De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 28 januari pagina 4

28 januari 1894 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

4 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 866 dubbel waard, die prettig geschreven stukjes over hét Amsterdam van vroeger dagen; geen betere zijn er in dien trant geschreven, en wilt ge weten hoe weinig in ter Gouw den schoolmeester stak, sla dan z\jn «Sinterklaas" op, (eveneens te vinden in het 2e deel van Amstelodamiana). »Nu zweert men bij letters en cijfers", zoo schrijft hjj daar, »en de schco'.sche tijdgeest heeft het met al zijn letter oefeningen en lettervruchten, letterkundigen en letterlievenden reeds zoover gebracht, dat zelfs de heilige Klaas ons ook al met die eeuwigverve lende letters aankomt. Zulke letterknechten wa ren onze voorouders niet. Zinrijker en practischer dan wij, hadden zij geen ABC noodig om hun vroegste zielsgedachte door een lieflyk beeld aanschouwelyk te maken." Nu 9 jaren geleden verloor hij zijn zuster en zyn schoondochter. »Zy rusten beiden," zoo schreef hy mij, »naast de plek, waar ook mijn vrouw en ik eenmaal hopen door onzen zoon ter ruste gebragt te zullen worden. Ik heb myn zerk reeds op mijn graf doen plaatsen. En nu wy léven nog en hervatten ons dag werk en zoeken daarin afleiding voor ons verdriet. Sta ik aan den avondstond van myn leven ? In meer dan eenen brief, dien ik ontving, wordt mij dat gezegd. Neen 't is nog geen avond voor my 't is dag. En ik werk zoo lang het dag is. Ik heb het gantsche jaar vlijtig, ja, ik mag zeggen hard gewerkt aan het vy'fde deel myner Geschiedenis van Amsterdam, 't Heeft mij ar beid gekost in dat jaar zoover het te brengen als ik het nu heb, en ik maak nu de kopy gereed om 't eerste stuk ter perse te leggen, n als dat afgedrukt is, kan het Tweede en Derde deel spoedig volgen. 't loopt al naar de twintig jaren, dat ik geniet wat men noemt eene eervolle rust! Ja wel: ik heb nooit meer gewerkt, dan in den tjjd myner rust!" Die brief teekent den man, die op zijn 62e jaar nog de lust, de kracht en den moed gevoelde om zulk een reuzenwerk, als de geschiedenis van Amsterdam, aan te vangen. Dat hij alleen dit werk nooit zou voltooien, heeft hij zelve nimmer "geloofd, doch hij hoopte, dat een stadgenoot zich al dadelyk opgewekt mocht gevoelen, om een volgend hoofddeel te bewerken. In die hoop zag hij zich bedrogen, toch bleef hij rusteloos voortwerken en zoo was het hem vergund zeven deelen en een register te voltooien; tot het jaar 1579 heeft hij de geschiedenis van Amsterdam te boek ge steld. De kritiek heeft zich in openbare geschriften al zeer weinig van dit standaardwerk aange trokken : 't wil mij toeschijnen, dat zij zich van hare taak vrij gemakkelijk heett afgemaakt; zelfs de Roever kwam het in zijn artikel »ter Gouw's Amsterdam" (Gids, Jan. '82) »verkieselijker voor om bij de bespreking van (dat) werk .... hoofd zakelijk in het licht te stellen welke behoefte deze nieuwe «Geschiedenis van Amsterdam" ver vult", en ook later heeft hij zich hoofdzakelijk tot eene aankondiging bepaald. De meesten hebben dit werk niet aangedurfd en de overigen... »zie, Hofdijk en Witkamp heb ben wat geliefhebberd in de wetenschap, deze schreef zijn «geschiedenis der zeventien Neder landen", gene »ons voorgeslacht", en zoo peu terde de brave Jan ter Gouw in de geschiedenis van Amsterdam, 't was een onbegonnen werk, de man zou er nooit mede klaar komen . .. !" Is die onderstelling wellicht te bout? Waarlijk, ik geloof het niet, en voor mij ligt in de opmer king dezer dagen in dagbladen te vinden dat de historische wetenschap van ter Gouw die is van gisteren of eergisteren, een zeer verdacht com pliment. Men kan ter Gouw verwijten dat zijn werk niet streng wetenschappelijk genoeg is geschreven, dat hij vaak met wat Schadenfreude Wagenaar op de vingers tikkende wel wat breedsprakig is, en daarbij niet altijd objectief genoeg, doch dit alles rechtvaardigt niet de houding van de grootmeesters der wetenschap om dit werk tame lijk wel dood te zwijgen. Na reeds bijna twintig jaren geleden het plan voor die geschiedenis te hebben vastgesteld, heeft ter Grouw rusteloos voortgearbeid, al zijn werkkracht ? en deze was kolossaal heeft hij aan de geschiedenis van Amsterdam besteed, wat hij maakte had niemand vóór hem beproefd en zal waarschijnlijk geen onzer na hem voltooien; gaat het nu aan botweg te zeggen, dat ter Gouw zijn tijd achter was? Trouwens zij die dit beweren, schynen al zeer weinig nota te hebben genomen, van hetgeen deze oud-onderwijzer heeft geleverd, die uit de bronnen zelve puttende, n grootsch werk he3ft samengesteld, en niet alleen slechts bouwstoffen achter liet. Mogen zijne conclusiën niet altijd onfeilbaar zijn, de nauwgezetheid, waarmede hij de bronnen naspeurde, was bewonderingswaardig. Geen moeite was hem daartoe te groot. Zoo zie ik hem nog op het Amsterdamsche archief op een kouden winterdag; hij was van Hilversum gekomen om een enkelen brief van Alvana te zien; Scheltema had deze missive reeds uitgegeven, ter Gouw had de copie met het oorspronkelijke gecollationneerd, doch nu stuitte hij op een bezwaar: het stuk was gedagteekend naar ik mij meen te herinneren uit Brussel. »Maar wat drom mel!" zei ter Gouw, »hoe kwam Alva toon te Brussel, een paar dagen te voren immers schreef hij naar Antwerpen te zullen gaan; was dan die Antwerpensche reis uitgesteld", ter Gouw ging weer aan 't vergelijken en helderde de tegen strijdigheid op: de brief was geschreven te Ant werpen maar verzonden uit Brussel. Zoo accuraat was hij in alles, en zijn bewon derenswaardig geheugen liet hem daarbij zelden in den steek. Van Vondel kende hij geheele brokken van buiten. »LT schijnt den heelen Gijsbrecht uit het hoofd te kennen," merkte ik eens op; hij glimlachte: »ja, ik zing heel leelijk, en zoo kwam het, dat ik als ik mijn zoontje in slaap zou neurien het maar af deed met brokken uit de Gijsbrecht te reciteeren." Wie noyt wil qualyck doen, dio slape nacht (en dagh citeerde hij in zijn voorbericht op de «Geschie denis van Amsterdam" waar hij vroeg : nvie kan werken, zonder feilen te begaan?" Ook ter Gouw heeft fouten gemaakt, maar zoo ooit iemand het recht heeft die feilen vergeven te zien, dan zal het zijn de man, die zooveel heeft gearbeid en zooveel heeft gewrocht als deze zoon van Am sterdam, en zal de stad aan Y en Amstel hem eenmaal die hulde brengen, welke hem toekomt, zich zelven heeft hy' in zijn werken een monu ment gesticht, zooals wij er slechts weinigen kunnen aanwijzen. F. A. BUIS. miiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiHii Goëtia, door FKITS LAPIDOTH, (Leiden, S. C. van Doesburgh). Ik geloof dat de heer Lapidoth er graag een gouden boordknoopje of ander voor hem onmis baar kleedingstuk voor zou over hebben om voor een satanist gehouden te worden en zeker nog veel meer, om eens voor vijf minuten heusch een satanist te zyn; maar hij is nu eenmaal een dandy, en het hoogste waartoe hij het brengen kan is: dandistisch satanicus d. w. z. iemand die op zijn pruik van Fransch maaksel een min of meer duivelachtig kosmetiekje smeert. Uitwendig heeft het boek iets apokrief winkelkast Sint Niklaas uitstallingachtings. In den linker bovenhoek staat symboliekelijk een pentagramteeken en daaronder in karmijn letters op diep zwart fond Goëtia; hiervan uit nu straalt een diabolieke kracht. Open slaande krijgt men na n hoofdstuk gelezen te hebben den indruk: vriend-waar-heb-ik-jou-meer-gezien. Gelukkig legt de schrijver zelf gaandeweg een soort van auteursbiecht af en noemt op pag. 20 en 21 I) Sar Peladan, op pag. 92 Dumas père en zoo voort, jammer dat hij bij zijn citaat uit Huysmans (I p. 21) de aanhalingsteekens vergeten heeft. LaBas l)is nog niet zoo bekend,dat »vaak geplunderd" als een vast epitheton kan aangemerkt worden voor Eliphas Levi. Wanneer men uit dit boek den truc licht, om te geuren met de zeer oppervlakkige kennis van zwart mystieke literatuur dat deze kennis werkelijk gering is ziet men hier wel uit: dat een zoo handig novellist als de auteur, wanneer hij van al de boeken, welke hij noemt, meer had gekend dan de namen der schrijvers en de titels, ze ongetwijfeld eenige malen zou geciteerd heb ben, waar dit in zijn boek noodig was, blijft er een geschrift over met zeer veel goede kwalitei ten, die echter allen doen denken aan het een of ander wereldsch Fransch krantenartikel. Aan alle kanten doordrongen van den stijl dezer journalistiek-tetrarchen, vindt men op de eene pagina het pompeuze half-realisme van de dagbladspiritualisten en op d-e volgende de gewilde ver eenvoudiging van hen, die symbolisme per kolom leveren. In het begin van het eerste deel is het soms of men een uit het Fransch vertaald boek leest, en deze indruk wordt versterkt door het pijnlijk gepeuter, om toch vooral Hollandsch te zijn, door bijv. van eiwd'eeuwgch te spreken. Maar zie, daar neemt in deel twee de heer Lapidoth niet een loopje mef ow.=, maar heel adeen een aanloopje al harder en harder en daar springt hij me nu juist aan het eind zoo maar pardoes midden in de romantiek en de dynamiet. Een decoratieve toovenaarssccne, waar de graaf de Monte Christo persoonlijk in stomme verbazing naar gestaard zou hebben, een woeste anarchist, een bom, flap: »Toen was het vertrek vol bloederige stukken lijk. . .." Goëtia is een hoogst onschuldig boek, want evenals de heer Lapidoth een salon-satanist blijft, is ook de hoofdpersoon een salon-sadiste, wier voornaamste kwaad hierin bestaat dat ze aardbeien met ether gebruikt en spiritistische lezingen in haar huis laat houden, en behalve dat de schrijver eenmaal het woord Incuben" noemt, riekt het boek hoogst fatsoenlijk; maar toch blijkt zelfs uit dit onnoozel geschrijf een allergevaarlijkste nei ging, die vooral onder jongere pseudo-spiritualisten heerscht. Spreken over Zwarte mystiek en Le boudoir de Madame de Saint-Ange 2) is spelen met vuur. Het misbruik van het hiermee gemakkelijk verkregen succes, is de groote vijand van hen die ernstig zoeken licht te brengen in de duistere verschijnselen van onzen tijd, en dom geschrijf op dit gebied wordt gevaarlijk, daar angstige ver warringen hierdoor verergerd worden. Van alle modespelletjes, gespeeld door effectbejagende novellisten, is dit laatste, sanatieke, het meest gevaarlijke. Boeken waarin men anders misschien verge lijkenderwijs eenige verdienste zou zien, kan men, wanneer ze in dit misbruik vervallen, niet anders dan met de grootste hardheid behandelen. AxnjirïJOLLF.S. 1) La-bas door J. K. Huysmans, pag 191. 2) Het laatste werk van den Markies de Sade. umtiiiiiiimmiiimmHiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiuiMtiiiiiimiimiiifniiimiug Paul Déroulède. De dichter van de Cluinta du soldat, Paul Déroulède, later president van de beruchte Ligue des l'atriotes", heeft oen bundel verzen uitgege ven, Cltanl.i du Paysttn, waarin gelukkig niets politieks voorkomt, en waarin de poëet zijn oude kracht heeft weergevonden, liij hoeft ze opge dragen aan oen ouden pachter van zijn vader en grootvader, -Ie vieux Toine Chapelet" en diens vrouw Mariette. Eenvoudig en aardig is: ItnMiK. Danse autour du cep, vieux soleil do Gaulo ! Donne a chaque pied, mets dans chaque grain Tout ce qui sourit, tout ce qiii console, Et que Ie sanglot s'achève en ref'rain. Danse autour du cep, vieux soleil do Gaule ! Danse autour du blé, soleil de chez nous ! Donne a chaquo pi, mets dans chaque gerbe Toute la santénécessaire a tous, Remis la mère hcureuse et i'enfant supcrbo, Danse autour du blé. soleil de chez nous ! Danse autour des fronts, soleil de la Franco .' Fais luire a nos yeux longteinps obscurcis U n rayon do gloirc, un feu d'espérance; Mets ton nimbe d'or sur nos noirs soucis. Danse autour des fronts, soleil de la Franco! Danse autour des cceurs, soleil du bon Dieu ! Verse dans chaque homme, inspire a chaque tre, L'immense besoin de s'aider un peu. Car vivre pour soi mieux vaut ne pas naitre! Danse autour des creurs, soleil du bon Dieu! In een heel anderen toon is: CONSEILS : Paysan qui cherches femme, Prends-la, plus tot que plus tard, Au cmur simple, au doux regard: Si ses yeux ont trop de flamme.... Crois-moi, paysan, crois-moi! Ne la prends pas, jarnigoi! Ces yeux-la ne sont pas les nótres, C'est Ie paradis des autres, Ce sera l'enfer pour toi! Prends-la de grandeur moyenne, Et d'esprit a l'unisson. Si sa taille et sa raison Dépassent par trop la tienne... Crois-moi, paysan, crois-moi! Ne la prends pas, jarnigoi ! Forte taille et forte tête, Pour les tiens c'est la tempête, Et c'est la grêle pour toi. Prends-la d'aplomb sur ses hanches, De corps sain, d'aspect nerveux. Belle même si tu veux; Mais si ses mains sont trop blanches... Crois-moi, paysan, crois-moi ! Ne la prends pas, jarnigoi ! Ces mains ne savent rien faire, C'est du travail pour ta mère Et c'est du souci pour toi. De grondtoon intusschen is een warme, niet offensieve vaderlandsliefde. Op zijn boerderij in Angoumois, midden tusschen de heerlijke natuur, zingt hij met den gloed der oude zangers de »douce terre de France", haar bosschen, vlakten en rivieren. Terre de France! Terre oül'homme rit et chante, Créatrice d'amour, de joie et de vigueur, Coin du monde enchantédont la spiendeur me hante Ton ciel est sans frimas, ton air est sans rigueur; Plus que ta force encor ta grace est triomphante. Plaisir des yeux, attrait des sens, charme du ca-ur! Van zelf kan een kleine toespeling op de »contours sacrés du territoire" en een »Brennus" niet uitblijven, maar als het vers niet van Paul Déroulède was, zou men er aan de Oostelijke grens niet eens op letten. O ma France! ma vio est mêlée a ta vie; Tos hauts faits ont grise mon deur d'adolescent; Mon cu'iir d'homme a pleurésur ta gloire ravie Et tes blessures ont fait couler mon sang. Penchésur les récits de ton antique histoire, Jour par jour j'ai suivi ton essoi radieux. Et les contours sacrés de ton vieux territoire, Comme un portrait d'aïeul,sont fixés dans mes yeux. Et tels je les ai vus avant les jours de larmes, Tels en dos jours vengeurs je veux les voir encor A ton premier appel pret a prendre les armes, Pret sur ton premier signe a recevoir la mort. Car mon amour pour toi nul amour ue Pégale; Car je t'aime dans tes succes, dans tes revers, Dans ton ardent besoin de justice ideale, O martyre du droit, soutien de l'univers! En verder: Et je veux, attendant qu'un Brennus nous délivre, Cachécomme un druido au fond d'une forêt, Chanter ta bonne terro oüIe ciel m'a fait vivre Et tes bons paysans sans qui rien vivrait! Zooals men weet, heeft Mrs. Annie Besant, op wie do theosophische mantel van Mevr. Blavatsky gevallen is, eene reis naar Indie ondernomen, voor een deel om zelve aan de bron harer nieuwe religie te drinken, ten deele om de rnillioenen Hindoes met de Westersche verwante ideeën bekend te maken. Hare brieven, die zij aan ge trouwen en geloofsgenooten in Engeland schrijft, getuigen dat hare rondreis rijk aan succes is. Overal zijn Mrs. Besant, Kolonel Olcott en gravin Wachtmeister door de inboorlingen met vreugde betuigingen ontvangen geworden. Zij zijn onder triomfbogen doorgegaan, met kransen bedekt en met kostbaar rozenwater besprenkeld geworden. Op een plaats werden zij door tempeldansers begroet, die bun door de priesters waren tegemoet gezon den. Bij den tempel van Shiwa werden zij ver welkomd door den heiligen olifant, die driemaal zijn snuit omhoog wierp on toen gevolgd door de muzikanten en danseressen, do heilige ruimte omwandekle. Eene nacht logeerden de theosophisten in het paleis van een Maharajah ; een andermaal was do bungalow van een logement houder hun nachtkwarticr. Wilt echter de profeten der thoosophie het meest genoegen heeft godaan, was do geestdrift d ie haar voorlezingen onder de 11 indoes ge wekt hebben; menschonvan allo kaste en standon kwamen in grooten getale op, om te lioorcn, wat Mrs. Besant over de wet van Karma'', do vernieuwde incarnatie", het leven na den dood" of het onvoldoende van het materialisme" te zengen gehad. Zij heeft met uitstekende geleer den onder do inboorlingen conferenties gehou den, en heeft niet hen over openbare vraagstukken. als opvoeding en dergelijke, gesprekken gevoerd. llindoovronwen zijn in grooten getale tot haar gekomen on hebben haar hart voor haar uitge stort. In Taugora liet mevrouw de Masoranee aan Mrs. liesant zeggen, dat zij gaarne mot haar wilde spreken en hare voorlezingen bezoeken. Kon beroemd waarzegger uit de hand heeft te Kurubakonan de lijnen van hare hand bestudeerd en haar den volgenden dag een zeer nauwkeurige schets van haar geheele loven gegeven, met eenige details dio nog nooit te voren in druk verschenen waren, l lij heett voor haar ook den sluier der toekomst weggetrokken, en haar gepro feteerd, dat zy' een groote godsdienststichtster zou worden. Wie zou door zulk een waardee ring niet gevleid zijn. Terwijl intusschen Annie Besant zich in het verre Oosten roem gaat vergaren, hebben in Londen de goochelaars Maskelyne en Cooke, wier voorstellingen in de Egyptian Hall in Piccadilly zeer gezocht zijn. het middel gevonden om de Mahattnas, de geheimzinnige wezens, waarmede Mrs. Besant omgaat, op het spoor te komen. Het publiek zal dus weldra met deze geesten bekend gemaakt worden, ook langs een anderen weg dan door de theosophisten. Het Goethe-National-Museum te Weimar heeft als Kerstgeschenk een mooie aanwinst gekregen, die men als een werkelijk familiegeschenk kan beschouwen. De gry'ze Ulrike von Levetzow, Goethe's laatste liefde, die nog heden op slot Trieblitz in Bohemen leeft, heeft den groothertog van Saksen haar fijn geschilderd miniatuur portret gezonden, dat uit het jaar 1822 of '23 dagteekent. De groothertog heeft het even kost bare als berkoorlijk geschenk aan het GoetheNational-museum overgedaan. De verdienstelijke leider van het museum, de geheime hofraad C. Rudland, heeft nu naast het mooie portretje twee andere reliquien gelegd, die reeds lang tot het museum behooren: een glazen beker, dien Ulrika met haar beide zusters den 28sten Augustus 182;! aan Goethe schonk, en den brief, dien alle drie aan Goethe op zijn verjaardag in 1824 gericht hebben. Hoe hoog Goethe deze reliquien schatte, blijkt daaruit, dat hij ze afzonderlijk van andere soortgelijke zendingen in een bijzonder vak van zijn bureau bewaarde, waar zij .'i jaren na zijn dood bij de opening van het huis van Goethe, in 't jaar 1885, eerst gevonden werden. Die dria stukken tezamen vormen zeker een der aan trekkelijkste en verkwikkendste groepen in het aan dergelijke schatten zoo rijke museum. Eene Amerikaansche Travestie van Goathe's Erlkönig, op de beurs toegepast. Wer reitet so spat durch Nacht und Wind ? Es ist der Vater mit seinem Kind Bondholder mit seiner Mortgage imArm, Br hult sie sicher, er hult sie warm. Mein Kind, was birgst Duso bang Dein Gesicht? Siehst, Vater, Du den Receiver nicht? Den Receiver dort mit seiner Büchs? Ich sehe davon im Coursblatt nix. Mein liebes Kind, komm her zu mir, Kin schönes Agreement mach' ich mit dir, Dann spielt mit Dir das Comité, Kommerzienrath X. an der Spitze steh! Mein Vater. mein Vater, und hörest Du nicht, Was der Receiver mir leise verspricht? Sei ruhig, bleibe ruhig mein Kind, Die Second Mortgage fiillt nicht so ge(schwind ! Ich liebe Dich, mich reizt Doin schönes Geld, Ein Ass essment w;ir' das Gescheidtst' auf der (Welt! Mein Vater, mein Vater, jetzt faszt er mich an, Ein Improvemcnt hat er mir angethau ! Dem Ilolder grauset's, er reitet geschwind, Mit Aechzen die Course fallen geschwind, Erreicht die Bürse mit Mühe nur Da fand er vor die Foreclosure! Aan den Spaanschen dichter Nunez de Arce zijn deze week als nationale hulde feestmaaltijden aangeboden te Madrid en te Valladolid, zijn ge boortestad, benevens een album en allerlei eer bewijzen. Xunez de Arce is sedert vijf en dertig jaren een geliefd dichter in Spanje; zijn Krvjysgeschal, Roes van trots en lief'dr, Idylle, Misirere, zijn gedichten die ieder kent. Onder degenen die hem hulde brachten waren .lose Kchegaray, Perez (ialdos. Manuel de Palacios, Fernandez Shaw en vele andere Spaansche letterkundigen. miiiiiiitniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiniiiiiitiiiiiiiiniiuuiuMiiMtfiiiiiiiuiiiiitiMMi Tabüwetten voor de winlielj'u/lrouwen. Gever /de huren. DienMiuden, in Ame rika. JtangeresseneHodaurs.?Recept. In eene oproeping vaan de vrouwen van Neder land," door dr. Aletta II. Jacobs, lezen wij: ?>De gezondheid van een groot aantal jonge meisjes wordt, naar vele winkeliers beweren, aan door u gestelde onre lelijke eischeu opgeofferd. Volgons dat beweren namelijk, zoudt gij ver langen dat bij uw binnentreden in een winkel het bedienend personeel u staande ontvangt. Om nu zeker te zijn dat aan di: verlangen wordt voldaan, plaatst de winkelier eenvoudig geen stoelen of bankjes achter de toonbank. Zoo doende is het personeel wel verplicht om gedu rende den tijd dat do winkel geopend b lij f t voort durend .'O]) de been'' to zijn. Dank /ij dezen maatregel moet een groot aantal winkelmeisjes, behoudens de zeer beperkte tijd, die voor het gebruik der maaltijden wordt toegestaan, dagelijks 12 tot 1-1 uren achtereen staande doorbrengen. Hoe nadeelig dit is voor het vrouwelijk lichaam, blijkt hieruit, dat sommige inspecteurs van het geneeskundig staatstoezicht bij den minUter er o]i hebben aangedrongen, dat aan onderwijzeres sen die gewoonlijk s'echts ."> uren por dag les geven op de school en dan nog niet een rusttijd daartusschen van twee uren de gelegenheid zou worden gegeven om gedurende de lesuren te kunnen zitten.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl