Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 866
de^i lichtenen en drogeren bodem, die wel
raAder vruchtbaar, maar voor het oogenblik
toch voordeeliger was. Eerst later bij toene
ming der bevolking, gepaard aan vermeerde
ring van kapitaal, kennis en hulpmiddelen,
kon men er aan denken aan de betere
streken te beginnen. Zóó, zegt Carry, is het
gegaan in Egypte, waar men van het boven
land _ afdaalde tot in de vruchtbare Nijl-delta;
zóó is het gegaan in Europa, waar bijv. de
vruchtbare,_Donau-streek eerst zeer laat werd
aangebroken; zóó ging het ook in Amerika,
waar, naar een bekenden regel, de oude farms
werden verlaten voor andere en betere. Deze
schrijver komt dan ook tot de conclusie, dat
terwijl alle organen der voortbrenging, de roe
rende zoowel als de onroerende, dalen in
waarde, zij tezamen, ook de grondeigendom,
toenemen in productiviteit.
De beide stukken van Malthus' theorie
kunnen hoogstens aanspraak maken op den
naam van zeer zwakke hypothesen en de
daaruit getrokken conclusie hangt dus vrij
wel in de lucht. Dit zal met het groote vraag
stuk van de bevolking en de bestaansmidde
len _wel het geval blijven, totdat we eens een
statistiek mochten krijgen zóó volmaakt, dat
wij, zij het dan ook bij benadering, zouden
kunnen berekenen aan hoeveel menschen de
aarde in elite ontwikkelings-periode bestaans
middelen kan verschaffen. Zoodanige statis
tiek hebben de Malthusianen werkelijk noodig
om de menschen van de juistheid hunner
theorie te kunnen overtuigen. Voor 't oogen
blik redeneeren zij maar al te zeer uit »de
dingen die men niet ziet"! En nu moge het
wenschelijk zijn ook die dingen in acht te
nemen, zeer ongewenscht is het zeker daar
voor de dingen die men wél ziet, te veronacht
zamen. Gelukkig zijn juist die dingen voor
een deel zeer geruststellend en werpen zij voor
een ander deel Malthus'theorie geheel omver.
Geruststellend in de eerste plaats is het
feit, waarop wij reeds zooeven wezen, dat na
melijk nog zooveel grond beschikbaar is.
Welk een ruimte is er nog voorhanden in
Afrika, Australië, Centraal-Aziëen Amerika!
In het laatste werelddeel beweert men wel
dat het vet reeds van de ketel is", maar
waarom? Niet omdat het land reeds geheel
in gebruik is, maar omdat het, zooals Henry
George opmerkt, geheel in bezit is genomen
door spoorwegmaatschappijen en vreemde spe
culanten, waarmede later de toekomstige
rnillioenen zullen hebben te contracteeren.
Zeer bemoedigend werken ook de statistieken
die de bekende prof. yon Neumann-Spallart
ons geeft in zijneUebersichten der Weltwirtscliaft.
Daaruit blijkt tot welk een ontzettende hoog
te de productie kan worden opgevoerd. Voor
eene eeuw schatte Turgot den internationalen
graanhandel op 10 a 11 millioen H.L.; op 't
oogenblik wordt er 260 2<0 Mul. H.L. graan
uit en ongeveer evenveel ingevoerd, zoodat
de omzet 550 millioen HL. bedraagt, behalve
het meel. Rusland verzond in het begin dezer
eeuw jaarlijks 3Va niill. HL., omstreeks 1885
was deze hoeveelheid gestegen tot 50 en b'3 mil
lioen. De Vereenigde Staten kwamen tusschen
1840 en 1850 nog nauwelijks in aanmerking
voor den graanhandel, 40 jaar later was hare
uitvoer gestegen van 5 tot 70 a 100 millioen
HL. 'sjaars, en dat niettegenstaande de be
volking in dit tijdsverloop sterk is toegenomen
en Amerika dus ook veel meer voor eigen
consumtie noodig had. Volgens Spallart werd
van 1850 tot 1884 de graan productie in Amerika
vervijfvoudigd Trots de ongemeen snelle toe
neming der bevolking, steeg de graanproductie
in de yereenigde Staten van 4.33 busnel per
hoofd in 1849 tot 9.2_bu3hel in 188(1. Opgrond
van deze laatste cijfers zouden we met even
veel recht als Malthus kunnen beweren, dat
de bestaansmiddelen de neiging hebben om
zich tweemaal zoo snel te vermenigvuldigen
als de bevolking en dat de menschheid dus
in voortdurend gevaar verkeert van haar
maag te overladen! In elk geval blijkt uit
deze cijfers zonneklaar, dat de aarde nog
voor millioenen en millioenen voedsel had,
bossen, die onder den kouden nachtwind ril
den, vertegenwoordigde. Naar welke min
naars, welke onverschilligen, welke egoïsten,
zouden pdie duizenden viooltjes gaan? In
egnige uren zouden zij in alle vier de hoeken
van Parijs zijn verspreid; de voorbijgangers
zouden voor enkele stuivers de lente koopen
in de modderige straat. En ik vond er ge
noegen in, mij het jonge meisje voor te stellen,
dat de viooltjes, die ik met de putit mijner
laars wegstiet, aan haar corsage zou vast
hechten.
X :|4
*
Ik geloof, dat ik nog niet recht wakker
was. De doordringende kilheid van den mor
genstond deed mijn lichaam rillen, zonder
mijn geest vrij te maken, 't Werd lichter, en
bij dat in een wonderlijk bloemperk her
schapen trottoir, volgde een droom van zoete
weelde mijn nachtmerrie op ....
Ik droomde van de laatste wandeling, die
ik met de goede fee mijner twintig jaren naar
Fontenay-aux-Roses maakte. De lente werd
geboren en de jonge blaadjes glinsterden in
den natten Aprilzonneschijii. Het smalle
paadje langs de helling was met groote velden
viooltjes omzoomd. Aan alle kanten steeg
een lieflijke geur omhoog, die ziel en lichaam
scheen te streel en en te bevangen.
Zij leunde op mijn arm, acmeclitig schier,
als bedwelmd van liefde door dien door
dringenden geur! De velden waren wit en
wemelden van kleine insecten, die in het
zonlicht gonsden.] Diepe stilte daalde van den
hemel af. Het geluid onzer kussen was zoo
zacht, dat het zelfs de sijsjes in de hagen
niet verstoorde.
Bij een kromming van den weg in een
toen Malthus in zijn tijd, de ellende reeds
toeschreef aan de gierigheid van moeder na
tuur! Daarbij komt dan nog o. m. Australië,
waar de graanproductie van 1870 tot 1885
steeg met 250 % en voorts Britsch-Indië,
dat volgens een rapport van Dr. Forbes aan
de regeering wel 90 a 100 millioen HL.
kon voortbrengen en dat blijkens de laatste
ons ten dienste staande gegevens van Spal
lart, omstreeks 1885 dan ook reeds een oogst
had van ruim 74 millioen HL. Allemaal
buitenkansjes waarop men ten tijde van
Malthus niet had gerekend!
Met andere levensbehoeften gaat het evenzoo
De veestapel in Europa is sedert het begin
dezer eeuw zeer toegenomen, terwijl
NoordAmerika, Zuid-Amerika en Australiëboven
dien in de gelegenheid zijn ons vleesch
toetevoeren, zooveel als wij maar begeeren.
Het is inderdaad merkwaardig te zien. hoe
alle pessimistische beschouwingen en klachten
over de karigheid der natuur door de werke
lijkheid worden gelogenstraft. Nemen wij
bijveen paar bestaansvoorwaarden der industrie,
waaraan in onzen tijd enorme eischen worden
gesteld: steenkool en ijzer. De tijd ligt nog
niet zoo ver achter ons, toen Thiers de mee
ning uitsprak, dat de aanleg van spoorwegen
al heel spoedig zou moeten worden gestaakt,
enkel uit gebrek aan ijzer, maar men bouwt
nog maar steeds door, zonder vrees voorloopig
materiaal te kort te zullen komen! De pro
ductie van ruw ijzer steeg, blijkens de meer
malen genoemde statistiek, in Engeland in de
laatste 100 jiar van 68000 tot bijna 9 millioen
ton; in deVereenigde Staten werd zij binnen drie
decenniën bijna vereenvoudigd; in Pruisen
steeg zij van'43000 ton in 1820 tot 2K milli
oen ton in 1882; in Frankrijk van 112000
in 1819 tot 2 millioen in 1883, terwijl in
Belgiëen Oostenrijk-Hongarije de productie in
de laatste 00 jaar mede werd vereenvoudigd.
Ook de steenkool liet ons niet in de steek.
In de drie decenniën van 1851 tot 1880 steeg
de productie daarvan in Groot-Britanniëmet
272, in Belgiëmet 322, in Frankrijk met 432,
in Pruisen met 835 percent en over de geheele
aarde steeg van 1800 tot 1885 de productie
van 130 tot 413 millioen ton.
Tegenover zulke cijfers, waarvan Malthus
zeker nooit heeft gedroomd, te beweren dat
de menschheid door de natuur tot ontbering
en ellende zou zijn gedoemd, is eenvoudig
onzin. Zij leeren integendeel dat de natuur
zeer mild is en stellig1 zou zij nog milder
zijn, indien niet opzettelijk zooveel grond,
arbeidskracht en kapitaal ongebruikt werd
gelaten of onproductief werd aangewend.
Het schijnt zelfs dat de natuur sommigen
al te mild is, want hoe dikwijls hoorden wij
in den laatsten tijd niet van combinaties om
de voortbrenging in sommige takken te be
perken ?
Wat wij hierboven trachten aantetoonen in
het algemeen klopt volkomen met wat wij
waarnemen in onze meer onmiddellijke omge
ving. Overal zijn de magazijnen overladen
rnet goed en zelfs in het oude Europa liegen
nog groote hoeveelheden grond besclrkbaar,
maar niettemin lijden duizenden gebrek, vra
gen duizende handen om werk, wonen de
menschen als haringen in een ton in de on
middellijke nabijheid van uitgestrekte terreinen
die woest en ledig liggen! Overvloed, weelde
en spilzucht eenerzijds gebrek aan de
andere zijde zijn dit verschijnselen die
wijzen op orcrbei'olkhig ? !
Integendeel, wij zouden zeggen dat zij eer
wijzen op onderconsumtie en blijven op grond
van al deze dingen volhouden, dat de oorzaak
der wanverhoudingen moet gelegen zijn in
yerwaarloozing onzer productieve krachten,
in een verkeerde verdeeling der voortgebrachte
goederen en in een zeer ongerijmde
opeenhooping der menschen in enkele centra.
Als de heer v. G. deze meening toeschrijft aan
zekere verblindheid mijnerzijds en hierover niet
wil discuteeren, dan laat hij het hoofdpunt bui
ten debat en bewijst hij weinig begrip te hebben
van het motief dat op 't oogenblik heel de
litimiiiMiiiiniiiiimimiin
veld zagen wij een aantal oude vrouwen, in
gebogen houding, wier verdorde handen in
der haast viooltjes plukten, die zij in groote
manden wierpen. Mijn gezellin zag met een
begeerig oog naar de bloemen en ik riep een
der oude vrouwen aan.
Wou u viooltjes?" vroeg zij weerom, ^hoe
veel .. . een pond ?"
Groote Hemel! zij verkocht haar bloemen
bij het pond! Wij maakten ons ontnuchterd
uit de voeten, meenende in (ïods vrije natuur
n grooten kruidenierswinkel te zien.
Viooltjes, die bij het pond gekocht- zijn,
moeten wel zeer zwaar schijnen, en wij oor
deelden het wijzer, te stelen, wat men ons
wilde verkoopen. Een gestolen bloem heeft
een parfum te meer. Ik drong door de hagen,
prikte mij de vingers, en bracht mijn gezellin
eeuige schrale en gescheurde viooltjes, die zij
juichend in ontvangst nam.
Daarna stegen wij hooger, het bosch van
Verrières in, en daar boven was het heerlijk
op het uitgebreide malsche graslapijt, onder
het teer, jonggroene gebladerte. En er waren
ook viooltjes in het gras, hcele kleine viooltjes,
die vreeselijk nederig waren en zich met. al
lerlei sluwe manieren wisten schuil te houden.
Schielijk wierpen wij onze gestolen viooltjes
weg, die onnatuurlijke viooltjes, die de
mensclien hadden laten groeien op ecu omgeploegd
veld; wij wilden bloemen van den goeden
God, dochteren van den dauw en van de
opgaande zon. Twee uren lang doorzocht ik
wanhopig het, gras, ik snuffelde in eiken hoek,
en zoodfa ik een bloem had gevonden, ijlde
ik terug om haar te verkoopen aan mijn ge
zellin. Zij kocht ze van mij voor een kus ...
En ik dacht aan die dingen, te midden
wereld beweegt, want een meer rationeele ver
deeling van het arbeidsproduct is de leuze
van elke arbeiderspartij en ook van andere
staatkundige groepen, b.v. van de radicale
geestverwanten van De Amsterdammer, welk
dagblad nog onlangs in zijn program opnam
-»een regeling van de winst uit industrieele
ondernemingen tusschen het kapitaal, den
arbeid en de directie."
Ziehier een maatregel van algemeenen
aard die inderdaad de massa zou kunnen
verheffen. Tal van andere kunnen daarnevens
worden gesteld. Hooge waarde moet in dit
opzicht worden gehecht aan de vaststelling
van een maximum werktijd en minimum loon,
waardoor tal van werkeloozen wederom in het
maatschappelijk leven zouden worden opge
nomen in den dubbel weldadigen rol van
producent en consument. Bovenal dient de
productieve kracht van den bodem zooveel
mogelijk te worden aangewend in het alge
meen belang. Dat in dit opzicht ook in ons
land nog veel kan gedaan worden.blijkt uit het
geen de heeren Mansholt en van Zinderen Bak
ker daarover schreven in een vroeger door
ons besproken brochure en in het Sociaal
Weekblad, en wat dezer dagen nog werd ver
sterkt door den bekenden heer Bertels van
>'de Biezen'' die in de Barneveldsche Courant
va,n 19 dezer een artikel schreef, ten betooge
dat in l of 2 jaar zelfs van den meesten
heidegrond goede bouwgrond is temaken,die aan dui
zende menschen werk en brood kan verschaf
fen en dat het heel wat beter was daaraan ons
geld te besteden dan aan het militarisme,
waaraan ook ons landje zoo druk mededoet.
Zulke wenken worden meestal niet in dank
aangenomen, althans wanneer ze ons eigen
land betreffen. Tegenover het buitenland
durft m'en zijn meening meer vrij uit verkon
digen en dan is het dikwijls interessant te
zien hoe die dan veel scherper en juister wordt
geformuleerd. Zoo trof ons zeer wat gisteren
de JY. Rott- schreef over de toestanden in
Italië. De ontevredenen worden daar niet
kortweg uitgemaakt voor oproerlingen, noch
voor menschen die teveel zijn op de wereld,
maar hunne grieven worden gebillijkt, op
grond dat het volk zijn vruchtbare akkers
ziet braak liggen en zijn bijeengeschraapte
spaarpenningen ziet verdwijnen in den mond
van het monster, dat, militarisme heet." Zóó
is het, maar wij houden ons overtuigd dat
de Italiaansche Maltbusianisten de ellende
wel weer zullen toeschrijven aan overbevolking!
Het is ook zoo gemakkelijk en staat boven
dien geleerd zich de armen van den hals te
schuiven met een beroep niet op eigen hard
heid, maar op de wreedheid der natuur! Van
verwaarloozing der hoogste volksbelangen
en van wanverhoudingen hoort men liever
niet spreken. Maar toch bestaan ze door de
geheele maatschappij heen en zoolang dit
het geval is, is het in hooge mate onredelijk
en egoïstisch, van de arbeiders te vorderen,
dat zij zich zullen beperken om anderen in de
gelegenheid te stellen in overdaad te leven
en de algemeene /.aak met, zorgeloosheid, ja
met roekeloosheid te kunnen behandelen.Laat
ons eerst trachten grond, bodem, kapitaal en
arbeidskracht zooveel mogelijk productief te
maken en daarna van de opbrengst een ieder het
zijne te geven. Dan eerst zullen we kunnen zien
in hoever er voor allen genoeg is. Misschien
valt dit wel erg mee. maar mocht het tegen
vallen, welnu dan kunnen we altijd nog aan
oud en nieuw Malthusianisme gaan doen.
Socrus.
llllllIlllllilllllllUHIIIIUIIIHIMIIIIinlIlllllmiliUIIIIIIHIIIIImmlllHlllllmlIll
Aiiiitcekemngen Tooneel.
In de afgeloopen week gaf Mounet-S-.illy ccne
JMmiiiiuiiini
van liet lawaai der Hal, bij de arme, ge
storven bloemen. Ik herinnerde mij mijn
goede fee, die niet meer is, en het boiujuetje
gedroogde viooltjes, dat ik thuis heb, ouder
in een lade. Ik 'heb, thuis gekomen, de ver
welkte halrnpjes geteld; er zijn er twintig en
ik heb op mijn lippen den zachten gloed van
twintig kussen voelen branden.
Xu r.al ik weten, vanwaar de bloemen
komen, die men door onze straten draagt en
die de vrouwen, bij kleine ruikertjes, in haar
door kou verstijfde vingers veil bieden, 't Is
winter, het donkere, treurige jaargetij; de
viooltjes zijn de eenige boden der lachende
velden, die men in de Parijsche mist aantreft.
Hebt ge er nooit behagen in geschept, een
dier verkoopsters te volgen, die langzaam de
trottoirs ai'wandelen, bloemen aanbiedend aan
de voorbijgangers, liet is gewoonlijk de el
lende, die Parijs met bloemen tooit en er zijn
bedroevende contrasten waar te nemen, tus
schen de versleten shawl dier arme, schepsels
en do welriekende gratie liarer koopwaar.
Ik voor mij heb haar dikwijls gadegeslagen
en nieuwsgierig de personen bestudeerd, die
haar clientèle vormen. Die clientèle telt veel
meer mannen dan vrouwen en jongelieden
voeren den boventoon. Meermalen heb ik met
droomerigen blik de kleine ruikertjes gevolgd,
die n voor n weggingen, meegedragen in
klamme of warme handen; waarheen 'i En
altijd scheen liet mij, als zat; ik ze voortijlen
om te gaan rusten op het hart eener vrouw.
Op zekeren dag, toen ik een
bloemenverkoopster volgde, zag ik een dikken, loggen
man. kuchend en blazend, haar naderen. Hij
had een bolrood gezicht, glimmend van vet
reeks voorstellingen in het Weener Carl- Theater.
Men heeft het verderfelijke van dergelijke toch
ten zoo dikwijls betoogd en betreurd, dat het
waarlijk zaak is nu en dan den gunstiger kant
van het geval te bedenken. En dit te meer wan
neer, zooals thans, de omstandigheden daartoe
alleszins aanleiding geven. Waar deze
tooneelspeler toch met een goed gezelschap in een der
hoofdsteden van Europa drama's gaat spelen, die
boven allen lof verheven zijn, stelt hij zich in
den dienst van een edel zendingswerk dat nog
nimmer vruchteloos is gebleken. En indien on
der de duizenden, die ver van zijn geboorteland
naar hem komen luisteren, slechts twee of drie
zijn, die zich als met een heilige ontroering
voelen aangeraakt, dan is dat van een hoog en
ernstig standpunt bezien een onvergankelijke winst.
Er is nog een bijzondere omstandigheid, die
voor Mounet-Sully inneemt en te zijnen gunste
getuigt. Ik bedoel de keuze van zijn eerste voor
stelling in Weenen, waar hij met Oedipe-Iloi
begonnen is. Dit is zoo geheel en al niet inge
richt om een plotselinge en luidruchtige geest
drift gaande te maken en wie blijkbaar naar zijn
creatie van deze figuur beoordeeld wil worden,
toont daarmee tevens geen schacheraar in
goedkoope dramatische effecten te zijn.
Welke grenzen onze Hollandsche acteurs ook
al spelende overschrijden, zelden of nimmer die
van hun dierbaar vaderland. En de redenen
daarvan zijn overbekend.
Op de weinigen na intusschen, die zich een
maal een vaste en onbetwiste positie hebben we
ten te verzekeren, plegen zij zich van deze ,
beperktheid te troosten, door veelvuldig van het
eene gezelschap naar het andere te verhuizen.
Er zijn tijden dat men geen oog kan houden op
het stuivertje-wisselen en, als het geoorloofd is
hun een zoo lijdelijke rol toe te dichten, zij een
spel kaarten gelijken dat dooreen wordt geschud.
Ook nu schijnt weer zoo'n tijd van
bouleversement op handen te zijn. Eén gezelschap dat
het heeft afgelegd, andere gezelschappen wier
dagen waarschijnlijk geteld zijn, wederom een
ander gezelschap dat eeu weidsch gebouw be
trekken gaat en althans trachten zal zich van
eenige presentabele personen te voorzien
wij leven waarlijk midden in de revolutie.
Elk van de dagen dezer eeuw heeft belang
wekkender nieuws gebracht dan dit b.v. dat de
heer flenri de Vries geëngageerd is bij het
Nederlandsch Tooneel. Maar wie tot do overtuiging
is gekomen dat wij een langzame ontbinding van
ons tooneel bijwonen, veracht ook den dag der
kleine dingen niet eu let op al wat dit verval
bewijzen en verhaasten kan.
Wanneer eenmaal de hartstocht, die van al het
actueele onafscheidelijk is, zich ter ruste zal
hebben gelegd en verbittering noch teleurstelling
meer meespreken in het geding, dan zal wie voor
een volgend geslacht de geschiedenis vau ons
tooneel schrijft, boven het hoofdstuk dat over de
Koninklijke Yereeniging handelt, dit opschrift
plaatsen: bloesems die geen vruchten werden.
Dit is de weemoedige slotsom van al wat beloofd
en niet gehouden werd, het rechtvaardig oordeel
over al wat gedaan werd en verzuimd.
Want het ernstigst en aandoenlijkst van dit alles
is zonder twijfel de schipbreuk van zoo menig
talent, de vevijdeling van zooveel aanleg. Het
schijnt wel dat de vereeniging, die ik noemde,
als een Doode Zee in de tooneelwereld is. Er
waait daar een verstikkende en vergiftigde adem,
waartegen zelfs de beste gaven eenor milde na
tuur op den duur niet bestand blijken. De een
heeft in den loop der jaren zijn zelfvertrouwen,
een ander de tij n ere bestanddeelen van zijn ge
voel, menigeen zijn liefde en lust er bij inge
schoten. Verminkt in hot beste wat zij gehad
hebben, ontzwaveld van alle hooger leven, zijn
zij een onweerlegbaar protest tegen hun leiders,
die eenmaal beloofd hebben hen van goed tot
beter te voeren, en u't niets blijkt de decadentie
zoo duidelijk, als uit de volkomen afwezigheid
van dat ernstige zelfbewustzijn, dat ook aan het
geringste werk de wijding van een grootsche
roeping verleent.
C. E. VAN ju-:i; HOUST.
iiiKitiaiiiniitiiiiHtilliiiill
iiiiiuiiiimiiuiiiiim
en welgedaanheid. Hij kocht twee ruikertjes,
die hij netjes in (;cn blaadje wit papier
vouwde en vervolgens in den zak stak.
Die man maakte mijn levendige nieuws
gierigheid gaande; het type van een bedaarden
en discreeten minnaar, noemde ik hem in
stilte. Ik begon hem te volgen, daar ik het
lot der viooltjes wilde kennen.
Hij liet mij een goed kwartier loopen. In
ccn der straten kwam hij een jonge dame
tegen en ik meende, dat hij de viooltjes uit
zijn zak zou halen. Hij deed niets daarvan
maar ging een restauratie in; ik trad achter
hem binnen.
Daar verslond hij eene groote hoeveelheid
vleesch, vreeselijk smakkend onder het eten.
Vervolgens bestelde, hij een portie salade,
die hij rijkelijk met peper kruidde. Toen
haalde hij het papier uit zijn zak, vouwde
het voorzichtig open en begon met groote
kieskeurigheid de viooltjes van ecu te pluk
ken, die hij een voor een op zijn salade legde.
Daarna maakte hij alles samen aan.
En van tijd tot tijd pikte hij tusschcn
twee blaadjes kropsla een viooltje aan zijn
vork en verorberde liet met smaak.
Daar ik tegenover hem zat en hem droevig
verrast aankeek, wierp hij mij een
veelbeteekenend knipoogje toe en zei, een, aan een
tand zijner vork geregen, viooltje omhoog
houdend:
;>l)at is een uitstekend eten, bijzonder
geurig en malscli. Ik eet er iederen dag tweo
boui|uetjes van.... Maar ze moeten goed
gepeperd zijn ....''
Er /ijn inensch-en, die de bloemen alleen
waardeeren als salade.