Historisch Archief 1877-1940
'r ?!
865
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
tisme broederlijk de hand aan de frivoliteit, in
zoover beiden de een lachende en de ander
schreiende de waarheid toonen te belijden,
dat onze «arme Staubnatur" een materie is van
vry gering allooi.
De meer persoonlijke reden die den comicus
drijft op z\jne wijze van der minne loop te
spreken, is veelal hetzelfde instinkt dat de vrouw
van smaak bestuurt bij de keuze van haar toilet, j
Hy weet dat hy niet kan trachten ernstig en
verheven te zijn zonder belachelijk te worden, niet
teeder en aandoenlijk zonder in valsch gevoel
over te slaan. Hij ontkent allerminst dat de
liefde van man en vrouw een hartstocht kan zijn,
maar vraagt verlof er voorshands een avontuur
in te zien. H\j twijfelt niet aan de echtheid van
het gevoel dat Héloïse een menschenleven lang
voor Abélard vervuld heeft, maar zal het toch
liever hebben over de vrijages van Mascotta's ,
van gisteren en Aspasia's va» morgen. En niet j
door hem wordt het verhevene omlaag gehaald.
maar veeleer door de schare van ongeroepen
boetpredikers die door de wereld gaan, zoekende
wien zij bedotten kunnen.
Onder de troubadours van het moderne Babyion,
zooals vaderlandsche dichters van een vorige
periode zich hadden aangewend Parijs te noemen,
is Georges Feydeau misschien niet de diepzin
nigste en wijsgeerigste, maar zeker wel de
vroolykste. Van «Champignol malgrélui" en «Monsieur
chas^e" is in menig geheugen de nagalm blijven
hangen van dien luiden, ongedwongen lach, die
de stroefheid ontrimpelt en, naar het bekende
woord, al menigeen ontwapend heeft.
De humor van adellijken huize die lach en
traan te zamen oplost in hooger ironie,
dedevinatie van onze verborgen roerselen en drijfveeren
en het superieure inzicht in het betrekkelijke der
gangbare zedewetten, dat alles moge hem vreemd
zijn, indien een eigenaardigen kijk op de
dingen te hebben, zij het ook minder eigen dan
aardig, indien de uitwendige fysionomie van
zjjn tijd en omgeving goed in zich te hebben
opgenomen, indien wegwijs te zijn in wat men
de buitensingels van de liefde zou kunnen noe
men, indien deze gaven den blijspeldichter
maken, dan mag Feydeau mededingen naar den
»Un fll a la patte" is dezer dagen in het wel
bekende Palais-Royal het désopilante drietal van
dezen auteur komen voltooien. Ik houd het voor
een motief van meer dan zuiver subjectieven aard,
dat mij deze farces boven de ten onzent vaak
toegejuichte Duitsche kluchten doet verkiezen.
Is er iets smakeloczers in deze wereld dan
Berlijnsche vroolykheid van den derden rang? Een
krankzinnig ploertendom, dat de beenen in de
lucht gooit, een plein waar nog geen half uur
geleden veemarkt is gehouden, een lugubre lach
van crétins, dat is de herinnering aan de kluch
ten waarop ik doel en die trouwens voor het
personeel van de keuken en de waschtobbe ge
schreven zijn.
Mimi Pinson bezat niet meer dan n japon,
waardoor ? zooals zij zeide de hemel haar de
verzoeking bespaarde haar garderobe te belee
nen. Niettemin
C'est l'étui d'nne perle fine,
La robe de Mimi Pinson.
Als eenig sieraad droeg zij een roosje op zijde
en als zij vroolijk werd, hing haar mutsje naar
de andere zijde over. Laat niemand het te haastig
met haar aanleggen, want vroolijk of niet,
Car il n'est pas loin de sa tête,
Le bonnet de Mimi Pinson.
