Historisch Archief 1877-1940
N°. 866
DE AMSTERDAMMER
1894
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel b\j de Vijzelstraat, 542.
Zondag 28 Januari
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post/" 1.65
Voor Indiüper jaar mail» 9.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12'
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
I N H O 17 Di
VAN VERRE EN VAN NABIJ. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Nog eens
Malthusianisme, door Socius. FEUILLETON : De vi
ooltjes, naar 't Fransch van Emile Zola.
TOONEEL EN MUZIEK: Aanteekeningen Tooneel,
cbor C. F. v. d. Horst. Muziek in de hoofd
stad, door Van Milligen.?AANTEEKENINGEN
SCHILDERKUNST: Jozef Israëls, door V.
Prenten, door V. KUNST EN LETTEREN:
Tentoonst. Thoma?Van Hoytema in den
Rotterdamschen Kunstkring, door S. Jan ter Gouw,
door F. A. Buis. (Slot.) Goëtia, door Frits
Lapidoth, beoordeeld door AndréJolles. Paul
Déroulède. SCHAAKSPEL. VOOR DA
MES, door E-e. ALLERLEI. - KECLAMES.
UIT Dr. GANNEF's STUDEERKAMER.
PEN- EN POTLOODKRASSEN.
ADVERTENTIÉN.
iniiiiniiiiiiHiHmiiiinimiiiiniiiiitiitiiimiiiiiiiiiiiiiunB
De gebeurtenissen van de laatste dagen
hebben opnieuw de aandacht gevestigd op
den toestand van de Balkanstaten. Servië,
Bulgarije, Roemenië, die »de Europeesche
Kinderkamer" bewonen, hebben eerst voor
betrekkelijk korten tijd hunne nationale zelf
standigheid verworven; zij hebben veel in te
halen, en dat daarbij onbezonnenheid en
overmoed zich vaak krachtiger doen gelden
dan in het oude Europa, waar de macht der
traditie (ondeugende menschen zeggen: de
macht van de sleur) alles wat kalmer en
geregelder doet gaan wien zal het verbazen?
Serviëvooral heeft een veelbewogen tijd
achter zich en schijnt nog niet aan het einde
van zijne avonturea te zijn gekomen. In het
laatst van 1891 wa» het tusschen de regen
ten Ristitch en Belimarkovitch en het radi
cale ministerie Pasitch tot heftige
oneenigheden gekomen. Het ministerie drong terecht
aan op de bijeenroeping van de Skoepschtina
(de vertegenwoordiging) om de door den dood
van generaal Protitch opengevallen plaats
van derden regent te vervullen. De beide
overgebleven regenten wilden hiervan niets
hooren, omdat dan ongetwijfeld een radicale
regent aan hen zou worden toegevoegd. Zij
gaven liever aan het ministerie-Pasitch ont
slag, en lieten een liberaal ministerie onder
leiding van Avakoemowitch optreden. Daar
echter de Vertegenwoordiging voor negen
tienden uit radicalen bestond, -was een
kamerontbinding onvermijdelijk. Deze had dan
ook plaats, en de regeering oefende, zooals
in Serviëaltijd het geval is, eene geweldige
pressie uit op de verkiezingen.
ToendesnietimNMiaimntniiiiniiiuiimi
oF&willdon,
DE. VIOOLTJES.
Naar 't Fransch
VAN
EMILE ZOLA.
Gij kent ze zeker ook, die verschrikkelijke
slapelooze nachten; de koorts schokt door
de aderen, 't is of duizenden speldenprikken
u in 't vleesch dringen en de oogen, die niet
gesloten kunnen blijven, turen strak in het
duister. Men ligt te woelen onder de dekens
en heeft angst.
Gisteren had de nachtmerrie zich op mijn
borst gewenteld en dreigde mij te verstikken.
Ik heb mij in der haast aangekleed en mijn
woning verlaten, 't Sloeg vier uren op het
Luxembourg, toen ik de straat betrad, 't Was
nog stikdonkere nacht. Een natte mist ver
scherpte de kilheid van de morgenlucht, en
de koude wind, die met onregelmatige vlagen
opstak, sloeg snerpend in het gezicht.
Parijs is doodsch en verlaten in die och
tenduren. De stad is nog geheel in nachtge
waad. Men zou haar bijna vergelijken bij een
eetzaal, nog vol lauwe geuren en morsig van
de zwelgpartij van den vorigen avond:
afgekloven beenderen liggen op den grond en
de borden, kleverig van gestolde jus, slin
geren over het rood bevlekte laken. De
feestgevers zijn dronken van tafel gegaan
en ingeslapen, zonder er aan te denken om
temin de nieuwe Skoepschtina weder eene
radicale meerderheid bleek te hebben, beproef
de de regeering zich te redden door tal van
verkiezingen nietig te laten verklaren. Ook
dit baatte niet. Op G April, toen de Skoepsch
tina hare eerste vergadering hield, trokken
de radicalen en de progressisten zich terug,
bij wijze van protest tegen de houding der
regeering. Ofschoon nu de overgebleven
liberalen niet talrijk genoeg waren om gel
dige besluiten te nemen, verklaarde de regee
ring toch met dit romp-parlement te kun
nen en te willen regeeren.
Toen volgde de staatsgreep van den jon
gen koning: Alexander I, die eerst in Augus
tus '94 den troon zou bestijgen, verklaarde
zich meerderjarig, ontsloeg de regenten en
met hen het liberale ministerie, en droeg aan
zijn leermeester, Dr. Lazar Dokitch, de vor
ming op van een nieuw kabinet, dat bijna
geheel uit radicalen bestond, daar de pro
gressisten alleen door den minister van oor
log, Franassowitch, waren vertegenwoordigd.
Aanvankelijk scheen het geluk den jongen
koning te begunstigen. Bij eene reis, die hij
door het land maakte, werd hij door de
bevolking met groote hartelijkheid ontvangen.
In zijne blijdschap over deze uitkomst over
schatte de jonge vorst zijn invloed, en dit
bleek vooral toen hij te Topola een krans
neerlegde op het graf van den stichter der
pretendenten-familie Karageorgewitch. Deze
laatste protesteerde onmiddellijk tegen eene
haar aldus opgedrongen verzoening met het
huis der Obrenowitch.
Waarschijnlijk zou de jonge koning deze
onvoorzichtigheid niet hebben begaan, indien
zijn oud-leermeester, de minister-president
Dokitch, hem op zijne reis had kunnen ver
gezellen. Maar deze onmisbare raadsman
leed toen reeds aan de slepende ziekte,
waaraan hij enkele maanden later (12 De
cember '93) zou overlijden.
Het ministerie, aldus van zijn leider ver
stoken, was weldra niets meer dan een
werktuig in de hand eener woelige en
heerschzuchtige Karner-meerderheid. Het gaf toe
aan het drijven, om het
kabinet-Avakoemowitch in staat van beschuldiging te stellen,
eene groote politieke fout, want het voorgaande
radicale kabinet had zich aan niet minder
groote machtsoverschrijding schuldig gemaakt.
In December benoemde de koning generaal
Gruitch tot minister-president, en nu keerden
zich vele radicalen tegen het kabinet, aan
welks hoofd zij Pasitch hadden willen zien.
Van dag tot dag werden de moeielijkheden
grooter, en reeds verzekerde men, dat de
jonge koning voor herstel van gezondheid
eene buitenlandsche reis zou ondernemen en
dat zijn vader, de gewezen koning Milan,
IIIIIIIIMMMIiniUHIIIIIIIHIIMIIIIMMImlIIIMIIIIItllllttllllllllllllllllllllllllllllH
te laten afnemen en eerst 's morgens komt
de meid wat aanvegen en reinigt de zaal
voor de gastmalen van den dag.
Ik ben den boulevard Saint-Michel opge
gaan. De lange grauwe rijen huizen trokken
een vuilzwarte streep door de lucht; het
gaslicht verbleekte; de trottoirs waren ledig
en rondom mij hoorde ik in het donker den
klank van zware, regelmatige voetstappen.
Midden op den straatweg klonk somwijlen
een hevig karrengeratel. Ik heb dien
onafzienbaren stoet van karretjes gevolgd en ben
aan de Hal gekomen.
Daar was een geheele bevolking druk in
de weer bij het bleek en flikkerend schijnsel
der lantarens en gaspitten. Hier zag ik de
dienstboden, die de eetzaal schoonveegden, en
hier bevond ik mij voor de kolossale keuken,
die de spijzen zou leveren voor de zwelgpartij
van den dag. Ik heb, in het bleeke licht,
roode hoopen vleesch gezien, manden visch,
die met zilverglansen blonken, bergen groen
ten, in de schemering oprijzend als vage
plekken wit en groen.
En terwijl ik die toebereidselen tot de
groote gasterij gadesloeg, zag ik in een don
keren hoek een menigte zich onheilspellend
bewegen. De lantarens wierpen een geelach
tig licht op die menigte kinderen, vrouwen,
mannen, woelden met volle handen in groote,
zwartachtige stapels, die op den grond waren
geworpen. Ik dacht, dat het vleeschafval
was, dat aan de meestbiedenden werd ver
kocht en dat die rampzaligen elkander be
twistten.
Toen ben ik naderbij getreden.
De hoopen afval waren stapels viooltjes.
gedurende zijne afwezigheid als regent zou op
treden.
Milan is inderdaad gekomen. Wel had hij
indertijd beloofd, niet naar Serviëte zullen
terugkeeren, maar die belofte gold slechts
voor de minderjarigheid van den jongen
vorst, en deze heeft, zooals wij boven herinner
den, reeds in Maart van het vorige j aar zich
zelf meerderjarig verklaard. Daarenboven had
Milan ontheffing van zijne belofte bedongen,
voor het geval dat de jonge koning ziek zou
worden, en nu heeft Alexander juist van pas
een lichten aanval van influenza en bronchitis
gekregen. Men kan dus den »koning-vader"
eigenlijk geen verwijt maken van zijne terug
komst, maar de radicalen zijn toch woedend
over de streep, die door hunne rekening is
gehaald, nu zij in plaats van een vorst, die
weinig meer dan een kind is, een man tegen
over zich zien, die, al is hij geen toonbeeld
van vorstelijke deugden, toch eene groote
mate van politiek doorzicht bezit en tijdelijk
veel energie kan ontwikkelen. De bevolking
ontving Milan nog al vriendelijk, maar dit
zal voor een deel wel zijn toe te schrijven
aan de omstandigheid, dat omvangrijke mili
taire voorzorgsmaatregelen waren genomen
door den kommandant van het garnizoen te
Belgrado, kolonel Milanovitch, denzelfde, die
bij den staatsgreep van het vorige jaar elk ver
zet had onmogelijk gemaakt.
Koning Milan heeft, in schijn althans, ook
na zijne terugkomst den jongen koning zelf
standig laten handelen. Het
ministerieGruitsch vond in de terugkomst van den
ex-koning eene gereede aanleiding om zijn
ontslag te nemen. De onderhandelingen met
de radicale leiders mislukten, maar na lang
durige onderhandelingen kwam een coalitie
ministerie tot stand, onder leiding van den
heer Simitch, die tot dusver gezant te Weenen
was en koning Milan op de reis van daar
naar Belgrado heeft vergezeld. De heer
Simitch en zijn ambtgenooten willen optreden
als een zuiver Cabinet d'affaires, maar het
is zeer de vraag, of zij, bij de groote spanning,
die tegenwoordig in Serviëheerscht, dit voor
nemen zullen kunnen uitvoeren. De ontvangst
in de Skoepschtina was althans zoo onwel
willend mogelijk: het scheelde weinig, of de
nieuwe ministers hadden een duchtig pak
slaag gekregen. Onder een onbeschrijfelijk
rumoer «verwijderden zij zich1', met achter
lating van een koninklijk besluit, waarbij de
zitting der Skoepschtina gesloten werd ver
klaard. Het duurde nog geruimen tijd, eer
de afgevaardigden rustig genoeg waren ge
worden om de koninklijke boodschap aan te
hooren, die door den voorzitter in plaats van
door den verdwenen minister-president werd
voorgelezen.
niminuiMiiuftiiimiiHnmmmitiiiiHiuiiuiiiiimiiiiiimiiiiniiinmiiraM
Heel de bloemrijke poëzie der Parijsche
straten lag op dat modderig trottoir neer
gesmeten, te midden der eetwaren van de Hal.
De tuinlieden uit den omtrek hadden in
groote manden hun weiriekenden oogst aange
voerd en stonden dien aan de
wederverkoopers en kleinhandelaars af. De viooltjes,
gekneusd door de ruwe vingers der boeren,
gingen in de vuile handen der straatventers
over. En al die menschen zagen er uit alsof
zij een misdaad begingen en hun handen
schenen te doopen in stroomen bloeds. De
wind gierde, een grauwe, droefgeestige dag
begon den nevel te verdringen.
Met het daglicht moesten de tuiniers weer
vertrokken zijn. De verkoop van viooltjes
te Parijs is een werk van den nacht. In den
winter geschiedt het tusschen vier en zes
uren. Terwijl de stad slaapt en de slagers
haar indigesties voorbereiden, wordt in een
naburigen hoek poëzie verhandeld. Straks,
als de zon zal stralen, zal het vleesch, frisch
rood gekleurd, naar den eisch gesneden zijn
en zullen de viooltjes op stroohalmpjes ge
bonden, zacht glansen te midden hunner ele
gante kraagjes van groene bladeren. Op dit
nachtelijk uur druipen de geslachte ossen
van zwart geronnen bloed; de onder den
voet getreden bloemen liggen op het trottoir,
op den rand der goot.
Ik was voor de kooplieden blijven staan,
en niets heeft mij treuriger getroffen dan
de aanblik dier arme, stervende bloemen,
achteloos op de steenen neergeworpen. Zij
waren totaal verkreukeld, vochtig nog,
meedoogenloos saamgebonden met koorden, die
haar teedere tengels doorsneden. De opeen
gestapelde bossen, op en tegen elkaar ge- <
Zoo staan thans de zaken. Bemoedigend
voor de toekomst kan de toestand zeker niet
worden genoemd.
?iiiliiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiimiifit
Sociale,
uiiiiiiiiiiiiiiiiimimittiiiMiimmiiii
ituiiimitmiiimiiiiituimiiiittu
Nog eens Malthusianisme.
Het artikel waarin verleden week de Heer
v. G. een lans poogde te breken voor het
Malthusianisme is rijk aan beeldspraak en
wedervragen, maar bevat geen bewijzen voor
de Malthusiaansche theorie. Malthus zelf gaf
die trouwens ook niet. Dat menschen in een
zeer primitief milieu van dierlijk leven elke
25 jaar hun aantal verdubbelen, is nog geen
bewijs dat dit nu de bevolkingswet is. Een
mensch is niet aan de geslachtsdrift onder
worpen gelijk een zielloos voorwerp aan de
wetten van de zwaartekracht, maar zijne eigen
schappen kunnen zich wijzigen naar de om
standigheden. En zoo is het geenszins uit
gesloten dat in een milieu, waar de krachten
van den mensch veel meer dan in het primi
tieve Amerika worden in beslag genomen
door _de eischen van een hoogeren
beschavingstoestand, het geslachtsleven aan
intensiteit zou kunnen verliezen. Hoe dit
overigens zij, de feiten bevestigen de leer niet.
Als de menschheid, in l/aar geheel genomen,
werkelijk de neiging had zich zóó snel te
vermenigvuldigen als M. beweert, dan zou de
aarde veel sterker moeten bevolkt zijn dan
op 't oogenblik het geval is. Nu zegt de
Heer v. G. wel: ja maar dat komt juist om
dat zij wordt tegengehouden door de schaarste
der bestaansmiddelen, maar deze redeneering
gaat niet op tegenover het feit dat er nog
halve werelddeelen beschikbaar liggen, waar
de door Malthus aangenomen zucht tot voort
planting ruimschoots de gelegenheid zou heb
ben gehad om zich in haar volle kracht te
laten gelden! Maar die streken bleven maag
delij k tot op den huidigen dag.
Wat het andere deel van Malthus' theorie
aangaat, de bewering, dat om w-maal meer
producten te verkrijgen niet n maar n + m
maal meer arbeid zou worden gevorderd, mag
in de eerste plaats worden opgemerkt, dat de
moeilijkheid van verkrijging een krachtige
tegemoetkoming vindt in de uitvindingen van
technischen en chemischen aard, die veel arbeid
uitsparen en aan den grond kunstmatig weten
toetevoegen wat hij noodig heeft.
Overigens heeft reeds Carey aangetoond,
dat de leer van Malthus-Ricardo, als zou de
bevolking der aarde genoodzaakt zijn tot tel
kens minder rendeerenden grond hare toe
vlucht te nemen, niets is dan kamerwijsheid,
die strijdt met de historie. De vruchtbaarste
streken zijn de vlakten, die door moerassen
en andere hinderpalen, ter ontginning veel
meer krachten eischten dan waarover de
eerste nederzettingen konden beschikken.
Overal moest men dan ook beginnen met
drukt, schenen klein en beangst onder de
wreede handen der menschen.
Ik heb, voor mijn voeten, een groote bos
viooltjes bemerkt, die van een naburigen
stapel was afgegleden en half in de goot
hing. Ik heb de bloemen opgeraapt. De
geheele onderkant van den bouquet zat vol mod
der; het drabbige, stinkende rioolwater had
vuile sporen op de blaadjes achtergelaten.
En ik verzonk in gepeins, terwijl ik ze aan
zag, die teedere bloemen uit bosch en veld,
verdwaald tusschen de onreinheden der stad.
Op welken vrouwenboezem zouden die on
gelukkige bloemen zich ontplooien? De ver
koopster zou ze in een emmer water dompe
len en van den scherpen stank van het slijk
zou haar niets bijblijven dan een schier on waar
neembare lucht, die zich wonderlijk zou ver
mengen met haar eigen zachten geur. Het
water zou haar smetten afwisschen ; haar
tint zou coquet verbleeken en zij zouden een
wellust worden voor den reuk en voor het
oog. Maar op den bodem harer kroontjes
zou altijd een weinig modder blijven, die van
haar onreinheid getuigen zou.
Een oogenblik had ik de gedachte het riool
den ruiker terug te geven, waaraan hij reeds
toebehoorde. Ik zag den blanken hals, dien
hij zou omgeuren en het stuitte mij, mede
plichtig te zijn aan dat bitter bedrog. Maar
later bedacht ik, dat bezoedelde bloemen
bij jagende, koortsachtige steden passen en
dat dit onreine bouquet in Parijs gemakke
lijk een boezem zou vinden, waarop het slijk
ook lichte smetten had achtergelaten. Ik heb
de viooltjes op haar stapel teruggeworpen.
Daarna heb ik mijzelf afgevraagd welk een
som van liefde deze opstapeling van bloeiende