Historisch Archief 1877-1940
F«. 866
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Boziek in de hoofdstad.
Het is een opmerkelijk feit, dat er concerten
zijn, die wat het muzikaal gehalte betreft, onder
de uitvoeringen van. den eersten rang moeten wor
den gerekend, en waar het maar niet wil gelukken
een eenigzins talrijk publiek bij elkander te krij
gen. Waaraan dit ligt, is niet geheel .uit te ma
ken, doch dat het feit bestaat, is deze week weer
gebleken. Het schijnt dat er bij het concertbe
zoek nog veel gewoonte en sleur, ja zelfs mode in
het spel is. Het argument dat het gros van het
pnblitk voor verheven en strengen stijl geen smaak
heeft, gaat nitt op; want hoe dikwijls ziet men
niet een zeer talrijk publiek werken aanhooren,
waarvan het echter volgens alle kenteekenen, zoowat
niets begrijpt.
Op zulke avonden zijn die tot hoorders slacht
offers van den sleur, van de mode of slachtoffers
ter wille van medewerkende familieleden of vrien
den; doch weinigen zullen dit openhartig bekennen.
Men dwingt zich vaak, het mooi te vinden.
Nu bezit echter onze stad tevens een zeer groot
aantal dilettanten, die het op een van de meest
in trek zijnde instrumenten (piano, viool of
violoncel, doch vooral op de beide eersten) op een
hoogte hebben gebracht om lust te gevoelen (al
is de wijze van vertolking dan ook wel eens slechts
onder benefice van inventaris te aanvaarden) met
elkander sonates voor piauo en viool te spelen.
Moesten nu vooral die beoefenaars van het
ensemblespel de soiiées van de heeren Timmner en
Wirtz (die in het vorige saizoen de tien viool
sonates van Beethoven voordroegen en dit jaar
sonates van verschillende meesters ten gehoore
brengen) niet een waar buitenkansje zijn; eeue
gelegenheid die zij gretig moesten aangrijpen om veel
te kunnen leeren ? Doch ziet, bij al die soirees was
de kleke zaal waarin de concerten plaats hadden,
niet voor een vierde deel gevuld, en toch hebben
beide heeren steeds een zeer groot kunstgenot ver
schaft. Zij hebben met groote piëteit en evenveel
zorg als talent verschillende meesterwerken ten
gehoore gebracht.
Men had vroeger slechts nu en dan gelegen
heid zulke ensemblewerken door onze beste kun
stenaars te hooren vertolken. Beide heeren bewe
gen zich dus op een geheel zelfstandig gebied, en
het publiek bleef weg, hoewel er lederen keer op
gewezen is, hoeveel de tehuisblijvers hadden
verzuimd.
Het is dus wellicht een onbegonnen werk, nog
maals op de artistieke beteekeuis vau die uitvoe
ringen te wijzen, en toch wil ik nog een poging
wagen. Wie in deze beide jaren heeft kunnen
gadeslaan, hoe de heer Timmner zich als kunstenaar
in een geheel nieuw licht aan ons vertoonde, wie
het sobere intelligente en hoogst gedistingeerde
spel vau den Haagschen kunstenaar Wirtz weet, te
waardeeren, zal het met mij betreuren, dat beide
betren zoo weinig steun eu belangstelling onder
vinden en dat zij hierdoor afgeschrikt een volgend
jaar wellicht geen nieuwe poging meer zullen
durven wagen.
Dit zou ten zeerste te betreuren zijn, en daarom
hoop ik dat de derde soiree (die wij nog te goed
hebben) beter bezocht moge zijn.
Op de tweede soiree, die Zaterdagavond plaats
had, werden de Sonate Opus 101 van Brahms, de
10e Souate van Beethoven en de Sonate vau César
Prauck ten gehoore gebracht.
Het laatste werk was het glanspunt van den
avond. Vooral het Allegro en de Finale maakten
een grooten indruk. De terughouding in het eer
ste deel, die mij niet geheel bevredigde, kwam
echter aan den glans van het tweede deel teu
goede. Bij de Sonate van Brahms werd de poëtische
zijde vooral in het licht gesteld, eu ook de oiiate
van Beethoven was, (al kwam het mij voor dat de
vertolking van het vorige seizoen hooger stond), op
zichzelf beschouwd, hoogst respectabel.
De Snnati van Pranck wordt zoo langzamerhand
een repertoirestuk op kamermuzick-uitvoeringeu.
Dit schoone toonwerk heb ik reeds vroeger uitvoe
rig besproken, en toen gewezen op den heerlijke»
bouw en de vrije strooming van fantasie die er
uit spreekt. Prauck, de vormen als spelende
beheerscliende, wordt er nooit door aan handen gelegd,
doch weet ze ondergeschikt te maken aan zijne
schepping.
Behalve deze sonate en het l-ir in tel (onlangs op
de kamermuzieksoiree uitgevoerd) en enkele vrou
wenkoren en een Pociim i~yrii]ilioiiifi/'t; is Frar.ck
nog maar weinig tot ons doorgedrongen. Laten wij
dus hopen, dat Lf.s Arnhdes (poème symphoniqiie)
Lea Bénii'-lades (voor solo, koor eu orkest), Ki'tli
(Oratorium) Pmjekèvoor sojj, koor en orkest,
Prauck's vele schoone lieilcfcn voor eeue stem en
ook zijne Kymplionii; langzamerhand eeue uitvoering
zullen worden waardig gekeurd. Toouknnst te
Utrecht heeft (naar ik verneem i plau LTS Béutitmles
op het Muziekfeest dat dezen zomer zal plaats
hebben, te doen opvoeren.
De Beethoven-soirees worden getrouw voortge
zet. Hoewel de zaal nog niet geheel gevuld is,
neemt de belangstelling toch zichtbaar toe. Er zijn
van de vijf afgeloopeu uitvoeringen al heel wat
werken de revue gepasseerd, en wij hebben ook
kennis gemaakt met enkele werken eu fragmenten
die zelden of nooit worden uitgevoerd. Natuurlijk
zijn er ook verschillende uumnn rs onder, die zeer
geregeld op de programma's vau het, Concertge
bouw voorkomen. Voor de leden vau het Concert
gebouw vallen dus die vertolkingen iu het kader
van de gewoue concerten; docii dit doet niets aan
de belangrijkheid af, want liet is deu heer Kes hier
te doen, een volledig beeld vau Bccthovens wer
ken te geven; bovendien is (terecht) de prijs van
die concerten zoo laag gesteld dat velen, die zich
de luxe niet kunnen permitteeren lid van het Con
certgebouw te worden, deze Beethoven-soirees wel
kunnen bezoeken.
Behalve de 5e fy/nphonie kondigde het programma
aan: Ouverture: r iirjurn's crxt''f }\'olilthdljr (K
o«ii/ S/eji/K/itJ Vioolconcert en Ouverture' Lcuiwru
No. 2.
De vertolking van de orkestwerken (ik kon de
vmphouie echter niet meer hooren) was weer zeer
verzorgd; het gehalte vau dit orkest, zoo vaak in
hit licht gesteld, doet, niet anders verwachten.
Toch wil ik even stilstaan bij de Lmwru-Outir/ttr?.
Dit werk klinkt ons altijd hier en daar vreemd,
omdat de Leonore Ko. 3 ons daarbij door het
hoofd speelt.
Niet minder interessant is het echter deze
Ouverture te hooren; want denkt men zich de an
dere weg, dan staat men alweer voor een werk
van reusachtige conceptie; zelfs zou men zeggen,
dat er momenten in zijn die (hoewel in minder
afgeronden vorm) nog genialer zijn dan in No. 3.
De vertolking wierp een schoon licht op dit
werk. Ik heb vooral bet oog op de kleur. In dat
opzicht toch treffen mij iederen keer de effecten
die de heer Kes met zijn orkest weet te verkrijgen.
Bijzonder is ook de wijze van accompagneeren.
Men zou bijna geneigd zijn, zijn aandacht van den
solist af te wenden, om in hoofdzaak daarop te
letten.
Doch dit zou ondai.kbaar en onrechtvaardig tegen
over l.em of haar zijn.
Het vioolconcert werd voorgedragen door den
eoncertmeester, den heer Leopold Kramer. Tocu deze
violist het vorige jaar zijn plaats had ingenomen,
heeft hij meermalen hier gespeeld, en getoond een
zeer uitgebreid repertoire te bezitten, liet ble(k
toen dat zijn zeer ontwikkelde en gladde tech
niek en voordracht hem tot virtuoos stempelen,
doch natuurlijk ook dat zijn spel een zeker
cachet heeft, m. a. w. dat er een genre is, waar
voor zijne natuur en aanleg hem hebben aangewezen.
Nu ben ik van oordeel dat Beethovcu's viool
concert eenigzius buiten zijn kader valt, wat stijl
betreft. Dat het eerste deel gejaagd werd gespeeld
en de reinheid bij dezen satz (vooral de cadenz)
te wenschen overliet, zal wel op rekening van
emotie moeten gesteld worden, want onzuiver
heid heb ik in het spel van dezen solist vroeger
niet opgemerkt. Ook heeft hij zooveel mogelijk
getracht zijn neiging tot weekheid van spel te
onderdrukken (o. a. merkte ik met genoegen op
dat de lieer Kramer thans niet vibreerde) doch
hoeveel degelijks en goeds er ook in zijue vertol
king was, kon men toch niet deu indruk krijgen
dat zijn stijl in het karakter van het werk was.
Ik heb dit eeuigzins uitvoerig gezegd, omdat ik
wilde aautooneii, dat de mindere dispositie voor
een of ander genre geen algemeen onguustigeu
indruk werpen op de gaven vau een kunstenaar;
ik wenschte alleen te doen uitkomen, dat de beste
muzikale eigenschappen in eeuB andere richting
kunnen liggen, en dat de kunstenaar dan beter
doet, zich aau werken te houden waarin hij op
zijn terrein is.
Gisteravond traden in het Concertgebouw de
pianiste Mej. Clotildc Kleeberg uit Parijs eu deu
heer Carl Perron, van de Hof-opera te DresJen als
solisten op. Het 2e comvft van ('hopin werd door
deze dame op bewonderenswaardige wijze gespeeld.
Het technische wordt door haar zoo volkomen
beheerseht, dat zij zich geheel aan de
klaukoutwikkeling, kleurschakeering cu voordracht kan wijden.
Het spel heeft een echt vrouwelijk karakter in deu
goeden zin vau het woord, is van zeer gezonde
natuur. Mej. Kleeberg rechtvaardigde dus niet het
geen onlangs iu dit blad is medegedeeld, dat de
dames-pianisten zich hoe langer hoe meer op
herculische krachtproeven en de heeren zich vooral
op eene teedere eu weeke wijze vau spelen y.iju
gaan toeleggen.
De heer Perron heeft, mij getroffen door zijne
schooue wijze van zeggen, hetgeen vooral liet geval
was iu H'fitaiis Al/xrliied uit ifii- //W/v'/v. In de
liederen, waarin ook zeer sc'iooiie moment en voor
kwamen bleek het meest dat de stem onder den
invloed vau het slechte weer was, getuige de in
spanning die de hooge tonen hem kostten eu de
neiging tot te laag zingen bij zachte gedeelten.
Het orkest, speelde de Je svmphoning vau
Sehurnann op schooue wijze eu begeleidde liet Concert
van Chopiu verrukkelijk. In Wo/mia A!i$rliii'<l was
het orkest niet overal even gelukkig.
VAX MlLLIGr.X.
Door de dames-zangvereeniging »Van Milligon"
zal den olen Januari in de kleine zaal van het
Concertgebouw een uitvoering worden gegeven,
met welwillende medewerking van de dames
Oldenboom-Lutkeman en \Vert\vein en de heeren
F. II. van Duinen on Kr. l'hilippeau. Uitgevoerd
zullen worden koorwerken van Max Bnicli,
Gottfried Mann, Marty, lirahms, ('ésar I'ranck
en Krause. Van den laatste wordt een compositie
uitgevoerd voor koor en soli, met declarnatorium,
waarvoor de bekende actrice mej. .lohanna
Wertwein zich welwillend heeft beschikbaar gesteld.
miiiniiiiiiimiiiti
iiiiiiiiiimiiiimiMiiHiummi
Jozef Israëls,
De zeventigste verjaardag van de Hoer Israëls,
27 Januari, zal nu geen feestdag kunnen zijn.
Onze troost bij de ontstentenis van een eerbetoon
mag wezen dat, in elk geval, s meesters tijd
genooten, het niet tot dezen datum hebben ver
schoven, hem bewijzen te geven van de achting
die men algemeen zijn groot talent toedraagt.
De Heer Israëls heeft reeds jaren ondervonden
hoe boog zijn kunst geschat wordt. Laat ons dan
beden weinig zeggen, en rustig vertrouwen dat
de veerkracht van den sterken man door het
leed van thans niet zal gebroken zijn. Iemand
die op zijn jaren zoo friscb vun geest is als hij,
heeft meuschelijkorwijze gesproken, nog jaren
van leven en voortbrengen vóór zich.
John Tenniel, de grooto L'ngelsche
I'unchteekenaar, wordt al spoedig drio-en-zeventig,
en denkt er nog niet aan van bet geven zijner
wekelijksche stevige cartons te abdikeeren. Adolf
Menzel, de kranigste der Duitschc schilders, is
dicht bij de tachtig en werkt nou' ouverzwakt
eiken dag in zijn atelier. En Erans Hals was
immers nog ouder, toen bij die heerlijke Oude
Mannen en Vrouwen borstelde, die te Haarlem
prijken, en die velen het meest magistrale schij
nen, wat bij geschilderd beeft. Dat bet den beer
Israëls evenzoo moge gaan. Dan zal zeker zijn
vijfenzeventigste verjaardag nog eenmaal de ge
legenheid bieden hem een waardige hulde te
brengen. Als er nog heden, kollektief, van een
Hollandsche schilderkunst kan worden gespro
ken, dan is het omdat onbetwist, Israël er de
kroon van is, en de kunstenaars weten, al
gaan zij stil huns weegs, hunne vorsten nog te
eerbiedigen. V.
'l limmilllllillllii llHllliiiiimiimiiimiiiiiiiiiiii iinni
Prenten.
De Weener Graphischen Künste wijdt in haar
vijfde heft van den loopenden jaargang, eenige
opstellen aan de bij ons weinig bekende herleving
der lithogratie in Duitschland, d. w. z. van die
lithografie, die, glad buiten het
industrieel-technische om, daar tegen in, een wezenlijke, met
de beste middelen van uitdrukking werkende,
eenvoudige teekenkunst op steen wil zijn.
Zeker wel de knapste van de nieuwe beoefe
naars dier kunst in Duitschland is Otto Greiner,
die met zijn Italiaansch-klassiesch naakt, veel
heeft van Max Klinger, en die ook zijn dikwijls
minutieus steenwerk eenigszins in het karakter
houdt van gravure of ets.
Karel von Fidoll, die laat begonnen is, schijnt
mij nogal minder, maar zeer merkwaardig is de
ook reeels niet meer jonge Wilhelm Steinhausen,
die vooral populaire prentkunst wil maken, zoo
als dat eenmaal wezenlijk die van Diirer, Holbein,
Wechtelin en Burgkmair in Duitschland was,
en die ook boekillustratie heeft geleverd. Evenals
ver het meeste wat die oude meesters deden, is
het latere werk van Steinhausen religieuze kunst,
maar religieuze kunst dan van een weinig hi
ratiesch en een zou men zeggen meer
mild-protestantsch karakter.?niet zooals het gevoelige rea
lisme dat von Uhde op gewijde onderwerpen weet
te enten, het is geestelijker, eenvoudiger,
konsekwenter, zij het ook wellicht niet zoo bekwaam.
Een fragment van een Heilig avondmaal van dezen
kunstenaar, dat de Graphischen Künste reprodu
ceert gedrukt van twee steenen, met zwarte
penlijnen, en uit een grijzen grond gekrabde
lichthoogsels - geeft van zijn eigenaardige kracht
een gunstig denkbeeld.
Evenals hij, wil Hans Thoma een prentkunst
voor liet volk. Zijn litbographiesch werk is zeer
eenvoudig, zeer gezond, het staat, wars van
alle raffinement, buiten eenige broeikassfeer, en
schijnt wel iets van bet ruime van
boschlucht te ademen, liet is misschien op het ordi
naire af, maar bet is ook zuiver en kloek', bijna
als een Oud-Duitscho houtsnee, met daarbij iets
van het teeder-gemoedelijke van von Schwimlt,
Ilethel en de beste der Duitsche romantici. Karak
teristiek is deze uitlating van hem : »Een op
heffen der mechanische volkomenheid, is voor do
kunst lang niet kwaad. het dwingt er toe
aan den kern der zaak te denkeu, en daarvan
niet af te wijken.''
De Internationale Chalkonrnphische Genellschaft
zal hare jaarlijkscho publikaties over ISiloen'Jil
tot eene maken, en daarmede in een deel het
volledige graveerwerk reproduceeren van den
zoogenaamden Meent-r vttn l-l<so. van wien negen en
tachtig prenten bekend zijn, die echter uiterst
zelden voorkomen het meest er van nog bij
elkaar iu het zoo rijke Amsterdamsche prenten
kabinet, liet is nog ongelijk geschat, dit halt'
onredzame vroege plaatsnijwerk, waar Passavant
en Duplessis bepaald eene Hollandsclie hand in
zien, waarbij, om enkele zeer fijne eigenschappen,
zelfs Mernlings naam is te pas gebracht, en dat
in menig opzicht nauwelijks voor Schongauer's
kracht onderdoet, maar om zuiverder de
waarde van het werk te kunnen bepalen, heeft
deze publikatie, die er voor het eerst een over
zicht van zal geven, zeker hare waarde. De uit
muntende kenner Max I.ehrs, wiens studie over
den Meester der minnehoven wij hier onlangs
bespraken, schrijft er den tekst bij.
De Magazine of Art van Januari die zeer goed
is -?er is ook een mooie reproductie naar Chant
d'Arnour van Burne Jones en een artikel over
l'nvis de ('uavannes in heeft een kleine ver
handeling over de geïllumineerde boeken van de
Middeneeuwen door een. die over deze zaken
beter dan iemand mag meespreken, door Willinin
Morris. Het stuk is niet diepgaand maar kundig
en klaar.
In The Art Journal, een geïllustreerd artikel
over John S wan, den schilder en modeleur van
leeuwen en tijgers, die in Engeland meer en meer
in de algemeene achting stijgt, en van wien bij
ons de Hollandsche Teekenmaatscliappij voor ja
ren al zulke mooie dingen liet zien.
Het vijfde nummer van Van Nu en Strak?,
dat persklaar is. mag bogen op een houtsnede
van Charles Uicketts.
De \ederlamlsche Etsclub zal het karakter
van hare jaarlijkscbe portefeuille eenigszins ver
anderen en, zoo het mag, veredelen. Er zullen
in het spoedig te verschijnen album acht bladen
verschijnen, doch niet anders dan zooveel mogelijk
komplete prenten, en geen losse krabbels
oi'studietjes. Die prenten zullen zijn: ets, lithographie,
hoiitsnee of zinco naar geheel voor
zincographisclie reproductie bestemde peuteekeningen. Voor
de portefeuille zelf zal door een der leden een
verciering worden bezorgd.
Voor do bnitenlandsclie imitaties der in het
voorjaar in Pulchri te houden tentoonstelling
de/.er Xederlandscbe Zwart- en Wit-vereeuiging
is dit jaar als kader gesteld : prentwerk in ver
band met boekillustratie of' boekverzorging.
Eenige van de beste Engelschen hebben hunne
medewerking reeds toegezegd.
V.
Bij (Ie tirma E. J. van Wisselingh & Co.
Kalverstniiit lul, is geëxposeerd een schilderij van
M. van der Maarel >l!loeuienverkoopster."
j do heeren IVeyer it ('o., lokaal l'icdira, is
geëxposeerd een schilderij van Jozef Israëls,
«lift uitzetten van het anker."
Tentoonstelling Thoma?van
Hoytema in den Rotterdamschen
Kunstkring.
Van den tot hiertoe iu Holland ver van alge
meen 'bekenden Duitscher Hans Thoma, en zijne
kunst een bij benadering juiste omschrijving te
geven, lijkt mij een zeer lastig werk. Niet om de
verscheidenheid vau opvatting want de te Rot
terdam geëxposeerde werken van Thoma behooren
alle veertien tot eene categorie, maar om de
tegelijk individueele eu aan allerlei ander werk
herinnerende aandoeningen, die men vau deze kunst
krijgt, is een oordeel moeielijk. Ontwijfelijk is de
invloed, naar deu aard van 't lardschap beurte
lings van Millet, Daubiguy en Corot, op dezen
schilder heel gioot geweest. Aan de compositie
verder van meer dan eene schilderij heeft van de
oude Hollandsclie school met name Albert Cuyp
evenzeer deel. Eu in een ganseh-tonig, geheel als
impressie opgevat landschap, treft dan plotseling
weer een volkomen modern streven naar strakheid
in 't een of ander onderdeel.
't Beste dezer veertien doeken is wel het land
schap uo. 11, een hoogvlakte met wijde lijnen en
verren horizont, dat wel sterk aau Daubiguy doet
denkeu, maar daarbij veel originaliteit vau doen
heeft behouden. Ook «Hooitijd", een landschap
met koeien eu iiguren, is iu meer dan een opzicht
te prijzen. Een zekere charme van toou dat
is wat wel 't meest in 't werk vau Thoma trekt.
Een paar aquarellen, sprookjesvoorstellingen, lijken
mij meer een pogen in de verte naar uaïef-reine
uiting, dau de daad daarvan.
Vau den in dit weekblad reeds meermalen ge
noemden Th. vau Hovtema vindt men op deze ten
toonstelling drie stukken, wandschilderingen meer
daii schilderijen, en zijne uitgave vau liet
Leelijkc Eendje" met, de verschillende afdrukken der
steeneu in achtereenvolgende staten, 't Grootste
doek, //De Terugkomst van den Ooievaar", toont
ecu ooievaar midden tusschen allerlei vogels; sta
tige kalkoenen, eenden cu ganzen. Xiet, of er is
veel zuivers iu de opvatting eu veel zwierigs in
de compositie, maar toch is iu deze voorstelling te
weinig gegeven, cu het geheel is niet in even groote
mate overal geaccentueerd. Zoo springen er veel
brokstukken uit, eu krijgt het een onrustig aspect,
dat aan de schildering niet ten goede komt. Ook
de beide pauwen lijken niet heel gelukkig geslaagd:
de witte pauw tusschcu hard-paarse bloemen doet
zelfs u van lijn u van kleur beslist ]ecJijk.
-Het Leelijke Eendje", 't kan niet genoeg ge
zegd, is ecu boek, voor de Ilollandsche illustreer
kunst van niet weinig waarde. Het is een pogen
naar boekkuust, zoo loffelijk, dat veel gebreken,
minder mooie stecncn, hier eu daar zelfs nog iets
oiibelioipcns, vau lloytema's verdienste niets weg
neemt. Want te waardeeren is het, dat eindelijk
iemand in dit land de illustreerkunst van een boek
als zooil/r,:!//, dat wil zeggen de versiering vau het
geliecle boek, en niet een. twee of drie aparte
sujetten uit deu tekst in teckeuing gebracht, weder
ter hand neemt. En uu wil ik niet beweren, dat
een eerst probccren verontschuldiging is voor vluch
tigheid en in Het Leelijke Eendje" in meer
dau eeue plaat te vinden gebrek aan accuratesse ;
slechts de stellige verwachting wilde ik uitspre
ken, dat als tussclieii deze eu lloytema's volgende
uitgave een afstand ligt even groot als die
tusselieu ..Hoe de vogels aau een koning kwamen/'
de Hollandsclie kunst van illustreeren iu Th. vau
lloytema ecu van de dueliligste werkers krijgen zal.
f.
MuiiiiiiiimiiHitiiiiiiHiiiiHMHiiiimmmiiiiimiitiiuMiliiMiMimniiiiiiiiinf
Jan ter Gouw.
(Slot).
Ter Gouw, wien do studie tot de oudheid riep,
bad een open oog voor zijn omgeving, en hij zag
meer en beter dan velen zijner tijdgenooten.
/oo kou bet gebeuren dat bij als inwoner
vau Naarden at' eu toe een wandelingetje
makende met een der ot'licieren, die nu juist niet
uitblonk in kennis, het vuur na aan ile scheen
lei met allerlei vragen over de fortilicatorische
waarde der vestingwerken.
»Maar wij zetten alles onder water, mijnheer
ter douw."
Xou dan den vijand er vóór blijven staan en
niet met waterlaarzen wandelen over dien barden
zandbodem, met slechts weinige sloten door
sneden !"
»IIij komt er niet over !'' verzekerde de luitenant.
Ter Gouw lachte; slechts weinigen zouden toen
met hem hebben ingestemd, maar nu V
Jaren later zond hij mij een versje, zooals hij
er meer heeft geschreven, poëtische
krabbeltjes, welke bij bij een passemle gelegenheid voor
vrienden en bekenden maakte, of in zijn cansorieëll
over de geschiedenis van Amsterdam deed op
nemen.
»Ik mis de krijgsmanswetcnschap", zoo schreef
hij, anders
«Bracht ik eens, in een klaar betoog,
Den Grooten Meesters onder 't oog,
Dat deze vesting, wel beschouwd
Teu dienst des vijands is gebouwd..."
Ontbrak hem ->de krijgsmans wetenschap" gaarne
vertelde bij vau zijn militaire loopbaan, toen hij
als korporaal de steun- en de rechterhand was van
den sergeant-majoor, en meermalen is het ge
beurd dat ik aan zijn baard gezeten in
plaats van interessante herinneringen aan zijn
vrienden en medewerkers van vroegere dagen
den halven avond werd teruggehouden met ver
halen over zijn soldatenleven.
Wiltgo een staaltje van zijn luiniigen verhaaltrant,
sla dan op zijn «Oudheidkundige, verhandeling''
(Amstelodamiana lle deel), waarin hij zoo aardig
den draak steekt met diezelfde deftigheid, welke
hem immer is verweten. Zij zijn verder het herlezen