Welk een afstand scheidt deze grisette naar
het hart van Musset van Lucette, de diva van
Eldorado, Feydeau's avontuurlijke heldin ! Exo
tische nabobs komen zich om harentwil ruïneeren
en in haar salon is het een aan- en arloopen
van vrienden en bekenden, reeds als de dag be
gint. Daar gaat de deur van haar slaapvertrek
open en komt Bois d'Enghien, haar liefste vriend,
in zijn kamerjapon voor den dag. Hij gaat de
bezoekers zonder ze te zien voorbij en uit het
diepst van zijn hart welt de verzuchting: »Et
moi qui tais venu pour rompre!"
Want de zaak is, dat hij de vrije liefde vaarwel
gaat zeggen om een wettig huwelijk aan te gaan
met freule Viviane. Maar komt tijd, komt raad
en hij laat de zaak in statu quo. Met een onbe
zorgd bruidegomsgevoel begeeft hij zich naar het
festijn dat zijn aanstaande schoonouders hebben
aangelegd, maar wie beschrijft zijn ontzetting als
hij daar Lucette gewaar wordt, genoodigd om de
soiree op te vroolijken. Hij vreest een herhaling
van de scène, waardoor Adrienne Lecouvreur
eertijds zeker avondje van de prinses van Bouillon
«en onaangename wending deed nemen en hij
vlucht naar Lucette's kleedkamer, maar loopt
zonder het te weten in zijn verderf. Want terwijl
zij daar staat in haar rok en wat haar nóg nader
is, moft'elt zij behendig een paar korenaren uit
haar bloemruiker in zijn hals en hij die zich niet
behoeft te geneeren, ontdoet zich van meer dan
n kleedingstuk om van het chatouillement af
te zijn. De listige diva maakt alarm, nieuws
gierigen komen toestroomen en do gevolgtrek
kingen liggen voor de hand.
Maar wie mocht meenen dat het huwelijk hier
door ernstig gevaar liep, rekent buiten de ge
zindheid van de bruid, die in haar hart Lucette
dankt dat zij den jonkman gedeniaiseerd heeft
en wier heimelijke tegenzin na deze ontdekding
allengs plaats maakt voor een teedere belang
stelling.
WcMbezien is dit een beschouwing die in een
Begijnhof nauwelijks gangbaar zou zijn. Maar is
zij eerlijker en oprechter, wou ik vrngrn de
beschaving die van de dochteren des lands het
voorwenden van een onwetendheid verlangt waar
aan nochtans geen sterveling gelooft?
C. F. VAN DEK HORST.
tiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiimiitiiiiiiiiiiiiHtui
Muziek in de hoofdstad.
//Wie gross auch Beethoven's Kunst war, so
bertraf sie doch seiii llerz."
Met deze woorden van Scblosser is Beethoven
als mensch voor reïelijk gekarakteriseeid.
Hoe sprekend is ook het korte opschrift op een
portret in olieverf van gravin Therese Brunswick
in Beethoven's nalatenschap gevonden: //üem
seltenen Genie, dem groszen Künstler, dem guten
Menschen"
Beethoven heeft het geheim van deze liefde met
zich in het graf genomen, want wel heeft men uit
enkele brieven aan zijne //onsterfelijke geliefde"
iets van deze liefde ervaren, doch nog altijd zoekt
en Yorscht men naar nieuwe gegevens, en zelfs
is na het verschijnen van M. T. (Mariam Tenger)'s
persoonlijke herinneringen aan Theresc, waarin zij
hare betrekking tot Beethoven mededeelt, reeds
eeu en ander verschenen dat op deze zaak, weer
een ander licht wt rpt.
Volgens de verklaringen van Beethoven's vrien
den, heeft lüj veel en hartstochtelijk bemind, en
even goed als lierese heeft de bekoorlijke gravin
Giullietta Guiciardi eeu rol en de geschiedenis van
zijn hart gespeeld.
Beethoven was een groot en edel mensch. Bij al
wat hij moest lijden en wat de wereld hem aan
deed is nooit de heilige vlam in zijn ziel uitgedoofd.
Het had slechts ten gevolge dat hij zich hoe langer
hoe meer afzonderde en alleen met zijne kunst en
zijn zieleleveu verkeerde.
Wel moet hij groot geweest zijn dat hij allen
imponeerde, in een tijd dat de vorsten, vorstjes
en grooten de kunst beschermden, doch de kun
stenaars op laatdunkende wijze behandelden, als
waren zij loontrekkende huisbedienden.
Doch men wordt ook dikwijls getroffen door
kleine, doch sprekende staaltjes van eerbied voor
den kunstenaar.
Bij een mijner vrienden zag ik eene sehoone
gravure. Buiten Bonn in het vrije veld zit de
jongeling Beethoven met muziekbladen in de eene,
met een stift in de andere hand geheel verdiept
in zijn werk. Vau verre nadert een optocht. De
priester gaat voorop, gevolgd door koorknapen, die
geestelijke liederen zingen. Zoodra de priester
Beethoven opmerkt, geeft hij een wenk aan de
knapen het gezang te staken, opdat de jonge
kunstenaar niet gestoord zoude worden. Stil en
zwijgend trekt de stoet voorbij.
Op de 3e kamermuzieksoirée was Beethoven
uitsluitend aan het woord met het Trio in D gr:
t. opus zo n°. I : het strijkkwartet opus 95 en het
strykkwMct opus 29.
Het laatste werk was uit de jongere periode en
ontstond met de 2e Symphoiiie, eenige
klaviersonaten, de Serenade opus 25, de balletmuziek uit
Promelheiis en het Oratorium Christus, in het jaar
1S01.
Het is de periode waarin zijn genie nog kon
glimlachen, terwijl zijn hart bloedde. Want in die
dagen baarde de toestand van zijn gehoor hem reeds
groote zorg en verdriet.
Het opusgetal is bij Beethoven niet altijd
vertrouwbaar. Veel wat vroeger was ontworpen of
geheel gecomponeerd, werd later eeriigzins gewij
zigd of wel geheel omgewerkt, uitgegeven. Daar
door is ook opgehelderd waarom van zijn 12e tot
zijn 22e jaar zoo weinig is voor den dag gekomen.
Thayer heeft aangetoond dat Beethoven veel
werken die hij te Bonn heeft ontworpen, eerst later
te Weenen heeft openbaar gemaakt.
Beethoven's schetsboeken, waarover Nottebohm
zooveel heeft gepubliceerd, zijn veiliger wegwijzers
voor de kennis van het ontstaan en de ontwikke
ling van Beethoven's werken.
Het Trio en Kwartet zijn in de periode van de
Si/nqihonie Pastorale gecomponeerd, (1SOS 1S10).
W a deze beide werken zou men meenen, dat het
Kwintet van zooveel vroeger datum moest tegen
vallen. Doch ook dit werk werd in hooge mate,
men denke slechts aan het sehoone AiJayio en het
Scherzo, zoo doorschijnend van bouw.
Er is niet altijd iets nieuws te vertellen van de
vertolking door dezelfde personen. Laat ik dus in
dit opzicht mij bepalen lot de vermelding dat het
kwartet als geheel schoon in elkander sloot, wel
waren ook hier minder fraaie eigenschappen op te
merken, doch er was groote eenheid verkregen.
Ook vermeld ik de sehoone wijze waarop de heer
llöntgen de klavierpartij in het, Trio vertolkte.
liet Kwintet stond als uitvoering niet op de
zelfde hoogte wat eenheid betreft.
lu de Fransche opera werd onder leiding van
den componist Mertens een herhaling van Le
Capiluine noir gegeven.
Het gedicht van onzen landgenoot liosier
Eaassen behandelt de vrijmaking van Vlissingen van
het Spaansche juk. Dit tafereel is met veel kleur
en toorcelkeums in elkaar gezet. Ook de
traditioneele verrader" ontbreekt niet. Deze persoon,
Casper, is met voorliefde geteekend, al is ook deze
figuur niet strikt noodig voor den gang van het stuk.
Het doet echter zoo goed, zulk een persoon
eindelijk als lafaard zich te zien blootgeven: hij is
aprèstout" toch niet, erg gevaarlijk; want van liet
begiu afaau heeft iedereen al een slecht oog op hem.
De compositie van Mertens heeft mij in veel
opzichten belang ingeboezemd. Vindt meu in de
eerste acte dat de koren want bruyant zijn, zonder
dat er veel climax verkregen wordt, in de tweede
acte begint de muziek hoe langer hoe meer te
interesseeren en de derde acte is liet glauspuut
van het werk.
Het is te hopen, dat de heer Mertens de op
voering van dat werk herhaalt, want het was jam
mer dat liet publiek niet talrijker was. De aanwezigen
toonden duidelijk hunne ingenomenheid niet de
muziek, de levendige handeling en de in veel op
zichten zeer goede vertolking.
De dames Barety en Audral waren vaak
voortreil'elijk. De eerste gaat steeds vooruit en Mevr.
Andrai had vooral in de 3e acte gelegenheid haren
schooucii zang te tooueu. De heer Van Loo gaf
het beste wat liij geven kou en de lieer Barthini
zong zijne partij met glans, ook de lieer Montfort
was bevredigend als Don Pedro.
Wellicht, kom ik later nog eens uitvoeriger op
dit werk terug. Mijn doel is nu er de aandacht
op te vestigen en het publiek aan te sporen den
heer Mertens (die zich zooveel moeite geeft met
de middelen waarover hij kan beschikken, het beste
te geven) door een talrijke opkomst te tooneu dat
men zijn streven waardeert.
Bij het vorige saisoen vergeleken, is de ransche
Opera toch zeer vooruitgegaan.
In het Concertgebouw heeft de violoneellist
Anton Hekking een schitterend succes behaald en
terecht, want hij is een virtuoos die de artistieke
zijde van zijn spel op den voorgrond plaatst, en.
niet alleen alles met volkomen zekerheid uitvoert,
doch den hoorder ook doet vergeten, dat zijne tech
niek zoo sterk is ontwikkeld.
De zangeres mej. Plüddemann kon mij niet on
verdeeld behagen. Wanneer zij zacht zingt, klinkt
hare stem soms fraai, doch bij eenige uitzetting
doet hare wijze van zingen dikwijls pijnlijk aan.
Dit forceeren moet hare stem ten gronde richten;
blijkbaar heeft die er reeds door geleden.
Het is een verblijdend verschijnsel, dat op de
solisten-concerten, waar wel het talrijkste, doch
natuurlijk niet altijd het meest muzikaal ontwik
kelde deel van het publiek komt, de orkestwerken
zoo luide worden toegejuicht. (Vroeger werden de
orkestuummers meer geduld dan wel genoten}. Dit
pleit voor meerdere ontwikkeling en ook voor de
voortri ifelijke uitvoeringen, waaraan Kes ons heeft
gewend.
Ten slotte wil ik eene hoogst belangrijke uit
voering gedenken, die ik gister buiten Amsterdam
bijwoonde n.l. La, Danmalion de F/ruxt van Berlioz
door de Zaugvereeuiging van Toonkunst te Leiden.,
onder leiding van Dan. de Lange. Dit werk is
reeds enkele malen in ons land ten gehoore ge
bracht, doch er schijnen bij zeer velen nog altijd
vooroordeelen tegen deze in veel opzichten zoo
geniale compositie te bestaan.
Men moet het daarom toejuichen dat, de Leidsche
zangvereeniging dit werk heeft aangedurfd. De wijze
van uitvoering was een glansrijk succes voor de
Vereeniging en haren leider Dan. de Lange, die
met groote rust en zekerheid dirigeerde en de
schoonheden van het werk in het juiste licht stelde.
Het koor (hoewel sterkere bezetting vooral van
het mannenkoor geweuseht ware geweest) hield
zich kranig en liet orkest, van het Concertgebouw
toonde door groote toewijding en zorgvuldige ver
tolking het sehoone werk recht te willen laten
wedervaren. Messchaert gaf als Mephisto eeue ver
tolking, zoo karakteristiek als ik zelfs van een
zanger zooals hij niet had verwacht. Mej. Helferich,
eene jonge zangeres, heeft hare partij ijverig bestu
deerd, doch die partij was haar nog te machtig.
Spoedig hoop ik haar dus op gunstiger terrein te
ontmoeten. De tenor Brizzio Piroïa uit Parijs vol
deed mij aanvankelijk niet, doch kwam later meer
op dreef en de heer Schmier droeg zijne kleine
partij zeer goed voor.
Een warm bravo voor deze in zooveel opzichten
schoon geslaagde uitvoering.
VAN MlLLlGEX.
Over de oorzaken van den grooten brand in
het decoratiemagazijn der groote opera te Parijs,
is altijd nog niets zekers bekend. De opgaven
van eenige bladen, dat het vuur aan de verwar
mingstoestellen, welke de arbeiders aangestoken
hadden, was ontstaan, is, naar de inlichtingen,
die de 'lemps verkregen heeft, niet juist. Van
menige zijde werd het plotselinge ontstaan van
den brand aan de anarchisten toegeschreven. Het
is waar dat de directie der Groote Opera onlangs
verscheidene dreigbrieven ontvangen heeft, toch
is het onwaarschijnlijk, dat de anarchis]en hunne
^propaganda van den daad" ditmaal niet tegen
personen maar tegen zaken gericht zouden heb
ben, vooral daar de schade voor het grootste ge
deelte de verzekeringsmaatschappij treft. Van
anderen kant wordt echter beweerd, dat het ma
gazijn slecbjs zeer gering verzekerd geweest was.
De Groote Opera op zichzelf is voor twee
millioen francs verzekerd; haar beide magazijnen in
de rue lïicher en in het Palais de l'Industrie
te zamen voor 150,000 francs, waarvan 130,000
francs op het eerste en 2ti,000 francs op het laatste
vallen. Daar van het materiaal in de rue Pach
ter absoluut niets gered kon worden, kan men
de schade op minstens 800,000 fr. schatten, waar
van slechts 130,000 fr. door de verzekerings
maatschappijen betaald worden. De kunstwereld
te Parijs werd door het bericht van het ongeluk
zeer ongerust gemaakt; het heette reeds dat do
Groote Opera niet meer zou kunnen spelen! Zij
houdt intusschen nog negen opera's en twee
balletten over; namelijk Faust, de Iluguenot?,
Loliengrin, la Vulkyre, Sigurd, Sannon et Dtlil",
Sulommbö, Gerendoline en Déidamie; de balletten
zijn Les deux pigtons eu La Maladetta. Verlo
ren zijn alle opera's van Meijerbeer behalve de
lluf/uenot?, den liubert Ie Diable, l'Africaine
(met uitzondering van het schip), en Ie Prophete,
voorts A'ida, Ru/oletto, Romeo et Juliette, Ham
let, het ballet La 'lempite, Lucie de Lammermoor,
het ballet Sylcia, La Juire, La Favonte, Sappho,
llenri VIII, Don Juan, enz.; in 't geheel 2(i
opera's. liet herstellen van dit artistiek verlies
zal wel lang duren en. kostbaar zijn; men rekent
toch 150,000 francs voor het monturen van iedere
opera.
Omtrent de kosten van de Weener hoftheaters
wordt medegedeeld, dat de Opera behalve een
geregelde bijdrage van den keizer van 300.000
llorijnen, een tekort van Kiü.ooo ilorijnen, het
Burgtheater echter behalve de bijdrage van den
keizer van ISO.000 llorijnen, nog een tekort van
omstreeks 100.000 aanwijst.
In het geheel schonk dus do keizer voor
iederen speelavond zijne beide hoftheathers tezamen
een subsidie van bijna 2500 florijnen.
Van de iirma J. L. Beijers te l'trecht ontvin
gen wij den catalogus eener bibliotheek voor
muziek on tooncel. Behalve eene rijke collectie
boekwerken, vinden wij daarin ecno groote ver
zameling- partituren zonder en met tekst.
miiimiiiiiimimiuiiii
iiimmiiiiimiiiiiiimiiMtiiiiiiin
Het overlijden der begaafde echtgenoote van
Jen heer Jozef Israëls is op het oogenblik dubbel
treffend. Want de meester, die over enkele dagen
de zeventig achter zich heeft, doch die daarmede
op zichzelf geen reden vindt zich oud te voelen,
omdat in zijn werk de tijd van frissche kracht nog
geenszins overging, heeft nu met droefheid te
ontwaren, dat in zijn gelukkig leven opeens toch
wel fataal het beste tijdperk ligt afgesloten. Want
wie het voorrecht hebben gehad den heer Israëls
in zijn huiselijk leven te zien, moeten begrijpen,
wat voor dien man het afbreken van het familie
leven is, wat voor dien echtgenoot het heengaan
beteekent van de merkwaardige vrouw, wier le
vendig intellektueel leven zoo geheel zijn
dagelijksch bestaan hielp dragen. Het rustige
werkbedrijf van den heer Israëls kunnen wij ons niet
denken, zonder de opwekking en de zorg van
mevrouw Israëls, de reeds lang te vreezen slag
is voor dezen bewonderenswaardigen patriarchalen
werker nog erger dan de buitenwereld kan be
seffen.
Een van de misselijkste liefhebberijen, mij be
kend, is het willen ontdekken van «genieën", en
tevens is het een zeer gevaarlijke voor de slacht
offers, die gewoonlijk jong, onervaren, en licht
van streek te brengen zijn, zoo ze dat in hun
voorlijke ontdekwaardigheid al niet waren. Ik heb er al
dozijnen gekend. Een b. v. was de zoon van een
ijdelen, dommen vader, die zoo iets in de krant
gezet kreeg, als dat er nu eens een talent was
opgestaan, dat aan Kembrandt en Frans Hals te
gelijk deed denken. De wonderknaap wiens ordi
naire beenen deze weelde niet konden dragen,
heeft nadien in het buitenland een goed heen
komen moeten zoeken in een kommercieel vale.
Een andere, stadgenoot van bedoeld genie, werd
door zijn kameraads nog lang geplaagd omdat, toen
hij juist een potlood kon hanteeren, een beschermer
van hem eens in het Handelsblad den aankomeling
als een Hollandschen Rafaël deed prijzen, de
goeie man verdoet tegenwoordig, geloof ik, zijn tijd
met teekenkarweitjes die hij vervloekt. Weereen
andere Amsterdamsche jongen, ontdekt door een
chef van zijn kantoor waar hij slecht werkte, en
reeds voordat iemand iets van hem had gezien, pu
bliek bewierookt, is uitgeweken, omdat hij zijn
teleurstelling en zijn misère liever in den vreemde
droeg. Een vierde van wat rijper leeftijd, nog
niet zoo lang geleden in de koeranten aange
kondigd genie, die intusschen feitelijk zekeren
aanleg bezit, en ook ontdekt werd door iemand
die tenminste gevoel voor kunst had, boet nu
reeds bitterlijk de ondoordachte aanmoediging
door welke hij zijn bedrijf liet schieten.
Als men nu van deze, en tallooze diergelijke
gevallen de ellende weet en voelt, leest men niet
zonder medelijden en wrevel, een verhaal als het
volgende : waarschijnlijk ever zoowel als door een
rasgenoot van de drie hierboven vooraan gestelde
martelaren, in het Nieuws uitgekraaid :
«Als eeu schitterende .ster...... staat een jonge maü,
eigenlijk neg maai1 een kind, die tot dusver met
rusteloo/eii ijver in stilte zijn talent liet f t ontwikkeld, tot hij
werd ontdekt en verplicht werd zieli aan de openbaar
heid over te geven.
HTe midden van het in allerlei rarigliedeu en bui
tenissigheden" kracht zoekende jonge Holland, dut, bij
gemis van innerlijke originaliteit en vaak ook van talent,
een sourt van oorspronkelijkheid najaagt, door anders
te doen dan een ander, en zich met opspraak tevreden
stelt, wijl het geen roem kan verwenen, staat daar
eensklaps een 18-jarige knaap \oor ons, die niet alleen
in Kembrandt en Kubens en de Italiaansche meesters,
in Titiaan en Rafael zijn ideaal ziet, maar bovendien
met een meesterschap over lijn en kleuren geboren is,
zooals men maar zelden zal aantreti'en, een leekenaar
f,bij Gods genade" die nn reeds, op zijnen jeugdigen
leeftijd, waarop anderen nauwelijks beginnen te leeren,
in eigen brein groote composities schept en deze weet
uit te voeren met eene stoutheid en juistheid, een
iU'atie eu een heerschappij over de stof, waarover \\ie
't ziet in onireloovige verbazing de handen ineenslaat.
«Uut plotseling ontluikend of liever openbarstend
talent, waarvan gister niemand den naam kende en dat
morgen op weg naar drn roem zijn zal, is een jeugdig
Hagenaar, Saninel Sarlnis genaamd. Als men wellicht
meeuen mocht, dat ik overdrijf in mijne bewondering,
dan ga men zien ; voor deskundigen is zijne werkplaats
niet gesloten; kloppen zij aan in de Willielmmastriiui,
dan worden zij opengedaan "
Of nu de knaap die het onderwerp is van de
zen kermissoep, dan geen talent heeft? Ik kan
er niets van zeggen en het is voorloopig van
geen publiek belang. Maar dat dit uit het veel
gelezen Niemos geciteerde, en elders nog met
instemming overgenomene, een uiterst dom stukje
is, geschreven door iemand die zeker in iets zoo
hachelijks als het beoordeelen der talenten van
onvolwassenen niet kan oordeelen, dat een hoe
zeer ook goed aangelegd persoon van IS jaar
bezwaarlijk in staat is, in beeldende kunst iets
voort te brengen waarover in opgewonden termen
mag worden gesproken, en dat dit toewerpen
van voorbarige on onzindelijke lauweren den
patiënt onmogelijk anders dan heel veel kwaad
kan doen, dat wilde ik hier,
christelijk-waarschuwcnd, wel met stelligheid verklaren.
In gemoede, het alzoo willen proklameeren van
jeugdige genieën, is een misdadige hartstocht, die
verstandige kranten-redacties niet moesten laten
voortwoekeren. Het goedmoedig opnemen van
zulke mededeelingen is immoreel.
De hoeren Sluyterman, Dijsselhof en Kromhout
hebben, op verzoek van de vereeniging Architeetura
et Amicitia, als jury gefungeerd, bij de prijsvraag
om een reclamebiljet, door die vereeniging uit
geschreven, on publiceeren van hunne bevindingen
een rapport waarvan de algemeene beschouwingen
terecht de aandacht hebben getrokken. Die be
schouwingen namelijk zijn niet droog objektief,
opgesteld, zij geven niet bloot een zakelijk ver
slag, maar zij bevatten inderdaad eene min of
meer wijsgeerig gedetailleerde kritiek over de grond
gedachte eener afiiche, over verciering, over de
vereischte klaarheid van symbolen en over oor
spronkelijkheid. Ik voor mij nu, ofschoon ik die
ontwerpen niet heb gezien, zou geneigd zijn met
de bedoeling dezer kritische beschouwingen
vrijwel mee te gaan, en echter wil dit rapport
mij tot een opmerking voeren. Wanneer men
namelijk een geschrift onder oogen krijgt, waarin
passages voorkomen zoo speciaal van uitdruk
kingen als deze: >. . .Wij bedoelen de
inspiree»rende kracht, Multatuli's Fancy, de artistieke
^suggestie, het geloof, het verhevene der kunst,
>uit iets hooger geboren, etc.", of als deze: