De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 21 januari pagina 3

21 januari 1894 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

'r ?! 865 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. tisme broederlijk de hand aan de frivoliteit, in zoover beiden de een lachende en de ander schreiende de waarheid toonen te belijden, dat onze «arme Staubnatur" een materie is van vry gering allooi. De meer persoonlijke reden die den comicus drijft op z\jne wijze van der minne loop te spreken, is veelal hetzelfde instinkt dat de vrouw van smaak bestuurt bij de keuze van haar toilet, j Hy weet dat hy niet kan trachten ernstig en verheven te zijn zonder belachelijk te worden, niet teeder en aandoenlijk zonder in valsch gevoel over te slaan. Hij ontkent allerminst dat de liefde van man en vrouw een hartstocht kan zijn, maar vraagt verlof er voorshands een avontuur in te zien. H\j twijfelt niet aan de echtheid van het gevoel dat Héloïse een menschenleven lang voor Abélard vervuld heeft, maar zal het toch liever hebben over de vrijages van Mascotta's , van gisteren en Aspasia's va» morgen. En niet j door hem wordt het verhevene omlaag gehaald. maar veeleer door de schare van ongeroepen boetpredikers die door de wereld gaan, zoekende wien zij bedotten kunnen. Onder de troubadours van het moderne Babyion, zooals vaderlandsche dichters van een vorige periode zich hadden aangewend Parijs te noemen, is Georges Feydeau misschien niet de diepzin nigste en wijsgeerigste, maar zeker wel de vroolykste. Van «Champignol malgrélui" en «Monsieur chas^e" is in menig geheugen de nagalm blijven hangen van dien luiden, ongedwongen lach, die de stroefheid ontrimpelt en, naar het bekende woord, al menigeen ontwapend heeft. De humor van adellijken huize die lach en traan te zamen oplost in hooger ironie, dedevinatie van onze verborgen roerselen en drijfveeren en het superieure inzicht in het betrekkelijke der gangbare zedewetten, dat alles moge hem vreemd zijn, indien een eigenaardigen kijk op de dingen te hebben, zij het ook minder eigen dan aardig, indien de uitwendige fysionomie van zjjn tijd en omgeving goed in zich te hebben opgenomen, indien wegwijs te zijn in wat men de buitensingels van de liefde zou kunnen noe men, indien deze gaven den blijspeldichter maken, dan mag Feydeau mededingen naar den »Un fll a la patte" is dezer dagen in het wel bekende Palais-Royal het désopilante drietal van dezen auteur komen voltooien. Ik houd het voor een motief van meer dan zuiver subjectieven aard, dat mij deze farces boven de ten onzent vaak toegejuichte Duitsche kluchten doet verkiezen. Is er iets smakeloczers in deze wereld dan Berlijnsche vroolykheid van den derden rang? Een krankzinnig ploertendom, dat de beenen in de lucht gooit, een plein waar nog geen half uur geleden veemarkt is gehouden, een lugubre lach van crétins, dat is de herinnering aan de kluch ten waarop ik doel en die trouwens voor het personeel van de keuken en de waschtobbe ge schreven zijn. Mimi Pinson bezat niet meer dan n japon, waardoor ? zooals zij zeide de hemel haar de verzoeking bespaarde haar garderobe te belee nen. Niettemin C'est l'étui d'nne perle fine, La robe de Mimi Pinson. Als eenig sieraad droeg zij een roosje op zijde en als zij vroolijk werd, hing haar mutsje naar de andere zijde over. Laat niemand het te haastig met haar aanleggen, want vroolijk of niet, Car il n'est pas loin de sa tête, Le bonnet de Mimi Pinson. Welk een afstand scheidt deze grisette naar het hart van Musset van Lucette, de diva van Eldorado, Feydeau's avontuurlijke heldin ! Exo tische nabobs komen zich om harentwil ruïneeren en in haar salon is het een aan- en arloopen van vrienden en bekenden, reeds als de dag be gint. Daar gaat de deur van haar slaapvertrek open en komt Bois d'Enghien, haar liefste vriend, in zijn kamerjapon voor den dag. Hij gaat de bezoekers zonder ze te zien voorbij en uit het diepst van zijn hart welt de verzuchting: »Et moi qui tais venu pour rompre!" Want de zaak is, dat hij de vrije liefde vaarwel gaat zeggen om een wettig huwelijk aan te gaan met freule Viviane. Maar komt tijd, komt raad en hij laat de zaak in statu quo. Met een onbe zorgd bruidegomsgevoel begeeft hij zich naar het festijn dat zijn aanstaande schoonouders hebben aangelegd, maar wie beschrijft zijn ontzetting als hij daar Lucette gewaar wordt, genoodigd om de soiree op te vroolijken. Hij vreest een herhaling van de scène, waardoor Adrienne Lecouvreur eertijds zeker avondje van de prinses van Bouillon «en onaangename wending deed nemen en hij vlucht naar Lucette's kleedkamer, maar loopt zonder het te weten in zijn verderf. Want terwijl zij daar staat in haar rok en wat haar nóg nader is, moft'elt zij behendig een paar korenaren uit haar bloemruiker in zijn hals en hij die zich niet behoeft te geneeren, ontdoet zich van meer dan n kleedingstuk om van het chatouillement af te zijn. De listige diva maakt alarm, nieuws gierigen komen toestroomen en do gevolgtrek kingen liggen voor de hand. Maar wie mocht meenen dat het huwelijk hier door ernstig gevaar liep, rekent buiten de ge zindheid van de bruid, die in haar hart Lucette dankt dat zij den jonkman gedeniaiseerd heeft en wier heimelijke tegenzin na deze ontdekding allengs plaats maakt voor een teedere belang stelling. WcMbezien is dit een beschouwing die in een Begijnhof nauwelijks gangbaar zou zijn. Maar is zij eerlijker en oprechter, wou ik vrngrn de beschaving die van de dochteren des lands het voorwenden van een onwetendheid verlangt waar aan nochtans geen sterveling gelooft? C. F. VAN DEK HORST. tiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiimiitiiiiiiiiiiiiHtui Muziek in de hoofdstad. //Wie gross auch Beethoven's Kunst war, so bertraf sie doch seiii llerz." Met deze woorden van Scblosser is Beethoven als mensch voor reïelijk gekarakteriseeid. Hoe sprekend is ook het korte opschrift op een portret in olieverf van gravin Therese Brunswick in Beethoven's nalatenschap gevonden: //üem seltenen Genie, dem groszen Künstler, dem guten Menschen" Beethoven heeft het geheim van deze liefde met zich in het graf genomen, want wel heeft men uit enkele brieven aan zijne //onsterfelijke geliefde" iets van deze liefde ervaren, doch nog altijd zoekt en Yorscht men naar nieuwe gegevens, en zelfs is na het verschijnen van M. T. (Mariam Tenger)'s persoonlijke herinneringen aan Theresc, waarin zij hare betrekking tot Beethoven mededeelt, reeds eeu en ander verschenen dat op deze zaak, weer een ander licht wt rpt. Volgens de verklaringen van Beethoven's vrien den, heeft lüj veel en hartstochtelijk bemind, en even goed als lierese heeft de bekoorlijke gravin Giullietta Guiciardi eeu rol en de geschiedenis van zijn hart gespeeld. Beethoven was een groot en edel mensch. Bij al wat hij moest lijden en wat de wereld hem aan deed is nooit de heilige vlam in zijn ziel uitgedoofd. Het had slechts ten gevolge dat hij zich hoe langer hoe meer afzonderde en alleen met zijne kunst en zijn zieleleveu verkeerde. Wel moet hij groot geweest zijn dat hij allen imponeerde, in een tijd dat de vorsten, vorstjes en grooten de kunst beschermden, doch de kun stenaars op laatdunkende wijze behandelden, als waren zij loontrekkende huisbedienden. Doch men wordt ook dikwijls getroffen door kleine, doch sprekende staaltjes van eerbied voor den kunstenaar. Bij een mijner vrienden zag ik eene sehoone gravure. Buiten Bonn in het vrije veld zit de jongeling Beethoven met muziekbladen in de eene, met een stift in de andere hand geheel verdiept in zijn werk. Vau verre nadert een optocht. De priester gaat voorop, gevolgd door koorknapen, die geestelijke liederen zingen. Zoodra de priester Beethoven opmerkt, geeft hij een wenk aan de knapen het gezang te staken, opdat de jonge kunstenaar niet gestoord zoude worden. Stil en zwijgend trekt de stoet voorbij. Op de 3e kamermuzieksoirée was Beethoven uitsluitend aan het woord met het Trio in D gr: t. opus zo n°. I : het strijkkwartet opus 95 en het strykkwMct opus 29. Het laatste werk was uit de jongere periode en ontstond met de 2e Symphoiiie, eenige klaviersonaten, de Serenade opus 25, de balletmuziek uit Promelheiis en het Oratorium Christus, in het jaar 1S01. Het is de periode waarin zijn genie nog kon glimlachen, terwijl zijn hart bloedde. Want in die dagen baarde de toestand van zijn gehoor hem reeds groote zorg en verdriet. Het opusgetal is bij Beethoven niet altijd vertrouwbaar. Veel wat vroeger was ontworpen of geheel gecomponeerd, werd later eeriigzins gewij zigd of wel geheel omgewerkt, uitgegeven. Daar door is ook opgehelderd waarom van zijn 12e tot zijn 22e jaar zoo weinig is voor den dag gekomen. Thayer heeft aangetoond dat Beethoven veel werken die hij te Bonn heeft ontworpen, eerst later te Weenen heeft openbaar gemaakt. Beethoven's schetsboeken, waarover Nottebohm zooveel heeft gepubliceerd, zijn veiliger wegwijzers voor de kennis van het ontstaan en de ontwikke ling van Beethoven's werken. Het Trio en Kwartet zijn in de periode van de Si/nqihonie Pastorale gecomponeerd, (1SOS 1S10). W a deze beide werken zou men meenen, dat het Kwintet van zooveel vroeger datum moest tegen vallen. Doch ook dit werk werd in hooge mate, men denke slechts aan het sehoone AiJayio en het Scherzo, zoo doorschijnend van bouw. Er is niet altijd iets nieuws te vertellen van de vertolking door dezelfde personen. Laat ik dus in dit opzicht mij bepalen lot de vermelding dat het kwartet als geheel schoon in elkander sloot, wel waren ook hier minder fraaie eigenschappen op te merken, doch er was groote eenheid verkregen. Ook vermeld ik de sehoone wijze waarop de heer llöntgen de klavierpartij in het, Trio vertolkte. liet Kwintet stond als uitvoering niet op de zelfde hoogte wat eenheid betreft. lu de Fransche opera werd onder leiding van den componist Mertens een herhaling van Le Capiluine noir gegeven. Het gedicht van onzen landgenoot liosier Eaassen behandelt de vrijmaking van Vlissingen van het Spaansche juk. Dit tafereel is met veel kleur en toorcelkeums in elkaar gezet. Ook de traditioneele verrader" ontbreekt niet. Deze persoon, Casper, is met voorliefde geteekend, al is ook deze figuur niet strikt noodig voor den gang van het stuk. Het doet echter zoo goed, zulk een persoon eindelijk als lafaard zich te zien blootgeven: hij is aprèstout" toch niet, erg gevaarlijk; want van liet begiu afaau heeft iedereen al een slecht oog op hem. De compositie van Mertens heeft mij in veel opzichten belang ingeboezemd. Vindt meu in de eerste acte dat de koren want bruyant zijn, zonder dat er veel climax verkregen wordt, in de tweede acte begint de muziek hoe langer hoe meer te interesseeren en de derde acte is liet glauspuut van het werk. Het is te hopen, dat de heer Mertens de op voering van dat werk herhaalt, want het was jam mer dat liet publiek niet talrijker was. De aanwezigen toonden duidelijk hunne ingenomenheid niet de muziek, de levendige handeling en de in veel op zichten zeer goede vertolking. De dames Barety en Audral waren vaak voortreil'elijk. De eerste gaat steeds vooruit en Mevr. Andrai had vooral in de 3e acte gelegenheid haren schooucii zang te tooueu. De heer Van Loo gaf het beste wat liij geven kou en de lieer Barthini zong zijne partij met glans, ook de lieer Montfort was bevredigend als Don Pedro. Wellicht, kom ik later nog eens uitvoeriger op dit werk terug. Mijn doel is nu er de aandacht op te vestigen en het publiek aan te sporen den heer Mertens (die zich zooveel moeite geeft met de middelen waarover hij kan beschikken, het beste te geven) door een talrijke opkomst te tooneu dat men zijn streven waardeert. Bij het vorige saisoen vergeleken, is de ransche Opera toch zeer vooruitgegaan. In het Concertgebouw heeft de violoneellist Anton Hekking een schitterend succes behaald en terecht, want hij is een virtuoos die de artistieke zijde van zijn spel op den voorgrond plaatst, en. niet alleen alles met volkomen zekerheid uitvoert, doch den hoorder ook doet vergeten, dat zijne tech niek zoo sterk is ontwikkeld. De zangeres mej. Plüddemann kon mij niet on verdeeld behagen. Wanneer zij zacht zingt, klinkt hare stem soms fraai, doch bij eenige uitzetting doet hare wijze van zingen dikwijls pijnlijk aan. Dit forceeren moet hare stem ten gronde richten; blijkbaar heeft die er reeds door geleden. Het is een verblijdend verschijnsel, dat op de solisten-concerten, waar wel het talrijkste, doch natuurlijk niet altijd het meest muzikaal ontwik kelde deel van het publiek komt, de orkestwerken zoo luide worden toegejuicht. (Vroeger werden de orkestuummers meer geduld dan wel genoten}. Dit pleit voor meerdere ontwikkeling en ook voor de voortri ifelijke uitvoeringen, waaraan Kes ons heeft gewend. Ten slotte wil ik eene hoogst belangrijke uit voering gedenken, die ik gister buiten Amsterdam bijwoonde n.l. La, Danmalion de F/ruxt van Berlioz door de Zaugvereeuiging van Toonkunst te Leiden., onder leiding van Dan. de Lange. Dit werk is reeds enkele malen in ons land ten gehoore ge bracht, doch er schijnen bij zeer velen nog altijd vooroordeelen tegen deze in veel opzichten zoo geniale compositie te bestaan. Men moet het daarom toejuichen dat, de Leidsche zangvereeniging dit werk heeft aangedurfd. De wijze van uitvoering was een glansrijk succes voor de Vereeniging en haren leider Dan. de Lange, die met groote rust en zekerheid dirigeerde en de schoonheden van het werk in het juiste licht stelde. Het koor (hoewel sterkere bezetting vooral van het mannenkoor geweuseht ware geweest) hield zich kranig en liet orkest, van het Concertgebouw toonde door groote toewijding en zorgvuldige ver tolking het sehoone werk recht te willen laten wedervaren. Messchaert gaf als Mephisto eeue ver tolking, zoo karakteristiek als ik zelfs van een zanger zooals hij niet had verwacht. Mej. Helferich, eene jonge zangeres, heeft hare partij ijverig bestu deerd, doch die partij was haar nog te machtig. Spoedig hoop ik haar dus op gunstiger terrein te ontmoeten. De tenor Brizzio Piroïa uit Parijs vol deed mij aanvankelijk niet, doch kwam later meer op dreef en de heer Schmier droeg zijne kleine partij zeer goed voor. Een warm bravo voor deze in zooveel opzichten schoon geslaagde uitvoering. VAN MlLLlGEX. Over de oorzaken van den grooten brand in het decoratiemagazijn der groote opera te Parijs, is altijd nog niets zekers bekend. De opgaven van eenige bladen, dat het vuur aan de verwar mingstoestellen, welke de arbeiders aangestoken hadden, was ontstaan, is, naar de inlichtingen, die de 'lemps verkregen heeft, niet juist. Van menige zijde werd het plotselinge ontstaan van den brand aan de anarchisten toegeschreven. Het is waar dat de directie der Groote Opera onlangs verscheidene dreigbrieven ontvangen heeft, toch is het onwaarschijnlijk, dat de anarchis]en hunne ^propaganda van den daad" ditmaal niet tegen personen maar tegen zaken gericht zouden heb ben, vooral daar de schade voor het grootste ge deelte de verzekeringsmaatschappij treft. Van anderen kant wordt echter beweerd, dat het ma gazijn slecbjs zeer gering verzekerd geweest was. De Groote Opera op zichzelf is voor twee millioen francs verzekerd; haar beide magazijnen in de rue lïicher en in het Palais de l'Industrie te zamen voor 150,000 francs, waarvan 130,000 francs op het eerste en 2ti,000 francs op het laatste vallen. Daar van het materiaal in de rue Pach ter absoluut niets gered kon worden, kan men de schade op minstens 800,000 fr. schatten, waar van slechts 130,000 fr. door de verzekerings maatschappijen betaald worden. De kunstwereld te Parijs werd door het bericht van het ongeluk zeer ongerust gemaakt; het heette reeds dat do Groote Opera niet meer zou kunnen spelen! Zij houdt intusschen nog negen opera's en twee balletten over; namelijk Faust, de Iluguenot?, Loliengrin, la Vulkyre, Sigurd, Sannon et Dtlil", Sulommbö, Gerendoline en Déidamie; de balletten zijn Les deux pigtons eu La Maladetta. Verlo ren zijn alle opera's van Meijerbeer behalve de lluf/uenot?, den liubert Ie Diable, l'Africaine (met uitzondering van het schip), en Ie Prophete, voorts A'ida, Ru/oletto, Romeo et Juliette, Ham let, het ballet La 'lempite, Lucie de Lammermoor, het ballet Sylcia, La Juire, La Favonte, Sappho, llenri VIII, Don Juan, enz.; in 't geheel 2(i opera's. liet herstellen van dit artistiek verlies zal wel lang duren en. kostbaar zijn; men rekent toch 150,000 francs voor het monturen van iedere opera. Omtrent de kosten van de Weener hoftheaters wordt medegedeeld, dat de Opera behalve een geregelde bijdrage van den keizer van 300.000 llorijnen, een tekort van Kiü.ooo ilorijnen, het Burgtheater echter behalve de bijdrage van den keizer van ISO.000 llorijnen, nog een tekort van omstreeks 100.000 aanwijst. In het geheel schonk dus do keizer voor iederen speelavond zijne beide hoftheathers tezamen een subsidie van bijna 2500 florijnen. Van de iirma J. L. Beijers te l'trecht ontvin gen wij den catalogus eener bibliotheek voor muziek on tooncel. Behalve eene rijke collectie boekwerken, vinden wij daarin ecno groote ver zameling- partituren zonder en met tekst. miiimiiiiiimimiuiiii iiimmiiiiimiiiiiiimiiMtiiiiiiin Het overlijden der begaafde echtgenoote van Jen heer Jozef Israëls is op het oogenblik dubbel treffend. Want de meester, die over enkele dagen de zeventig achter zich heeft, doch die daarmede op zichzelf geen reden vindt zich oud te voelen, omdat in zijn werk de tijd van frissche kracht nog geenszins overging, heeft nu met droefheid te ontwaren, dat in zijn gelukkig leven opeens toch wel fataal het beste tijdperk ligt afgesloten. Want wie het voorrecht hebben gehad den heer Israëls in zijn huiselijk leven te zien, moeten begrijpen, wat voor dien man het afbreken van het familie leven is, wat voor dien echtgenoot het heengaan beteekent van de merkwaardige vrouw, wier le vendig intellektueel leven zoo geheel zijn dagelijksch bestaan hielp dragen. Het rustige werkbedrijf van den heer Israëls kunnen wij ons niet denken, zonder de opwekking en de zorg van mevrouw Israëls, de reeds lang te vreezen slag is voor dezen bewonderenswaardigen patriarchalen werker nog erger dan de buitenwereld kan be seffen. Een van de misselijkste liefhebberijen, mij be kend, is het willen ontdekken van «genieën", en tevens is het een zeer gevaarlijke voor de slacht offers, die gewoonlijk jong, onervaren, en licht van streek te brengen zijn, zoo ze dat in hun voorlijke ontdekwaardigheid al niet waren. Ik heb er al dozijnen gekend. Een b. v. was de zoon van een ijdelen, dommen vader, die zoo iets in de krant gezet kreeg, als dat er nu eens een talent was opgestaan, dat aan Kembrandt en Frans Hals te gelijk deed denken. De wonderknaap wiens ordi naire beenen deze weelde niet konden dragen, heeft nadien in het buitenland een goed heen komen moeten zoeken in een kommercieel vale. Een andere, stadgenoot van bedoeld genie, werd door zijn kameraads nog lang geplaagd omdat, toen hij juist een potlood kon hanteeren, een beschermer van hem eens in het Handelsblad den aankomeling als een Hollandschen Rafaël deed prijzen, de goeie man verdoet tegenwoordig, geloof ik, zijn tijd met teekenkarweitjes die hij vervloekt. Weereen andere Amsterdamsche jongen, ontdekt door een chef van zijn kantoor waar hij slecht werkte, en reeds voordat iemand iets van hem had gezien, pu bliek bewierookt, is uitgeweken, omdat hij zijn teleurstelling en zijn misère liever in den vreemde droeg. Een vierde van wat rijper leeftijd, nog niet zoo lang geleden in de koeranten aange kondigd genie, die intusschen feitelijk zekeren aanleg bezit, en ook ontdekt werd door iemand die tenminste gevoel voor kunst had, boet nu reeds bitterlijk de ondoordachte aanmoediging door welke hij zijn bedrijf liet schieten. Als men nu van deze, en tallooze diergelijke gevallen de ellende weet en voelt, leest men niet zonder medelijden en wrevel, een verhaal als het volgende : waarschijnlijk ever zoowel als door een rasgenoot van de drie hierboven vooraan gestelde martelaren, in het Nieuws uitgekraaid : «Als eeu schitterende .ster...... staat een jonge maü, eigenlijk neg maai1 een kind, die tot dusver met rusteloo/eii ijver in stilte zijn talent liet f t ontwikkeld, tot hij werd ontdekt en verplicht werd zieli aan de openbaar heid over te geven. HTe midden van het in allerlei rarigliedeu en bui tenissigheden" kracht zoekende jonge Holland, dut, bij gemis van innerlijke originaliteit en vaak ook van talent, een sourt van oorspronkelijkheid najaagt, door anders te doen dan een ander, en zich met opspraak tevreden stelt, wijl het geen roem kan verwenen, staat daar eensklaps een 18-jarige knaap \oor ons, die niet alleen in Kembrandt en Kubens en de Italiaansche meesters, in Titiaan en Rafael zijn ideaal ziet, maar bovendien met een meesterschap over lijn en kleuren geboren is, zooals men maar zelden zal aantreti'en, een leekenaar f,bij Gods genade" die nn reeds, op zijnen jeugdigen leeftijd, waarop anderen nauwelijks beginnen te leeren, in eigen brein groote composities schept en deze weet uit te voeren met eene stoutheid en juistheid, een iU'atie eu een heerschappij over de stof, waarover \\ie 't ziet in onireloovige verbazing de handen ineenslaat. «Uut plotseling ontluikend of liever openbarstend talent, waarvan gister niemand den naam kende en dat morgen op weg naar drn roem zijn zal, is een jeugdig Hagenaar, Saninel Sarlnis genaamd. Als men wellicht meeuen mocht, dat ik overdrijf in mijne bewondering, dan ga men zien ; voor deskundigen is zijne werkplaats niet gesloten; kloppen zij aan in de Willielmmastriiui, dan worden zij opengedaan " Of nu de knaap die het onderwerp is van de zen kermissoep, dan geen talent heeft? Ik kan er niets van zeggen en het is voorloopig van geen publiek belang. Maar dat dit uit het veel gelezen Niemos geciteerde, en elders nog met instemming overgenomene, een uiterst dom stukje is, geschreven door iemand die zeker in iets zoo hachelijks als het beoordeelen der talenten van onvolwassenen niet kan oordeelen, dat een hoe zeer ook goed aangelegd persoon van IS jaar bezwaarlijk in staat is, in beeldende kunst iets voort te brengen waarover in opgewonden termen mag worden gesproken, en dat dit toewerpen van voorbarige on onzindelijke lauweren den patiënt onmogelijk anders dan heel veel kwaad kan doen, dat wilde ik hier, christelijk-waarschuwcnd, wel met stelligheid verklaren. In gemoede, het alzoo willen proklameeren van jeugdige genieën, is een misdadige hartstocht, die verstandige kranten-redacties niet moesten laten voortwoekeren. Het goedmoedig opnemen van zulke mededeelingen is immoreel. De hoeren Sluyterman, Dijsselhof en Kromhout hebben, op verzoek van de vereeniging Architeetura et Amicitia, als jury gefungeerd, bij de prijsvraag om een reclamebiljet, door die vereeniging uit geschreven, on publiceeren van hunne bevindingen een rapport waarvan de algemeene beschouwingen terecht de aandacht hebben getrokken. Die be schouwingen namelijk zijn niet droog objektief, opgesteld, zij geven niet bloot een zakelijk ver slag, maar zij bevatten inderdaad eene min of meer wijsgeerig gedetailleerde kritiek over de grond gedachte eener afiiche, over verciering, over de vereischte klaarheid van symbolen en over oor spronkelijkheid. Ik voor mij nu, ofschoon ik die ontwerpen niet heb gezien, zou geneigd zijn met de bedoeling dezer kritische beschouwingen vrijwel mee te gaan, en echter wil dit rapport mij tot een opmerking voeren. Wanneer men namelijk een geschrift onder oogen krijgt, waarin passages voorkomen zoo speciaal van uitdruk kingen als deze: >. . .Wij bedoelen de inspiree»rende kracht, Multatuli's Fancy, de artistieke ^suggestie, het geloof, het verhevene der kunst, >uit iets hooger geboren, etc.", of als deze:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl