De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 14 januari pagina 3

14 januari 1894 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 864 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. bevestigd werd. In 1513 kwam het klooster tot «tand. Daar Amsterdam reeds vry wat kloosters had, werden door de regeering beperkende be palingen gemaakt, waarbij de nonnen beloofden ?dat die plaetse van tselve Convent groet zal zyn isestlich roeden ommegaens en niet groeter nv noch ghenen tyden. Item dat die plaetse zal wesen langes de vesten bij den Heilighen wech biivende allomme dertich voeten van den platten mure vander stede". Tachtig jaar bleef het gebouw eigendom der Clarissen. In 1595 richtte de Vroedschap het in gedeeltelijk tot aalmoezeniershuis (later de latijnsche school, daarna gymnasium, tegenwoor dig politiebureau). Een ander gedeelte werd met kleine burgerwoningen bezet en vormde drie straten, het tegenwoordige Eerste, Midden- en Derde klooster. Een derde deel werd tot tucht huis ingericht, daar Schepenen, na de verande ring der regeering in 1578 «zwarigheid maakten om sommige kwaaddoenders, overmids hunne jongkheid, capitaal te straften (ter dood brengen)" en een »huis tot castyement" dus noodig was. Men vond het (zeer toevallig !) tevens geraden de Clarissen, die ondanks verboden overeenkomst aan het klooster gebouwd hadden, en de Pause lijke Religie in hetzelve geoefend hadden, »uit te zetten, mits haar verzorgende van onderstand". In 1596 werden de eerste tuchtelingen, twaalf jongens opgenomen, doch spoedig was de toevloed zeer groot, ook van sterke manspersonen, bij wie soms messen en ander geweer gevonden werden. De straffen der tuchtelingeu waren zeer zwaar. Onthouding van spijs en drank, tuchtiging met de zweep, reep of roede, waarbij twee dienaars van den schout een handje hielpen. De arbeid der gevangenen bestond in snijwerk, en 't ver vaardigen van wollen- en satijnen bombazijnen. In 1599 werd dat werk veranderd en moesten de tuchtelingen verf hout raspen, waarvan het huis het monopolie voor Amsterdam kreeg. Het roode Braziliehout of Fernambuk en andere harde houtsoorten werden tot zaagsel geraspt en van dit zaagsel werd een roode verfstof getrok ken. Het gebouw kreeg naar dezen arbeid den naam Rasphuis, en de voorstelling in steen uitgehouwen onder de lijst der frontespies, een tuchtmeester, zittende op een met boomstammen beladen wagen, welk voertuig getrokken wordt door leeuwen en tijgers, door den geesel des tuchtmeesters voortgezweept, zoowel als het on derschrift: Virtutis est domare quae cuncti pavent 1) wijst op de bestemming. Het frontespies is ver sierd met een groep van drie levensgroote figu ren; in 't midden de tuchtiging, voorgesteld door een vrouw met strenge trekken, in de linkerband het stedelijk wapen, in de rechter een opgeheven roede. Aan elk harer zijdon een geketende, half naakte man, die zich kromt voor de gevreesde slagen. Onder de groep staat het woord Uastigatio, d. i. Tuchtiging. Het gebouw van binnen is somber, donker, laag van verdieping en alles is zwaar en soliede, een werk uit den tijd toen men nog voor de eeuwen en niet zooals thans voor de jaren bouwde. Vooral de muren en deuren zijn bijzonder dik; alle ven sters zijn getralied en de sloten en grendels laten niets te wenschen over. Als een staaltje der zware straften noemen wij de dubbele kraag: twee bouten werktuigen in den vorm van een juk dat om den hals werd gehangen, terwijl de armen door twee kleine gaten tot boven het hoofd werden gestoken. Ook de meestverstokten hielden deze straf zelden langer dan een etmaal uit zonder beterschap te beloven. Hoewel de tuchtelingen elke 14 dagen een andere cel kregen en er zware straften op de ontvluchting gesteld waren, is het enkelen gelukt uit te breken. Hoe die dat klaarspeelden is on begrijpelijk. Wie goed oppaste mocht 's daags licht werk verrichten, mits f/eene Joden ziji.ilc. De gewone tuchtelingen moesten daags twee tot drie honderd pond gekapt hout leveren of 's weeks drie honderd pond geraspt. Toen men merkte dat de kerels het zaagsel met zand of vuilnis vermengden om 't zwaarder te krijgen, werd een nog grcoter gewicht geeischt. De voeding was vrij goed; gewone scheepskost. Eens per week gezouten of gerookt vleesch of spek; eens stokvisch en voorts erwten, paardeboonen, gort, 's middags en eens 's avonds, kar nemelk met gort van haver en gerst. Hun gewone drank was bier van een gulden 'Ie ton, waarvan ze eiken dag twee mingelen (2.-12 L.) kregen. Op kermis kregen ze zwaar bier. Hun kleediug bestond uit een grauwen, groven jas en broek, Uslandscbe kousen, schoenen, een Vlaamsen linnen hemd en wie in 't geheime tuchthuis zat kreeg ook een borstrok. Het geheime tuchthuis was de afdeeling waar kinderen van gegoede ouders, die ongeregeld leefden, gevangen werden gezet. De wittebroodfkindtren kregen zoo er voor betaald werd, beter eten en werden niet tot zwaren arbeid verplicht. Ook politieke misdadi gers werden hier gevangen gezet eu tot deze laatsten had niemand toegang. * * :;: Het Cusstifiatio is op de ongelukkigen, die hier thans onderkomen zoeken niet meer van toepas sing, tenminste niet in Jeu zin die er tot nu toe aan werd gehecht, (ietuchtigd worden deze zwakke strijders om het bestaan nog wel, doch minder voor hun eigen fouten, dan voor die der maatschappij. Zij gaan 't meest gebukt onder de gevolgen der wanverhoudingen, en zoo van allen ''t verleden ook niet onberispelijk moge zijn, die hier thans binnengaan verdienen slechts mede lijden, hulp geen straf. Toen. wij, een dng na de opening, de nieuwe Toevlucht bezochten, waren er reeds 50 menscheu, die zich ter verpleging hadden aangemeld, liet Leger des Heils vraagt vijf cent voor nachtver blijf, vijftien cents daags voor geheele verpleging. welk geld verdiend moet worden met houtkappcn en tot bosjes binden, welke houtjes als brandstof verkocht worden. De leefregel der dakloozeu is als volgt: te zeven uur op. te half acht ontbijten met .'! II. (i. geboterd oiigebnibl tarwebrood met koffie. Werken tot een uur. Dan wordt gemiddag maald. Het middagmaal bestaat uit erwtensoep, of aardappelen met groenten, of booneii met eenig spek. Dan weer arbeiden tot vijf uur, waarna 1) 't Is der dapperheid taak, 't geen ieder vreest te temmen. weder 3 H. G. brood met koffie genuttigd worden. Van zeven tot tien uur mogen de mannen wan delen. Te tien uur avondeten evenals ontbijt. Het leger is arm en kan de menschen geen kleederen, veel minder eenige versnapering als tabak of een sigaar geven. De ijverigsten kunnen een kleine geldelijke belooning verwerven, waar voor ze den barbier kunnen betalen. Het trof ons, toen wij deze arme tobbers aan 't werk zagen, dat zij, die niets anders gedaan hebben dan dat ze arm en werkloos zijn, dezelfden arbeid verrichten als de zestiende-eeuwsche tuchtelingen, dieven, vechtersbazen, vrouwenschenners enz. en dat de negentiende-eeuwsche werklooze echter minder goed eten en geen kleeding ontvangt. De straffen mogen minder streng zijn wan neer de dakloozen zich wederspannig en onhan delbaar betoonen, worden ze tot eenige dagen zwervens veroordeeld en kunnen dan op een stoep of een bank in de open lucht slapen, het harde levenslot der dakloozen van heden ver schilt ongeveer niets met dat van den tuchteling uit 15!»5. De toevlucht is eiken dag te bezichtigen; dat velen een kijkje zullen gaan nemen en zich dan gedrongen zullen gevoelen iets af te staan voor de arme drommels, is den wensch van den schrij ver. Oude kleederen, een badkuip, een kachel, stoelen, alles is welkom. Wie een kistje sigaren overheeft, 't behoeven zelfs geen havanna's te zijn, vindt hier dankbaren voor wie een pijpje tabak onder 't werk of een sigaartje 's Zondags een ware rijkdom is. B AC. 2) De mededeelingen omtrent het Ilasphuis zijn getrokken uit Wagenaar's Geschiedenis van Amsterdam. llltllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII u z i e in de oo i'dstad. De pauze begon. Het orkest had onder leiding van Kes de vriendelijke Uromet/ieMsmuziek van Beethoven en de Verwandhings-Musik uit Parsifal van Wagner uitgevoerd. Ik' zat er nog over na te denken welke zeldzame sauts perilleux men op muziekuitvoeringen dikwijls waarneemt, toen een mijner bekenden, die zich nooit met Wagner's muze heeft kunnen verzoenen, mij kwam aan spreken. »Kunt gij nu nog volhouden," zeide hij »dat zooiets werkelijk genot kan geven '.'" Hij had blijkbaar bespeurd dat ik niet in extase was na de uitvoering en trok daar partij van. (Hij weet toch dat ik een groot Wugnorvereerder ben). Ik begon te betoogen dat men de dramatische fragmenten meestal niet ongestraft iu de concert zaal kan overbrengen, vooral wuineor de vocale partijen bij het orkest zijn onder dak gebracht. Zooiets geeft natuurlijk een onjuiston indruk. Ik zeide dat hij het geheelo werk in den schouwburg hoorende, euu geheel anderen indruk zal ver krijgen. Doch over lïayreuth wil mijn bekende nu eenmaal niets hooreu. *-Op het laatst ' zeide hij vroeger eens «-zullen wij nog naar de planeet Mars moeten gaan om een jnisten indruk van een kunstwerk te verkrijgen." Ik deel dit gesprek in hoofdzaak mede. omdat ik weer opmerkte-, dat men op deze wijze een onjuist beeld geeft van Wnguer s dra matische werken. Vooral bovengenoemde scène, aldus gearrangeerd, leent zich zeer weinig tot eene concertuitvoering, want ondanks de voor treffelijke vertolking waaraan wij bij dit orkest gewend zijn, vond ik dit fragment nu veel te lang en te gerekt. Doch na de pauze kregen wij de o simfonie van Bnihms en de uitvoering van dit werk ver schafte een groot genot. De beide vriendelijke deelen Aiidnittc en AlIftirttto. voorafgegaan door een hartstochtelijke!» eersten satz met do scherp gemarkeerde opvolgin gen van a en nu en de '\inile met het geheim zinnig thema unisono in strijkkwiiHot en fagotten optredende, die in waarheid de kroon op het werk zet, gaven een groot genot, evenals de l-'r iricHttmnmuziek die reeds op bet eerste lieethoveuconcert j was ten gehooro gobrac'it. j Van de lieothovonconcerien zijn wij reeds tot j bet vierde genaderd. Ditmaal kregen wij te hooreu ! eene Onr^rturc : Zur Ninni'nfeier Opus 11.1 (een werk. dat men i-iot zon denken ontstaan te zijn i tusschen Isu'.l en 1>1 l doch veel vrooirer). het i derdo pianoconcert van ( . kt. t. (door den lieer l ilöiitgen gespeeld) eti de Ie ^/nijiiinii/i'. l De beide eerste nummer* heli ik gehoord. : ik l genoot weer vau ie1!-artistieke spel van IMiitgon en j ik bewonderde weer de uüwirezeite wijze vau i begeleiding vau dit orkest. Hierbij kwam het echter i uit (lat de naturen vau ntgon en Ke; nog al sterk iiiteoiiloopen. Bij Itëntgon was het (em met ('oethe ie spreken j <iro« ntt/i innc/tl if en hn l\es: ireiw nitil tn'i'i'-i-!i.!ii/ m. n. w. de eerste wilde sneller (Ml de laatste buigzamer. Vooral in het eer-b- deel kwam dit uit, en dit kwam ook do eenheid niet altijd ten goede. In dit deei droeg ile heer l!."nitge!i nok een brillaute eadetiz voor. die zeer schoon i''j dit deel paste1. Meesterlijk' werden ook bet tweede e;i derde deel door hem vertolkt. Over eoioratuiirzangeressen te sproken is meestal moeiolijk. Df1 stuk:-:e;> die zij zingen geven dik wijls 700 weinig uiuxiek en daardoor is men vaak te spoedig geneigd (wanneer er aan :ie coloratuur iets hapert of de toonontw ikia'ing niet overal even scheou i-}, ecu weinig u'iinsiigeu indruk van de muzikale begaatdheul te constateeren ; en men zou toch eerst eens moeten hooren, hoc zulke zangeressen zich voordeden in werken waar bet muzikale meer op den voorgrond staat. Mei. Antoinette Trebelli hoorde ik twee coloratuuraria's : twee van die geijkte sterren-repertoirstukken n.l. de aria uit Traviata en die uit: Le Pardon de Ploërmel zingen. Daaruit kon men op merken dat deze dame een zeer schoone om vangrijke stem bezit, die echter in deze kleine zaal in de hooge tonen scherp klonk; ook liet de zuiverheid, meest tengevolge van niet licht genoeg aanspreken van de stem, nog wel eens te wenschen over. Wel zong mej. Trebelli nog een paar Fransche liedjes, doch hierin bewoog zij zich blijkbaar op een voor haar vreemd gebied. Stijl noch voor dracht konden mij bevredigen. Hare stem zal echter in een zeer groote zaal of wel op een tooneel in veel gunstiger licht verschijnen. Zij bezit als zangeres in ieder geval zeer goede eigenschappen. De beer en mevrouw Mossel-Belinfante (violoncel en piano) werkten op dit concert mede. Mevr. Mossel voldeed mij vooral zeer goed in de tweede afdeeling toen zij zichzelf geheel meester was en eene pianiste toonde te zijn, die zoowel technisch als muzikaal zeer ontwikkeld is. De heer Mossel die eene hoogst belangrijke suite van J. Schenk (1650) met zijn echtgenoote op voortreffelijke wijze voordroeg, was ook in de solostukken (waar onder compositiën van onze stadgenooten Henri Tibbe en L. Adr. van Tetterode die zeer voldeden) hoogst gelukkig.} Hij toonde een violoncellist te zijn die op een hoog standpunt staat. Ten slotte speelden de drie solisten een ge zamenlijk nummer (kaartspelers zouden zeggen: een allegaartje) Ave Maria van Gounod voor zang, violoncel en piano. In mijn vorig artikel beloofde ik iets mede te deelen omtrent de causerie van mej. Esser. Met het oog op de beperkte ruimte kan ik slechts hier en daar een greep doen; hetgeen echter op dit oogenblik wellicht voldoende mag geacht worden omdat rnej. Esser mededeelde dat zij voornemens is binnenkort een cursus te openen waarin zij hare inzichten theoretisch zal verklaren. Deze causerie moet dus geheel als inleiding beschouwd worden, en daar ik mij voorstel (bet belangrijke van deze vraagpunten in aanmerking genomen) mij op de hoogte te houden van de volgende voordrachten, zal ik dan ook een meer volledig beeld van het geheel kunnen geven. Xu toch werd alleen de artistieke zijde aangeroerd en gat' mej. Esser enkele voorbeebien, welke effecten men verkreeg door haar stelsel van loonvorming. Zij vond, met een werk van een Kus, Seft'eri genaamd kennismakende, bare opvatting omtrent zangonderwijs daarin geheel weergegeven. Xa verklaring te hebben gegeven dat van registers eigenlijk geen sprake kan zijn (want het geluid komt o.a. bij wat wij borstregister noemen,volstrekt niet uit de borstj en na door een paar beelden verduidelijkt te hebben dat de stembanden en de adem de hoofdfactoren zijn voor bet ontstaan van den toon, deelde zij mede dat zij alleen onderscheidde (Ie gestelde en losse keelkop waarna zij eenigo fragmenten uit dramatische werken zong om te laten booren hoe de stem bij die -tanden klinkt, en hoe een grooter omvang van stem daardoor wordt verkregen. \a ecu uurtje aldus te hebben gecauseerd, ver zocht de iuleidster het debat te beginnen. .\anvankelijk (bet publiek bestond voor een groot deel uit dames) scheen niemand het vuur te willen openen, waarop de beer de Lange zijne instemming met Mej. Kssor's leorwijzo betuigde en verzocht dat zij die hot niet eens waren ook buiiiie bezwaren zouden te berde brengen. Het bleek echter dat het beter zou geweest zijn het debat uittottellen tot na de theoretische verklaringen, want toen twee dames zich in debat begaven en spoedig de theoretische zijde was aangeroerd,, zeide Mej. Esser het debat strikt tot de artistieke zijde te willen beperken en het andere liever schriftelijk met de spreekster te willen behandelen. Ik geloof dus mej. Esser te mogen aanraden n.'i haar theoretische!! cursus het debat nog eeus te openen, daar ik overtuigd hen dat het dan vruchtbaarder kan en zal zijn. Velen, die met elkander over deze kwestie na atloop nog vau gedachten wisselden, waren van meeiiiug, dat mej. Esser alleen voor eene zelfde zaak andere namen gebruikte. Die kwestie kan alleen langs theoretische!! weg worden opgelost. dat wil zeggen: dan eerst kunnen do argumenten juister gepreciseerd tegenover elkander gesteld worden. Xooa's il\ zeide is deze zaak zoo gewichtig en moet men het zoo vau haite toejuichen, dat de verschillende ni"eningeu tegenover elkander kun nen gesteht worden, dat men vooral moet trachten die wrijving van -^-dachten iu de hand te werken. Kr waren verschillende bezoekers die zich als specialiteit op liet gebied vau zangonderwijs be wegen, wel een bewijs dat men deze daad op prijs stelde. Ik hoop dus dat het later zal blijken, dat een volgend debat zal u;t\vet'kei> wat Joch het doel ('r \a:i moet ziju: vcn'üiniing vun den blik en m<-rucre \\aui\lcerir.g ook bij verschil van denk wijze. Ten s'orte moet ik nog vermelden dat oen jong vielist de iicer l.nuis /ininierman, die te (Iro nieën ">-!;e,ren is ei: zijne opleiding eerst te. l.eipzig en later te Brussel bij Isaye heelt ontvangen. oi) een inulatiecere ert zich deed kennen als een zeer degelijk' violist wiens sobere goed.; stijl ou voordracht en schooiie toonontwikkeliiiL'" een zeer LHI s! igen indruk maakten. Hij \veni i:e-:s .e.teord door Me.|. Lüning uit i Ni! tci'd:>m, oen-1 zangeres', die eeiT' schoone stom en zeer duidelijke uitspraak bezit, en voor de toekomst vee' heioot't. De voordracht lijdt echter HIIL-' uiiu di' meer aan te zware en te uniforme gevoelsuiting en hierop zij vooral hare aan dacht go\estii;'l!. De lieer Wij-'inaim (piano), droeg hoogst ver(lien.Melijk de \l'ti:/<t'c}'i:}'-J'\it/tit:ii' vau Schubert voer. Ik vdiid hem zeer vooruitgegaan, doch had do begcleidiiu;' vau de liederen Dohtro^n vau .lensc-ii gaarne met meer zorg en delicatesse be handeld gezien. VAN Mii.i.iGEX. De stad Leipzig heeft een. rjjke muziekbibliotheek cadeau gekregen, van den chef der beroemde uitgeversfirma Peters, dr. Abraham. De bibliotheek omvat 15000 muziekwerken, theore tische en practische, daaronder zeer zeldzame over de theorie der muziek; voorts een SOOtal biographieën en monographieën van beroemde meesters; ruim 700 klavieredities van oudere en nieuwere opera's, 90 partituren van muzikaaldramatische composities, de complete uitgaven van Bach, Beethoven, Chopin, Clementi, Handel, Haydn, Mendelssohn, Mozart, Palestrina, Schubert, Schumann, Schütz, 90 werken over de geschie denis der opera. De werken zijn naar nummers geschikt en terstond bereikbaar ; als bibliotheca ris is dr. Emil Vogel, een bekend muziekgeleerde, aangesteld, en dr. Abraham stelde hem in staat, de bibliotheek voortdurend belangrijk uit te breiden. De bibliotheek bevindt zich in een aan zienlijk huis, Königstrasse 201, en is voor iedereen kosteloos toegankelijk. De »Incorporated Society of musicians" te Londen laat in bet huis, waarin Karl Maria von AVeber op 5 Juni 1820 gestorven is, een gedenk steen aanbrengen. Weber kwam in 1820 naar Londen, reeds doodziek, om er zijn beron te doen opvoeren. miiimfiiHimtmiiiliiliimtiintiuutiEiiimiitiiiiiinniinii iiiimtitnnniiM In het voorlaatste nummer van den Mercure de France komt een artikel voor vau CamilleMauclair, merkwaardig, nog minder om het persoonlijke het handelt over Armand l'oint dan wel om het algemeene van wat er in wordt gezegd, en dat nog het scherpst gevat is in deze fraaie fraze tegen het slot: ?Na de bewonderenswaardige uitspatting van het impressionisme, dat zich had vrijgemaakt van het sombere atelier, om schaterend van vreugde de zon te gemoet te gaan, heb ik dien peinzenden terugkeer lief van het moderne bewustzijn, naar de zuivere teekening van het beeld der menschen, van dien eeuwigen beheerscher van het landschap, wiens suprematie, al ging zij voor een wijle te loor in het licht, wederom in de hoofden is van enkele schilders, die vast besloten zijn nimmer te berusten in Leonardo's sterfelijkheid. . . ." Dit uit een lezing van llenry van de Volde une prédication d'art in hot groot auditorium der Antwerpsche .\kademie gehouden : liet vak van kunstenaar zooals men bet vroeger verstond is onmogelijk geworden, en dit beeft men voor liet' te nemen. Het geval be paalt zich trouwens niet tot het vak van kunstenaar alleen. Verscheiden andere professies zijn vervormd. Enkele zijn onherstelbaar dood. en het zijn juist die welke niet van een transformatie hebben willen weten. Het is onze ij felheid die de kunst heeft gedood, de kunst die alleen met bescheidenheid, religie en edelmoedigheid samen gaat. De kunst sterft aan de onzuivere begeerte naar roem en goud. en wij die hare priesters zijn, vinden niet beter meer te doen dan elkander te verscheuren. Och, de mecsten onzer trekken kringetjes om de domeinen heen van een te begrensde perceptie, weigerend te gelooven aan wat niet onniiddelijk ons werd gemanifesteerd, met een halstarrigheid, alsof het aldus wel ons openbaarde, ganscb uit eigen leven voortgekomen ware. Zoo gaan wij vaak als door een hof zulke kortzichtige tuinieren, die niet zouden inzien dat de bloesems van het verleden jaar niet weder vruchten zullen brengen, en die in blindheid de jonge iolen wil len snijden in stede van het dorre hout. Als de trotscbe vroomheid, die de lucht doorhuivert, bij de plotselinge ontspanning vóór den storm, zóó rein en machtig is de ingehouden furie, waarin door kunstenaars, vorkoorend met hot hoogste, de schoonheid werd gediend, dat zij weder die mochten openbaren, groot en onver gankelijk. Twee kunstenaars hoorde ik spreken over dat. waardoor de hoogste kunst groot zou zijn geweest. En de eene dacht vooral door de gezonde kracht, terwijl de andere meende dat het door de wijsheid was. Maar mij docht, achterna, dat men zóó zou moeten zeggen: dat de hoogste kunst groot was door schoenheid, doch dat wel het bewuste stre ven naar schoon zoo vaak vruchteloos bleet door afwezigheid van vol-gezoude kracht. en dat door de tijden heen tegen niets in kunst zoozeer als tegen de wijsheid gezondigd werd. 'Het zou de moeite waard zijn. een studie te schrijven, een vergelijkende studie, over den oor sprong der schilderkunst in bet Xoorden on van die in het /uiden, de Vlaamsche on de Haliaansche pointiiro. Kn dan zou daarmee, geloot' ik, dadelijk veel kunnen worden verklaard, dat het oudste schilderen daar ginds, voortkwam uit do architektuur, dat het vooral muurschudcring.dat het in haar geboorte monumentale schilderkunst was. te.rwijl bet in \ iaanderen zich ontwikkelde uit de losser lettervercieriug. de kloosterlijke bockillustratie-kunst, de uit het Oosten geïmporteerde luxe- verluchting, Want dat verschil in grondaard bleef kenbaar eeuwen lang. liet al naar onze eigen gesteldheid verkwikkeiijke of prikkelende, het weldadige of het irritante tegelijk van de kunst der Oud-llolhmdsehe kabioetsuikjes, ligt in het nimmer falend gemoedsevenwicht dat den -duiders er van eigen is. De intimiteit van de Hoocb, do levensblijheid van Jan JSteeu, de droefgeestigheid van llobbema, tot zelfs de oubolligheid van lirauwer, zij doen zich volkomen geënuilibreerd voor. Hun egaal volwassen kunnen, heeft in de gestelde opgaaf

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl