opzichten bevredigend was, want de instudeering
vooral van het koor moet groote inspanning gekost
hebbeu. In de Fuza in de eerste acte was (hoe
wel niet, altijd schoon van klank) zeer groote dui
delijkheid verkregen.
Mevr. Andral (üalila) en den heer Van Loo
(Samson) hebben een groot aandeel in het wel
slagen.
Mevr. Andral heeft weer getoond hoeveel genot
zij als zangeres kan verschaffen. Zulk eene alt
zangeres is deze opera nog niet rijk geweest. In
haar spel en dat vau den heer Van Loo had ik
nu en dan meer karakter gewenseht. De heer Van
Loo was uitstekend bij stem, en ook de heer
Barthini (Priester) was in zijne partij zeer op zijn
plaats. Ook de kleinere partijen waren bij de heeren
Montfort en Getty in goede handen, zoodat de
Fraasche Opera ditmaal weer getoond heeft, dat
zij een geheel vormt dat goed bij elkander past.
Deze voorstelling was een flink en zeer verdiend
succes voor den heer Mertens en zijn gezelschap.
Eene herhaling vau dit werk zal zeker genoegen
doen.
Nu rest mij nog een concert van de drie zan
geressen: de dames: De Jong, Oorver en Snijders
met medewerking van mej. Baginsky violiste uit
Berlijn.
ZooaJs men weet heeft de pers er reeds voor
gezorgd dat men van deze Nederlandsche zange
ressen op de hoogte kwam, vóór zij alhier optra
den ; ook zijn al berichten uit andere plaatsen voor
haar optreden gepubliceerd.
Een verslaggever moet al een hart van steen
hebben wanneer hij niet bekoord is door den aan
blik van drie neen van vier jonge dames die
bij hare muzikale gaven zoovele uiterlijke voor
deden toonen te bezitten, doch een verslaggever
weet ook die stemmen tot zwijgen te brengen als
het moet, en alleen zijn ooren en niet zijn oogeu
te laten genieten.
Ik spreek dus alleen over hetgeen ik gehoord
heb en vermeld dat Mej. de Jong" m. i. bovenaan
staat. Zij heeft in korten tijd geleerd haar leven
dig temperament meer te beheerschen; bovendien
heeft de stem aan volheid van klank en de voor
dracht aan gloed gewonnen.
Ook de dames Oorver eu Snijders zijn zeer be
gaafd en toonden dat zij schoone stemmen bezitten
en zoowel muzikaal als technisch reeds goed ontwik
keld zijn. Wat de stemontwikkeling betreft zijn
echter in beider stemmen nog enkele leemten,
waarop zij de aandacht gevestigd moeten houden!
in de terzetten, (met en zonder begeleiding) wa
ren de drie dames zeer gelukkig.
De violiste gaf een zeer verdienstelijke vertol
king van de Ballade en Polonaise vau Vieuxtemps
en eene zeer ^«verdienstelijke van de G mol Sonate
van Tartini.
Over eene voordracht van den heer Sonuavillo,
Leeraar en Muziekdirecteur aan het Gymnasium te
Katwijk a/Rijn, over een door hem 'uitgevonden
systeem om noten-sleutels en klavier-toetsen aan
genamer en practischer te leereu, kan ik niet met
een paar woorden volstaan.
Hierover volgt dus later een afzonderlijk artikel.
VAX MlLLIGEN.
De Nederlandsche Kunstcompagnie, gevestigd
te Amsterdam, van welke reeds verschillende
tournees zijn uitgegaan, deelt ons mede, dat zij
gedurende de maand Januari 1894 onder leiding
en met medewerking van den heer L. B. J. Moor
zal doen opvoeren het tooneelspel van Emile
Augier: Oabrieüe, en wel door de dames mevr.
Moor?Schepers, mej. Josephine Spoor en de
heeren L. B. J. Moor, C. H. Groote Woortmann
en A. G. Kremer. Als directeur der Nederl.
Kunstcompagnie treedt voor deze tournee op de
heer J. de Grooth, gerant »0deon", Amsterdam.
Siegfried Wagner heeft te Leipzig in de Liszt
Verein gedebuteerd als dirigent De zoon van
den meester te Bayreuth had tot nog toe niet
veel blijken van bijzondere muzikalen aanleg ge
geven. Hij was eerst architect, en heeft eerst
sinds kort passer en teekenpen met den dirigeer
stok verruild. Zyn debuut was een succes; hij
dirigeerde meest werken van Wagner en Liszt,
met veel zekerheid en vaardigheid en volgens
de traditie der familie.
Op de vergadering van stemhebbende gewone
leden der Maatschappy »Arti et Amicitiae" zijn
als bestuurderen voor 1894 herkozen de H.H.
C. L. Dake, voorzitter; A. C. Bleijs, 2de voor
zitter; H. W. Jansen, penningmeester; Gerard
Muller, secretaris; Ferd. G. W. Oldewelt, 2de
secretaris.
In de kunstzaal van den heer C. M. van Gogh,
Keizersgracht 453, is geëxposeerd een collectie
schilderijen, etsen, etc. van Ph. Zilcken.
BÜde firma E. J. van Wisselingh & Co.,
is geëxposeerd een schilderij van J. B. Jong
kind, Maneschijn.
NilitimiiititiiiHilfiiimiHfiiiiiniiimiiitiiiiiiiiillilluiHllllliiinilliiiiilllttll
LTTEI^tN
Een Pleidooi voor de Moedertaal.
Als we spreken van leoende taal, dan erkennen
we stilzwijgend, dat er ook een doode taal is; en
welke is dat ?
Al wat in een taal afgesleten, in onbruik
geraakt is, is dood; alleen wat van die taal
door het volk gebruikt en verstaan wordt, ook
wat onder den invloed der sprekers wijziging
in vorm en beteekenis kan ondergaan, dat leeft.
Zijn er nu gronden voor de bewering, dat onze
schrijftaal eigenlijk niet veel meer dan een doode
taal is ? Dat zullen velen ontkennen, want het is
moeilijk zich los te maken van een valsche voor
stelling, waarmede iemand van zijne eerste school
jaren af vertrouwd is geraakt. We hebben leeren
lezen uit boekjes, die in de schrijftaal geschreven
waren; bij onze eerste steloefeningen hebben wc,
dikwijls onbewust, getracht zinnen te vormen naar
het model van die in onze leesboeken, en als we
bij ongeluk een woord uit de huiskamer, dat we
door iedereen hoorden gebruiken, in ons werk hadden
toegepast, dan zagen we het schrappen met de op
merking: //dat is spreektaal, dat wordt niet geschre
ven." Zoo hebben we geleerd, ons de schrijftaal
eigen te maken, en door de langdurige oefening
is dat zoo goed gelukt, dat het nu moeite kost,
ons schriftelijk in de spreektaal uit te drukken ;
wie zich verbeeldt in een vertrouwelijken brief
heel natuurlijk te zijn, moet maar eens opletten of
hem niet soms woorden ontsnappen, die hij in 't
spreken nooit gebruikt, al is het maar bijv. een
deftig bijwoord of voegwoord. We schrijven dus
een taal, die ons overgeleverd is door menschen,
die zelf ook op gelijke wijze zich op het instru
ment schrijftaal geoefend hadden, en wij op onze
beurt laten weer jongeren zich er op oefenen.
Het kan dus wel niet anders, of die overgeleverde
schrijftaal moet langzamerhand heel wat doode
bestanddeelen gaan bevatten, want de levende taal
gaat haar eigen weg, zij groeit, en groeien is stof
wisseling, het wegsterven van het verouderde en
verbruikte, het opnemen van het nieuwe en ver
sterkende. Maar dan moet immers de schrijftaal
eindigen met geheel eu al een doode taal te wor
den ; want ze wijzigt zich wel, maar uiterst lang
zaam. Dat laatste wordt ook door de vurigste
schrijftaalbewonderaars toegegeven. Eu op die
wijziging heeft de //spraakmakende gemeente",
waarop ook die bewonderaars zich naar Vondels
voorbeeld graag beroepen, heel weinig invloed;
zij kon dien invloed moeielijk anders verkrijgen dan
door tusschenkomst van de schrijvers, de artisten
die bij haar in de leer gaan: de regeneratie vau
de schrijftaal gaat uit van het geschreven woord.
En naarmate nu de taaiwetboek n dikker worden
en er een uitgebreider taalkundige jurisprudentie
ontstaat, zal die regeneratie eene levensvoor
waarde meer tegenstand ondervinden: een feit,
waarover bovengenoemde bewonderaars al voor
jaren gejuicht hebben. De taal zit het beeld is
niet oorspronkelijk als de voet eener Chiueesche
jonge vrouw, iu een ijveren schoen, die den groei
belemmert. En wij allen helpen dagelijks aan het
bevestigen, aan het herstellen, zoo niet aan het
nauwer maken van dien schoen. Als we inzien,
dat we tegen de natuur handelen, dat we ver
knoeien in plaats van te verbeteren, dat we op
ecu verkeerden weg zijn, dan is er al veel
gewonnen. Dan zijn we er nog wel niet,
er moet nog heel wat gedaan worden. Maar
wie 't ernstig meent, laat zich daardoor niet af
schrikken, en ieder kan zicli den arbeid verlich
ten door het oor open te houden voor de
gedachtenwisseliug en de critiek vau belangstellenden.
Wie zich onder die belangstellenden rekent
en heeft niet iedereen belang bij zij ne moedertaal ?
die mag niet verzuimen het Pleidooi voor de
moedertaal door J. H. v. d. Bosch ') te lezen. Het
geeft een inzicht in de nieuwe beweging, waarvan
de vereenvoudiging der spelling maar een klein,
ofschoon belangrijk onderdeel is, en die eene an
dere richting bij het onderwijs in de moedertaal
beoogt.
De overtuigde toon van het pleidooi kan wel
niet anders dan op velen overtuigend werken. En
voelt zich iemand tot tegen-argutnentceren geprik
keld, hij behoeft niet te zwijgen; de strijd belet het
indommelen en wekt de slapenden. Het schaadt
de groote zaak ook in 't geheel niet, al is iemand
het op sommige punten met pleiter niet eens, al
wil men, om iets te noemen, niet meegaan met
wat op bladzijde 50 staat, in de derde noot Maar
die noten mogen niet overgeslagen worden, zoosls
velen ,-ewoon zijn; aan den voet der bladzijden
staat veel, dat overdenking waard is ; daar worden
ook bewijsplaatsen opgegeven en literatuur over
het onderwerp; en meer dan eens schuilt daar
een gewichtig argument.
Daar zijn menschen, die hun. aandacht aan een
beweging wijden, allén om de //klinkende" namen,
die er bij genoemd worden ; de lezer zal zien dat
de heer v. d. B., als pleiter voor eene beweging
zich op zulke namen beroepen mag. Het groote
publiek, dat zijn spelling, zijn grammatica, zijn
doode taal eenmaal onder den duim heeft, pleegt
het //gehaspel" over zulke dingen verder aan de
vakmannen over te laten: daarom is een aankon
diging vau dit boek in het Weekblad op haar
plaats. Want ook het groote publiek moet in de
zaak gemoeid; de spraakmakende gemeente moet
voor haar rechten opkomen Komt de drang ook
van dien kant, te eerder en te vrijer zal zich het
taalonderwijs in andere richting kunnen gaan be
wegen,. J. L. C. A. MEIJER.
') Groningen. Noordhoff. f 0.60.
liiiiniiHiiiiiiiiuiniiimiiiiiiiHiiiiHiiinniimiiiiniimiiiimiimiiHiiiiiiiiiMI
Reisindrukkcn.
II.
Athene, 13 Dec. 1893
Wat zal ik u thans het eerst schrijven
naonze aankomst te Athene ? Onze indrukken
waren zoo veelzijdig, en voor een deel zoo ge
weldig, dat het moeilijk valt ze in een kort beeld
te vereenigen. Moet ik u schrijven over de diep
blauwe Helleensche zee, die bij zonsopgang en
zonsondergang zoo dikwijls van kleuren ver
wisselt ; over de heerlijke bergen langs de golf
van Corinthe, zoo scherp geteekend tegen de
blauwe lucht; over die lucht zelf met hare
zachte en fijne kleuren, met hare lichteffecten,
die als een eeuwige glimlach schijnen, waarmede
de hemel telkens op nieuw den klassieken bodem
van Hellas begroet ? Moet ik uitweiden over het
karakter der hedendaagsche Grieken, het volk in
de zeeplaatsen lastig en vaak onbeschaamd, de
boeren weinig ontwikkeld maar goedig en
herbergzaam, de inwoners der groote steden nijver
en voor alle ontwikkeling vatbaar, maar tegelij
kertijd weinig geneigd tot orde en regelmaat ?
Van dat alles krijgt men hier een gemengden
indruk, maar de heerlijkheid der natuur en de
vele oude herinneringen, die bij eiken tred als
het ware voor de oogen verrijzen, doen het
onaangename en het aangename ineensmelten tot
n gevoel van welwillendheid voor de natie, en
van liefde voor den grond, waarop zoovele hel
dendaden zijn uitgestreden, waarop zoovele groote
mannen hebben geleefd, zoovele groote geesten
tot heil der menschheid hebben gearbeid.
Van Brindisi bracht een stoomboot der
Oostenrijksche Lloyd, van alle gemakken voorzien,
ons in 12 uren naar Corfu. De boot ankerde
eenige uren in de haven, maar er was (helaas)
geen gelegenheid om aan land te gaan, en onder
anderen de tooverschoone villa der keizerin
Elisabeth van Oostenrijk te gaan bewonderen. Het
gezicht op de citadel der stad Corfu (in het
Grieksch Kerkyra) is onbeschrijfelijk; aan den over
kant ziet men eerst de lichtgekleurde bergen van
Epirus, die zacht in het Albanisch gebergte over
gaan, en vlak tegenover u ziet gij de schilderachtig
gelegen stad met hare witte en bruine huisjes,
en de glooiende heuvelen van het eiland. Een
groot Engelsen oorlogschip ankerde dicht bij ons;
toch zijn de inwoners blijde dat zij, in het jaar
1863, als mijn geheugen mij niet bedriegt, na
herhaalde verzoeken hunne onafhankelijkheid
van het trotsche Britsche rijk hebben verkregen.
Te Corfu kwam ook de Oostenrijksche Consul
Haupt (een oud schoolmakker, dien ik alzoo na
20 jaren terugzag) aan boord, en samen maakten
wij nu de heerlijke vaart naar Patras. Des middags
om 3 uur ongeveer van het eiland vertrokken,
landden wij 's morgens vroeg daaropvolgende, nog
vóór het opgaan van de zon, in de golf van Patras,
die den ingang vormt tot den Corinthischen zee ?
boezem. Het weder was ook hier onderweg
(midden in den winter, lezer) zoo schoon, dat
wij bijna tot middernacht boven op het dek
kónOen zitten; de heldere sterrenhemel was een
tapijt, waarop duizenden edele steenen fonkelen,
boven ons uitgespreid, en lachend en pratend
brachten wij het verder gedeelte van den dag
door. De boot passeert in het donker Ithaka,
zoodat wij slechts slapende een groet aan
Odysseus konden brengen, en des morgens vroeg wekte
ons de »stewart" van ons schip, met de
mededeeling dat wij te Patras waren aangekomen.
Wij roeiden aan land, en hadden geene moeite
met onze bagage, omdat ik het genoegen heb te
reizen met den nieuwbenoemden consul van Grie
kenland te Amsterdam, den heer R. Lehmann.
Anders hadden de Helleensche «douanen" wel
eens lastig kunnen zijn, al waren wij geen smok
kelaars; de weinige Hollandsche sigaren, die wij
als een aangename herinnering aan het dierbare
vaderland meegenomen hebben, zijn overal vrij.
Maar dit zijn slechts kleinigheden.
Het station te Patras is buitengewoon druk.
Patras is een handels- en transito-plaats van den
eersten rang, doch (het dient ronduit gezegd) er
heerschte hier weer een echt-Grieksche wanorde,
of zachter uitgedrukt een afwezigheid van de ten
onzent heerschende kalme en regelmatige wyje
van doen, die voorzeker voor een groot deel aan
de Helleensche levendigheid moet worden toe
geschreven. Met veel moeite kregen wij alles en.
allen (een gezelschap van vijf personen) in den
trein, en voort ging het naar Corintbe eu Athene.
Deze weg, die 9 uren duurt (men komt des
namiddags te 5 uren in Athene aan), en byna
onophoudelijk vlak langs de golf van Corinthe
loopt, is grootendeels schilderachtig, en wordt
alleen aan het einde, zoodra men in Attika is
en de hoofdstad nadert, vry vervelend en een
tonig. Vooral het gezicht op de aloude stad
Megara is fraai, de stad, die uit meest vervallen
huizen bestaat, is schilderachtig tegen de
rots