Historisch Archief 1877-1940
Ho. 862
DE AMSTERDAMMEB, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Wat zal later gezegd kunnen worden van den
geest die het jonge Frankrijk van heden bezielt ?
De lotgevallen der beweging, waarvan Lugné-Poe
een der talentvolste leiders is, zullen eenmaal
«p die vraag het antwoord geven.
Een scherpzinnig historicus heeft er eens op
gewezen, dat de invloed van een vreemde be
schaving op de Fransche telkenmale op een
politieke catastrophe is uitgeloopen. De zeven
tiende eeuw, wier bloeitijd aanvankelijk beheerscht
wordt door de Spaansche literatuur, is nauwelijks
geëindigd, of de Spaansche Successie-oorlog breekt
los, het uitgangspunt van de Fransche
philoflophen der achttiende eeuw heeft men in de
Engelsche vysbegeerte te zoeken en geen land
heeft meer dan Engeland tot Napoleons val
medegewerkt, de denkers van het midden
dezer eeuw stonden in dienst van den Duitschen
geest, totdat de oorlog van '70 dit tijdperk is
komen afsluiten. Zal deze zelfde consequentie
zich herhalen, nu de Russische en Noorsche
letteren met den dag nieuwe vrienden in Frank
rijk winnen? Wat hiervan zijn mag, aan de
echtheid en de diepte dier liefde valt niet te
twijfelen en Ibsen en Tolstoi zyn machten met
wie ook aan de Seine rekening moet gehouden
worden.
Wie de Lundis van '90 en 91 doorbladert,vindt
ter plaatse waar over de examens van het
Conservatoire gehandeld wordt, met eenige waardee
ring melding gemaakt van Lugné-Poë. Voort
durend ontmoet men daarna dien naam, ? nu
bij de Maeterlinck-voorstellingen van het Théatre
d'Art, waar hij van den ouden grootvader in
L'Intruse een in waarheid tragische figuur maakte,
dan weer bij de Ibsen-voorstellingen van de
Escholiers.
Bijna een jaar lang wordt zyn naam niet ge
noemd en weet de welingelichte slechts mee te
deelen, dat hy' in het Grand-Théatre, waar Porel
toen bezig was zich te ruïneeren, kleine rollen
Tervult. Maar het leven in den tredmolen zou voor
hem slechts kort van duur zijn. Hij gaat met
vrienden en geestverwanten te rade; er wordt een
kern van artisten gevormd, aan te vullen naar
mate de omstandigheden dat noodig en mogelijk
zullen maken en de oprichting van het Théatre
de l'Oeuvre is een beklonken zaak.
Zoo het moeilijk valt ons een voorstelling te
vormen van voorstellingen in vervlogen tijden,
ligt dit vooral hieraan, dat alle talent aan een
nauwkeurige beschrijving ontsnapt en dus de in
tensiteit van de gewekte liefde en bewondering
onze eenige maatstaf is, waar de scheppingen zelven
niet langer dan n avond hebben geleefd. Men
moet het gezien hebben, zeggen de menschen
van iets wat hun verbeelding sterk getroffen
heeft; men moet hem gezien hebben, zeggen wij
van dezen tooneelspeler.
Niet het minst duidelijk blijkt zijn meerderheid
uit de afwezigheid van al die eigenaardige ge
breken die ook op het tooneel het kenmerk zijn
der middelmatigheid. Berst wanneer een acteur
ons niet meer herinnert aan de hulpmiddelen die
hij te baat neemt, aan opzettelijke pogingen om
een gedaanteverwisseling te bereiken, eerst wan
neer het willekeurige, schijnbaar tot den rang
van het onwillekeurige verheven wordt, eerst dan
mogen wij van een creatie spreken. Zulk een
creatie, en daarenboven eene van zeer bijzonder
gehalte, is zijn Rosmer in het drama van Ibsen.
Men moet, geloof ik, niet alleen een voortreffelijk
acteur, maar tevens een zeer superieur man zijn
om het fijn geschakeerd inwendig leven, dat Ibsen
in deze figuur gewekt heeft, zoo zichtbaar en
hoorbaar te maken. Idealist en scepticus, marte
laar en zedelijk bankroetier, gaat Rosmer onder
aan wat de Duitschers moralische Zerfahrenheit
plegen te noemen. Het is een ziel die in staat
van ontbinding verkeert en nu en dan door een
sterken invloed gegalvaniseerd wordt en op dezen
kant van het beeld valt het volle licht van des
acteurs talent.
Zijn beste qualiteit intusschen, die aan alle
andere eerst de rechte waarde geeft, is zijn
souvereine negatie van het publiek. Ik bedoel na
tuurlijk niet dat hij soms met zijn rug naar de
zaal gewend staat; dit is op zichzelf vrij onbe
langrijk, al jaagt het sommigen doctrinairen het
Mppevel op het lijf.
Men heeft twijfel geopperd aan het goed recht
zjjner opvatting van dokter Stockmaan in
L'Ennemi du Peuple; men wees op den achtergrond
van baatzucht en domheid, waartegen zijn
kinderly'ke goede trouw en heilige onbezorgdheid
zoo weemoedig afstaken, en men verlangde in
stem en gebaren van den persoon iets van dien
weemoed te bespeuren. Het komt my voor, dat
dit verlangen berust op een schromelijk mis
verstand, juister gezegd op een noodlottige ver
warring van impressie en expressie. De tooneel
speler, die den bij anderen verwachten indruk
als gevoelselement opneemt in zijn creatie, loopt
op onvergeeflijke wijze vooruit op gewaarwor
dingen, waarom hij zich niet behoorde te be
kommeren en bezondigt zich aan het wezen zeif
van de kunst.
Te dikwijls dronken wij van wateren wier bron
verontreinigd was, dat wij niet met dankbaarheid
dien frisschen teug gedenken zouden, helder als
het licht dat de oogen ziende maakt, ver
kwikkend als de lente die het jonge leven wak
ker roept ook in de wereld van den geest.
C. F. VAN DER HOBST.
IHIMIIIIIIHINimlHIIIimillllllll
MtiiiiiiiiiMiiiimiimiiiiiiiiiiiiciniil
Een nieuw systeem voor
noten-sleutelen toetsenkeunis.
Woensdag 20 December hield do heer De
Sonnaville, leeraar en muziekdirecteur aan het R. K.
Gymnasium te Katwijk a/Rijn, een conférence in
de kleine zaal van het Gebouw voor den Werken
den Stand, ten einde een door hem uitgevonden
systeem, ten doel hebbende een grondiger en
gemakkelijker te leeren methode voor het ele
mentair muziekonderwijs, te verklaren en door
voorbeelden toe te lichten.
De spreker gaat van de gedachte uit, dat ook
dit onderwijs aanschouwelijk moet zy'n. Hierom
heeft hij het topographische gedeelte der muziek
beginselen vereenvoudigd en verbeterd door nieuw
gevonden gegevens.
Het is een feit, en spreker stelde dit in het
licht, dat juist zeer muzikale leerlingen moeite
hebben de noten te leeren. Meestal kunnen zij
door een blik op de toetsen spoediger zien wat
zij spelen moeten, dan door een blik op de noten.
Het leeren van de noten veronderstelt eene
scherpzinnigheid, die men zelden bij jonge kin
deren ontmoet.
Het is hem gebleken dat leerlingen die reeds
eenigen tijd slecht muziek hadden geleerd, dikwijls
zeer tehuis waren in het ontcijferen van het
notenschrift; dit bracht hem aan het zoeken
en hy vond.
Hy acht vooral de alleenheerschappij van den
G.sleute} die arrogante G.sleutel, zeide hij .
verderfelijk. Daardoor moet men bij de andere
sleutels altijd in gedachte transponeeren.
Daardoor komt het ook dat bijna geen enkel
zanger meer in de C.sleutels kan lezen, die toch
zoo juist den omvang van iedere stem omvatten.
De ondergeteekende is reeds lang van het
ouderwetsche stelsel, n. 1. met de G-sleutel te
beginnen, afgestapt. Het stelsel van tien lijnen
met een dikke middenlijn (koppellijn) waarop
zich cl bevindt, en van waar men de opvolging
zoowel van de discant- als van de basnoten krijgt
zonder sleutels te plaatsen, en waardoor G- en
Fsleutels vereenigd zijn, heeft reeds eenige be
kendheid.
De spreker is tot de ontdekking gekomen, dat
het notenstelsel op streng mathematische gronden
berust en hiervan heeft hij op gelukkige wijze
partij getrokken om de leerlingen zonder kwelling
van het geheugen, en zonder ingewikkelde
combinatiën, een gemakkelijk en zeker overzicht van
het schijnbaar gecompliceerde notenstelsel te geven.
De theoretische verklaring gaf hij thans om
zijn stelsel duidelijk te maken, doch tegenover
kinderen moet dit natuurlijk achterwege blijven.
Hij bracht tal van kaarten mede, die op zeer
ingenieuse wijze waren samengesteld.
Door zy'n methode leert men niet alleen ge
makkelijk de twee sleutels lezen, doch ook het
lezen in de C-sleutels wordt daardoor veel
gemakkelijker, hetgeen voor het partituurlezen
van onberekenbaar nut is.
Hij bewees door allerlei voorbeelden, dat de
verplaatsing van den sleutel bij de drie C-sleutels
slechts schijnbaar is: niet de sleutels doch het
aantal lijnen wijzigt zich. De C I houdt toch
dezelfde klankhoogte of zij in den eenen of anderen
sleutel staat, daarom moet die ook in de notenrij
een vaste plaats hebben, die daarmede evenredig is.
In korte trekken zij hier (zoover dit zonder
voorbeelden mogelijk is) aangetoond hoe de heer
De Sonneville zijn onderwijs aanvangt
De zeven noten: c, d, e, f, g, a, b, worden door
l, 2, 3, 4, 5, , 7,
hem in even. en oneven noten verdeeld.
Hy wil die noten van onder naar boven laten
schrijven, omdat men dan beter begrip krijgt van
toonhoogte, dan door ze van links naar rechts te
schrijven.
Die noten worden verdeeld in lijnnoten en
tusschennoten. Om te doen begrijpen wat het ver
schil is tusschen een noot op de lijn of'tusschen
de lijn, legt hij het papier op tafel, dan is de
uitdrukking op de lijn juist, terwijl wanneer het
boek of blad op de piano staat, die uitdrukking
onjuist is.
Het eenige geheugenwerk dat hij de leerlingen
laat doen is de noten in deze volgorde te laten
zeggen: c. e. g. b. d. f. a. (dus hij laat ze om de
andere opnoemen).
Wanneer c. lijnnoot is, zijn dus e. g. b. ook
lijnnoten, terwijl d. f. a tusschennoten zijn.
Het voorbeeld ziet er aldus uit:
b
'f
De oneven noten in het eengestreept octaaf,
door hem octaaf I genoemd, liggen dus op de
lijnen en de even noten d f a tusschen do lijnen.
De hoogere octaven noemt hij octaaf' II, III
en IV discant en de lagere II, III, IV bas.
Volgt men de ligging van de lijnnoten, zal men
ontwaren, dat in de even octaven ook de
evennoten lijnnotea, en in de oneven octaven de
oneven noten lijnnoten zijn.
Met dit systeem zijn zelfs de noten met veel
hulplijnen gemakkelijk te lezen.
In octaaf II zijn de even noten d. f. a. lijn
noten, (de laatste heeft reeds een hulplijn) dan
heeft c III twee hulplijnen. Men heeft dan maar
weer het lijstje c, e, g, b op te zeggen, om te
weten dat e twee, g drie en b vier hulplijnen
hebben en d, f, a, weer tusschen deze liggen.
Dalende werkt de teruggaande opvolging a, f,
d, b, g, e, c, op dezelfde wijze. Het zijn dus
altijd de noten om den andere die twee regelma
tige rijen vormen, zoowel de lijnnoton als de
tusschennoten. Tusschen den eenen c en den an
deren zijn altijd G notenplaatseii noodig voor
d, e, f, g, a, b, doch van die zes zijn er drie
op, en drio tusschen Je lijnen. Wanneer men
dus lijnen overspringt, komt men tot den volgenden
c. beurtelings als lijnnoot en als tusschonnoot.
Wanneer c dus lijnnoot is, zijn e, g en b ook
lijnnoten en d t' a tusschennoten en wanneer
c tusschennoot is, zijn e g en b tusschennoten
en d f a lijnnoten.
Deze verklaring zal, hoop ik, duidelijk genoeg
zijn om een indruk te geven van het eenvoudige
van dit stelsel.
Alleraardigst is een middel dat de heer de
Sonnaville bij zijne leerlingen toepast. In zijn
leerkamer is een houten planken vloer, waarop
hij do leerlingen laat marcheeren. Hij laat hen
eerst het rijtje e, e, g, b, d, f', a opzeggen, en
laat hen dan bij c, e, g, b op do reten van de
planken stappen en bij d, f, a, tusschen die reten.
Wanneer zij dit een paar maal gedaan hebben,
laat hij hun een notenbalk zien en zegt dat
evenals gij c, e, g, b op de reten van de planken
gevonden hebt, liggen die noten op de lijnen en
d, f, a tusschen de lijnen van den notenbalk. Dan
begrijpen zij het dadelijk, en weten de noten
altijd weer te vinden.
Later wordt de wandeling op de planken uit
gebreid, altijd met de herhalingen, doch nu in
de hoogere octaven, want in het tweede octaaf
zijn d f a lijnnoten en in het derde weer c e g b.
Tevens heeft hij een lottospel uitgevonden met
notcnkaarten, dat evenals het kienspel gespeeld
wordt. Voor aan de kaart bevinden zich een of
meer octaven met de noten in stijgende en da
lende volgorde, met de toetsenrij er naast (want
bij de notenvoorbeelden zijn steeds de daarbij
behoorende toetsen afgebeeld).
Dit spel is voor de kinderkamer bestemd en
is eene duchtige oefening in het notenlezen. Dit
spel zal bepaald van groot nut zijn en het denk
beeld om deze voor kinderen zoo moeielijke weten
schap al spelende te leeren, is vernuftig gevonden.
Ik heb slechts kort de vele gronden kunnen
aanstippen, die de heer Sonnaville voor zijn vin
ding aanvoerde.
Over het onderwerp C-sleutels, m. i, het ge
wichtigste van dit stelsel, zou ik echter uitvoe
riger moeten zijn. Wellicht kom ik daar later
eens op terug, doch ik hoop dat deze aanhalin
gen er vele onderwijzers toe moge brengen eens
een proef te nemen met het stelsel; de Son
naville weet wel, er zijn leerlingen die gemakke
lijk noten leeren, doch bij velen kost dit groote
inspanning en een taai geduld van de zijde van
den onderwijzer.
De spreker verklaarde dat hij met dit systeem
ieder kind van 6 jaar in 5 minuten de reeks
c. e. g. b. d. f. a. op den notenbalk vast in het
geheugen kan prenten.
Hij toonde een zeer begaafd opvoeder te zijn
die zijn onderwerp ernstig heeft bestudeerd;
want het groote schuilt niet altijd in het aller
hoogste, doch dikwijls in het elementaire. Juist
bij het onderwijs aan eerstbeginnenden blijkt het
sterk wie paedagoog is en wie niet.
Ik hoop dat deze opvoeder der jeugd die zich
een zeer beschaafd causeur toonde, en wiens
opmerkingen over muzikale opleiding dikwijls
treffend juist waren, nog eens voor een veel
grooter publiek zijn systeem opnieuw zal komen
uiteenzetten, want m. i. verdient zijn streven niet
alleen zeer de aandacht, doch ook eene
algemeene verspreiding.
VAN MILLIGEÜ.
De Weoner muziekkritikus Eduard Hanslick
heeft dezer dagen aangetoond, dat de dames
pianisten hoe langer hoe meer reusachtige proeven
van spierkracht in haar spel ontwikkelen, en dat
de mannelijke pianisten zich bij voorkeur op eene
zachte, teedere speelwijze gaan toeleggen.
Het is wrellicht die opmerking, die een schrijver
in een ander Weener blad eene fantasie heeft
in de pen gegeven, hoe eene kritiek van een
concert over honderd jaar zal luiden. Hij zegt:
»De heer Süsslieh trad dezer dagen voor onze
kunstliefhebsters als solist op de »Forte" (vroe
ger Piano-forte) op. Dit instrument, waarop
vroeger met groot succes vele mannelijke pianisten
zich deden hooren, is nu, aangezien het meer
kracht, volharding en stoutheid van aanslag ver
langt, bijna uitsluitend bet instrument van de
dames geworden.
De heer Süsslieh speelde op een ouderwetsche
kleine piano van S!A octaaf, zooals die in het
einde van de vorige eeuw door den fabrikant
Börsendorfer voor de concertzalen werd gebouwd,
en dat hij zonderlingerwijze reuzenklavier
noemde.
Wat zijn deze zoogenaamde reuzenklavieren
ongelukkige spinetjes in vergelijking van onze
tegenwoordige damesvleugels met stuurstoel,
(zooals men weet ia de zitting van den stoel nu
evenwijdig met de toetsen geplaatst), waaronder
.zich een goed gesmeerde beweegbare stang be
vindt waardoor liet de pianist mogelijk is even
als bij een Rutschbahn zich van de bas naar de
diskant te laten vliegen, zoodat zij zoowel de
hoogste als de laagste tonen van het klavier dat
een omvang van lö'/'j octaaf heeft, kan bereiken.
De Heer Süsslieh speelde echter op een van
de sierlijke oude pianotjea welker piepende toon
ons niet meer kan bevredigen en waar met de twee
(zegge twee) pedalen (er ontbreekt het sedert
jaren bij ons bekende sehitt-pedaal, dat er zooveel
toe bijbrengt den indruk van krachtige gedeelten
te versterken, en de even onontbeerlijke
odeurverspreider, die bij de verschillende toonaarden
odeurs in overeenstemming met het karakter van
iederen toonaard automatisch loslaat) slechts
weinig nuanceering is aan te brengen.
Hij speelde verschillende nummertjes, die
voor dit instrument berekend waren, zooals
gemakkelijke stukjes van den reeds lang ver
ouderden Chopin, geboren in 23 (vroeger Polen
genaamd) en van zekeren Liszt (1811) dus voor
2UO jaren geboren in 212 (dat toen Hongarije
genoteerd werd) en vond voor zijn bescheiden
voordrachten aanmoediging,
Zijn aanslag is mannelijk zacht, zijn voordracht
allerliefst, tamelijk gevoelig, doch de vrouwelijke
kracht ontrookt hem ten eenen male. Ook zij den
concertgever aanbevolen bij eene volgende soiree
zonder armbanden te spelen, liet klettei-en van
al die aanhangsels verstoorde den indruk.
in iHiHiimimHiiniiliniiiimMlHiiiiiiiitlllliiiitti H in nimf n Minimum
Meer Engelsclie illustreerkuust.
Een nieuwe uitgaaf van Andersen.
Inderdaad van echter ras en deftiger dan do
evenwel aardiger, vaardiger illustraties, door
Batten, bij de Geltische, Kngelsche en Indische
sprookjesverzamelingen van Jacobs, maar
daarmoe toch lang niet zoo fier, zoo vorstelijk, zoo
gedragen als de kunst van Ricketts en zijne ge
zellen, van welke het intusschen zijdelings
deriveert blijft het prentwerk waarmee Arthur
Gaskin een nieuwe Engelsche vertaling der
sprookjes van Andergen kwistig illustreerde, nog
het best te vergelijken bij die zeer fraaie editie
der Household Stories van Grimm, door Crane
reeds in 1882 bezorgd. Althans met deze beide
sprookjesbundels naast elkaar te leggen, weegt
men niet geheel eikenschors tegen kaneel. De
orde van. kunst is eenigszins dezelfde, en door
aan te stippen in hoeverre de een en de ander,
elk op zijn beurt uit de opgaaf iets
voortreffelijkers heeft gehaald, valt het talent van den
nieuw aangekomene voor het oogenb-lik nog bet
best te bepalen.
En dan zal ik dat grooter aandeel kwaliteiten,
waarvoor Gaskin bij Crane stellig de vlag moet
strijken, het eerste te noemen. Het vooral supe
rieure in Crane's Honsehold Stories schuilt daarin,
dat hij zijn bundel sprookjes, juist door elk ran
hen afzonderlijk als een waardevol geheel te aan
vaarden, als boek zoo geheel uniform en gelijk
matig te vercieren wist. Het is een lust, zoo logiesch
en zoo mooi als het deeltje in elkaar is gezet.
Elk sprookje zijn eigen kopstuk, naar aangenomen
formaat en formule, elk naar vaste orde een
eigen figuratieve beginletter, aan het eind,
naar gelang van het vak wit dat overbleef,
een groot of kleiner sluitstuk, en dan
bij de mooiste sprookjes een teekening buiten
den tekst, maar deze allen weder naar een
zelfden aangenomen eigenaardigen bouw. Met
die inrichting heeft het boekje een samenhang,
een hechtheid, een achevé, die Gaskin langs
anderen weg lang zoo volkomen niet verkrijgt.
Maar een bepaalde verdienste van den nieuweling
is het, dat hij van het zoo perfekte en aanlok
kelijke voorbeeld niet gediend was, en bewees
daarnaast een eigen stijl van boekillustratie te
mogen beproeven. En in dien stijl streeft hij
ook naar eenheid en samenhang, al blijft hij i'n
totaal-konstruktie van zijn boek verre de mindere
van zijn voorganger. Zijn ongelijke prentjes zijn
in den tekst ongeregeld geplaatst. Enkele sprook
jes bleven geheel zonder, de prenten buiten
den tekst zijn niet altijd van vol-pagina-formaat,
de beginletters behooren niet onafscheidelijk
bij de vertelling. Maar in den teekenstijl van
zijn illustraties, is hij eigenlijk van een verder
begrip, wat betreft het letten op de homo
geniteit der pagina. Hierin is het dat hy door
het meer recente zoeken naar eene goede
boekverzorging gebaat blijkt. Want al was Crane toen
hij de Grimm-editie bezorgde hij was toen
zes-en-dertig een artist van rijper kennis dan
nu deze Gaskin is, die nog zeer onlangs de
school, de Birmingham-Art-School, ontwassen
schijnt te zijn in welke hij thans met vrucht
leeraart, de heele beweging aan welke Crane
een der eersten was om den stoot ts geven, heeft
het besef van wat in deze rationeel is en deug
delijk, toch weder verder gebracht. En dit zoozeer,
dat iemand van zeker niet zóó rijke gaven, als
Crane indertijd in zijn liefdevol uitgedoscht boekje
aan den dag lei, in een diergelijk kader nu toch iets,
althans in n opzicht betrekkelijk zuiverders
van hand, geven kon. Bijna alle in zuivere bui
tenlijnen volgeteekend, zonder schaduw, kracht
of ronding of diepte, zijn de beste van Gaskins
illustraties eentonig als de letterdruk, maar daar
door slaan zij ook niet uit de bladzij. Op zich
zelf genomen kan men aanmerken, dat zij koel
en droog bleven, maar ofschoon luk-raak in de
pagina gezet, zijn zij niet chic of misplaatst van
werking, dat zij stroef en zwart en wit, dat
zij grauw van effect zijn, doch zij zijn sober,
dat zij niet pakkend frisch, niet kloek, niet
groot zijn, goed, maar zij passen uitstekend
in het verband van de kontinuïteit. Bovendien
vermag de teekenaar in dien eenvoudigen
stijl vrij wat. De vinding is misschien niet overal
intiem genoeg, maar er is geen valsch vernuft
en haast geen geforceerdheid in zijn samen
stellingen het is ruim vast werk, dat wint bij
meer bekijken de stadjes- en landschapdécor
der voorstellingen is meermalen alleraardigst
en alleen in zooverre zijn enkele figuren wat
geaffekteerd, als zij wel in cierlijke houdingen
zijn gezet, wel met smaak en kennis zijn gedra
peerd, maar van aktie niet in de eerste plaats
rechtaf het doen, maar dit euvel is waarlijk
niet iets zeldzaams in dezen tijd die in kunst,
zooveel te veel op het uiterlijke let.
Doch globaal genomen is met prentjes als beider
deelen frontispièces, als die bij De Zwijnenhoeder,
bij de Overschoenen van het geluk, bij De Tuin
van het Paradijs, bij De Wilde zwanen, en bij
nog verscheiden andere, Andersen zoo goed geïl
lustreerd als het. nog maar gedaan werd. staat
de ernstige teekenaar dier sprookjes beelden in
de renaissance der boekverciering, hoezeer mis
schien een bescheiden, toch een eigen plaats in
te nemen, en is, konkreet genomen, het boek
zooals het voor ons ligt en dat, het dient deemoedig
erkend, in Holland op het oogenblik niemand zoo
zou kunnen maken, niet enkel de beste Andersen.
dien wij kennen, maar een van de fraaiste werken
van zulken omvang, die in den laatsten tijd ver
schenen zijn : een boek om te hebben, buiten kijf.
J. V.
Verleden week nam de Fransche Minister van
onderwijs, de heer Spuller, uit naam van den
staat eene prachtige collectie kunstvoorwerpen
over. Het was een geheel museum van Chineesche
en Japansche porseleinen, lak- en aardewerken,
ivoren en bronzen voorwerpen, gedurende ruim
vijf'-en-veertig jaren door mevrouw d'Ennery, de
vrouw van den tooneelschrijver, bijeengebracht.
Toen zij begon te collectionneeren, waren nog
prachtstukken tot redelijken prijs te verkrijgen,
die nu in 't geheel niet meer te koop komen of
alleen tegen fabelachtige prijzen. De verzameling
bestaat uit 4700 stuks en is nu verscheidene
millioenen francs waard; de weduwe beeft er
zich tot haren dood het vruchtgebruik van voor
behouden.
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co,
Kalverstraat, is geëxposeerd eene teekening van
M. Bauer »Een Moskee".