De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 31 december pagina 3

31 december 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 862 DE AMSTERDAMMEB, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Wat zal later gezegd kunnen worden van den geest die het jonge Frankrijk van heden bezielt ? De lotgevallen der beweging, waarvan Lugné-Poe een der talentvolste leiders is, zullen eenmaal «p die vraag het antwoord geven. Een scherpzinnig historicus heeft er eens op gewezen, dat de invloed van een vreemde be schaving op de Fransche telkenmale op een politieke catastrophe is uitgeloopen. De zeven tiende eeuw, wier bloeitijd aanvankelijk beheerscht wordt door de Spaansche literatuur, is nauwelijks geëindigd, of de Spaansche Successie-oorlog breekt los, het uitgangspunt van de Fransche philoflophen der achttiende eeuw heeft men in de Engelsche vysbegeerte te zoeken en geen land heeft meer dan Engeland tot Napoleons val medegewerkt, de denkers van het midden dezer eeuw stonden in dienst van den Duitschen geest, totdat de oorlog van '70 dit tijdperk is komen afsluiten. Zal deze zelfde consequentie zich herhalen, nu de Russische en Noorsche letteren met den dag nieuwe vrienden in Frank rijk winnen? Wat hiervan zijn mag, aan de echtheid en de diepte dier liefde valt niet te twijfelen en Ibsen en Tolstoi zyn machten met wie ook aan de Seine rekening moet gehouden worden. Wie de Lundis van '90 en 91 doorbladert,vindt ter plaatse waar over de examens van het Conservatoire gehandeld wordt, met eenige waardee ring melding gemaakt van Lugné-Poë. Voort durend ontmoet men daarna dien naam, ? nu bij de Maeterlinck-voorstellingen van het Théatre d'Art, waar hij van den ouden grootvader in L'Intruse een in waarheid tragische figuur maakte, dan weer bij de Ibsen-voorstellingen van de Escholiers. Bijna een jaar lang wordt zyn naam niet ge noemd en weet de welingelichte slechts mee te deelen, dat hy' in het Grand-Théatre, waar Porel toen bezig was zich te ruïneeren, kleine rollen Tervult. Maar het leven in den tredmolen zou voor hem slechts kort van duur zijn. Hij gaat met vrienden en geestverwanten te rade; er wordt een kern van artisten gevormd, aan te vullen naar mate de omstandigheden dat noodig en mogelijk zullen maken en de oprichting van het Théatre de l'Oeuvre is een beklonken zaak. Zoo het moeilijk valt ons een voorstelling te vormen van voorstellingen in vervlogen tijden, ligt dit vooral hieraan, dat alle talent aan een nauwkeurige beschrijving ontsnapt en dus de in tensiteit van de gewekte liefde en bewondering onze eenige maatstaf is, waar de scheppingen zelven niet langer dan n avond hebben geleefd. Men moet het gezien hebben, zeggen de menschen van iets wat hun verbeelding sterk getroffen heeft; men moet hem gezien hebben, zeggen wij van dezen tooneelspeler. Niet het minst duidelijk blijkt zijn meerderheid uit de afwezigheid van al die eigenaardige ge breken die ook op het tooneel het kenmerk zijn der middelmatigheid. Berst wanneer een acteur ons niet meer herinnert aan de hulpmiddelen die hij te baat neemt, aan opzettelijke pogingen om een gedaanteverwisseling te bereiken, eerst wan neer het willekeurige, schijnbaar tot den rang van het onwillekeurige verheven wordt, eerst dan mogen wij van een creatie spreken. Zulk een creatie, en daarenboven eene van zeer bijzonder gehalte, is zijn Rosmer in het drama van Ibsen. Men moet, geloof ik, niet alleen een voortreffelijk acteur, maar tevens een zeer superieur man zijn om het fijn geschakeerd inwendig leven, dat Ibsen in deze figuur gewekt heeft, zoo zichtbaar en hoorbaar te maken. Idealist en scepticus, marte laar en zedelijk bankroetier, gaat Rosmer onder aan wat de Duitschers moralische Zerfahrenheit plegen te noemen. Het is een ziel die in staat van ontbinding verkeert en nu en dan door een sterken invloed gegalvaniseerd wordt en op dezen kant van het beeld valt het volle licht van des acteurs talent. Zijn beste qualiteit intusschen, die aan alle andere eerst de rechte waarde geeft, is zijn souvereine negatie van het publiek. Ik bedoel na tuurlijk niet dat hij soms met zijn rug naar de zaal gewend staat; dit is op zichzelf vrij onbe langrijk, al jaagt het sommigen doctrinairen het Mppevel op het lijf. Men heeft twijfel geopperd aan het goed recht zjjner opvatting van dokter Stockmaan in L'Ennemi du Peuple; men wees op den achtergrond van baatzucht en domheid, waartegen zijn kinderly'ke goede trouw en heilige onbezorgdheid zoo weemoedig afstaken, en men verlangde in stem en gebaren van den persoon iets van dien weemoed te bespeuren. Het komt my voor, dat dit verlangen berust op een schromelijk mis verstand, juister gezegd op een noodlottige ver warring van impressie en expressie. De tooneel speler, die den bij anderen verwachten indruk als gevoelselement opneemt in zijn creatie, loopt op onvergeeflijke wijze vooruit op gewaarwor dingen, waarom hij zich niet behoorde te be kommeren en bezondigt zich aan het wezen zeif van de kunst. Te dikwijls dronken wij van wateren wier bron verontreinigd was, dat wij niet met dankbaarheid dien frisschen teug gedenken zouden, helder als het licht dat de oogen ziende maakt, ver kwikkend als de lente die het jonge leven wak ker roept ook in de wereld van den geest. C. F. VAN DER HOBST. IHIMIIIIIIHINimlHIIIimillllllll MtiiiiiiiiiMiiiimiimiiiiiiiiiiiiciniil Een nieuw systeem voor noten-sleutelen toetsenkeunis. Woensdag 20 December hield do heer De Sonnaville, leeraar en muziekdirecteur aan het R. K. Gymnasium te Katwijk a/Rijn, een conférence in de kleine zaal van het Gebouw voor den Werken den Stand, ten einde een door hem uitgevonden systeem, ten doel hebbende een grondiger en gemakkelijker te leeren methode voor het ele mentair muziekonderwijs, te verklaren en door voorbeelden toe te lichten. De spreker gaat van de gedachte uit, dat ook dit onderwijs aanschouwelijk moet zy'n. Hierom heeft hij het topographische gedeelte der muziek beginselen vereenvoudigd en verbeterd door nieuw gevonden gegevens. Het is een feit, en spreker stelde dit in het licht, dat juist zeer muzikale leerlingen moeite hebben de noten te leeren. Meestal kunnen zij door een blik op de toetsen spoediger zien wat zij spelen moeten, dan door een blik op de noten. Het leeren van de noten veronderstelt eene scherpzinnigheid, die men zelden bij jonge kin deren ontmoet. Het is hem gebleken dat leerlingen die reeds eenigen tijd slecht muziek hadden geleerd, dikwijls zeer tehuis waren in het ontcijferen van het notenschrift; dit bracht hem aan het zoeken en hy vond. Hy acht vooral de alleenheerschappij van den G.sleute} die arrogante G.sleutel, zeide hij . verderfelijk. Daardoor moet men bij de andere sleutels altijd in gedachte transponeeren. Daardoor komt het ook dat bijna geen enkel zanger meer in de C.sleutels kan lezen, die toch zoo juist den omvang van iedere stem omvatten. De ondergeteekende is reeds lang van het ouderwetsche stelsel, n. 1. met de G-sleutel te beginnen, afgestapt. Het stelsel van tien lijnen met een dikke middenlijn (koppellijn) waarop zich cl bevindt, en van waar men de opvolging zoowel van de discant- als van de basnoten krijgt zonder sleutels te plaatsen, en waardoor G- en Fsleutels vereenigd zijn, heeft reeds eenige be kendheid. De spreker is tot de ontdekking gekomen, dat het notenstelsel op streng mathematische gronden berust en hiervan heeft hij op gelukkige wijze partij getrokken om de leerlingen zonder kwelling van het geheugen, en zonder ingewikkelde combinatiën, een gemakkelijk en zeker overzicht van het schijnbaar gecompliceerde notenstelsel te geven. De theoretische verklaring gaf hij thans om zijn stelsel duidelijk te maken, doch tegenover kinderen moet dit natuurlijk achterwege blijven. Hij bracht tal van kaarten mede, die op zeer ingenieuse wijze waren samengesteld. Door zy'n methode leert men niet alleen ge makkelijk de twee sleutels lezen, doch ook het lezen in de C-sleutels wordt daardoor veel gemakkelijker, hetgeen voor het partituurlezen van onberekenbaar nut is. Hij bewees door allerlei voorbeelden, dat de verplaatsing van den sleutel bij de drie C-sleutels slechts schijnbaar is: niet de sleutels doch het aantal lijnen wijzigt zich. De C I houdt toch dezelfde klankhoogte of zij in den eenen of anderen sleutel staat, daarom moet die ook in de notenrij een vaste plaats hebben, die daarmede evenredig is. In korte trekken zij hier (zoover dit zonder voorbeelden mogelijk is) aangetoond hoe de heer De Sonneville zijn onderwijs aanvangt De zeven noten: c, d, e, f, g, a, b, worden door l, 2, 3, 4, 5, , 7, hem in even. en oneven noten verdeeld. Hy wil die noten van onder naar boven laten schrijven, omdat men dan beter begrip krijgt van toonhoogte, dan door ze van links naar rechts te schrijven. Die noten worden verdeeld in lijnnoten en tusschennoten. Om te doen begrijpen wat het ver schil is tusschen een noot op de lijn of'tusschen de lijn, legt hij het papier op tafel, dan is de uitdrukking op de lijn juist, terwijl wanneer het boek of blad op de piano staat, die uitdrukking onjuist is. Het eenige geheugenwerk dat hij de leerlingen laat doen is de noten in deze volgorde te laten zeggen: c. e. g. b. d. f. a. (dus hij laat ze om de andere opnoemen). Wanneer c. lijnnoot is, zijn dus e. g. b. ook lijnnoten, terwijl d. f. a tusschennoten zijn. Het voorbeeld ziet er aldus uit: b 'f De oneven noten in het eengestreept octaaf, door hem octaaf I genoemd, liggen dus op de lijnen en de even noten d f a tusschen do lijnen. De hoogere octaven noemt hij octaaf' II, III en IV discant en de lagere II, III, IV bas. Volgt men de ligging van de lijnnoten, zal men ontwaren, dat in de even octaven ook de evennoten lijnnotea, en in de oneven octaven de oneven noten lijnnoten zijn. Met dit systeem zijn zelfs de noten met veel hulplijnen gemakkelijk te lezen. In octaaf II zijn de even noten d. f. a. lijn noten, (de laatste heeft reeds een hulplijn) dan heeft c III twee hulplijnen. Men heeft dan maar weer het lijstje c, e, g, b op te zeggen, om te weten dat e twee, g drie en b vier hulplijnen hebben en d, f, a, weer tusschen deze liggen. Dalende werkt de teruggaande opvolging a, f, d, b, g, e, c, op dezelfde wijze. Het zijn dus altijd de noten om den andere die twee regelma tige rijen vormen, zoowel de lijnnoton als de tusschennoten. Tusschen den eenen c en den an deren zijn altijd G notenplaatseii noodig voor d, e, f, g, a, b, doch van die zes zijn er drie op, en drio tusschen Je lijnen. Wanneer men dus lijnen overspringt, komt men tot den volgenden c. beurtelings als lijnnoot en als tusschonnoot. Wanneer c dus lijnnoot is, zijn e, g en b ook lijnnoten en d t' a tusschennoten en wanneer c tusschennoot is, zijn e g en b tusschennoten en d f a lijnnoten. Deze verklaring zal, hoop ik, duidelijk genoeg zijn om een indruk te geven van het eenvoudige van dit stelsel. Alleraardigst is een middel dat de heer de Sonnaville bij zijne leerlingen toepast. In zijn leerkamer is een houten planken vloer, waarop hij do leerlingen laat marcheeren. Hij laat hen eerst het rijtje e, e, g, b, d, f', a opzeggen, en laat hen dan bij c, e, g, b op do reten van de planken stappen en bij d, f, a, tusschen die reten. Wanneer zij dit een paar maal gedaan hebben, laat hij hun een notenbalk zien en zegt dat evenals gij c, e, g, b op de reten van de planken gevonden hebt, liggen die noten op de lijnen en d, f, a tusschen de lijnen van den notenbalk. Dan begrijpen zij het dadelijk, en weten de noten altijd weer te vinden. Later wordt de wandeling op de planken uit gebreid, altijd met de herhalingen, doch nu in de hoogere octaven, want in het tweede octaaf zijn d f a lijnnoten en in het derde weer c e g b. Tevens heeft hij een lottospel uitgevonden met notcnkaarten, dat evenals het kienspel gespeeld wordt. Voor aan de kaart bevinden zich een of meer octaven met de noten in stijgende en da lende volgorde, met de toetsenrij er naast (want bij de notenvoorbeelden zijn steeds de daarbij behoorende toetsen afgebeeld). Dit spel is voor de kinderkamer bestemd en is eene duchtige oefening in het notenlezen. Dit spel zal bepaald van groot nut zijn en het denk beeld om deze voor kinderen zoo moeielijke weten schap al spelende te leeren, is vernuftig gevonden. Ik heb slechts kort de vele gronden kunnen aanstippen, die de heer Sonnaville voor zijn vin ding aanvoerde. Over het onderwerp C-sleutels, m. i, het ge wichtigste van dit stelsel, zou ik echter uitvoe riger moeten zijn. Wellicht kom ik daar later eens op terug, doch ik hoop dat deze aanhalin gen er vele onderwijzers toe moge brengen eens een proef te nemen met het stelsel; de Son naville weet wel, er zijn leerlingen die gemakke lijk noten leeren, doch bij velen kost dit groote inspanning en een taai geduld van de zijde van den onderwijzer. De spreker verklaarde dat hij met dit systeem ieder kind van 6 jaar in 5 minuten de reeks c. e. g. b. d. f. a. op den notenbalk vast in het geheugen kan prenten. Hij toonde een zeer begaafd opvoeder te zijn die zijn onderwerp ernstig heeft bestudeerd; want het groote schuilt niet altijd in het aller hoogste, doch dikwijls in het elementaire. Juist bij het onderwijs aan eerstbeginnenden blijkt het sterk wie paedagoog is en wie niet. Ik hoop dat deze opvoeder der jeugd die zich een zeer beschaafd causeur toonde, en wiens opmerkingen over muzikale opleiding dikwijls treffend juist waren, nog eens voor een veel grooter publiek zijn systeem opnieuw zal komen uiteenzetten, want m. i. verdient zijn streven niet alleen zeer de aandacht, doch ook eene algemeene verspreiding. VAN MILLIGEÜ. De Weoner muziekkritikus Eduard Hanslick heeft dezer dagen aangetoond, dat de dames pianisten hoe langer hoe meer reusachtige proeven van spierkracht in haar spel ontwikkelen, en dat de mannelijke pianisten zich bij voorkeur op eene zachte, teedere speelwijze gaan toeleggen. Het is wrellicht die opmerking, die een schrijver in een ander Weener blad eene fantasie heeft in de pen gegeven, hoe eene kritiek van een concert over honderd jaar zal luiden. Hij zegt: »De heer Süsslieh trad dezer dagen voor onze kunstliefhebsters als solist op de »Forte" (vroe ger Piano-forte) op. Dit instrument, waarop vroeger met groot succes vele mannelijke pianisten zich deden hooren, is nu, aangezien het meer kracht, volharding en stoutheid van aanslag ver langt, bijna uitsluitend bet instrument van de dames geworden. De heer Süsslieh speelde op een ouderwetsche kleine piano van S!A octaaf, zooals die in het einde van de vorige eeuw door den fabrikant Börsendorfer voor de concertzalen werd gebouwd, en dat hij zonderlingerwijze reuzenklavier noemde. Wat zijn deze zoogenaamde reuzenklavieren ongelukkige spinetjes in vergelijking van onze tegenwoordige damesvleugels met stuurstoel, (zooals men weet ia de zitting van den stoel nu evenwijdig met de toetsen geplaatst), waaronder .zich een goed gesmeerde beweegbare stang be vindt waardoor liet de pianist mogelijk is even als bij een Rutschbahn zich van de bas naar de diskant te laten vliegen, zoodat zij zoowel de hoogste als de laagste tonen van het klavier dat een omvang van lö'/'j octaaf heeft, kan bereiken. De Heer Süsslieh speelde echter op een van de sierlijke oude pianotjea welker piepende toon ons niet meer kan bevredigen en waar met de twee (zegge twee) pedalen (er ontbreekt het sedert jaren bij ons bekende sehitt-pedaal, dat er zooveel toe bijbrengt den indruk van krachtige gedeelten te versterken, en de even onontbeerlijke odeurverspreider, die bij de verschillende toonaarden odeurs in overeenstemming met het karakter van iederen toonaard automatisch loslaat) slechts weinig nuanceering is aan te brengen. Hij speelde verschillende nummertjes, die voor dit instrument berekend waren, zooals gemakkelijke stukjes van den reeds lang ver ouderden Chopin, geboren in 23 (vroeger Polen genaamd) en van zekeren Liszt (1811) dus voor 2UO jaren geboren in 212 (dat toen Hongarije genoteerd werd) en vond voor zijn bescheiden voordrachten aanmoediging, Zijn aanslag is mannelijk zacht, zijn voordracht allerliefst, tamelijk gevoelig, doch de vrouwelijke kracht ontrookt hem ten eenen male. Ook zij den concertgever aanbevolen bij eene volgende soiree zonder armbanden te spelen, liet klettei-en van al die aanhangsels verstoorde den indruk. in iHiHiimimHiiniiliniiiimMlHiiiiiiiitlllliiiitti H in nimf n Minimum Meer Engelsclie illustreerkuust. Een nieuwe uitgaaf van Andersen. Inderdaad van echter ras en deftiger dan do evenwel aardiger, vaardiger illustraties, door Batten, bij de Geltische, Kngelsche en Indische sprookjesverzamelingen van Jacobs, maar daarmoe toch lang niet zoo fier, zoo vorstelijk, zoo gedragen als de kunst van Ricketts en zijne ge zellen, van welke het intusschen zijdelings deriveert blijft het prentwerk waarmee Arthur Gaskin een nieuwe Engelsche vertaling der sprookjes van Andergen kwistig illustreerde, nog het best te vergelijken bij die zeer fraaie editie der Household Stories van Grimm, door Crane reeds in 1882 bezorgd. Althans met deze beide sprookjesbundels naast elkaar te leggen, weegt men niet geheel eikenschors tegen kaneel. De orde van. kunst is eenigszins dezelfde, en door aan te stippen in hoeverre de een en de ander, elk op zijn beurt uit de opgaaf iets voortreffelijkers heeft gehaald, valt het talent van den nieuw aangekomene voor het oogenb-lik nog bet best te bepalen. En dan zal ik dat grooter aandeel kwaliteiten, waarvoor Gaskin bij Crane stellig de vlag moet strijken, het eerste te noemen. Het vooral supe rieure in Crane's Honsehold Stories schuilt daarin, dat hij zijn bundel sprookjes, juist door elk ran hen afzonderlijk als een waardevol geheel te aan vaarden, als boek zoo geheel uniform en gelijk matig te vercieren wist. Het is een lust, zoo logiesch en zoo mooi als het deeltje in elkaar is gezet. Elk sprookje zijn eigen kopstuk, naar aangenomen formaat en formule, elk naar vaste orde een eigen figuratieve beginletter, aan het eind, naar gelang van het vak wit dat overbleef, een groot of kleiner sluitstuk, en dan bij de mooiste sprookjes een teekening buiten den tekst, maar deze allen weder naar een zelfden aangenomen eigenaardigen bouw. Met die inrichting heeft het boekje een samenhang, een hechtheid, een achevé, die Gaskin langs anderen weg lang zoo volkomen niet verkrijgt. Maar een bepaalde verdienste van den nieuweling is het, dat hij van het zoo perfekte en aanlok kelijke voorbeeld niet gediend was, en bewees daarnaast een eigen stijl van boekillustratie te mogen beproeven. En in dien stijl streeft hij ook naar eenheid en samenhang, al blijft hij i'n totaal-konstruktie van zijn boek verre de mindere van zijn voorganger. Zijn ongelijke prentjes zijn in den tekst ongeregeld geplaatst. Enkele sprook jes bleven geheel zonder, de prenten buiten den tekst zijn niet altijd van vol-pagina-formaat, de beginletters behooren niet onafscheidelijk bij de vertelling. Maar in den teekenstijl van zijn illustraties, is hij eigenlijk van een verder begrip, wat betreft het letten op de homo geniteit der pagina. Hierin is het dat hy door het meer recente zoeken naar eene goede boekverzorging gebaat blijkt. Want al was Crane toen hij de Grimm-editie bezorgde hij was toen zes-en-dertig een artist van rijper kennis dan nu deze Gaskin is, die nog zeer onlangs de school, de Birmingham-Art-School, ontwassen schijnt te zijn in welke hij thans met vrucht leeraart, de heele beweging aan welke Crane een der eersten was om den stoot ts geven, heeft het besef van wat in deze rationeel is en deug delijk, toch weder verder gebracht. En dit zoozeer, dat iemand van zeker niet zóó rijke gaven, als Crane indertijd in zijn liefdevol uitgedoscht boekje aan den dag lei, in een diergelijk kader nu toch iets, althans in n opzicht betrekkelijk zuiverders van hand, geven kon. Bijna alle in zuivere bui tenlijnen volgeteekend, zonder schaduw, kracht of ronding of diepte, zijn de beste van Gaskins illustraties eentonig als de letterdruk, maar daar door slaan zij ook niet uit de bladzij. Op zich zelf genomen kan men aanmerken, dat zij koel en droog bleven, maar ofschoon luk-raak in de pagina gezet, zijn zij niet chic of misplaatst van werking, dat zij stroef en zwart en wit, dat zij grauw van effect zijn, doch zij zijn sober, dat zij niet pakkend frisch, niet kloek, niet groot zijn, goed, maar zij passen uitstekend in het verband van de kontinuïteit. Bovendien vermag de teekenaar in dien eenvoudigen stijl vrij wat. De vinding is misschien niet overal intiem genoeg, maar er is geen valsch vernuft en haast geen geforceerdheid in zijn samen stellingen het is ruim vast werk, dat wint bij meer bekijken de stadjes- en landschapdécor der voorstellingen is meermalen alleraardigst en alleen in zooverre zijn enkele figuren wat geaffekteerd, als zij wel in cierlijke houdingen zijn gezet, wel met smaak en kennis zijn gedra peerd, maar van aktie niet in de eerste plaats rechtaf het doen, maar dit euvel is waarlijk niet iets zeldzaams in dezen tijd die in kunst, zooveel te veel op het uiterlijke let. Doch globaal genomen is met prentjes als beider deelen frontispièces, als die bij De Zwijnenhoeder, bij de Overschoenen van het geluk, bij De Tuin van het Paradijs, bij De Wilde zwanen, en bij nog verscheiden andere, Andersen zoo goed geïl lustreerd als het. nog maar gedaan werd. staat de ernstige teekenaar dier sprookjes beelden in de renaissance der boekverciering, hoezeer mis schien een bescheiden, toch een eigen plaats in te nemen, en is, konkreet genomen, het boek zooals het voor ons ligt en dat, het dient deemoedig erkend, in Holland op het oogenblik niemand zoo zou kunnen maken, niet enkel de beste Andersen. dien wij kennen, maar een van de fraaiste werken van zulken omvang, die in den laatsten tijd ver schenen zijn : een boek om te hebben, buiten kijf. J. V. Verleden week nam de Fransche Minister van onderwijs, de heer Spuller, uit naam van den staat eene prachtige collectie kunstvoorwerpen over. Het was een geheel museum van Chineesche en Japansche porseleinen, lak- en aardewerken, ivoren en bronzen voorwerpen, gedurende ruim vijf'-en-veertig jaren door mevrouw d'Ennery, de vrouw van den tooneelschrijver, bijeengebracht. Toen zij begon te collectionneeren, waren nog prachtstukken tot redelijken prijs te verkrijgen, die nu in 't geheel niet meer te koop komen of alleen tegen fabelachtige prijzen. De verzameling bestaat uit 4700 stuks en is nu verscheidene millioenen francs waard; de weduwe beeft er zich tot haren dood het vruchtgebruik van voor behouden. Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co, Kalverstraat, is geëxposeerd eene teekening van M. Bauer »Een Moskee".

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl