Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 865
>Dóch het gaat met deze motieven als met
alle motieven: *il ne faut pas en abuser!" dan
ziet men onwillekeurig om naar de
handteekening onder zulk een nogal persoonlijke geuite
meening, en dan maakt het een zonderlingen in
druk, daar de namen van drie geheel toevallig
saamgebrachte mannen te vinden, terwijl t, ch
duidelijk slechts een van drieën voor die
bizonderheden aansprakelijk is.
' WJJ meenendat, wie zitting neemt in een jury,
nu eenmaal zyn stem in een gemeenschappelijke
uitspraak geeft, op welke geen verhaal is, en in
zich het bizondere voor het algemeene, naar bui
ten te effaceeren heeft. Maar dat wie lust ge
voelt, wie kans ziet, zijn denkbeelden met eigen
redenen te definieeren, den anderen weg kiest
van door geheel op zijn zelfs verantwoording kritiek
te schryven, zyn oordeel publiek te doen gelden.
Stelt nu echter iemand zulk een, hoezeer ook
waardevolle speciale kritiek op, en wordt deze
met het gezag van een onwraakbare jury uitspraak
gekacheteerd, dan komt het mij voor, dat daar
mee de grondgedachte van een jury-uitspraak on
nauwkeurig is begrepen. En althans is tegen de
grondidee van een door drie personen uitge
bracht rapport, de idee namelyk van iets aan
het onpersoonlijke nabijkomende, in den stijl van
het bedoelde verslag, wel in het oog vallend ge
zondigd.
Verleden week citeerde ik een korte passage
van Henry van de Velde, zonder die tusschen
aanhalingsteekens te houden. Tengevolge daarvan
leek het enkelen lezers, of al wat, ook na de
interliniè, daarop volgde, uit van de Velde's
predication was. Dit was intusschen niet alzoo.
J. V.
De bestaande tijdschriften voor photographie
zjja vermeerderd met een Weekblad voor
fotographie »onder redactie en met medewerking van
eenige bekwame amateur- en vak-fotografen,"
uitgegeven door den heer Laurens Hansma te
Apeldoorn. Daar de redactie zich zelf «bekwaam"
noemt, zal er wel geen twyfel aan zijn. Het
eerste blad ziet er heel goed uit, het bevat een:
«Den Lezer Heil!"; artikelen over het kleuren
van vergrootingen met pastei, een nieuw procéd
van vergrooting, voorts Verscheidenheden (zeer
interessant), Feuilleton, Binnenland en
Advertentiën.
By de heeren Preyer & Cie., lokaal Pictura,
is geëxposeerd een schilderij van L. Münthe
»Winter."
B\j de firma E. J. van Wisselingh en Co.,
Kalverstiaat. zijn geëxposeerd twee schilderijen van
.Ed. Karsen: «November" en »Hollandsch stadje."
iiiiiiniiiiitiuiiiniiiiitiiiiuii
Jan ter Gouw.
»Heden ontsliep tot onze diepe droefheid onze
innig geliefde Echtgenoot en Vader, de heer
J. ter Gouw, in den ouderdom van ruim 79 jaren.''
Die korte mededeeling was voldoende, slechts
naam en ouderdom worden vermeld, de officieele
titels ontbreken; ter Gouw bezat ze niet.
Officieel kon de stad Amsterdam haren geschied
schrijver geen eereburgerschap aanbieden, en
waar de Nederlandsche Ridderschap de eer niet
heeft gehad ter Gouw onder hare leden te tellen,
heeft geen onzer universiteiten het noodig geacht
dezen historicus honoris causa een doctoraat aan
te bieden. Slechts weinig tijdgenooten hebben
daartegen geprotesteerd; zij hebben het gedaan
in alle stilte om daardoor te voorkomen, dat ter
Gouw zou hebben geweigerd het eerbewijs te
aanvaarden. Zoo bleef het mogelijk het verzuimde
te herstellen; helaas, 't heeft niet mogen baten.
Ware het slechts geweest eene officieele erken
ning van verdienste, ik zoude ook thans hebben
gezwegen, doch wijl ik reden heb om te ver
moeden, dat de groote verdiensten van ter Gouw
te laag zijn geschat, zoo acht ik het niet langer
gewenscht te zwijgen.
Jan ter Gouw was een autodidact. Voor het
groote publiek is dat een eeretitel; in den mond
van geletterden krijgt het iets van een pluimpje
aan den daglooner, die zich tot meesterknecht
heeft opgewerkt, 't Is waar, de geschiedschrijver
van Amsterdam heeft nimmer voor eene examen
commissie z\jne, werkelijk voldoende, kennis van
het latyn kunnen staven, of werd aan een onzer
hoogescholen als student ingeschreven, maar valt
daar uit af te leiden dat hij de breede grondslagen
van het universitair onderricht miste ? Zoo iemand,
dan heeft ter Gouw geleerd te werken en het ge
leerde te verwerken; ook al hadde hij in zjjne jeugd
eene academische opleiding genoten, toch zou de
gedoctoreerde ter Gouw al weinig hebben ver
schild van den oud-onderwijzer, dien wij hebben
gekend, en ofschoon ik ongaarne vergelijkingen
maak, wijs ik hier op een van zijne oudste vrien
den, mr. J. van Lennep, voor wien hij in geen
enkel opzicht als geleerde behoefde onder te
doen. Noem ik hier tevens Hofdijk als de onge
letterde, die het steeds heeft moeten bejammeren
dat het lot hem in zijne jongelingsjaren niet gun
stiger was, zoo hoop ik niet verkeerd te worden
begrepen, wanneer ik de kritiek het recht ont
zeg ter Gouw's werk niet wat welwillend mede
lijden te beschouwen als dat van een auto-didact,
van een schoolmeester, die in de geschiedenis
heeft geliefhebberd.
Hen, die ter Gouw niet genoeg hebben gewaar
deerd en grootendeels miskend, mag dit verzuim
eenigszins worden vergeven. Ter Gouw was een
eigenaardige persoonlijkheid, in wien de geleerde
wereld, helaas, wat al te veel den schoolmeester
bleef zien. In al zijn doen en laten scheen hij
de type van een onderwijzer uit de eerste helft
der 19e eeuw; voor hen, die hem niet kenden
was hij eenigszins een pedant, zelf-genoegzaam
wezen; een statig marcheerende haan, die zich
een pauw verbeeldt; in een woord, de school vos,
die bij mangel aan eenig begrip van kennis,
brutaal-weg denkt alles te weten. Het doceeren zat
hem daarbij in merg en been. Zoo herinner ik
mij de viering van zijn zeventigsten verjaardag,
hij was vroolijk en opgewekt, prettig gestemd door
de kalme hulde van zijne Amsterdamsche vrienden,
die reeds waren vertrokken en nu gevolgd werden
door enkele kennissen van buiten, welke den
jubilaris wat meer intiem kwamen gelukwensehen.
Onder hen was ook een jong getrouwd vrouwtje,
wie hij het zooeven aangeboden album liet be
wonderen. En zij bewonderde hetgeen zij zag.
»Maar wat zegt u nu van dien helm, mevrouwtje?"
»Heel mooi!" klonk het volmondig.
Ter Gouw ergerde zich even: die helm was
heraldisch onjuist, en dadelyk begon hij te do
ceeren over de helmen en helmteekens in het
algemeen en die van het hier voorkomende wa
pen in het bijzonder.
Zoo was hij nu eenmaal, zich geheel gevende
zooals hij was, waar in al zijn doen en laten, 't Is
waarschijnlijk nooit bij hem opgekomen, dat hij
door zich wat te plooien en te voegen, zich net
jes te ganteeren en zich »te laten zien", de we
tenschappelijke vragen van den dag te bespre
ken en met tact zich in geleerde quaesties op
den voorgrond te plaatsen, een hoogleeraarschap
zou hebben verworven, daar was hij de man niet
naar; van zijn waarde zich volkomen bewust,
bleef hij wars van alle schijngeleerdheid; Lij-ging
zijn eigen gangetje, doende wat hij meende te
moeten doen, geen zijweegjes kennende, den ko
ninklijken weg bewandelende, stout zijn meening
uitende, waar hij dat noodig en nuttig vond.
Een schoolvos!
Neen, zij die hem kenden wisten wel beter;
zij konden zich ter Gouw moeielijk anders voor
stellen dan met de deftigheid van een
gepensionneerd sergeant-majoor, statig wandelende, kalm
het een en ander opnemende, wat zijn aandacht
trok, of voortgaande, geheel in gedachten verdiept.
Hoe gaarne zij naar hem luisterden, als zij geen
tijd hadden zouden zij hem hebhen ontweken,
want eenmaal aan het betoogen, liet hij niet
gemakkelijk los, onder het »kuieren" telkens
stilstaande om z;jn betoog nader toe te lichten.
Zoo althans heb ik hem gekend bij
tusschenpoozen 25 jaren lang, en steeds zal ik mij de
ietwat gedrongen figuur van ter Gouw herinneren,
die karakteristieke kop met die kleine schitte
rende oogen en die sneeuwwitte bakkebaardjes.
Stroef scheen hij, hoekig en kantig, gelijk zijn
geheele voorkomen: zich niet gemakkelijk ge
vende; soms moeielijk en veeleischend voor
degenen die met hem samenwerkten, stout op
zijn stuk staande, wat nurksch en grommig voor
degenen, die niet deden, wat zij in zijn oogen
moesten doen, maar onder die ietwat ruwe schors
zat een edel gemoed. Opgegroeid in den eerbied voor
een autoritair gezag, immer den keizer gevende
wat des keizers is, maakt hij niettemin een burge
meester die overigens voor zijn kunde een
diep ontzag had boos, door zich tamelijk
scherp uit te laten over de ontoegankelijkheid
van het archief; want scherp kon hij zijn, vlij
mend scherp, en vergeten deed hij niet altijd
even spoedig; zoo heeft hij Alberdingk Thijm
een haat toegedragen, zooals hij weinigen heeft
gehaat, met hoevelen hij het ook niet eens is
geweest.
Waar ik hier ter Gouw tracht te teekenen,
zooals ik meen dat hij was, doe ik dit in de
heilige overtuiging', dat alle vleierij hem afstootte.
Mijn losse trekken tot een schets aangroeiende
mogen het beeld niet ftatteeren; ik heb hem te
hoog geacht, te oprecht geëerd, om iets anders
van hem te maken, dan hij geweest is. Het beeld
te idealiseeren is onnoodig, daartoe staat hij te
hoog. Ook hij was mensch, ook hij had les d
fauts de ses qualUés, en waar hij in zijn werk
een eerezuil heeft gesticht, daar kan de tijdge
noot van hem naar waarheid getuigen, dat hij is
geweest een man van karakter.
Bij ter Gouw zaten de eigenaardigheden en
kleinegebreken grootendeels aan de buitenkant; kon
men zich daarmede verzoenen 't kostte waar
lijk niet veel moeite, en zij die er zich aan heb
ben geërgerd, was het stellig niet gegeven iets
meer dan de buitenzijde op te nemen zoo zag
men in dezen schijnbaar droogen geleerden, een
prettig, gezellig man. die in hooge mate de
gave van vertellen bezat; dan kreeg men eerbied
voor de veelomvattende kennis, de scherpe op
merkingsgave; dan werd men getroffen door de
geestige ironie, de snaaksche invallen.
Amsterdam kende hij en door en door; geen
tijdvak van de geschiedenis onzer hoofdstad of
hij heeft er zich in kunnen verplaatsen, toch
was hij het,, die de opmerking neerschreef: wij
jammeren niet over de veranderingen der laatste
jaren. dempen, verbreeden, verleggen en zoo
voorts welke de sporen van den ouden tijd
al op verscheidene plaatsen hebben uitgewischt.
»De eeuwen vernieuwen, de natiën mee en de
steden kunnen niet oud blijven. Een groote koop
stad vooral heeft aan andere eischen te voldoen
dan aan de liefhebberij van oudheidminnaars."
De oudheid minde hij, zooals hij het valsche,
nagemaakte, quasi-antieke verfoeide het slot
te Muiden heeft hij na de restauratie nooit meer
willen zien.
Slot volgt. F. A. Buis.
fMiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiitiiiHiiiiitimmiiiiimiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimal
Columbus-af.
De Fortnightly bevat een artikel dat in Ame
rika, in Spanje, in Frankrijk, en eigenlijk in de
geheele wereld wel de aandacht mag trekken.
»Jean Cousin, zeekapitein uit Dieppe, ontdekte
de Amazonenrivier in 1488. Columbus ontdekte
San Salvador in 149'2, dus vier jaar later."
Met deze woorden begint kapitein Gambier,
van de Koninklijke Engelsche Marine, zijn artikel.
De inhoud ervan wil bewyzen, dat Columbus
als onderzoeker en ontdekker, en zelfs als
mensch geen recht op roem heeft, en dat de
namen Columbia, enz. op een geusurpeerde re
putatie berusten. Want dit is het erge in het
betoog, dat niet alleen Jean Cousin Columbus
vóór was, want in de negende en tiende eeuw
zijn de Noormannen ook al in Amerika geweest
maar dat Columbus de ontdekking van Jean
Cousin gekend heeft, ze zich heeft toegeëigend
en misschien wel aan het verdonkeremanen van
den oorspronkelijken held heeft meegewerkt.
*
Er schijnt een geheele samenzwering geweest
te zijn, om Jean Cousin te berooven en te onder
drukken, zoodat aan Columbus de opdracht en
de schepen van Koningin Isabella gegund wer
den. De feiten worden door kapitein Gambier als
volgt uiteengezet.
Cousin was een leerling van Toscanelli, die
het eerst aan Columbus het denkbeeld aan de
hand deed, een weg naar het Oosten langs het Wes
ten te vinden. In een zeeoorlog met de
Engelschen in 1487, onderscheidde Jean Cousin zich
zoo, dat de kooplieden van Dieppe destijds
een haven- en handelsstad van groote beteekjnis
hem het bevel gaven over een gewapend
koopvaardijschip, om op ontdekkingstochten uittegaan.
In Januari 1418 zeilde hij uit, met Vincent
Pim;on, een Spanjaard, als onderkommandant.
»Cousin zeilde twee maanden lang westwaarts,
en bevond zich toen, zonder het er op aangelegd
te hebben, in den mond van een reusachtige rivier,
wier grootte aanduidde, dat zij de watermasta
van een groot land meevoerde, niet alleen van
een eiland. Deze rivier noemde hij den
Maragnon".
Toen zeilde hij verder naar de Afrikaansche
kust, zijn eigenlijke bestemming als
koopvaardijër. Maar Pim;on kreeg twist met de inboor
lingen en bracht de handelsbelangen daar in
gevaar. Dit lastig resultaat deed de verwonde
ring over de ontdekking van Amerika bijna ver
geten.De burgers van Dieppe veroordeelden Pin<;on
tot eeuwige verbanning uit Frankrijk.
En, nu volgen de zonderlinge overeenkomsten.
Pin<;on ging naar Genua en vanaaar, na zijn
twee broeders, Alonso en Martin, naar Palos.
Terzelfder tijd gaf Columbus plotseling zijn denk
beeld op om met zijn zwager naar Frankrijk te
gaan, en ging naar La Kabida bij Palos. De overste
van dit klooster, gewezen biechtvader van de
koningin en een goed vriend van Fernandez, die
een intieme was van de gebroeders Pin^on, werd
plotseling «bekeerd" tot de uitvoerbaarheid van
het plan van Columbus, schrijft daarover aan de ko
ningin, en brengt Columbus in kennis met Fer
nandez. Toen besluit de koningin, ook al plot
seling, Columbus te helpen. Columbus dringt aan,
sterker dan ooit te voren, op titels en beloonir.gen
voor zijn toekomstige ontdekkingen. Eindelijk
krijgt hij al wat bij noodig heeft, gaat naar Palo»,
waar de drie gebroeders zijn. Alle drie, dus ook
Vincent, de gewezen luitenant van Cousin van
Dieppe, vertrekken met Columbus.
«Nadat zij 1200 mijlen ver gezeild hadden, wordt
er raad van kapiteins gebonden, om te overl eggen
of men zal terugkeeren. Bij dezen raad verzetten
de Pinyons zich heftig tegen de terugkeer; zij
eischen dat Columbus meer Zuidwaarts stevenen
zal." De «ontdekking" geschiedt daar ook, en
men keert naar Spanje terug. Maar Vincent had
naar zijn zin niet genoeg geprofiteerd van zijne
daad. Hij wil nu Columbus vóór zijn, ijlt naar
de koningin en tracht haar te overtuigen, dat
hij de ontdekker is.
»Na eerst Cousin van zijne ontdekking beroofd
te hebben, door ze sub rosa aan Columbus en diens
broeder te verraden, tracht bij nu Columbus den
voet te lichten. Hij zet aan de Koningin uiteen,
dat zonder zijn hulp Columbus nooit iets had
kunnen vinden. Maar dezelfde eischen van staats
belang, die Cousin's eischen onmogelijk zouden
gemaakt hebben, vernietigden ook die van Pineon."
Er is dus een samenzwering om Pinron en
Cousin dood te zwijgen. Spanje wilde de nieuwe
wereld voor zich zelf hebben. De Paus was
destijds vijandig jegens Frankrijk gezind en hielp
Spanje's eisch steunen; Frankrijk werd dooreen
burgeroorlog verscheurd ; Cousin verdween in
een zeegevecht en Columbus werd de ontdekker
van Amerika.
>,IIet eenige middel van tegenbewijs", zegt
kapitein Gambier, »zou zijn, als men wist uit te
te maken, dat de Victor Pinron, die met Colum
bus uitzeilde, niet de Victor Pim;on was, die met
Jean Cousin in 148M den Maragnon gedoopt had."
iMMiiiiiiiimiiHiimiiiininiiiiiuiiiiiiiMiiiiiiiuiiiuiiiiiiiiiii
Eeisindrukkcn.
VI.
Athene, 2S Dec. 1893.
De dag van ons vertrek begint te naderen, en
ik wil dus een einde maken aan deze korte brie
ven, die trouwens niets anders zijn dan losre
reisiudrukken, lichte schetsen, tusschen allerlei wan
delingen en bezoeken door op het papier geworpen,
en den welwillenden lezer aangeboden als een
uitnoodiging tot bezoek van het in zoovele opzichten
belangrijke moderne Griekenland.
Het weer is vandaag verrukkelijk, de hoogere
bergen rondom Athene zijn met een dunne
sneeuwlaag bedekt, en een heldere middagzon werpt haar
stralen door de lichtblauwe hemelruimte. Trouwens,
de winter is hier altijd zeer zacht, en de Athener
klaagt reeds wanneer het een paar dagen regent
of wanneer het (voor een korte poos slechts) zoo
koud is als bij ons in den aanvang van het najaar.
De laatste dagen bracht ik vooral door met be
zoeken aan verschillende scholen. Het schoolwezen
echter laat hier bitter veel te wenschen over. De
onverkwikkelijke politiek laat bijna niets tot rust
komen, en wanneer particulieren niet veel goeds
op schoolgebied tot stand hadden gebracht, dan
zou men nog veel meer leemten kunnen waarne
men. Onvoldoende schoolgebouwen, ongeregelde leer
krachten, dat en zooveel meer maakt geen aangenamen
indruk, en zoo komt dan ook bijna alles aan op de
individueele voortreffelijkheid van den onderwijzer.
Drie scholen werden door mij bezocht, het Ie
Gymnasium, het zoogenaamde Arsakion en het
Warwiikion, de beide laatste inrichtingen zoo ge
noemd naar den naam van den stichter. Sommige
leeraren aan die scholen zijn uitmuntend, zoowel
(hetgeen zelden vereenigd is) in kennis als in
paedagogische geschiktheid maar de toestand der
gebouwen laat veel te wenschen over. Het Ie
Gymnasium is een gebouw dat nog onlangs voor
woonhuis gebruikt werd, en dit enkel feit zegt
genoeg. In ouderwetsche lokalen zitten een 40
60 tal jongens, en men moet zich nog ten hoogste
verbazen over de goede orde, die bijna overal
heersclite. De twee laatstgenoemde scholen maken
een veel beteren indruk, het Arsakion voor meis
jes, en het Warwakion voor jongens; maar beide
zijn particuliere inrichtingen. Vooral de meisjes
school voldeed goed, ik had het genoegen een half
uur lang verschillende aanstaande huismoeders in
de Romeiusche geschiedenis te ondervragen, en
zoowel de opgewektheid als de kennis maakte een
goeden indruk. In een andere klasse toonden
de meisjes goede vorderingen in Fransche taal en
letterkunde, en reciteerden uit het hoofd verschil
lende der schoonste Fransche verzen. Op de groote
openbare scholen wordt geen Duitsch of Engelsen
ouderwezen, dat is alles aan kleinere instituten of
aan de praktijk overgelaten.
In het Warwakion, de jongensschool die ik heden
bezocht, woonde ik de lessen in het Latijn en in
het Frausch bij. In de laatstgenoemde les gaf een
bijna in lompen gekleede jongen zeer goede ant
woorden ; hij is buiten schooltijd bediende, en toen
ik den leeraar vroeg hoe het mogelijk was dat de
arme knaap beide zaken tegelijk waarnam, ant
woordde hij dat dit ook voor hem een raadsel was
en bleef.
Alle scholen beginnen hier des winters om S
uur; met Europeesehe nauwgezetheid was ik dan
ook van morgen te S uren reeds bij het Gymna
sium present, om de behandeling van Plato's
Gorgias en van zijn Verdedigiugsrede van Sokrates bij
te wonen, maar ik had buiten den waard der
Oostersche samenleving gerekend ; te S uren was
slechts een gedeelte der leerlingen tegenwoordig,
te S1/! uren verscheen de reetor, en niet vóór
half negen begonnen geregeld de lessen. Op de
zelfde wijze wordt hier alles behandeld, geen
enkele trein vertrekt op de minuut, geen verga
dering wordt op den bepaalden tijd geopend, en
misschien mogen de Europeesche aandeelhouders
van Grieksche fondsen het den Grieken ook niet
zoo erg kwalijk nemen, als de coupon niet op
den brpaalden tijd wordt uitbetaald. Dat is uu een
maal zoo in het O sten. 's Lands wijs, 's lauds eer.
Grooter orde h<:erscht hier in de zoogenaamde
Akademie, een trotsch marmeren gebouw, voor
welks ingang vergulde standbeelden prijken, en
dat eigenlijk bestemd is voor de zittingen der
ILlleenschc Akademie, die (naar wij hopen) in
een voorspoediger tijdperk zal worden ingesteld.
De groote middenz; a is met fraaie muurschilde
ringen van den Oosteiirijkschen kunstenaar llfiiisen
versierd. Als wij echter van orde spreken, be
doelen wij het rijke en onder leiding vau den
ijverigen jongen directeur Joannes Sworonó» tel
kens meer volmaakte Munt- en Penningkabinet,
dat in hetzelfde gebouw d;r Akademie gevestigd
is. De heer Svvoronós, die Jiuropa bezocht heeft
en ook te Amsterdam welbekend is, had de be
leefdheid ons persoonlijk alle schatten te toonen,
die het Atheensche museum tot een der rijkste
van de wereld stempelen.
Men vindt hier, bij voorbeeld, de oudste
Aeginetische munten vau zilver, alle van een schild
pad voorzien; zeer schoone munten van Alexander,
zeer vele uit den tijd der Ptolemaeën, enzoovoort.
Eveneens bevat de verzameling een groot aantal
nieuwe penningen en munten, tot aan heden toe,
hoewel het leeuwendeel aan de oude munten toe
komt. Tot de eerstgenoemde behooreu een aantal
munten over de Russische geschiedenis, geschenk
van de rijke gebroeders, de Zosimaden; een col
lectie platina-munten, alle keizers van Rusland
voorstellende, en meer dergelijke zaken. Het deed
ons vaderlandsch hart goed, te midden van al dat
schoous ook een vrij volledige verzameling van
munten der verschillende provinciën van Neder
land aan te treil'en.
Naast dit gebouw, dat ten onrechte nog den
naam van Akademie draagt, is de eigenlijke Aka
demie, in het Grieksch Panepistiiinon (ongt-veer
hetzelfde als Universiteit) genaamd, waarheen ik
mij heden middag begaf om de colleges van twee
jonge doch veelbelovende hoogleeraren, N. O.
Politis en Spyridion Lambros, bij te wonen. De eerste
onderwijst mythologie en oudheidkunde, en is
ook in Duitschland goed bekend; de tweede is
hoogleeraar in de geschiedenis, en heeft zich vooral
verdienstelijk gemaakt door zijn op last en met
steun der llelleensche Regeering ondernomen tocht
naar de Athos-kloosters, die voor de kennis der
middeleeuwen van groot nut is geweest. Hij gaf
met smaak en welbespraaktheid een college over
Athene's gulden tijd, de eeuw van Perikles, en
een welgemeend handgeklap der studenten be
loonde hem aan het slot van zijne boeiende im
provisatie,
Een vrij middelmatig concert in de Vercenigiug
Parnassós, door de iine fleur van Atheiie's inge
zetenen bijgewoond, besloot dezen dag. De
piano