De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 24 december pagina 7

24 december 1893 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 861 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Eli a's mantel. Graaf HERBERT BISMA.RCK (zich voorbereidende op zijn eerstvolgende redevoering in den Rijksdag): Uiterlijk kan ik den ouden heer al heel mooi nadoen, maar het publiek schijnt toch nog meer te vragen." rllllllllllllllllllllMllllinillllirilMIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIinilllllllltllllllllllllMIIIIIIMIIIIIIIIIIIIUHIIIIIHIIMIIIMIIIMIIIIitlllllllllMMIIIIHIMIIIIIIIIIIIIIIIIIMIinillllllinilMIIIIIIIIIIIIIIIII Julius Pruttelman Brommeijer. Wat een weer te genwoordig. Je mag wel erg zorgvuldig weze_n met je assu rantiën. In den tijd toen ik nog groot reeder was, heb ik het ook wel eens ontstuimig gekend, maar zoo als nu_ dat heugt me niet. 't Is met de natuur, zou je kunnen zeg gen, als met de men? schen, zij gewent zich aan de excessen. Pas is er een zomer ge passeerd, die nergens op geleek, of daar komt ze met een na jaar, dat evenmin in <le gematigde lucht: streek thuis hoort. Ze gooit de stormen > uit haar windzak, als was ze voor blaasbalg in den wieg gelegd, ze doet dat met een sangfroid, dat ze vijf mi nuten na een uitbarsting, waarbij zoo iets hechts en onwankelbaars als de Bocht staat te rillen en te beven, een gezicht zet alsof er niets gebeurd was; waarachtig dan schijnt het zonnetje weer in de gracht en stuurt ze een zuider koeltje op je af, om je duidelijk te maken dat al dit geloei, gebulder en gerbrul haar niet de minste moeite heeft gekost. Enfin, ze moet weten wat ze doet, evengoed als ik dat van mijn kant dient te weten. Een koopman behoort de teekenen der tijden te onderkennen, anders is hij geen knip voor zijn neus waard. En al zeg ik het zelf'.... ik vergis me niet gemakkelijk. Zoo zwabbert er nu nog een barkje op zee, dat op zijn terug reis is en over een dag of' wat hier moet binnenkomen.als het niet ergens op de kust blijft. Je kunt niet weten, 't Spreekt van zelf, ik zou er niets rouwig om zijn, als ik er geen plank meer van terugzag. Het is uit met de zeilvaart, en ik geloof' dat de natuur ook be grijpt, dat het daarmee uit moet wezen. Ik houd er niet van om overal de providentie bij te pas te brengen. Maar toch, als ik het zoo aanhoudend hoor stormen en onder de zeetijdingen lees wat er hier en daar aan spoelt, dau vraag ik mij zelf wel eens af: zou onze lieve Heer ook uit medelijden met de seheepsreeders en uit verbolgenheid op die inhalige assuradeurs, een paar extra orkaantjes hebben los gelaten, om ons te helpen en die, anderen hun trekken thuis te sturen ? Je moet de dingen zooveel mogelijk uiteen godsdienstig oogpunt beschouwen, en vooral in deze donkere dagen vóór Kersinis kom je daar van zelf toe, maar al was het niet het seisoen voor ernstige overdenkingen, de tijd, dien wij beleven, zou je er toch toe bren gen, want alles staat om zoo te zeggen op losse schroeven, 't Is overal een debacle, een explosie, een destructie, een corruptie, om er akelig van te worden. Alles heeft neiging van zijn voetstuk te vallen en zijn plaats te ruimen. Daar zit geen fut meer, in de lui. Dat zie je nu zelfs weer aan Quack. Hij loopt uit de redactie van de Qids, het eenig tijdschrift, dat nog eenigen naam heeft. Hij was mij te geavanceerd en ik vond zijn schrijven altijd een beetje naar den duffen kant maar dat kan nu eenmaal niet anders- Je kunt van iemand van Quack's constitutie niet vergen, dat hij zoo stevig in zijn uit drukkingen zou zijn als een scheepskapitein; denk eens dat Quack boos geworden een knoop liet vallen; 't zou immers toch geklonken hebben als een rijksdaalder, die je gooit op een Smyrnaasch tapijt. Zoo iets was ook niet noodig. Hij deed zijn best op z\jn manier, en hield zijn preekjes over de sociale recht vaardigheid met dezelfde zachtheid als een dominédie van de liefde spreekt; je krijgt als je hem leest, zoo het idee datje met je hoofd al half in den hemel zit, zonder dat hij je beenen en je handen voor het aardsche onge schikt maakt, en al heb ik hem wel eens bij zijn oren getrokken om zijn ideaaltjes, ik moet toch erkennen, hij heeft met al zijn ideetjes zichzelf, mij of een ander in de praktijk nooit gehinderd. Hij geeft juist d oor zijn schrij ven aan de Bocht wel een mooie kleur. En daar loopt hij me weg, reëel drost hij uit de Redactie. Wie moet nu Gids wezen ? En dat in een tijd, dat er zooveel geboefte is dat een pen hanteert! Wat heeft je in 's hemels naam daartoe bewegen, vroeg ik hem? Buysisdood, Charles liet den Gids ook al in den steek, en nu jij weer, dat ding heeft geen geluk. Ik begrijp je teleurstelling, Brommeijer, antwoordde hij, maar het moest. Ik ben gaan inzien dat je met schrijven alleen, al doe je dat nog zoo mooi, er niet komt. En om je de waarheid te zeggen, ik geloof eigenlijk dat ik zoo weinig invloed heb uitgeoefend, omdat ik te mooi schreef maar wat er aan te doen, dat zit nu eenmaal in mij, ik kan het niet laten. Wil je wel gelpoven, dat ik mij zelf, toen ik nog secretaris van de Bank was, wel eens betrapt heb op een poging om de balans te flatteeren, niet natuurlijk wat de cijfers betrof, maar de inkleeding van de posten. Nu ben ik echter gaan inzien, dat, zal de dood mij niet verrassen vóór de vol voering mijner plannen, het tijd voor mij wordt van het woord tot de daad over te gaan, en die daad, mijn waarde Brommeijer, zal zoo schoon zijn, als een dook door den gevoeligen maestro onzen eenigen I.sraöls ge penseeld, waarin de weemoed en de hoop haar sombere en lichte kleuren mengelen. Een zielszucht, diep als de groene oceaan, doortrild van een profetisch suizen, zoodat het leed en de liefde in hoogere harmonieuze eenheid zich gelijkelijk openbaren. Goed zeg ik, wat wil je dun, Qunok? Het is mijn wensch, zooals Haesje Claes een Burgerweeshuis heeft gesticht, een opvoedings-instituut in liet aanzijn te roepen voor verwaarloosde kinderen. Er is genoeg gepraat en geschreven, er moet iets gedaan worden en wel bij mijn leven. Nu ben ik nog-in staat die stichting mijn geest in te blazen, ik kan haar genereeren. opkweeken en perfectionceren. Ik wil daar mijn ganscho ziel. die er naar hunkert om zich in haar breedste vlucht te ontplooien, aan wijden, en zou jij nu ook niet denken Brommeijer, dat ik langs dezen weg met mijn persoonlijkheid, mijn positie, ?miin invloed heel wat meer in n jaar zal uitwerken, dan mij tot nu toe gelukt is in twintig, dertig jaren tijds van schrijven en oreeren ? Spreek me dus van nu af niet meer van dien papieren Gids, maar, indien het u mocht lusten mijn bescheidenheid te belagen, wijs dan op me als een vleeschelijken Gids, die met de fakkel van geestdriftige menschenliefde in de hand, zijn tvjdgenooten voorlicht naar het land ... Van Kokanje, zei ik. Van ideale plichtsvervulling, liet Quack volgen, maar hij was zoo boos, om mijn aan vulling van zijn laatsten zin, dat hij meteen »fpei, hoe laf!" zijn hoed opzette en de deur uitging. En dat nam ik hem niet kwalijk, want in zijn plaats zou ik nog heel iets anders hebben gezegd. Maar ik blijf er bij het is een tijd van corrupties. Onder de mooiste leuzen onttrek ken de lui; op wie je zoudt moeten kunnen rekenen zich aan hun plicht. Je zult zien, Quack gaat uit de Gids en hij sticht toch geen opvoedingshuis voor verwaarloosde kinderen, hij maakt dat zich zelf maar wijs. Net als Charles, die ook uit de Gids-redactie zich liet wippen. Toen zei hij, ik ga daaruit omdat ik de volle vrijheid en de beschikking over mijn tijd wil hebben, om mij met het monster dat de maatschappelijke vrede en orde be dreigt, te meten; ik krijg het te druk met de radicalen om me nu nog aan de let terkundige yerpoozingen te kunnen wij den, en krijgen de menschen dus te wei nig om hun smaak te vormen, hun geest te verfrisschen en hun gemoed te verede len, in Gods naiim, dan moeten zij maar honger en dorst lijden tot, de Goden een an der dichter en prozaschrijver verwekken, die even fijn, puntig en geestig als ik dat gewoon was te doen, hun gehemelte kriebelt en streelt. Ik zie het nog hoe hij daar stond als een modern aangekleede David, in zijn zenuw achtig bewogen hand, het Handelsblad zwaai ende, als een slinger zonder steen. En wat is het nu? Je moet hem hooren over de Anar chisten, hij is zoo tam als een lam. Hij pre senteert zijn lezers tegenwoordig Van der Goes als den waren heilssoldaat en bij de be spreking- van den bommenwerper in de Fransche Kamer, dien helschen Vaillant, h~eft hij niet eens de Am«terdamsche radi calen, die hij anders zoo duivelsch kan uit schelden, te pas gebracht, precies als dacht hij. je kunt nooit weten bij de corruptie van mijn eigen partij in de Kamer of ik zelf' niet. nog eens bij hen terecht moet, komen. De fut is er uit, alle aardigheid is er af. AVat heb je nu aan zoo'n wereld ! AVat schiet er nu voor een mensch met degelijken inborst, in een tijd als de onze, anders over, dan zich toe te leggen op het verzekeren van je bezittingen, te halen wat er nog te halen valt en het, gehaalde in vei ligheid te brengen? De weinige groote mannen, die Nederland nog telt, zie je dan ook sturen in dif richting. En daarbij denk ik tegenwoor dig hot meest aan Hintzen. Onder de hoogst aangeslagenen zit veel verstand en goeden wil. Zonder dat, het spreekt van zelf', wordt je niet licht hoogst aangeslagene. Maar wat is gevaarlijker bij al dat dynamiet en dïe andere ontplofbare stoffen, dan op een lijsttestaan, waarop in cijfers gespecificeerd genoteerd is, hoeveel verstand en goeden wil je wel bezit ? Gevaarlijk niet alleen omdat die anarchisten. natuurlijk je beste lui 't eerst willen oprui men, maar gevaarlijk ook voor je eigen moreel, aangezien de ijdelheid bij het lezen van zoo'n vergelijkenden staat al te gemakkelijk bij je binnensluipt, Denk eens laag van je zelf als je zes duizend gulden grondbelasting betaalt! Maar nu komt Hintzen en hij zeit: weg met dat gecalculeer van iemands verdienstel'jkheid. De spons over die cijfers. Laat ook in de politiek de linkerhand niet weten wat de rech ter doet. Nummer n of nummer lest, allemaal zijn ze even best. Dit is nobel, daar zit be scheidenheid in. En daarom zeg ik, nu de stemming, waarin ik bij het naderend eind van dit jaar en in de donkere dagen vóór Kertsmis verkeer, onwillekeurig wat ernstiger is dan gewoolijk AVaarde Hintzen, mijn oprechten groet! Het doet mij goed bij zooveel afval en ontrouw een eerlijk man te zien, die pal blijft staan en zijn broeders verdedigt tegen dat ongure plebs. Twee dingen, zal het leven de moeite waard zijn, moeten buiten controle blijven: de manier waarop iemand hoogst aangeslagene wordt, en de graad tot welken hij het in die hoedanigheid gebracht heeft; en nu jij je krachten hebt ingespannen om te voorkomen dat Jan-en-alleman zijn onbeschofte oogen in onzen effecteutrommel zal slaan, schud ik je in gedachte de hand en roep je bij dezen, verzekerd van de approbatie mijner vrienden uit de Bocht, tot Brand kast-Heilige uit. Och, zoo zeg ik dan weer bij me zelf, alles is toch nog niet verloren. Eén zoo'n kerel troost je wér voor 't verlies van duizenden. Van duizende menschen, wél te verstaan. En hoe misrabel het er met ons ook moge uit zien, die Hintzen is nog niet eens onze eenige held. Dan hebben we behalve hem onzen Hevftanlt, een vleeschgeworden buskruitmagazijn. God, wat een verdervend ele ment! Een vuur-vreter zooals een ander zich aan flikjes te buiten gaat. Onvervaard, kalm beredeneerd neemt hij de stelling Am sterdam voor zijn rekening, als een eenvou dige regel van drieën. Osrnan pucha had -i.'JÜOO man om l;5U.i»W te keeren, hoeveel houd ik er me van 't lijf met 7U.OOO man? 't Is dui delijk hij slaat er _!i!(j.(?><?) En dan, heelnonchelant telt hij nog niet eetis het sloot- en zeewater mee, waarover Osman pacha niet te beschikken had. Scy Hardt on het water gaan niet uit den weg voor drie of vier honderdduizend man. Waar elders ter wereld vind je nu zoo iets gecombineerd: Hintzen, (Sevifardt eu het AVater als drie leeuwen gelegerd om je geldkist? Is dat bij geval nog niet bemoedigend genoeg! Zeker het is een allerbelabberdste boel hier beneden; daar is veel wat je van streek moet brengen, als je, zooals ik uu fond een gevoelige kerel bent, maar zie je op de licht zijde dan behoeft een kerstgedachte je toch niet heoleruaal te ontbreken en schiet er ook nog wel iets voor oudejaarsavond over.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl