De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 21 januari pagina 4

21 januari 1894 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 865 >Dóch het gaat met deze motieven als met alle motieven: *il ne faut pas en abuser!" dan ziet men onwillekeurig om naar de handteekening onder zulk een nogal persoonlijke geuite meening, en dan maakt het een zonderlingen in druk, daar de namen van drie geheel toevallig saamgebrachte mannen te vinden, terwijl t, ch duidelijk slechts een van drieën voor die bizonderheden aansprakelijk is. ' WJJ meenendat, wie zitting neemt in een jury, nu eenmaal zyn stem in een gemeenschappelijke uitspraak geeft, op welke geen verhaal is, en in zich het bizondere voor het algemeene, naar bui ten te effaceeren heeft. Maar dat wie lust ge voelt, wie kans ziet, zijn denkbeelden met eigen redenen te definieeren, den anderen weg kiest van door geheel op zijn zelfs verantwoording kritiek te schryven, zyn oordeel publiek te doen gelden. Stelt nu echter iemand zulk een, hoezeer ook waardevolle speciale kritiek op, en wordt deze met het gezag van een onwraakbare jury uitspraak gekacheteerd, dan komt het mij voor, dat daar mee de grondgedachte van een jury-uitspraak on nauwkeurig is begrepen. En althans is tegen de grondidee van een door drie personen uitge bracht rapport, de idee namelyk van iets aan het onpersoonlijke nabijkomende, in den stijl van het bedoelde verslag, wel in het oog vallend ge zondigd. Verleden week citeerde ik een korte passage van Henry van de Velde, zonder die tusschen aanhalingsteekens te houden. Tengevolge daarvan leek het enkelen lezers, of al wat, ook na de interliniè, daarop volgde, uit van de Velde's predication was. Dit was intusschen niet alzoo. J. V. De bestaande tijdschriften voor photographie zjja vermeerderd met een Weekblad voor fotographie »onder redactie en met medewerking van eenige bekwame amateur- en vak-fotografen," uitgegeven door den heer Laurens Hansma te Apeldoorn. Daar de redactie zich zelf «bekwaam" noemt, zal er wel geen twyfel aan zijn. Het eerste blad ziet er heel goed uit, het bevat een: «Den Lezer Heil!"; artikelen over het kleuren van vergrootingen met pastei, een nieuw procéd van vergrooting, voorts Verscheidenheden (zeer interessant), Feuilleton, Binnenland en Advertentiën. By de heeren Preyer & Cie., lokaal Pictura, is geëxposeerd een schilderij van L. Münthe »Winter." B\j de firma E. J. van Wisselingh en Co., Kalverstiaat. zijn geëxposeerd twee schilderijen van .Ed. Karsen: «November" en »Hollandsch stadje." iiiiiiniiiiitiuiiiniiiiitiiiiuii Jan ter Gouw. »Heden ontsliep tot onze diepe droefheid onze innig geliefde Echtgenoot en Vader, de heer J. ter Gouw, in den ouderdom van ruim 79 jaren.'' Die korte mededeeling was voldoende, slechts naam en ouderdom worden vermeld, de officieele titels ontbreken; ter Gouw bezat ze niet. Officieel kon de stad Amsterdam haren geschied schrijver geen eereburgerschap aanbieden, en waar de Nederlandsche Ridderschap de eer niet heeft gehad ter Gouw onder hare leden te tellen, heeft geen onzer universiteiten het noodig geacht dezen historicus honoris causa een doctoraat aan te bieden. Slechts weinig tijdgenooten hebben daartegen geprotesteerd; zij hebben het gedaan in alle stilte om daardoor te voorkomen, dat ter Gouw zou hebben geweigerd het eerbewijs te aanvaarden. Zoo bleef het mogelijk het verzuimde te herstellen; helaas, 't heeft niet mogen baten. Ware het slechts geweest eene officieele erken ning van verdienste, ik zoude ook thans hebben gezwegen, doch wijl ik reden heb om te ver moeden, dat de groote verdiensten van ter Gouw te laag zijn geschat, zoo acht ik het niet langer gewenscht te zwijgen. Jan ter Gouw was een autodidact. Voor het groote publiek is dat een eeretitel; in den mond van geletterden krijgt het iets van een pluimpje aan den daglooner, die zich tot meesterknecht heeft opgewerkt, 't Is waar, de geschiedschrijver van Amsterdam heeft nimmer voor eene examen commissie z\jne, werkelijk voldoende, kennis van het latyn kunnen staven, of werd aan een onzer hoogescholen als student ingeschreven, maar valt daar uit af te leiden dat hij de breede grondslagen van het universitair onderricht miste ? Zoo iemand, dan heeft ter Gouw geleerd te werken en het ge leerde te verwerken; ook al hadde hij in zjjne jeugd eene academische opleiding genoten, toch zou de gedoctoreerde ter Gouw al weinig hebben ver schild van den oud-onderwijzer, dien wij hebben gekend, en ofschoon ik ongaarne vergelijkingen maak, wijs ik hier op een van zijne oudste vrien den, mr. J. van Lennep, voor wien hij in geen enkel opzicht als geleerde behoefde onder te doen. Noem ik hier tevens Hofdijk als de onge letterde, die het steeds heeft moeten bejammeren dat het lot hem in zijne jongelingsjaren niet gun stiger was, zoo hoop ik niet verkeerd te worden begrepen, wanneer ik de kritiek het recht ont zeg ter Gouw's werk niet wat welwillend mede lijden te beschouwen als dat van een auto-didact, van een schoolmeester, die in de geschiedenis heeft geliefhebberd. Hen, die ter Gouw niet genoeg hebben gewaar deerd en grootendeels miskend, mag dit verzuim eenigszins worden vergeven. Ter Gouw was een eigenaardige persoonlijkheid, in wien de geleerde wereld, helaas, wat al te veel den schoolmeester bleef zien. In al zijn doen en laten scheen hij de type van een onderwijzer uit de eerste helft der 19e eeuw; voor hen, die hem niet kenden was hij eenigszins een pedant, zelf-genoegzaam wezen; een statig marcheerende haan, die zich een pauw verbeeldt; in een woord, de school vos, die bij mangel aan eenig begrip van kennis, brutaal-weg denkt alles te weten. Het doceeren zat hem daarbij in merg en been. Zoo herinner ik mij de viering van zijn zeventigsten verjaardag, hij was vroolijk en opgewekt, prettig gestemd door de kalme hulde van zijne Amsterdamsche vrienden, die reeds waren vertrokken en nu gevolgd werden door enkele kennissen van buiten, welke den jubilaris wat meer intiem kwamen gelukwensehen. Onder hen was ook een jong getrouwd vrouwtje, wie hij het zooeven aangeboden album liet be wonderen. En zij bewonderde hetgeen zij zag. »Maar wat zegt u nu van dien helm, mevrouwtje?" »Heel mooi!" klonk het volmondig. Ter Gouw ergerde zich even: die helm was heraldisch onjuist, en dadelyk begon hij te do ceeren over de helmen en helmteekens in het algemeen en die van het hier voorkomende wa pen in het bijzonder. Zoo was hij nu eenmaal, zich geheel gevende zooals hij was, waar in al zijn doen en laten, 't Is waarschijnlijk nooit bij hem opgekomen, dat hij door zich wat te plooien en te voegen, zich net jes te ganteeren en zich »te laten zien", de we tenschappelijke vragen van den dag te bespre ken en met tact zich in geleerde quaesties op den voorgrond te plaatsen, een hoogleeraarschap zou hebben verworven, daar was hij de man niet naar; van zijn waarde zich volkomen bewust, bleef hij wars van alle schijngeleerdheid; Lij-ging zijn eigen gangetje, doende wat hij meende te moeten doen, geen zijweegjes kennende, den ko ninklijken weg bewandelende, stout zijn meening uitende, waar hij dat noodig en nuttig vond. Een schoolvos! Neen, zij die hem kenden wisten wel beter; zij konden zich ter Gouw moeielijk anders voor stellen dan met de deftigheid van een gepensionneerd sergeant-majoor, statig wandelende, kalm het een en ander opnemende, wat zijn aandacht trok, of voortgaande, geheel in gedachten verdiept. Hoe gaarne zij naar hem luisterden, als zij geen tijd hadden zouden zij hem hebhen ontweken, want eenmaal aan het betoogen, liet hij niet gemakkelijk los, onder het »kuieren" telkens stilstaande om z;jn betoog nader toe te lichten. Zoo althans heb ik hem gekend bij tusschenpoozen 25 jaren lang, en steeds zal ik mij de ietwat gedrongen figuur van ter Gouw herinneren, die karakteristieke kop met die kleine schitte rende oogen en die sneeuwwitte bakkebaardjes. Stroef scheen hij, hoekig en kantig, gelijk zijn geheele voorkomen: zich niet gemakkelijk ge vende; soms moeielijk en veeleischend voor degenen die met hem samenwerkten, stout op zijn stuk staande, wat nurksch en grommig voor degenen, die niet deden, wat zij in zijn oogen moesten doen, maar onder die ietwat ruwe schors zat een edel gemoed. Opgegroeid in den eerbied voor een autoritair gezag, immer den keizer gevende wat des keizers is, maakt hij niettemin een burge meester die overigens voor zijn kunde een diep ontzag had boos, door zich tamelijk scherp uit te laten over de ontoegankelijkheid van het archief; want scherp kon hij zijn, vlij mend scherp, en vergeten deed hij niet altijd even spoedig; zoo heeft hij Alberdingk Thijm een haat toegedragen, zooals hij weinigen heeft gehaat, met hoevelen hij het ook niet eens is geweest. Waar ik hier ter Gouw tracht te teekenen, zooals ik meen dat hij was, doe ik dit in de heilige overtuiging', dat alle vleierij hem afstootte. Mijn losse trekken tot een schets aangroeiende mogen het beeld niet ftatteeren; ik heb hem te hoog geacht, te oprecht geëerd, om iets anders van hem te maken, dan hij geweest is. Het beeld te idealiseeren is onnoodig, daartoe staat hij te hoog. Ook hij was mensch, ook hij had les d fauts de ses qualUés, en waar hij in zijn werk een eerezuil heeft gesticht, daar kan de tijdge noot van hem naar waarheid getuigen, dat hij is geweest een man van karakter. Bij ter Gouw zaten de eigenaardigheden en kleinegebreken grootendeels aan de buitenkant; kon men zich daarmede verzoenen 't kostte waar lijk niet veel moeite, en zij die er zich aan heb ben geërgerd, was het stellig niet gegeven iets meer dan de buitenzijde op te nemen zoo zag men in dezen schijnbaar droogen geleerden, een prettig, gezellig man. die in hooge mate de gave van vertellen bezat; dan kreeg men eerbied voor de veelomvattende kennis, de scherpe op merkingsgave; dan werd men getroffen door de geestige ironie, de snaaksche invallen. Amsterdam kende hij en door en door; geen tijdvak van de geschiedenis onzer hoofdstad of hij heeft er zich in kunnen verplaatsen, toch was hij het,, die de opmerking neerschreef: wij jammeren niet over de veranderingen der laatste jaren. dempen, verbreeden, verleggen en zoo voorts welke de sporen van den ouden tijd al op verscheidene plaatsen hebben uitgewischt. »De eeuwen vernieuwen, de natiën mee en de steden kunnen niet oud blijven. Een groote koop stad vooral heeft aan andere eischen te voldoen dan aan de liefhebberij van oudheidminnaars." De oudheid minde hij, zooals hij het valsche, nagemaakte, quasi-antieke verfoeide het slot te Muiden heeft hij na de restauratie nooit meer willen zien. Slot volgt. F. A. Buis. fMiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiitiiiHiiiiitimmiiiiimiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimal Columbus-af. De Fortnightly bevat een artikel dat in Ame rika, in Spanje, in Frankrijk, en eigenlijk in de geheele wereld wel de aandacht mag trekken. »Jean Cousin, zeekapitein uit Dieppe, ontdekte de Amazonenrivier in 1488. Columbus ontdekte San Salvador in 149'2, dus vier jaar later." Met deze woorden begint kapitein Gambier, van de Koninklijke Engelsche Marine, zijn artikel. De inhoud ervan wil bewyzen, dat Columbus als onderzoeker en ontdekker, en zelfs als mensch geen recht op roem heeft, en dat de namen Columbia, enz. op een geusurpeerde re putatie berusten. Want dit is het erge in het betoog, dat niet alleen Jean Cousin Columbus vóór was, want in de negende en tiende eeuw zijn de Noormannen ook al in Amerika geweest maar dat Columbus de ontdekking van Jean Cousin gekend heeft, ze zich heeft toegeëigend en misschien wel aan het verdonkeremanen van den oorspronkelijken held heeft meegewerkt. * Er schijnt een geheele samenzwering geweest te zijn, om Jean Cousin te berooven en te onder drukken, zoodat aan Columbus de opdracht en de schepen van Koningin Isabella gegund wer den. De feiten worden door kapitein Gambier als volgt uiteengezet. Cousin was een leerling van Toscanelli, die het eerst aan Columbus het denkbeeld aan de hand deed, een weg naar het Oosten langs het Wes ten te vinden. In een zeeoorlog met de Engelschen in 1487, onderscheidde Jean Cousin zich zoo, dat de kooplieden van Dieppe destijds een haven- en handelsstad van groote beteekjnis hem het bevel gaven over een gewapend koopvaardijschip, om op ontdekkingstochten uittegaan. In Januari 1418 zeilde hij uit, met Vincent Pim;on, een Spanjaard, als onderkommandant. »Cousin zeilde twee maanden lang westwaarts, en bevond zich toen, zonder het er op aangelegd te hebben, in den mond van een reusachtige rivier, wier grootte aanduidde, dat zij de watermasta van een groot land meevoerde, niet alleen van een eiland. Deze rivier noemde hij den Maragnon". Toen zeilde hij verder naar de Afrikaansche kust, zijn eigenlijke bestemming als koopvaardijër. Maar Pim;on kreeg twist met de inboor lingen en bracht de handelsbelangen daar in gevaar. Dit lastig resultaat deed de verwonde ring over de ontdekking van Amerika bijna ver geten.De burgers van Dieppe veroordeelden Pin<;on tot eeuwige verbanning uit Frankrijk. En, nu volgen de zonderlinge overeenkomsten. Pin<;on ging naar Genua en vanaaar, na zijn twee broeders, Alonso en Martin, naar Palos. Terzelfder tijd gaf Columbus plotseling zijn denk beeld op om met zijn zwager naar Frankrijk te gaan, en ging naar La Kabida bij Palos. De overste van dit klooster, gewezen biechtvader van de koningin en een goed vriend van Fernandez, die een intieme was van de gebroeders Pin^on, werd plotseling «bekeerd" tot de uitvoerbaarheid van het plan van Columbus, schrijft daarover aan de ko ningin, en brengt Columbus in kennis met Fer nandez. Toen besluit de koningin, ook al plot seling, Columbus te helpen. Columbus dringt aan, sterker dan ooit te voren, op titels en beloonir.gen voor zijn toekomstige ontdekkingen. Eindelijk krijgt hij al wat bij noodig heeft, gaat naar Palo», waar de drie gebroeders zijn. Alle drie, dus ook Vincent, de gewezen luitenant van Cousin van Dieppe, vertrekken met Columbus. «Nadat zij 1200 mijlen ver gezeild hadden, wordt er raad van kapiteins gebonden, om te overl eggen of men zal terugkeeren. Bij dezen raad verzetten de Pinyons zich heftig tegen de terugkeer; zij eischen dat Columbus meer Zuidwaarts stevenen zal." De «ontdekking" geschiedt daar ook, en men keert naar Spanje terug. Maar Vincent had naar zijn zin niet genoeg geprofiteerd van zijne daad. Hij wil nu Columbus vóór zijn, ijlt naar de koningin en tracht haar te overtuigen, dat hij de ontdekker is. »Na eerst Cousin van zijne ontdekking beroofd te hebben, door ze sub rosa aan Columbus en diens broeder te verraden, tracht bij nu Columbus den voet te lichten. Hij zet aan de Koningin uiteen, dat zonder zijn hulp Columbus nooit iets had kunnen vinden. Maar dezelfde eischen van staats belang, die Cousin's eischen onmogelijk zouden gemaakt hebben, vernietigden ook die van Pineon." Er is dus een samenzwering om Pinron en Cousin dood te zwijgen. Spanje wilde de nieuwe wereld voor zich zelf hebben. De Paus was destijds vijandig jegens Frankrijk gezind en hielp Spanje's eisch steunen; Frankrijk werd dooreen burgeroorlog verscheurd ; Cousin verdween in een zeegevecht en Columbus werd de ontdekker van Amerika. >,IIet eenige middel van tegenbewijs", zegt kapitein Gambier, »zou zijn, als men wist uit te te maken, dat de Victor Pinron, die met Colum bus uitzeilde, niet de Victor Pim;on was, die met Jean Cousin in 148M den Maragnon gedoopt had." iMMiiiiiiiimiiHiimiiiininiiiiiuiiiiiiiMiiiiiiiuiiiuiiiiiiiiiii Eeisindrukkcn. VI. Athene, 2S Dec. 1893. De dag van ons vertrek begint te naderen, en ik wil dus een einde maken aan deze korte brie ven, die trouwens niets anders zijn dan losre reisiudrukken, lichte schetsen, tusschen allerlei wan delingen en bezoeken door op het papier geworpen, en den welwillenden lezer aangeboden als een uitnoodiging tot bezoek van het in zoovele opzichten belangrijke moderne Griekenland. Het weer is vandaag verrukkelijk, de hoogere bergen rondom Athene zijn met een dunne sneeuwlaag bedekt, en een heldere middagzon werpt haar stralen door de lichtblauwe hemelruimte. Trouwens, de winter is hier altijd zeer zacht, en de Athener klaagt reeds wanneer het een paar dagen regent of wanneer het (voor een korte poos slechts) zoo koud is als bij ons in den aanvang van het najaar. De laatste dagen bracht ik vooral door met be zoeken aan verschillende scholen. Het schoolwezen echter laat hier bitter veel te wenschen over. De onverkwikkelijke politiek laat bijna niets tot rust komen, en wanneer particulieren niet veel goeds op schoolgebied tot stand hadden gebracht, dan zou men nog veel meer leemten kunnen waarne men. Onvoldoende schoolgebouwen, ongeregelde leer krachten, dat en zooveel meer maakt geen aangenamen indruk, en zoo komt dan ook bijna alles aan op de individueele voortreffelijkheid van den onderwijzer. Drie scholen werden door mij bezocht, het Ie Gymnasium, het zoogenaamde Arsakion en het Warwiikion, de beide laatste inrichtingen zoo ge noemd naar den naam van den stichter. Sommige leeraren aan die scholen zijn uitmuntend, zoowel (hetgeen zelden vereenigd is) in kennis als in paedagogische geschiktheid maar de toestand der gebouwen laat veel te wenschen over. Het Ie Gymnasium is een gebouw dat nog onlangs voor woonhuis gebruikt werd, en dit enkel feit zegt genoeg. In ouderwetsche lokalen zitten een 40 60 tal jongens, en men moet zich nog ten hoogste verbazen over de goede orde, die bijna overal heersclite. De twee laatstgenoemde scholen maken een veel beteren indruk, het Arsakion voor meis jes, en het Warwakion voor jongens; maar beide zijn particuliere inrichtingen. Vooral de meisjes school voldeed goed, ik had het genoegen een half uur lang verschillende aanstaande huismoeders in de Romeiusche geschiedenis te ondervragen, en zoowel de opgewektheid als de kennis maakte een goeden indruk. In een andere klasse toonden de meisjes goede vorderingen in Fransche taal en letterkunde, en reciteerden uit het hoofd verschil lende der schoonste Fransche verzen. Op de groote openbare scholen wordt geen Duitsch of Engelsen ouderwezen, dat is alles aan kleinere instituten of aan de praktijk overgelaten. In het Warwakion, de jongensschool die ik heden bezocht, woonde ik de lessen in het Latijn en in het Frausch bij. In de laatstgenoemde les gaf een bijna in lompen gekleede jongen zeer goede ant woorden ; hij is buiten schooltijd bediende, en toen ik den leeraar vroeg hoe het mogelijk was dat de arme knaap beide zaken tegelijk waarnam, ant woordde hij dat dit ook voor hem een raadsel was en bleef. Alle scholen beginnen hier des winters om S uur; met Europeesehe nauwgezetheid was ik dan ook van morgen te S uren reeds bij het Gymna sium present, om de behandeling van Plato's Gorgias en van zijn Verdedigiugsrede van Sokrates bij te wonen, maar ik had buiten den waard der Oostersche samenleving gerekend ; te S uren was slechts een gedeelte der leerlingen tegenwoordig, te S1/! uren verscheen de reetor, en niet vóór half negen begonnen geregeld de lessen. Op de zelfde wijze wordt hier alles behandeld, geen enkele trein vertrekt op de minuut, geen verga dering wordt op den bepaalden tijd geopend, en misschien mogen de Europeesche aandeelhouders van Grieksche fondsen het den Grieken ook niet zoo erg kwalijk nemen, als de coupon niet op den brpaalden tijd wordt uitbetaald. Dat is uu een maal zoo in het O sten. 's Lands wijs, 's lauds eer. Grooter orde h<:erscht hier in de zoogenaamde Akademie, een trotsch marmeren gebouw, voor welks ingang vergulde standbeelden prijken, en dat eigenlijk bestemd is voor de zittingen der ILlleenschc Akademie, die (naar wij hopen) in een voorspoediger tijdperk zal worden ingesteld. De groote middenz; a is met fraaie muurschilde ringen van den Oosteiirijkschen kunstenaar llfiiisen versierd. Als wij echter van orde spreken, be doelen wij het rijke en onder leiding vau den ijverigen jongen directeur Joannes Sworonó» tel kens meer volmaakte Munt- en Penningkabinet, dat in hetzelfde gebouw d;r Akademie gevestigd is. De heer Svvoronós, die Jiuropa bezocht heeft en ook te Amsterdam welbekend is, had de be leefdheid ons persoonlijk alle schatten te toonen, die het Atheensche museum tot een der rijkste van de wereld stempelen. Men vindt hier, bij voorbeeld, de oudste Aeginetische munten vau zilver, alle van een schild pad voorzien; zeer schoone munten van Alexander, zeer vele uit den tijd der Ptolemaeën, enzoovoort. Eveneens bevat de verzameling een groot aantal nieuwe penningen en munten, tot aan heden toe, hoewel het leeuwendeel aan de oude munten toe komt. Tot de eerstgenoemde behooreu een aantal munten over de Russische geschiedenis, geschenk van de rijke gebroeders, de Zosimaden; een col lectie platina-munten, alle keizers van Rusland voorstellende, en meer dergelijke zaken. Het deed ons vaderlandsch hart goed, te midden van al dat schoous ook een vrij volledige verzameling van munten der verschillende provinciën van Neder land aan te treil'en. Naast dit gebouw, dat ten onrechte nog den naam van Akademie draagt, is de eigenlijke Aka demie, in het Grieksch Panepistiiinon (ongt-veer hetzelfde als Universiteit) genaamd, waarheen ik mij heden middag begaf om de colleges van twee jonge doch veelbelovende hoogleeraren, N. O. Politis en Spyridion Lambros, bij te wonen. De eerste onderwijst mythologie en oudheidkunde, en is ook in Duitschland goed bekend; de tweede is hoogleeraar in de geschiedenis, en heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt door zijn op last en met steun der llelleensche Regeering ondernomen tocht naar de Athos-kloosters, die voor de kennis der middeleeuwen van groot nut is geweest. Hij gaf met smaak en welbespraaktheid een college over Athene's gulden tijd, de eeuw van Perikles, en een welgemeend handgeklap der studenten be loonde hem aan het slot van zijne boeiende im provisatie, Een vrij middelmatig concert in de Vercenigiug Parnassós, door de iine fleur van Atheiie's inge zetenen bijgewoond, besloot dezen dag. De piano

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl